Inleiding

Deze zitmaaier met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren of professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g188704

U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder:

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de motor van dit product bevatten chemische stoffen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

Bruto paardenkracht

De bruto en netto pk van deze motor is door de motorfabrikant in laboratoriumomstandigheden gemeten volgens standaard J1940 van de Society of Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-, emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van dit type maaiers in de praktijk veel minder koppel hebben.

Ga naar www.Toro.com om de specificaties van uw maaier te raadplegen.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start. Zorg ervoor dat alle gebruikers van dit product weten hoe het te gebruiken en dat ze de waarschuwingen begrijpen.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders op een veilige afstand van de machine.

  • Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

In de relevante onderdelen in deze handleiding vindt u bijkomende veiligheidsinformatie.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decaloemmarkt
decal117-1194
decal121-2989b
decalbatterysymbols
decal130-0731
decal132-0872
decal130-0765
decal130-0654
decal131-1097
decal132-0869
decal133-5198
decal133-9263
decal136-4243
decal136-4244
decal136-4245
decal136-5596
decal136-9186

Algemeen overzicht van de machine

g195717

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen in Figuur 5 en Figuur 6 voordat u de motor start en de machine gebruikt.

g188738
g188776

Brandstofmeter

De brandstofmeter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit (Figuur 6).

Gashendel

De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot SNEL (Figuur 5).

Chokeknop

Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten. Trek de chokeknop omhoog om deze in te schakelen. Druk de chokeknop omlaag om deze uit te schakelen.

Urenteller

De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 5).

Rijhendels

De rijhendels zijn snelheidsgevoelig en bedienen de onafhankelijke wielmotoren. Als u een hendel naar voren of naar achteren beweegt, draait het wiel aan dezelfde kant vooruit of achteruit; de snelheid van de wielen is evenredig aan hoever u de hendel beweegt. Zet de rijhendels vanuit het midden naar buiten in de NEUTRAALSTAND en verlaat de machine (Figuur 4). Zet de rijhendels altijd in de vergrendelde NEUTRAALSTAND als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.

Parkeerremhendel

De parkeerremhendel bevindt zich links van de bedieningseenheid (Figuur 4). Met de remhendel worden de aandrijfwielen geblokkeerd door de parkeerrem.

Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel omhoog trekken tot hij vergrendeld wordt in de inkeping.

Om de parkeerrem uit te schakelen, moet u de hendel uit de inkeping naar u toe trekken, en vervolgens naar beneden duwen.

Maaidekhefsysteem met voetpedaal

Met het voetbediende maaidekhefsysteem kan de gebruiker het maaidek omhoog en omlaag brengen vanuit de bestuurdersstoel. U kunt het voetpedaal gebruiken om het maaidek kort omhoog te brengen om obstakels te ontwijken of om het maaidek in de hoogste maaihoogtestand of transportstand te vergrendelen (Figuur 4).

Smart Speed

De hendel van het Smart Speed™ systeem bevindt zich onder de bestuurdersstoel en geeft u de keuze uit drie snelheidsbereiken: trimmen, slepen en maaien (Figuur 26).

12 V aansluitpunt

Het aansluitpunt dient om accessoires van 12 V van stroom te voorzien (Figuur 5).

Important: Wanneer u het 12 V aansluitpunt niet gebruikt, breng dan de rubberen plug aan om te voorkomen dat het aansluitpunt beschadigd raakt.

Ontstekingsschakelaar

Start de motor van de maaier met deze schakelaar. Hij heeft 3 standen: START, LOPEN en UIT.

Maaimesschakelaar (aftakas, PTO)

Met de messchakelaar (aftakas) schakelt u de aandrijving naar de maaimessen in of uit (Figuur 5).

Maaihoogtehendel

De maaihoogtehendel kan in combinatie met het voetpedaal worden gebruikt om het maaidek op een specifieke maaihoogte te vergrendelen. De maaihoogte mag uitsluitend worden ingesteld als de machine stilstaat (Figuur 4).

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

  • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

  • Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met benzine om persoonlijk letsel en materiële schade te voorkomen. Brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

  • Vul de machine niet binnen een gebouw bij met brandstof.

  • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

  • Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Plaats vaten die u wilt vullen altijd op de grond, uit de buurt van uw voertuig.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul dan brandstof bij met een draagbaar vat in plaats van met een vulpistool van een pomp.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

  • Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.

  • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

    • Houd uw gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.

    • Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.

Aanbevolen brandstof

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de brandstof vers gedurende stalling van 90 dagen of minder (laat de brandstoftank leeglopen als u de machine langer dan 90 dagen stalt).

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Stel de parkeerrem in werking.

  3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  4. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank.

  5. Vul de brandstoftank tot de brandstofmeter de vol-markering bereikt (Figuur 7).

    Note: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    g197123

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

Veiligheid staat voorop

Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Gevaar

Als u maait op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de controle over de machine verliest.

  • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Gebruik de machine niet in de buurt van water.

Gevaar

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen.

g000513

Voorzichtig

Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Gebruik beschermende uitrusting voor uw ogen, oren, voeten en hoofd.

g009027

Het veiligheidssysteem gebruiken

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • de messchakelaar (aftakas) is uitgeschakeld;

  • de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND staan;

  • de parkeerrem in werking is gesteld.

