Inleiding

Deze machine is bedoeld voor het maaien van struikgewas, hoog onkruid, jonge boompjes, kleine bomen en dichte begroeiing tot 1,8 m hoog en met stammen en stengels met een diameter tot 5,1 cm.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

U kunt rechtstreeks contact opnemen met Toro via www.Toro.com voor informatie over producten en accessoires, om een dealer te vinden of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Figuur 1 geeft de plaats van het modelnummer en het serienummer van het product aan. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g186622

Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd (Figuur 2) met de volgende waarschuwingssymbolen, die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002

Omdat er in sommige regio's nationale of plaatselijke voorschriften gelden die vereisen dat er een vonkenvanger op de motor van deze machine wordt gebruikt, is er een optionele vonkenvanger verkrijgbaar. Neem contact op met een erkende Toro-servicedealer als u een vonkenvanger nodig hebt.

De vonkenvangers van Toro zijn goedgekeurd door de Amerikaanse USDA Forest Service.

Als de machine wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië tenzij de machine is voorzien van een goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm 12733.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Gebruik van dit product voor andere doeleinden dan deze kan gevaarlijk zijn voor u of omstanders.

  • Lees de Gebruikershandleiding en verzeker dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet werken.

  • Blijf altijd uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders op een veilige afstand van de machine.

  • Houd kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Stop de machine en zet de motor uit voordat u servicewerkzaamheden uitvoert, brandstof bijvult of verstoppingen verwijdert.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Bijkomende veiligheidsinformatie over een aantal onderwerpen vindt u in de respectieve hoofdstukken van deze handleiding.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of ontbrekende stickers.

decal93-7814
decal115-9625
decal117-2718
decal130-9670
decal136-4635
decal136-4646
decal132-4005

Montage

De handgreep bevestigen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Kabelklemband1
Handgreepbout4
Moer (5/16")4
Bout met sleufkop (nr. 10)2
Borgmoer (nr. 10)2
  1. Monteer de buizen van de bovenste handgreep op de onderste handgreep en de beugels; gebruik hierbij 2 handgreepbouten en 2 moeren (5/16") aan weerszijden van de machine (Figuur 4).

    g194930
  2. Bevestig de gaskabel met een kabelbinder over de onderste handgreep (Figuur 5).

    g195541
  3. Schuif de klemmen op de buis voor de Gebruikershandleiding en monteer deze bovenop de onderste handgreep; gebruik hierbij 2 bouten met sleufkop en 2 borgmoeren (Figuur 5).

De minkabel van de accu aansluiten

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

  1. Verwijder de plastic kap van de minpool van de accu.

  2. Sluit de minkabel aan op de minpool (-) van de accu; gebruik hierbij de bout en de moer die aan de kabel zitten (Figuur 6).

g195546

Algemeen overzicht van de machine

g186623

Zorg dat u vertrouwd bent met al de bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 7 en Figuur 8).

g186771

Meskoppeling

Gebruik de meskoppeling om het maaimes in en uit te schakelen.

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft 3 standen: UIT, DRAAIEN en START. Als u het contactsleuteltje naar START draait en loslaat, zal het zelf naar LOPEN draaien. Als u het sleuteltje op UIT ('STOP') draait, wordt de motor afgezet; het verdient echter aanbeveling het sleuteltje altijd uit het contact te verwijderen als u de machine verlaat om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start en dat de accu stroom verliest (Figuur 9).

g192199

Gas-/chokehendel

Met de gas-/chokehendel kunt u zowel de gasklep als de choke bedienen. De gashendel regelt het motortoerental en is traploos instelbaar van LANGZAAM tot SNEL. Om de choke te bedienen, moet u de hendel zo ver mogelijk voorbij Snel zetten.

Tractiebediening

De tractiebediening dient om de machine met een traploos instelbare snelheid vooruit of achteruit te rijden.

Brandstofafsluitklep

Sluit de brandstofafsluitklep tijdens transport, onderhoud en opslag.

Controleer of de brandstofafsluitklep geopend is voordat u de motor start.

