Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, op golfbanen en sportvelden, langs wegen en op bedrijfsterreinen. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g008833

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2012 van het ANSI (American National Standards Institute).

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start. Zorg ervoor dat alle gebruikers van dit product weten hoe het te gebruiken en dat ze de waarschuwingen begrijpen.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders op een veilige afstand van de machine.

  • Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

In de relevante onderdelen in deze handleiding vindt u bijkomende veiligheidsinformatie.

Geluidsniveau

Model 31698

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1.0 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Model 31699

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1.0 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Geluidsdruk

Model 31698

Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1.0 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Model 31699

Deze machine oefent een geluidsdruk van 82 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1.0 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Voorzichtig

Langdurige blootstelling aan lawaai tijdens het gebruik van de machine kan leiden tot gehoorverlies.

Draag geschikte gehoorbescherming als u de machine langere tijd gebruikt.

Trillingsniveau

Hand-arm

Model 31698

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,8 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 1,0 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,5 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Model 31699

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,8 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 1,0 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,5 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Gehele lichaam

Model 31698

Gemeten trillingsniveau = 0,35 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,18 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Model 31699

Gemeten trillingsniveau = 0,35 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,18 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Motoruitstoot certificatie

De motor van deze machine voldoet aan de eisen van EPA Tier 4 Final en EU-norm fase 3b.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal114-0849
decal127-0392
decal117-4766
decal117-3276
decal106-6754
decal130-0594
decal93-7818
decal93-7275
decal93-6674
decal93-6687
decal120-6604
decal114-0922
decal114-0974
decal114-4883
decal117-2718
decal117-2754
decal93-6686
decal117-4979
decal130-0611
decal125-9688
decalbatterysymbols
decal132-1321
decal131-2348
decal132-1315
decal132-3600
decal121-8378
decal132-1314
decal131-2347
decal131-2349
decal131-6027
decal131-6025
decal131-6026
decal132-1313
decal132-1406
decal132-1316
decal132-1318
decal132-1407

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Het verpakkingsmateriaal van het zijmaaidek verwijderen

Verwijder het verpakkingsmateriaal dat de zijmaaidekken beschermt tijdens het vervoer.

De winglets van het voorste maaidek laten zakken

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Kap van het rechtermaaidek1
Kap van het linkermaaidek1
V riem 2
  1. Verwijder de moeren waarmee de voorste en de achterste aanslagbouten vastzitten aan de rechter maaidekbevestigingen (Figuur 3).

    g009013
  2. Verwijder terwijl u de rechter winglet ondersteunt de voorste en achterste aanslagbouten uit de maaidekbevestigingen (Figuur 3).

    Note: Laat de excentrieken op hun plaats tussen de maaidekbevestigingen.

  3. Breng de winglet omlaag naar de bedrijfsstand.

  4. Installeer de voorste en de achterste aanslagbouten via de bovenste montageopeningen en excentrieken (Figuur 4).

    Note: Zorg dat de aanslagbout het lipje aan de scharnierpen vastzet.

    g008868
  5. Monteer de moeren waarmee de aanslagbouten bevestigd zijn.

    Note: Draai de moeren nu nog niet aan.

  6. Herhaal deze procedure op de linker winglet.

  7. Installeer de wingletriemen als volgt:

    1. Leg de riem rond de aspoelie van de winglet en de aspoelie van het voorste maaidek (Figuur 5).

      g009155
    2. Gebruik een ratelsleutel of soortgelijk gereedschap om de spanpoelie weg te houden van de poelies (Figuur 5).

    3. Leg de riem rond de aspoelie van de winglet en de bovenste aspoelie van het voorste maaidek.

    4. Laat de riemschijf los om spanning op de riem te krijgen.

  8. Monteer de maaidekkap van de winglet en maak het vast met de rubberen vergrendeling (Figuur 6).

    Note: Zorg dat u de kap onder de lipjes van het voorste middenmaaidek schuift voordat u dit op de montagehaken en stang plaatst.

  9. Herhaal deze procedure bij de andere winglet.

    g009156

De druk in de banden en zwenkwielen controleren

Controleer vóór gebruik de spanning van de banden en zwenkwielen; zie De bandenspanning controleren en De bandenspanning van de zwenkwielen controleren.

Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.

Important: De tractie en de doorslipbeheersing van de banden is afhankelijk van de verhouding van de maat van de voor- en achterbanden. Gebruik alleen originele Toro-banden.

Het voorste middelste maaidek horizontaal stellen

Note: Voer deze procedure uit op een vlak, horizontaal oppervlak.