Het veiligheidssysteem zorgt ook dat de motor wordt gestopt wanneer de rijhendels niet in de vergrendelde NEUTRAALSTAND staan en u de bestuurdersstoel verlaat.

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) IN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    2. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) UIT. Beweeg een van beide rijhendels (uit de vergrendelde NEUTRAALSTAND). Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de andere rijhendel.

    3. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Start de motor. Laat de motor lopen en zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) in en kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet afslaan.

    4. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Start de motor. Als de motor loopt, centreert u een van beide rijhendels en beweegt u deze vooruit of achteruit. De motor moet afslaan. Herhaal dit voor de andere rijhendel.

    5. Neem plaats op de stoel, zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    Bestuurdersstoel instellen

    De stoel kan naar voren en naar achteren verschoven worden. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.

    Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 10).

    g027632

    Instellen van de MyRide™ vering

    U kunt de MyRide™ vering naar uw voorkeur instellen zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. De snelste en gemakkelijkste manier om de vering aan te passen is het verstellen van de 2 schokdempers achter. Stel de vering in zodat die voor u het meest comfortabel is.

    De achterste schokdempers instellen

    De sleuven voor de achterste schokdempers hebben inklikpunten om de instelling aan te geven. U kunt de achterste schokdempers echter overal in de sleuven zetten, niet alleen in de inklikpunten.

    De onderstaande tekening toont de posities voor een harde of zachte veringinstelling, en de bijbehorende inklikpunten Figuur 11

    g195744

    Note: Zorg ervoor dat de achterste schokdempers links en rechts altijd hetzelfde zijn ingesteld.

    Stel de achterste schokdempers in (Figuur 12).

    g195746g195745

    Rijhendels afstellen

    De hoogte instellen

    U kunt de rijhendels hoger of lager afstellen, voor meer comfort (Figuur 13).

    g027252

    Hoek van rijhendels verstellen

    U kunt de hoek van de rijhendels naar voren of achteren afstellen, voor meer comfort.

    1. Verwijder de bovenste bout waarmee de rijhendel is bevestigd aan de schacht van de bedieningsarm.

    2. Draai de onderste bout los totdat u de rijhendels naar voren of naar achteren kunt bewegen (Figuur 13).

    3. Draai de moeren aan om de rijhendel vast te zetten in de nieuwe stand.

    4. Stel vervolgens ook de andere rijhendel af.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.

    • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

    • Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

    • Controleer of alle aandrijvingen in de neutraalstand zijn, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt voordat u de motor start.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maaidekken. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.

    • Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

    • Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).

    • Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.

    • Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    • Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires en werktuigen.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. Rijd omhoog en omlaag op hellingen. De toestand van het gras kan van invloed zijn op de stabiliteit van de machine.

    • Vermijd bochten maken op hellingen. Als u toch een bocht moet maken, doe dit indien mogelijk langzaam en voorzichtig hellingafwaarts.

    • Maak geen scherpe bochten met de machine. Wees voorzichtig als u de machine achteruitrijdt.

    • Wees extra voorzichtig als u de machine gebruikt met werktuigen; deze kunnen de stabiliteit van de machine beïnvloeden.

    • Een rolbeugel met twee stangen is als accessoire beschikbaar voor de machine. De rolbeugel wordt aanbevolen voor het maaien dicht bij hoogteverschillen, water en steile hellingen waarbij de machine zou kunnen omkantelen. Neem contact op met een erkende servicedealer voor meer informatie.

    Parkeerrem gebruiken

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

    De handrem inschakelen

    Waarschuwing

    De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.

    Parkeer nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.

    Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de parkeerremhendel omhoog trekken tot hij vergrendeld wordt in de inkeping (Figuur 14).

    g188778

    De handrem uitschakelen

    Om de parkeerrem uit te schakelen, moet u de hendel uit de inkeping naar u toe trekken, en vervolgens naar beneden duwen (Figuur 15).

    g188777

    De messchakelaar (aftakas) bedienen

    De messchakelaar (aftakas) start en stopt de maaimessen en eventuele bekrachtigde werktuigen.

    Messchakelaar (aftakas) inschakelen

    g008945

    Note: U moet de maaimessen altijd inschakelen met de gashendel op SNEL (Figuur 17 ).

    g187516

    Messchakelaar (aftakas) uitschakelen

    g009174

    De gashendel bedienen

    De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 19).

    Gebruik altijd de stand SNEL als u het maaidek inschakelt met de messchakelaar (aftakas).

    g187517

    De choke bedienen

    Gebruik de choke om een koude motor te starten.

    1. Gebruik de choke om de motor te starten als deze koud is.

    2. Trek de knop van de choke omhoog om deze in te schakelen voordat u de contactschakelaar inschakelt (Figuur 20).

    3. Druk de choke omlaag om deze weer uit te schakelen nadat de motor is gestart (Figuur 20).

      g008959

    De contactschakelaar bedienen

    1. Draai het contactsleuteltje naar de stand START (Figuur 21).

      Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

      Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging de motor 15 seconden laten afkoelen. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

      Note: Mogelijk moet u verschillende keren proberen om de motor te starten als u de motor voor het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal zonder brandstof heeft gezeten.

      g008947
    2. Draai het contactsleuteltje om de motor af te zetten.

    De motor starten en uitschakelen

    Motor starten

    Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken.

    Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als u de startmotor langer dan 5 seconden in werking stelt, kan deze worden beschadigd. Als de motor niet wil starten, moet u 10 seconden wachten voordat u de startmotor opnieuw in werking stelt.

    g189354

    De motor afzetten

    1. Schakel de maaimessen uit door de aftakasschakelaar op UIT te zetten (Figuur 20).

    2. Zet de gashendel op SNEL.

    3. Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.

    De rijhendels gebruiken

    g004532

    Met de machine rijden

    De aandrijfwielen draaien onafhankelijk en worden aangedreven door hydraulische motoren op elke as. U kunt de wielen aan de ene zijde achteruit laten draaien en tegelijk die aan de andere zijde vooruit, waardoor de machine om zijn as draait in plaats van een bocht te maken. Zo is de machine veel wendbaarder, maar het kan wat tijd vergen eer u aangepast bent aan de manier waarop de machine beweegt.

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.

    Voorzichtig

    De machine kan erg snel draaien, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

    • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

    • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    Vooruitrijden

    Note: De motor slaat af als u de tractiehendels beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.

    Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de NEUTRAALSTAND.

    1. Schakel de parkeerrem uit; zie De handrem uitschakelen.

    2. Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    3. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 24).

      g008952

    Achteruitrijden

    1. Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    2. Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 25).

      g008953

    Het Smart Speed

    De hendel van het Smart SpeedTM besturingssyteem bevindt zich rechts van de bestuurdersstoel (Figuur 26) en geeft u de keuze uit drie snelheidsbereiken: trimmen, slepen en maaien.

    g197125

    Om van snelheid te veranderen, gaat u als volgt te werk:

    1. Zet de rijhendels in neutraal en dan naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND.

    2. Schakel de aftakas uit.

    3. Zet de hendel in de gewenste stand.

    Wat volgt, is uitsluitend bedoeld als gebruiksaanbeveling. De instelling is afhankelijk van de grassoort, het vochtgehalte en de hoogte van het gras.

    Aanbevolen gebruik:TrimmenSlepenMaaien
    ParkerenX  
    Zwaar, nat grasX  
    InstructieX  
    Maaisel opvangen X 
    Mulchen X 
    Normaal maaien  X
    Transport  X

    Trimmen

    Dit is de laagste snelheid. Deze snelheid wordt aanbevolen voor de volgende gevallen:

    • Parkeren

    • Zwaar, nat gras maaien

    • Instructie

    Slepen

    Dit is de middelste snelheid. Deze snelheid wordt aanbevolen voor de volgende gevallen:

    • Maaisel opvangen

    • Mulchen

    Maaien

    Dit is de hoogste snelheid. Deze snelheid wordt aanbevolen voor de volgende gevallen:

    • Normaal maaien

    • De machine transporteren

    De machine stoppen

    Om de machine te stoppen, zet u de tractiehendels in neutraal en vervolgens in de vergrendelde stand. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.

    Stel de parkeerrem in werking als u de machine verlaat; zie De handrem inschakelen. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

    Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

    Zijafvoer gebruiken

    Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.

    Gevaar

    Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer of de grasvanger niet op de juiste plaats zijn gemonteerd, kunnen u of anderen in aanraking komen met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

    • Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider moet direct worden vervangen.

    • Steek nooit handen of voeten onder het maaidek.

    • Probeer nooit het afvoersysteem of de maaimessen te reinigen zonder eerst de messchakelaar (aftakas) UIT te schakelen, het contactsleuteltje op UIT te draaien en dit te verwijderen.

    • Controleer of de grasgeleider omlaag staat.

    De maaihoogte instellen

    De machine is uitgerust met een maaidekhefsysteem met voetpedaal. U kunt het voetpedaal gebruiken om het maaidek kort omhoog te brengen om obstakels te ontwijken of om het maaidek in de hoogste maaihoogtestand of transportstand te vergrendelen. U kunt de maaihoogtehendel in combinatie met het voetpedaal gebruiken om het maaidek op een specifieke maaihoogte te vergrendelen.

    Het maaidekhefsysteem met voetpedaal gebruiken

    • Druk het pedaal van het maaidekhefsysteem in om het maaidek omhoog te brengen. Blijf het pedaal indrukken totdat het maaidek in de transportstand vergrendeld wordt (Figuur 27).

    • Trap het pedaal voor maaideklift in en trek de hendel van de transportstand naar achteren om de transportvergrendeling vrij te zetten (Figuur 27).

    g024409

    De maaihoogte instellen

    De maaihoogte kan worden ingesteld van 38 tot 114 mm in stappen van 6 mm door de maaihoogtepen in verschillende openingen te plaatsen.

    1. Trap het maaidekpedaal in en breng het maaidek omhoog tot de vergrendelde transportstand (dit is tevens de maaihoogtestand van 114 mm); zie Figuur 28.

    2. Om de maaihoogte in te stellen, verwijdert u de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 28).

    3. Kies de opening in het maaihoogtesysteem die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek daarin de pen (Figuur 28).

    4. Trap het pedaal voor maaideklift in en trek de hendel naar achteren om de transportvergrendeling vrij te zetten (Figuur 27).

    5. Breng het maaidek langzaam omlaag tot de hendel contact maakt met de pen.

      g188850

    Antiscalpeerrollen afstellen

    Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de antiscalpeerrollen af zoals wordt getoond in Figuur 29.

      g029955

    Het maaidek van 122 cm omschakelen naar zijuitworp

    Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met de machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

    Plaats de bevestigingen in dezelfde openingen als waar deze oorspronkelijk uit verwijderd zijn. Hierdoor voorkomt u dat er openingen niet afgedekt zijn wanneer u het maaidek gebruikt.