Parkeerrem

De parkeerrem bevindt zich bij de accu. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel uit het sleutelgat trekken en in de onderste stand vergrendelen (Figuur 10). Til de hendel op en druk hem in het sleutelgat om de parkeerrem uit te schakelen.

g195543

Urenteller

De urenteller geeft het aantal uren weer dat de machine in bedrijf is geweest (Figuur 11).

g186773

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Lengte227 cm
Breedte88 cm
Hoogte101 cm
Gewicht171 kg
Maaibreedte71 cm

Gebruiksaanwijzing

Voor gebruik

Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Veiligheid vóór gebruik

Algemene veiligheid

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Controleer of alle kappen en veiligheidsvoorzieningen zijn bevestigd en naar behoren werken.

  • Controleer altijd de machine om zeker te zijn dat het mes, de mesbouten en het maaimechanisme vrij zijn van slijtage of beschadiging.

  • Controleer het werkgebied en verwijder alle voorwerpen die de machine zou kunnen uitwerpen.

Veilig omgaan met brandstof

Gevaar

Brandstof is uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Om te voorkomen dat een statische lading de brandstof tot ontbranding kan brengen, moet u het brandstofreservoir en/of de machine op de grond plaatsen voordat u de tank vult, niet op een voertuig of een ander object.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Neem eventueel gemorste benzine op.

  • Rook niet als u omgaat met brandstof, en houd brandstof uit de buurt van open vuur of vonken.

  • Bewaar brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen.

Waarschuwing

Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw handen en gezicht uit de buurt van de vulpijp en de opening van de brandstoftank.

  • Houd brandstof uit de buurt van uw ogen en huid.

Aanbevolen brandstof

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: Benzine met maximaal 10% ethanol (gasohol) of 15% MTBE (methyl-tertiair-butylether) per volume is aanvaardbaar. Ethanol en MTBE zijn niet hetzelfde. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet geschikt voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Als u de machine langer wilt stallen, moet u de benzine aftappen uit de brandstoftank.

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd een stabilizer om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

De brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de motor uit.

  2. Laat de motor afkoelen.

  3. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder deze (Figuur 7).

  4. Vul de brandstoftank totdat de brandstof tot aan de onderkant van de vulbuis reikt.

  5. Draai de tankdop stevig vast.

  6. Neem gemorste brandstof op.

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Veiligheid staat voorop

Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Voorzichtig

Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Gebruik beschermende uitrusting voor uw ogen, oren, handen, voeten en hoofd.

g009027

Tijdens gebruik

Veiligheid tijdens gebruik

Algemene veiligheid

  • Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen, dikke handschoenen en gehoorbescherming. Bind lang haar vast, steek losse kledingstukken goed vast en draag geen juwelen.

  • Gebruik de machine niet als u ziek of moe bent of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Het maaimes is scherp, contact met het maaimes kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  • Als u de meskoppeling loslaat, moet het mes binnen 7 seconden tot stilstand komen. Als dit niet het geval is, mag u de machine niet meer gebruiken en moet u contact opnemen met een erkende servicedealer.

  • Gebruik de machine enkel bij een goede zichtbaarheid en in geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

  • Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u uitglijden, in aanraking komen met het mes en ernstig letsel oplopen. Gebruik de machine niet in vochtige omstandigheden.

  • Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

  • Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. Oneffen terrein kan ongevallen veroorzaken waarbij de gebruiker wegglijdt en ten val komt.

  • Schakel de machine uit en controleer het maaimes als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Voordat u de bestuurderspositie verlaat, moet u de motor afzetten en wachten tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

  • Als de motor heeft gelopen, kan de geluiddemper heet zijn en ernstige brandwonden veroorzaken. Blijf uit de buurt van een hete geluiddemper.

  • Gebruik alleen accessoires en werktuigen die door The Toro® Company zijn goedgekeurd.

De machine veilig gebruiken op hellingen

  • Gebruik de machine dwars op een helling, nooit de helling op en af. Ga zeer zorgvuldig te werk als u van richting verandert op een helling.

  • Gebruik de machine niet op extreem steile hellingen. Het niet goed neerzetten van de voeten kan ongevallen veroorzaken waarbij de gebruiker wegglijdt en ten val komt.

  • Wees voorzichtig met de machine in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken.