Zie De maaihoogte instellen.

  1. Draai de messen op de buitenste assen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

  2. Meet de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.

  3. Plaats opvulstukken (3 mm) op de voorste zwenkwielarmen(en) naargelang de gewenste maaihoogte.

  4. Draai de messen 180° en meet vanaf de grond tot de mespunt die naar achteren wijst.

  5. Draai de onderste bouten los op de U-bout in de maaihoogteketting.

  6. Stel de moeren af om de achterzijde van het maaidek omhoog of omlaag te brengen zodat de mespunten aan achterzijde 6,35 mm tot 9,53 mm hoger staan dan de voorste mespunten.

  7. Draai de contramoeren vast.

De winglet-maaidekken op dezelfde hoogte als het maaidek middenvoor brengen

  1. Draai het mes op elke winglet zodat hij van zijkant naar zijkant wijst.

  2. Draai de bouten en moeren los waarmee de 2 excentrische afstandsstukken vastzitten aan de winglets (Figuur 7).

    g008868
  3. Draai aan de voorwaartse excentriek tot deze de maximale speling bereikt tot het binnenste gleufoppervlak van de draaibeugel van de winglet.

  4. Draai de achterste excentriek (het dichtst bij de tractie-eenheid) tot het uiteinde van het buitenste blad ongeveer 3 mm hoger is dan de gewenste maaihoogte (Figuur 7).

    Note: Er is een inkeping op de zeskantige excentriek die zich op 180° van de nok op de excentriek bevindt (Figuur 8). Gebruik de inkeping als referentiepunt voor de plaats van de nokken bij het instellen van de excentrieken.

    g009153
  5. Draai de bout en de moer voor deze excentriek aan tot 149 N·m.

  6. Stel de voorwaartse excentriek in tot deze net contact maakt met het binnenste slotoppervlak van de draaibeugels van de winglet.

  7. Draai de bout en de moer voor deze excentriek aan tot 149 N·m.

  8. Herhaal de procedure op de andere winglet.

De vloeistofniveaus controleren

  1. Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor start; zie Het motoroliepeil controleren.

  2. Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Hydraulische vloeistof controleren.

  3. Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het motorkoelsysteem controleren.

De machine smeren

Smeer de machine voor gebruik; zie Smering. Als de machine niet goed is gesmeerd, zullen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.

Algemeen overzicht van de machine

g031657

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

g031305

Tractiepedaal

Het tractiepedaal regelt de beweging vooruit en achteruit. Om de machine vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid trapt u het pedaal volledig in terwijl de gashendel op HOOG STATIONAIR staat (Figuur 10).

Om de machine te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.

Lichtschakelaar

Zet de lichtschakelaar naar boven om de lichten AAN te zetten (Figuur 10).

Zet de lichtschakelaar naar beneden om de lichten UIT te schakelen.

Parkeerremschakelaar

Er zijn 2 handelingen nodig om de parkeerrem in te schakelen met de parkeerremschakelaar. Hou de kleine grendel naar achteren en duw de parkeerremschakelaar naar voren om de parkeerrem in te schakelen. Duw de parkeerremschakelaar naar achteren om de parkeerrem uit te schakelen (Figuur 10).

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft 3 standen: STOP, DRAAIEN/VOORVERWARMEN en START (Figuur 10).

Schakelaar voor hoog/laag toerenbereik

Druk op de voorzijde van de schakelaar om het HOGE SNELHEIDSBEREIK te selecteren. Druk op de achterzijde van de schakelaar om het LAGE SNELHEIDSBEREIK te selecteren. De machine moet stationair draaien of minder dan 1,0 km per uur rijden om tussen HOOG en LAAG te schakelen (Figuur 10).

Aftakasschakelaar

De aftakasschakelaar heeft 2 standen: UIT (start) en IN (stop). Trek de aftakasknop uit om het werktuig of de maaidekmessen te activeren. Druk de knop in om de bewerking te stoppen (Figuur 10).

Schakelaar van de cruise control

Met de schakelaar van de cruise control regelt u de snelheid van de machine.

Zet de schakelaar van de cruise control in de middelste stand om de cruise control in de stand AAN te zetten. Druk de schakelaar vooruit om de snelheid in te stellen. Duw de schakelaar naar achteren om de cruise control uit te schakelen (Figuur 10).

Note: Ook door het pedaal te bewegen, kunt u de cruise control uitschakelen.