    Gevaar

    Door niet-afgedekte openingen in de maaimachine kunnen voorwerpen worden uitgeworpen. Uitgeworpen voorwerpen kunnen letsel veroorzaken.

    • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de machine zijn afgedicht met bouten en moeren.

    • Monteer de bouten en moeren in de montageopeningen als de keerplaat is verwijderd.

    Mulchplaat verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakel de parkeerrem in, zet de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder het maaidek; zie Maaidek verwijderen.

    4. Verwijder de 2 borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de linkerplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en links ervan (Figuur 30).

      g011149
    5. Verwijder de slotbout en borgmoer van de zijwand van het maaidek waarmee de linkerplaat bevestigd is aan het maaidek.

    6. Verwijder het linkerschot van het maaidek zoals getoond in Figuur 30.

    7. Verwijder de 2 slotbouten (5/16" x ¾") en 2 borgmoeren (5/16") waarmee de gemonteerde rechterplaat en de beschermplaat bevestigd zijn aan het maaidek (Figuur 31).

      g191136
    8. Verwijder de 2 borgmoeren (5/16") waarmee de gelaste stutten van de rechterplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en rechts ervan (Figuur 32).

      Note: Verwijder het rechterschot van het maaidek.

      g010704
    9. Zoek de keerplaat in de zak met losse onderdelen en verwijder het bevestigingsmateriaal uit de achterste openingen van de geleiderplaat (Figuur 33).

      g190734
    10. Plaats het schot bij de zijafvoeropening op het maaidek.

    11. Gebruik het verwijderde bevestigingsmateriaal om de keerplaat aan het maaidek te bevestigen.

    12. Monteer het maaidek; zie Het maaidek monteren.

    Het maaidek van 137 cm omschakelen naar zijuitworp

    Plaats de bevestigingen in dezelfde openingen in het maaidek als waar ze uit verwijderd zijn. Hierdoor voorkomt u dat er openingen niet afgedekt zijn wanneer u het maaidek gebruikt.

    Gevaar

    Door niet-afgedekte openingen in de maaimachine kunnen voorwerpen worden uitgeworpen. Uitgeworpen voorwerpen kunnen letsel veroorzaken.

    • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de machine zijn afgedicht met bouten en moeren.

    • Zorg ervoor dat er bouten en moeren zijn gemonteerd in de montageopeningen als u de mulchplaat verwijdert.

    Mulchplaat verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakel de parkeerrem in, zet de motor uit, haal het sleuteltje uit het contact en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder het maaidek; zie Maaidek verwijderen.

    4. Verwijder de 3 borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de linkerplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden, links ervan en uiterst links (Figuur 34).

      g011149
    5. Verwijder de slotbout en borgmoer van de zijwand van het maaidek waarmee de linkerplaat bevestigd is aan het maaidek (Figuur 34).

    6. Verwijder de linkerplaat van het maaidek (Figuur 34).

    7. Zoek de 2 bouten in de losse onderdelen en gebruik de aanwezige borgmoeren om de bevestigingen in de openingen te monteren; zie Figuur 34. Dit voorkomt rondvliegende voorwerpen.

      Note: Monteer de bout naar boven wijzend door de onderkant van het maaidek en gebruik een bestaande borgmoer om langs de bovenkant te borgen.

      Waarschuwing

      Het maaidek kan voorwerpen uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen.

      • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de maaikast zijn afgedicht met bouten en moeren.

      • Zorg ervoor dat er bouten en moeren zijn gemonteerd in de montageopeningen als de mulchplaat is verwijderd.

    8. Verwijder de slotbout (5/16" x 3/4 inch) en borgmoer (5/16 inch) aan de achterwand van het maaidek waarmee de plaat aan het maaidek bevestigd is (Figuur 35).

      g190737
    9. Bij de voorste rand van de zijuitworp-opening bevindt zich een beschermplaat (Figuur 35).

    10. Verwijder het bevestigingsmateriaal waarmee de beschermplaat en het rechterschot aan het maaidek zijn bevestigd (Figuur 35).

      Note: Verwijder de beschermplaat en bewaar het bevestigingsmateriaal.

    11. Verwijder de 2 borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de rechterplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en rechts ervan (Figuur 36).

      g010704
    12. Verwijder de slotbout en borgmoer waarmee de rechterplaat aan de bovenkant van het maaidek is bevestigd en verwijder het rechterschot van het maaidek (Figuur 36).

    13. Plaats het eerder verwijderde bevestigingsmateriaal terug in de voorste openingen van de geleiderplaat en de voorste opening in het maaidek (Figuur 35).

    14. Zoek de keerplaat in de zak met losse onderdelen, verwijder het bevestigingsmateriaal uit de achterste openingen van de geleiderplaat, en monteer het schot op de zijafvoeropening van het maaidek (Figuur 37).

      g190735
    15. Gebruik het verwijderde bevestigingsmateriaal om de keerplaat aan het maaidek te bevestigen.

    16. Monteer het maaidek; zie Het maaidek monteren.

    Werktuigen en accessoires gebruiken

    Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires.