De contactschakelaar bedienen

  1. Draai het contactsleuteltje naar de stand START (Figuur 13).

    Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

    Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 15 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

    Note: Mogelijk moet u verschillende keren proberen te starten als u de motor voor het eerst wilt starten nadat u alle brandstof uit het brandstofsysteem hebt laten lopen.

    g192135
  2. Draai het contactsleuteltje op STOP om de motor af te zetten.

Starten en stoppen van de motor

Motor starten

  1. Zet de gashendel naar voren, voorbij de stand SNEL, en hou hem tegen de voorste aanslag om de choke in te schakelen.

  2. Draai de contactschakelaar naar de stand START.

  3. Laat het sleuteltje los wanneer de motor start en zet u de gashendel terug op SNEL.

De motor afzetten

  1. Laat de meskoppeling los om het maaimes uit te schakelen.

  2. Draai de contactschakelaar naar de stand UIT en verwijder het sleuteltje.

De tractiebediening gebruiken

Knijp de tractiebediening naar de handgreep toe om de machine vooruit te rijden (Figuur 13).

Druk de duimhendel naar beneden en beweeg de tractiebediening weg van de handgreep om de machine naar achteren te rijden (Figuur 13).

Hoe verder u de tractiebediening in een van beide richtingen beweegt, des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.

Laat de tractiebediening los om de tractieaandrijving uit te schakelen.

g186864

De meskoppeling gebruiken

Deze machine kan struiken en jonge boompjes tot 1,8 m hoog en met stammen en stengels met een diameter tot 5,1 cm maaien. Het maaidek kan kantelen zodat het de contouren van de grond volgt terwijl u de machine beweegt.

Schakel het maaimes in door met uw rechterhand de veiligheidsvergrendeling los te zetten en knijp vervolgens met uw linkerhand de meskoppeling naar de linkerhandgreep (Figuur 14).

Laat de meskoppeling los om het mes uit te schakelen.

g188811

Na gebruik

Veiligheid na het werk

Algemene veiligheid

  • Verwijder gras en vuil van de machine om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof op.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte opslaat.

  • Bewaar de machine of brandstofhouder nooit bij een open vlam, vonk of waakvlam bij bijv. een geiser of andere apparaten.

De machine veilig vervoeren

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Zet de machine vast zodat ze niet kan gaan rollen.

Een niet-werkende machine verplaatsen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de meskoppeling uit.

  2. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.

  3. Zet de omloophendel naar buiten door het sleutelgat en dan naar beneden om de hendel vast te zetten.

  4. Schakel de parkeerrem uit.

  5. Verplaats de machine zoals gewenst.

  6. Stel de parkeerrem in werking.

  7. Beweeg de omloophendel naar boven en vervolgens naar binnen door het sleutelgat om de omloop uit te schakelen.

g188886g188887

De machine transporteren

Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde wettelijk voorgeschreven remmen, verlichting en aanduidingen. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, huisdieren en uzelf voorkomen.

  1. Als u een aanhanger gebruikt, moet u deze met veiligheidskettingen aan het sleepvoertuig bevestigen.

  2. Zet eventueel de aanhanger op de rem.

  3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

  4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de parkeerrem in werking en sluit de brandstofklep.

  5. Gebruik de voorstang en 2 bindogen op de machine om de machine goed te bevestigen op de aanhangwagen of de vrachtwagen met banden, kettingen, kabels of touwen (Figuur 17).

    g188889

Onderhoud

Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Aanbevolen onderhoudsschema

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Schuimelement en papierelement van luchtfilter reinigen en controleren.
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Controleer de conditie van de banden.
  • Het luchtinlaatrooster van de motor reinigen.
  • Het maaimes controleren.
  • Verwijder vuil van de machine.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • De riemen op slijtage/scheurtjes controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Schuim- en papierelement van luchtfilter vervangen.
  • Bougie controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt onder zware belasting of bij hoge temperaturen).
  • Bougie vervangen.
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • De koelribben en uitlaatringen reinigen.
  • Vóór de stalling
  • Laad de accu op en koppel de kabels los.
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Het luchtfilter een onderhoudsbeurt geven.
  • Benzine aftappen uit de brandstoftank
  • Smeer binnenin de cilinder van de motor.
  • De machine veilig onderhouden

    • Trek de bougiekabel los van de bougie voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Draag handschoenen en oogbescherming wanneer u servicewerkzaamheden verricht.