Wanneer u de cruise control inschakelt, kunt u de snelheid van de cruise control wijzigen; zie De snelheid van de cruise control instellen.

Claxonknop

Druk op de claxonknop om de claxon te activeren (Figuur 10).

Hefschakelaars maaidek

Met de hefschakelaars kunt u de maaidekken omhoog- en omlaagbrengen (Figuur 10).

Druk de schakelaars naar voren om het maaidek omlaag te brengen en naar achteren om het maaidek omhoog te brengen.

Note: De dekken kunnen niet omlaag worden gebracht bij het HOGE toerental en kunnen ook niet omhoog of omlaag worden gebracht als de bestuurder niet in de stoel zit terwijl de motor loopt.

Note: De heffunctie van de maaidekken is beperkt tot motortoerentallen onder 2000 tpm. Onder 2000 tpm kan slechts 1 maaidek tegelijk omhoog worden gebracht.

Gasklepschakelaar

De gasklepschakelaar heeft 2 standen: LAAG STATIONAIR en HOOG STATIONAIR (Figuur 10).

Druk de schakelaar gedurende ten minste 2 seconden naar voren om de gasinstelling naar HOOG STATIONAIR te brengen; druk de schakelaar gedurende ten minste 2 seconden naar achteren om de gasinstelling naar LAAG STATIONAIR te brengen; of druk de schakelaar eventjes in een van beide richtingen om het motortoerental in stappen van 100 tpm te verhogen of te verlagen.

Schakelaar voor gevarenverlichting

Druk de schakelaar van de gevarenverlichting naar voren om de gevarenverlichting in te schakelen en naar achteren om de gevarenverlichting uit te schakelen (Figuur 10).

Richtingaanwijzerschakelaar

Druk op de linkerzijde van de richtingaanwijzerschakelaar om het linksafsignaal en op de rechterzijde van de schakelaar om het rechtsafsignaal te activeren (Figuur 10).

Note: De middelste stand is de Uit-stand.

Aansluitpunt

Sluit uw draagbare lader aan op het aansluitpunt om een persoonlijk toestel op te laden, bv. een mobiel of een ander elektronisch apparaat (Figuur 11).

g033266

Akoestisch waarschuwingssignaal (console)

Het waarschuwingssignaal wordt geactiveerd als een storing is gedetecteerd.

Het waarschuwingssignaal gaat af in de volgende gevallen:

  • Als de motor een stopstoring verstuurt

  • Als de motor een storing 'motor controleren' verstuurt

  • Als het brandstofpeil te laag is

Cabineknoppen

Uitsluitend model 31699
g032672

Luchtcirculatieregeling

Stelt de cabine in op luchtcirculatie, ofwel lucht aanzuigen van buiten de cabine (Figuur 12).

  • Stel de cabine in op luchtcirculatie als u de airconditioning gebruikt.

  • Stel de cabine in om lucht aan te zuigen van buiten als u de verwarming of ventilator gebruikt.

Ventilatorregeling

Draai aan de ventilatorregelingsknop om de snelheid van de ventilator te regelen (Figuur 12).

Temperatuurregeling

Draai aan de temperatuurregelingsknop om de temperatuur in de cabine te regelen (Figuur 12).

Ruitenwisserschakelaar

Gebruik deze schakelaar om de ruitenwissers in of uit te schakelen (Figuur 12).

Airconditioningschakelaar

Met deze schakelaar kunt u de airconditioning aan- en uitzetten (Figuur 12).

Voorruitvergrendeling

Open de vergrendeling om de voorruit te openen (Figuur 13). Sluit de vergrendeling om de voorruit open te laten staan. Druk de vergrendeling uit en omlaag om de voorruit te sluiten en vast te zetten.

g008830

Achterruitvergrendeling

Open de vergrendeling om de achterruit te openen. Druk op de vergrendeling om de achterruit open te laten staan. Druk de vergrendeling uit en omlaag om de achterruit te sluiten en vast te zetten (Figuur 13).

Important: De achterruit moet worden gesloten voordat de motorkap wordt geopend, want anders kan schade ontstaan.

Instelhendel bestuurdersstoel

Trek de hendel uit om de stoel naar voren en naar achteren te verschuiven.

Afstelhendel rugleuning

Verplaats de hendel om de hoek van de rugleuning van de stoel in te stellen.

Afstelknop van armsteun

Draai aan de knop om de hoek van de armlegger van de stoel te verstellen.