    Als u een bak bevestigt aan het motorscherm, maak de bak dan vast met een nylon band.

    Important: Het gewicht van de bak heeft invloed op de stabiliteit van de machine. Als u in een bak die bevestigd is aan het motorscherm een groter gewicht laadt dan het gewicht vermeld in de onderstaande tabel, moet u uw machine uitrusten met de Baksteunset.

    Neem contact op met een erkende Toro-servicedealer.

    MaaidekgrootteMaximaal gewicht per bak zonder de Baksteunset
    Maaidek van 122 cm1,1 kg
    Maaidek van 122 cm1,1 kg

    Tips voor bediening en gebruik

    Gebruik van de snel-stand van de gashendel

    Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.

    Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

    Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

    Eén derde van de lengte van het gras afmaaien

    Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

    Maairichting afwisselen

    Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Met de juiste regelmaat maaien

    Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.

    Een lagere maaisnelheid gebruiken

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Gras niet te kort afmaaien

    Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zettem om een golvend gazon te voorkomen.

    De machine stoppen

    Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

    Onderkant van het maaidek schoonhouden

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine stalt of transporteert.

    • Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

    • Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.

    Machine met de hand duwen

    Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine niet, dit kan schade veroorzaken.

    De machine duwen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zoek de omloophendels op het frame aan beide kanten van de machine.

    4. Zet de omloophendels naar voren door het "sleutelgat" en dan naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 38).

      Note: Doe dit met elke hendel.

    5. Zet de parkeerrem vrij.

      Note: Start de machine niet.

      g188854

    Gebruik van de machine

    Zet de omloophendels naar achteren door het spiegat en dan naar beneden om ze vast te zetten zoals wordt getoond in Figuur 38.

    Note: Doe dit met elke hendel.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    Waarschuwing

    Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

    3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

    4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de rem in werking en sluit de brandstofklep.

    5. Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper (Figuur 39).

      g027708

    De machine laden

    Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die breder is dan de machine. Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af (Figuur 40).

    g027995

    Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke oprijplaten voor elke zijde van de machine.

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken (Figuur 41).

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Gebruik één oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke hellingbanen voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

    • Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af.

    • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

    g027996

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen.
  • Oliepeil controleren.
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Controleer de maaimessen.
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Bandenspanning controleren.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Het papieren filterelement een onderhoudsbeurt geven(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Motorolie verversen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer de bougie(s).
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papieren filterelement(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • De bougie(s) vervangen.
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
  • Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde onderhoudsprocedures worden uitgevoerd.
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Veiligheid inzake onderhoud en opslag

    • Doe het volgende voordat u de machine gaat repareren:

      • Schakel de aandrijvingen uit.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Maak de bougiekabels los.

    • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    • Verwijder gras en vuil van het maaidek, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen.

    • Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opslaat.

    • U mag de machine of brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis brandstof aftappen.

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Plaats de machine en/of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen met een dikke voering en wees voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van de maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Doe nooit iets wat de functie van een veiligheidsvoorziening belemmert of wat ervoor zorgt dat een veiligheidsvoorziening minder bescherming biedt. Controleer regelmatig of ze goed werken.

    • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

    • Controleer de werking van de parkeerrem regelmatig. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

    De afdekking van het maaidek losmaken

    Maak de 2 onderste bouten van de afdekking los om toegang te verkrijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 42).

    g027794

    Note: Draai de bouten altijd vast om de afdekking te bevestigen na onderhoudswerkzaamheden.

    Onderhoud motor

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Veiligheid van de motor

    U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen.
  • Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    De elementen verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.

    4. Til het deksel op en draai het luchtfilter uit de motor (Figuur 43).

      g027800g027801
    5. Neem het schuimelement van het papieren element (Figuur 44).

      g027802

    Het schuimelement een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Reinig het schuimelement met water en vervang het indien het beschadigd is.

    Het papierelement een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Het papieren filterelement een onderhoudsbeurt geven(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papieren filterelement(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen.

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de afdichting.

      Important: Het papierfilter nooit reinigen met te harde perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd.

    Motorolie verversen

    Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Carterinhoud: ~met filter – 2,4 liter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g029683

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Important: Als er te veel of te weinig olie zit in het carter van de motor en u laat de motor toch draaien, kunt u deze beschadigen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Controleer of de motor is afgezet, horizontaal staat en is afgekoeld zodat de de olie tijd heeft om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 46).

    4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    g193541

    Motorolie verversen en oliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat alle olie volledig kan worden afgetapt.

    2. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Tap de motorolie af.

      g027799g029570
    5. Vervang het motoroliefilter (Figuur 48).

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai de filter nog ¾ slag extra vast.

      g027477
    6. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 49).

      g193530

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de bougie(s).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De bougie(s) vervangen.
  • Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien nodig nieuwe bougies.

    Type: Champion® RN9YC of NGK® BPR6ES

    Elektrodenafstand: 0,76 mm

    Bougie verwijderen

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027478

      Note: Door de diepe uitsparing rond de bougie is doorblazen met perslucht de meest effectieve manier om de holte te reinigen. De bougie is heel goed bereikbaar als de ventilatorbehuizing wordt verwijderd voor reinigingswerkzaamheden.