    • Het maaimes is scherp, contact met het maaimes kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Gebruik handschoenen als u het mes monteert.

    • Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of deze goed werken.

    • Als u de machine kantelt, kan er benzine uit de tank lekken. Benzine is ontvlambaar en explosief en kan lichamelijk letsel veroorzaken. Laat de motor drooglopen of pomp de brandstof met een handpomp uit de tank. Gebruik nooit een hevel.

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Schuimelement en papierelement van luchtfilter reinigen en controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Schuim- en papierelement van luchtfilter vervangen.
  • Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Schuim- en papierelement verwijderen

    1. Parkeer de machine op een gelijke ondergrond, zet de motor af, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    2. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.

    3. Verwijder het luchtfilterdeksel door de 2 knoppen los te draaien (Figuur 18).

      g017862
    4. Verwijder de 2 moeren waarmee het filter aan de behuizing bevestigd is (Figuur 19).

      g037326
    5. Verwijder voorzichtig het schuimelement en het papierelement uit de behuizing van het luchtfilter.

    6. Scheid het schuim- en papierelement.

    Schuim- en papierelement reinigen

    Schuimelement:

    1. Was het schuimfilter in warm water met vloeibare zeep.

    2. Als het element schoon is, moet u het grondig uitspoelen.

    3. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen.

      Note: Geen olie smeren op het element.

      Important: Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is.

    4. Plaats het schuimelement op een schoon papierelement.

    Papierelement:

    1. Klop het papierelement voorzichtig tegen een stevig, vlak oppervlak en reinig het vanaf de binnenkant met perslucht om vuil en stof te verwijderen.

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.

      Important: Het papierfilter nooit reinigen met vloeistoffen, zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd.

    3. Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel en verwijder al het vuil en stof.

    Schuimelement en papierelement installeren

    Important: Laat de motor nooit lopen zonder dat het complete luchtfilter met schuim- en papierelement gemonteerd is, daar anders de motor kan worden beschadigd.

    1. Monteer het schuimfilter op het papieren filterelement (Figuur 19).

    2. Monteer het schuimfilter en het papieren filterelement in de luchtfilterbehuizing.

    3. Gebruik de 2 moeren om het filter aan de behuizing te bevestigen (Figuur 19).

    4. Monteer het luchtfilterdeksel en draai de 2 knoppen vast (Figuur 18).

    Motorolie verversen/oliepeil controleren

    Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of hoger)

    Carterinhoud: 1,4 liter met vervanging van het filter.

    Viscositeit: Zie onderstaande tabel.

    g029683

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Important: Giet niet te veel olie in het carter; als de motor daarna gaat lopen, kan de motor schade oplopen.

    1. Parkeer de machine op een gelijke ondergrond, zet de motor af, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    2. Het motoroliepeil controleren (Figuur 21).

      g029368

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt onder zware belasting of bij hoge temperaturen).
  • Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    1. Parkeer de machine op een gelijke ondergrond, zet de motor af, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    2. Laat de olie uit de motor lopen (Figuur 22).

      g029369
    3. Verwijder het oliefilter van de motor (Figuur 23). Plaats een nieuw oliefilter wanneer alle olie is weggelopen.

      Note: Zorg dat de pakking van het nieuwe oliefilter contact maakt met de motor en draai nog 3/4 slag extra vast.

      g027477
    4. Giet ongeveer 80% van de gespecificeerde hoeveelheid olie langzaam in de vulbuis(Figuur 24).

    5. Laat de olie 3 tot 5 minuten in de motor zakken en controleer dan het oliepeil (Figuur 24).

      g027484
    6. Giet olie in de machine totdat het oliepeil de volmarkering op de peilstok bereikt.

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Bougie controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Bougie vervangen.
  • Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.

    Type: Champion® RC12YC, Autolite® 3924, of NGK® BPR6ES

    Elektrodenafstand: 0,76 mm

    Bougie verwijderen

    1. Plaats de machine op een gelijke ondergrond, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.

    2. Alvorens de bougie(s) te verwijderen, moet u de omgeving van de onderkant van de bougie schoonmaken om te voorkomen dat er vuil en rommel in de motor terechtkomt.

    3. Verwijder de bougie (Figuur 25).

      g027478

    Bougie controleren

    Important: Bougie(s) nooit schoonmaken. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Note: Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm.

    g027479

    Bougie monteren

    Draai de bougie vast met een torsie van 20 Nm.

    g027480

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Verricht onderhoudswerkzaamheden in verband met het brandstofsysteem als de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    Brandstoffilter van de slang vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Plaats de machine op een gelijke ondergrond, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.

    2. Sluit de brandstofklep.

    3. Vervang het brandstoffilter van de slang (Figuur 28).

      g186943g033082

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en geboorteafwijkingen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    1. Plaats de machine op een gelijke ondergrond, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.

    2. Maak de minkabel (zwart) van de accu los.

    3. Koppel de pluskabel (rood) los van de accu.

    4. Verwijder de moeren en aandrukstangen aan weerszijden van de accu en vervolgens het accudeksel en de accubak zelf.

    g187024

    De accu opladen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Vóór de stalling
  • Laad de accu op en koppel de kabels los.
    1. Verwijder de accu van het chassis; zie Accu verwijderen.

    2. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6–10 A.

      Note: De accu niet te ver opladen.

    3. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 30).

      g000538

    Accu monteren

    1. Plaats de accu op de accubak en bevestig deze met het accudeksel, 2 aandrukstangen en 2 moeren (Figuur 29).

    2. Koppel de pluskabel aan op de positieve (+) accupool.

    3. Koppel de minkabel aan op de minpool (-) van de accu.

    4. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool van de accu (Figuur 29).

    Onderhoud van een reserveaccu

    De oorspronkelijke accu heeft geen onderhoud nodig. Raadpleeg voor het onderhoud van een reserveaccu de instructies van de fabrikant.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de conditie van de banden.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de bandenspanning volgens specificatie is. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 31). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Pomp de banden op tot 97 kPa.

    g000554

    Onderhoud koelsysteem

    Motorscherm reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het luchtinlaatrooster van de motor reinigen.
  • Met het oog op een goede koeling moet u het luchtinlaatrooster, de koelribben en andere buitenvlakken van de motor te allen tijde schoon houden.

    Verwijder met een droge borstel aangekoekt vuil van het luchtinlaatrooster en de motor.

    Important: Om verontreiniging van het brandstofsysteem te voorkomen, mag u de motor niet schoonmaken met water.

    De koelribben en uitlaatringen reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • De koelribben en uitlaatringen reinigen.
    1. Plaats de machine op een gelijke ondergrond, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.

    2. Verwijder het luchtinlaatrooster en de koelringen.

    3. Verwijder vuil en gras van de onderdelen.

    4. Monteer het luchtinlaatrooster en de koelringen.

    Onderhoud riemen

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • De riemen op slijtage/scheurtjes controleren.
  • Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde riemen.

    Transmissieriem vervangen

    1. Parkeer de maaimachine op een gelijke ondergrond, schakel het mes uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje naar UIT, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabel los van de bougie.

    3. Breng de machine van de grond met een takel of assteunen.

    4. Neem de trekveer van de spanarm (Figuur 32).

      g188917
    5. Verwijder de transmissieriem van de poelies.

    6. Leg de nieuwe transmissieriem rond de koppeling, de transmissie en de spanpoelies (Figuur 32).

    7. Monteer de trekveer op de spanarm.

    Drijfriem van maaidek vervangen

    1. Parkeer de maaimachine op een gelijke ondergrond, schakel het mes uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje naar UIT, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabel los van de bougie.

    3. Breng de machine van de grond met een takel of assteunen.

    4. Verwijder de transmissieriem; zie Transmissieriem vervangen.

    5. Draai de bouten links en rechts enkele slagen los en draai de voorste bout los tot de kap los staat (Figuur 33).

      Note: Verwijder de bouten niet.

      g188928
    6. Til het deksel op en verwijder het.

    7. Maak de trekveer los (Figuur 34).

      Voorzichtig

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Zet een veiligheidsbril op en wees voorzichtig als u de veer verwijdert.

      g188940
    8. Verwijder de drijfriem van het maaidek van de koppelingspoelie.