    Bougie controleren

    Important: Bougie(s) nooit schoonmaken. Vervang een bougie altijd als deze een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,76 mm.

    g027479

    Bougie monteren

    Draai de gloeibougie(s) vast met een torsie van 25 tot 30 N·m.

    g027960

    Het koelsysteem reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Verwijder voor elk gebruik gras en vuil van het luchtinlaatrooster.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de luchtfilter van de motor.

    4. Verwijder het motorscherm.

    5. Om te voorkomen dat vuil in de luchtinlaat komt, plaats de luchtfilter op de filterbasis.

    6. Verwijder vuil en gras van de onderdelen.

    7. Verwijder de luchtfilter en plaats het motorscherm.

    8. De luchtfilter monteren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Verricht onderhoudswerkzaamheden in verband met het brandstofsysteem als de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    Brandstoffilter van de slang vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de rem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027939g033082

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    Onderhoud van de accu

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de 2 bevestigingen op het accudeksel een kwartslag linksom en verwijder het accudeksel (Figuur 54).

      g190587
    4. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figuur 55).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

      Waarschuwing

      Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

      • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    5. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) over de kabel.

    6. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 55).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    7. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 55) en til de accu uit de accubak.

      g188903

    Accu opladen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
    1. Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Accu verwijderen.

    2. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6 tot 10 A.

      Note: De accu niet te ver opladen.

    3. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 56).

      g000538

    Accu plaatsen

    1. Plaats de accu in de bak (Figuur 55).

    2. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de pluskabel (rood) op de pluspool (+) van de accu aan te sluiten.

    3. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de minkabel op de minpool (–) van de accu aan te sluiten.

    4. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.

    5. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 55).

    6. Monteer het accudeksel door het naar beneden te drukken en de 2 bevestigingen rechtsom vast te maken (Figuur 54).

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    Zekeringtype:

    • Hoofdleiding – F1 (15 A, steekzekering)

    • Laadcircuit – F2 (25 A, steekzekering)

    De hoofdzekering (15 A) vervangen doet u langs de opening in de zijkant van de bedieningseenheid; trek de zekering eruit en monteer een nieuwe 15 A zekering (Figuur 57).

    g190588

    De zekering van het laadcircuit (25 A) vervangen doet u door de zekering links van de accu te zoeken; trek de zekering eruit en monteer een nieuwe 25 A zekering (Figuur 58).

    g190588

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 59). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Kijk naar de aanbevolen maximale druk van de bandenfabrikant op de zijkant van de banden van de zwenkwielen.

    Pomp de banden van de voorste zwenkwielen op tot 1,03 bar.

    Pomp de banden van de achteraandrijfwielen op tot 0,90 bar.

    g000554

    Onderhoud van het maaimachine

    Onderhoud van de maaimessen

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Veiligheid van de messen

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de bestuurder of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de maaimessen.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 60).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    3. Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.

    4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 60).

      g006530

    Controle op kromme messen

    Note: De machine moet op een egaal oppervlak staan voor de volgende procedure.

    1. Zet het maaidek op de hoogste maaipositie.

    2. Draai terwijl u dikke handschoenen of andere adequate handbescherming draagt langzaam het te meten mes in een stand die effectieve meting mogelijk maakt van de afstand tussen de maairand en het egale oppervlak waarop de machine staat (Figuur 61).

      g014972
    3. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 62).

      g014973
    4. Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de maairand aan de andere kant nu in dezelfde stand staat (Figuur 63).

      g014974
    5. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 64).

      Note: De speling mag niet meer dan 3 mm bedragen.

      g014973
      1. Als het verschil tussen A en B groter is dan 3 mm, vervang dan het mes door een nieuw mes; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.

        Note: Als een krom mes is vervangen door een nieuw mes en de afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan is het mogelijk dat de mesas verbogen is. Neem contact op met een erkende Toro-dealer voor service.

      2. Ga als het verschil binnen de grenzen ligt door met het volgende mes.

    6. Herhaal deze procedure op elk mes.

    Maaimessen verwijderen

    Een mes moet worden vervangen als u vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro-messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 65).

      g010341

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 66).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000552
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 67).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 66).

      g000553
    3. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 65).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 65).

    3. Draai de mesbout vast met een torsie van 135 tot 150 N·m.

      g004536

    Maaidek horizontaal stellen

    Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u het maaidek installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.

    Voordat u het maaidek horizontaal afstelt moet u eerst controleren of er verbogen maaimessen zijn; verwijder en vervang eventueel verbogen maaimessen; lees Controle op kromme messen voordat u dit doet.

    Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en dan voor/achter.

    Eisen:

    Controleren of de maaimessen horizontaal staan

    De maaimessen moeten in dwarsrichting horizontaal staan. Controleer de horizontale stand van het maaidek telkens wanneer u het maaidek monteert of wanneer het maairesultaat onregelmatig is.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje, stel de parkeerrem in werking en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai het maaimes voorzichtig in dwarsrichting horizontaal.

    4. Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figuur 69).

      Note: Als beide afstanden groter zijn dan 5 mm, moeten deze worden bijgesteld; zie Maaidek horizontaal stellen.

      g007202

    Schuinstand van het maaidek (lengterichting) controleren

    Controleer de schuinstand van het maaidek telkens wanneer u dit monteert. Als de voorkant van het maaidek meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als volgt in:

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakel de parkeerrem in, zet de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de messen voorzichtig rond, totdat ze in de lengterichting wijzen (Figuur 70).