    9. Leg de nieuwe riem rond de koppelingspoelie, door de riemgeleider, langs de spanpoelie en rond de maaidekpoelie (Figuur 34 en Figuur 35).

      Note: Zorg dat de riem juist op beide poelies ligt en niet gedraaid is. De riem moet zo lopen totdat u de trekveer monteert.

      g189063
    10. Monteer de trekveer (Figuur 34).

    11. Laat de riemkap op het maaidek zakken en lijn de gaten in de kap uit met de zijbouten. Draai de voorste bout en vervolgens de beide zijbouten aan (Figuur 33).

    12. Monteer de transmissieriem; zie Transmissieriem vervangen.

    Onderhoud van de maaimachine

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u het maaimes scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Veiligheid van de messen

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.

    • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u het mes controleert. Omwikkel het maaimes of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan het maaimes verricht. Het maaimes mag alleen worden vervangen, probeer het nooit recht te maken of het te lassen.

    Vóór controle en onderhoud van het maaimes

    1. Parkeer de maaimachine op een gelijke ondergrond, schakel het mes uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje naar UIT, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies.

    3. Kantel de machine zo dat het maaidek van de grond komt, en leg houten blokken onder het maaidek om het te ondersteunen.

    Het mes controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het maaimes controleren.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 36).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie Het maaimes slijpen.

    3. Het maaimes controleren.

    4. Als u scheuren of slijtage constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 36).

      g189020

    Controleren op kromme messen

    Enkel rechte maaimessen

    Waarschuwing

    Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.

    • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.

    • Vijl de snijranden of het oppervlak van het mes niet en maak er geen scherpe inkepingen in.

    1. Draai het mes totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

    2. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, op plaats A, van het mes (Figuur 37).

      g189024
    3. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.

    4. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het mes op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 2.

      Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 2 en stap 4 mag niet meer dan 3 mm zijn.

      Note: Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen.

    Het maaimes verwijderen

    Vervang het maaimes als het een vast voorwerp raakt en als het uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro-messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    Note: Klepelmessen worden aan 2 zijden geslepen; als de ene rand versleten is, kunt u het mes dus verwijderen en omdraaien.

    Enkel klepelmessen

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de mesbevestiging onderaan de houder van de as (Figuur 38).

      g187214
    3. Om alleen de klepelmessen te verwijderen, dient u de klepels van het mes te nemen door de klepelbout en moer van de klepels te verwijderen.

    Enkel rechte maaimessen

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de houder van de as (Figuur 39).

      g189023

    Het maaimes slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 40).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g192119
    2. Enkel voor rechte maaimessen: controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 41).

      Als het mes niet in balans is, moet u wat materiaal van het mes afvijlen. Dit mag enkel aan de achterkant van het mes (tegenover de snijrand) (Figuur 38).

      Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans.

      g192120

    Het maaimes monteren

    Enkel klepelmessen

    1. Bevestig het mes op de houder van de as; gebruik hiervoor de mesbout en de klemring (Figuur 38).

      Note: Richt de holle zijde van de ring naar het mes, en de bolle zijde van het mes naar de houder van de as.

    2. Draai de bout vast met een torsie van 136 tot 149 N·m.

    3. Om alleen de klepelmessen te monteren, dient u de klepels aan het uiteinde van het mes te bevestigen met een klepelbout en een nieuwe moer voor elke klepel (Figuur 38). Draai de moer vast tot 103 à 127 Nm.

      Note: Vervang een verwijderde klepelmoer altijd door een nieuwe moer.

      Note: Bevestig de klepels aan de onderkant van het mes, niet aan de bovenkant.

    Enkel rechte maaimessen

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 39).

      Note: Richt de bolle zijde van het mes weg van de houder van de as.

    2. Monteer de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 39).

    3. Draai de mesbout vast met een torsie van 136 tot 149 N.

    Reiniging

    Vuil van de machine verwijderen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder vuil van de machine.
  • Regelmatig reinigen verlengt de levensduur van de machine. Reinig de machine onmiddellijk na gebruik.

    Controleer vóór het reinigen of de dop van de brandstoftank stevig op zijn plaats zit zodat er geen water in de tank kan.

    Wees voorzichtig als u een hogedrukspuit gebruikt: deze kan stickers met waarschuwingen en aanwijzingen of zelfs de motor beschadigen.

    Stalling

    De machine stallen

    Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet ze als volgt worden voorbereid op stalling:

    1. Parkeer de maaimachine op een gelijke ondergrond, schakel het mes uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje naar UIT, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabel los van de bougie.

    3. Verwijder rommel, vuil en roet van de buitenkant van de gehele machine, met name van de motor.

      Important: U kunt de eenheid wassen met een mild reinigingsmiddel en water.

    4. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. (7,8 ml per liter).

      Note: Een stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse brandstof wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.

      Important: Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol). Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.

    5. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

    6. Zet de motor af, wacht totdat deze is afgekoeld en laat de benzine uit de tank lopen met behulp van een sifonpomp. Voer brandstof op de juiste manier af; recyclen volgens de lokale voorschriften.

    7. Start de motor en laat hem lopen totdat hij afslaat.

    8. Start de motor en laat deze lopen totdat de motor niet meer start.

    9. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    10. Ververs de motorolie van het carter; zie Motorolie verversen en filter vervangen.

    11. Verwijder en laad de accu; zie De accu opladen.

    12. Verwijder de bougie en controleer de toestand ervan; zie Onderhoud van de bougie.

    13. Nadat de bougie uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    14. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    15. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    16. Stal de eenheid in een schone, droge garage of opslagruimte.

    17. Dek de eenheid af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer
    De startmotor slaat niet aan.
    1. De aftakas is ingeschakeld.
    2. De accu is leeg.
    3. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    4. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    5. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. De schakelaar van de mesbediening uitzetten.
    2. De accu opladen. Draai de contactschakelaar naar Uit en verwijder het sleuteltje wanneer de machine niet in gebruik is; zo voorkomt u dat de accu zijn spanning verliest.
    3. Controleren of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    4. De zekering vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. De bougiekabel(s) los of niet aangesloten.
    4. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    5. Er zit vuil in het brandstoffilter in de
    6. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    7. Verkeerde brandstof in de tank.
    8. Het oliepeil in het carter is te laag.
    1. Vul de brandstoftank.
    2. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    3. De bougiekabel(s) op de bougie monteren.
    4. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    5. Brandstoffilter vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    8. Het carter bijvullen met olie.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ontluchting van de brandstoftank is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    9. Verkeerde brandstof in de tank.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het luchtfilterelement reinigen.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    9. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    De machine trilt abnormaal.
    1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    3. De motorpoelie is beschadigd.
    4. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    5. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los.
    6. Mesas verbogen.
    1. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    2. Desbetreffende poelie vastzetten.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    5. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    6. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes verbogen.
    3. De onderkant van het maaidek is vuil.
    4. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Een nieuw maaimes monteren.
    3. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    4. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    Het mes draait niet.
    1. De drijfriem van het maaidek is van de poelie gelopen.
    2. De meskoppeling is defect.
    3. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    1. Drijfriem van maaidek monteren.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Een nieuwe drijfriem monteren.
    De ruwterreinmaaier beweegt niet terwijl de tractieaandrijving ingeschakeld is.
    1. De transmissieriem is van de poelies gelopen.
    2. De transmissieriem is versleten, los of stuk.
    3. De omloop van de transmissie is ingeschakeld.
    4. de parkeerrem in werking is gesteld.
    5. De asspie die het wiel aandrijft ontbreekt of is afgeknapt op één of beide wielen.
    6. De transmissie is defect.
    1. Monteer de transmissieriem.
    2. De transmissieriem vervangen.
    3. De omloop van de transmissie uitschakelen.
    4. Schakel de parkeerrem uit.
    5. Asspie vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaiprestaties zijn ondermaats.
    1. De voorwaartse tractiesnelheid is te hoog.
    2. Het mes is bot.
    3. De onderkant van het maaidek is aangekoekt met vuil.
    1. De voorwaartse snelheid verminderen.
    2. Het mes slijpen of vervangen.
    3. Verwijder het vuil van de onderkant van het maaidek.