    4. Meet de afstand tussen de rand van zowel het voorste mes als de rand van het achterste mes tot het horizontale oppervlak (Figuur 70).

      Note: Als de rand van het voorste mes niet 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, ga verder met Maaidek horizontaal stellen.

      g007199

    Maaidek horizontaal stellen

    1. Hiervoor moet u de antiscalpeerrollen in de bovenste openingen zetten of ze geheel verwijderen; zie Antiscalpeerrollen afstellen.

    2. Zet de maaihoogtehendel in de stand van 76 mm; zie De maaihoogte instellen.

    3. Plaats 2 blokjes met een dikte van 6,6 cm onder elke kant van de voorste rand van het maaidek, maar niet onder de beugels van de antiscalpeerrollen (Figuur 71).

    4. Plaats 2 blokjes met een dikte van 7,3 cm onder de achterste rand van de maaikast; één blokje aan elke kant van het maaidek (Figuur 71).

      g024428
    5. Draai de stelbouten in de 4 hoeken los, zodat het maaidek stevig op alle 4 blokjes rust (Figuur 72).

      g024313
    6. Zorg ervoor dat de 4 kettingen gespannen zijn (Figuur 72).

    7. Draai de 4 stelbouten vast (Figuur 72).

    8. Zorg ervoor dat de blokjes stevig onder de rand van het maaidek zitten en dat alle bouten vastgedraaid zijn.

    9. Controleer of het maaidek horizontaal staat door zowel de horizontaalstand als de schuinstand van het maaidek te controleren. Herhaal indien nodig de procedure voor het horizontaal stellen.

    Maaidek verwijderen

    Parkeer de machine op een gelijke ondergrond, zet de messchakelaar uit, zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakel de parkeerrem in, zet de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    Zet het maaidek in de laagste maaistand. Selecteer een van de volgende procedures afhankelijk van de afmeting van het geplaatste maaidek om de verwijdering te voltooien.

    Het maaidek klaarmaken voor demontage

    1. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    2. Draai de 2 onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    3. Verwijder de maaierriem van de motorpoelie; raadpleeg Aandrijfriem van maaidek vervangen.

    Maaidek verwijderen

    1. Verwijder de R-pen en de ring waarmee de draaipen is bevestigd aan het frame en het maaidek, en verwijder de verbindingsstang (Figuur 73).

      g028276
    2. Til het maaidek op om de spanning van het maaidek te halen.

    3. Verwijder de kettingen van de haken op de hefarmen van het maaidek (Figuur 74).

      g024313
    4. Stel de maaihoogte in op de transportstand.

    5. Verwijder de riem van de koppelingspoelie van de motor.

    6. Schuif het maaidek weg van onder de machine.

      Note: Bewaar alle onderdelen voor latere montage.

    Het maaidek monteren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje, stel de parkeerrem in werking en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Schuif het maaidek onder de machine.

    4. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    5. Plaats de maaihoogtepen in de vergrendelstand voor de laagste maaistand.

    6. Til de achterzijde van het maaidek op en bevestig de kettingen aan de achterste hefarmen (Figuur 74).

    7. Bevestig de voorste kettingen aan de voorste hefarmen (Figuur 74).

    8. Monteer de lange verbindingsstang door de framehanger en het maaidek.

    9. Bevestig de draaipen met de R-pennen en de ringen die u eerder verwijderd hebt (Figuur 73).

    10. Monteer de maaierriem op de motorpoelie; raadpleeg stap Aandrijfriem van maaidek vervangen.

    11. Draai de 2 onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Grasgeleider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Waarschuwing

    Als de uitworpopening niet afgedekt is, kan de maaimachine voorwerpen uitwerpen naar u of naar omstanders; dit kan ernstige letsels veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.

    Gebruik de maaimachine nooit zonder mulchplaat, grasgeleider of grasvanger.

    Controleer vóór elk gebruik de grasgeleider op schade. Vervang vóór gebruik beschadigde filterelementen.

    1. Verwijder de borgpen (Figuur 75).

    2. Koppel de veer los van de inkeping in de geleiderbeugel en schuif de stang uit de gelaste maaidekbeugels, veer en grasgeleider (Figuur 75).

      g197127
    3. Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

    4. Plaats de nieuwe grasgeleider met de beugeluiteinden tussen de gelaste beugel op het maaidek zoals getoond in Figuur 76.

    5. Plaats de veer op het rechte uiteinde van de stang.

    6. Plaats de veer zo op de stang dat het korte uiteinde met de veer onder de stang voor de bocht uitkomt en over de stang gaat als deze terugkomt uit de bocht.

    7. Breng het uiteinde van de veer met de lus omhoog en bevestig in de inkeping op de beugel van de geleider (Figuur 76).

      g017618
    8. Bevestig de stand en veer door deze zo te buigen dat het korte uiteinde van de stang achter de voorste beugel op het maaidek zit (Figuur 76).

      Important: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.

    9. Monteer de pen (Figuur 75).

    Onderhoud drijfriem van maaidek

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde riemen.

    Aandrijfriem van maaidek vervangen

    Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    4. Verwijder de afdekking van het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    5. Voor elke riemkap draait u de 2 bouten los, maar verwijder deze niet.

    6. Schuif de kap tot deze loskomt van de bouten. Til de kap op en naar buiten om te verwijderen.

    7. Verwijder het vloerdeel zodat u bij de spanpoelie kunt.

    8. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771) en verwijder de spanpoelieveer van de maaidekstang om de spanning op de spanpoelie te verwijderen (Figuur 77).

      g028279
    9. Laat het maaidek tot de laagste maaihoogte zakken en plaats de maaihoogtepen in de vergrendelstand voor de laagste maaistand.

    10. Verwijder de riem van de poelies van het maaidek en verwijder de aanwezige riem.

    11. Bevestig de nieuwe riem rond de poelies van het maaidek en de koppelingspoelie onder de motor (Figuur 77).

      Waarschuwing

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.

    12. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771) en plaats de spanpoelieveer terug op de maaidekstang om spanning op de spanpoelie en riem te zetten (Figuur 77).

    13. Controleer of de riem zich goed op alle poelies bevindt.

    14. Om de riemkappen te monteren, plaatst u de lipjes van de kap in de daartoe bestemde openingen van de maaidekbeugel. Zorg dat ze vastzitten.

    15. Draai de kap naar het maaidek en schuif de gleuven onder de losse bouten tot ze vastzitten.

    16. Draai de bouten vast om de kap aan het maaidek te bevestigen.

    17. Monteer de afdekking van het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Reiniging

    Onderkant van maaimachine wassen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, onder de stoel en rond de motor, de hydraulische pompen en de motors.

    Nadat u de maaimachine heeft gebruikt, moet u de onderkant van de machine telkens wassen om te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter verstrooid.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakel de parkeerrem in, zet de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open (Figuur 78).

      Note: Smeer vaseline op de O-ring van de wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te bevestigen en de O-ring te beschermen.

      g017966
    4. Zet het maaidek in de laagste maaistand.

    5. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.

    6. Schakel de aftakas in en laat de machine één tot drie minuten lopen.

    7. Zet de aftakasschakelaar UIT, stop de motor, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.

    8. Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van de wasaansluiting.

      Note: Als de maaimachine na een wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.

    9. Laat de motor opnieuw één tot drie minuten lopen om het overtollig water te verwijderen.

      Waarschuwing

      Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met een maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

      • Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt.

      • Steek nooit uw handen of voeten onder de machine of door openingen in de machine.

    De vering reinigen

    Note: Maak de schokdempers niet schoon met water onder druk (Figuur 79).

    g195820

    Afval afvoeren

    Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Reiniging en stalling

    1. Schakel de messchakelaar uit, stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje naar UIT en verwijder het sleuteltje.

    2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.

    3. Controleer de werking van de parkeerrem; zie Parkeerrem gebruiken.

    4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    5. Ververs de olie in het carter; zie Motorolie verversen en oliefilter vervangen.

    6. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    7. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    8. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

      Note: Laat de machine lopen met de aftakas ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.

    9. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.

    10. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen.

      4. Start de motor en laat hem lopen totdat hij afslaat.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.

    11. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    12. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    13. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar dit buiten bereik van kinderen of onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De brandstoftank is ingedeukt of de machine raakt regelmatig zonder brandstof.
    1. Het papierelement van het luchtfilter is verstopt.
    1. Reinig het papierelement.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    4. Reinig of vervang het luchtfilterelement.
    5. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De startmotor slaat niet aan.
    1. De rijhendels staan niet in de vergrendelde Neutraalstand.
    2. De parkeerrem is uitgeschakeld.
    3. De accu is leeg.
    4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    5. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    6. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. Zet de rijhendels in de vergrendelde Neutraalstand.
    2. Stel de parkeerrem in werking.
    3. Accu opladen.
    4. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    5. De zekering vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De choke staat niet op AAN.
    3. Het luchtfilter is vuil.
    4. De bougiekabel(s) zit(ten) los of is (zijn) niet aangesloten.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    8. Verkeerde brandstof in de tank.
    9. Het oliepeil in het carter is te laag.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. De chokehendel op AAN zetten.
    3. Reinig of vervang het luchtfilterelement.
    4. De bougiekabel(s) op de bougie monteren.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    9. Het carter bijvullen met olie.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ontluchting van de brandstoftank is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    9. Verkeerde brandstof in de tank.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Reinig het luchtfilterelement.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    9. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    De machine drijft niet aan.
    1. De omloopkleppen zijn open.
    2. De tractieriemen zijn versleten, los of stuk.
    3. De tractieriemen zitten niet op de poelies.
    4. De transmissie is uitgevallen.
    1. Sluit de sleepkleppen.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine trilt abnormaal.
    1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    3. De motorpoelie is beschadigd.
    4. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    5. Een bevestigingsbout van het maaimes zit los.
    6. Mesas verbogen.
    1. Draai de montagebouten vast.
    2. Desbetreffende poelie vastzetten.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    5. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. Een antiscalpeerwiel is niet correct afgesteld.
    5. De onderkant van het maaidek is vuil.
    6. De bandenspanning is niet correct.
    7. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Hoogte van antiscalpeerwiel afstellen.
    5. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    6. Banden op juiste spanning brengen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De tractieriem is versleten, los of stuk.
    2. De drijfriem zit niet op de poelie.
    3. De schakelaar van de aftakas (PTO) of de aftakkoppeling is defect.
    4. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    1. Een nieuwe drijfriem monteren.
    2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Een nieuwe drijfriem monteren.

    Schema's

    Installatieschema

    g203461