InfoCenter

Opstartscherm

Wanneer u de machine start, verschijnt het opstartscherm met de pictogrammen die overeenstemmen met de ingeschakelde functies (d.w.z. de parkeerrem is ingeschakeld, de aftakas staat AAN en de cruise control staat AAN).

Note: De volgende afbeelding is een voorbeeld; het toont alle pictogrammen die tijdens het gebruik van de machine kunnen verschijnen op het scherm.

Raadpleeg de onderstaande tabel voor de betekenis van de pictogrammen (Figuur 14).

g033320

Schermfuncties

Druk op de betreffende knop om scherm 1 of scherm 2 te bekijken, om het akoestisch waarschuwingssignaal te stoppen, om het foutenscherm te bekijken of om het scherm te verlaten (Figuur 15).

g033145

Druk op knop 1 tot 4 om naar de pop-upmenubalk onderaan het scherm te gaan (Figuur 15).

Wanneer het opstartscherm verschijnt, kunt u kiezen wat moet worden weergegeven in de linker en rechter bovenhoek van het weergavescherm; druk hiervoor knop 1 of knop 2 van de InfoCenter-bedieningseenheid in (Figuur 15).

Note: Wanneer u de machine uitschakelt, blijven de 2 bovenste schermen de vorige instelling behouden die van toepassing was voordat de machine werd uitgeschakeld.

U kunt heen en weer gaan tussen de volgende schermen door knop 1 en knop 2 te gebruiken:

  • Tachometer - scherm linksboven Figuur 16

  • Brandstofpeilindicator - scherm rechtsboven (Figuur 16)

    g033146
  • 12V-accuspanningsindicator - scherm linksboven (Figuur 17)

  • 24V-accuspanningsindicator - scherm linksboven (Figuur 17)

    g033161
  • Indicator hydraulische vloeistoftemperatuur en ventilator - scherm rechtsboven (Figuur 18)

    Note: In voorbeeld Figuur 18 draaien de koelventilators van de hydraulische vloeistof met een snelheid van 25% voorwaarts.

  • Indicator temperatuur motorkoelvloeistof en ventilator - scherm linksboven (Figuur 18)

    Note: In voorbeeld Figuur 18 draaien de koelventilators van de motor met een snelheid van 50% achterwaarts.

    Deze weergave (Figuur 14) geeft het toerental en de richting van de ventilator aan. Het ventilatortoerental is afhankelijk van de temperatuur van de hydraulische vloeistof of de temperatuur van de motorkoelvloeistof; de ventilator draait automatisch in de omgekeerde richting wanneer dat nodig is. Een achteruitcyclus wordt automatisch gestart om te helpen bij het wegblazen van vuil van het rooster van de motorkap, als de temperatuur van de motorkoelvloeistof of de hydraulische vloeistof een bepaald peil bereikt. De ventilator voert om de 21 minuten een bijkomende achteruitcyclus uit, ongeacht de koelvloeistoftemperatuur.

    De ventilatorrichting wordt ook weergegeven op het scherm van de motorkoelvloeistoftemperatuur en het temperatuurscherm van de hydraulische vloeistof. Als de balk zich rechts van de middenstreep bevindt, draaien de ventilatoren voorwaarts. Als de balk zich links van de middenstreep bevindt, draaien de ventilatoren achteruit (Figuur 18).

    g033162

Als een fout op het scherm verschijnt, druk dan een willekeurige toets in om het advies over die storing te bekijken (Figuur 15).

Note: Neem contact op met uw supervisor of een monteur om de storingsinformatie te bespreken en te bepalen wat er moet worden gedaan.

Druk op de pijltjestoetsen om door het storingenscherm te navigeren.

Druk op een willekeurige toets om de informatietoetsen op het scherm weer te geven.

Onderhoudsindicator van het dieselroetfilter (DPF)

Als het onderhoudsindicator van het dieselroetfilter (DPF) (Figuur 14) op het scherm verschijnt, neem dan onmiddellijk contact op met uw Toro-distributeur voor onderhoud; zie Regeneratie van het DPF.

Indicator brandstofpeil

Dit scherm geeft het niveau van de brandstof in de tank aan (Figuur 16).

Aftakas-indicator

Dit scherm geeft aan (Figuur 14) wanneer de aftakas is geactiveerd.

Indicator parkeerrem

Dit scherm geeft aan dat de parkeerrem ingeschakeld is (Figuur 14).

Indicator cruise control

Dit scherm (Figuur 14) geeft aan wanneer de cruise control ingeschakeld is.

Indicator voor hoog/laag toerenbereik

Dit scherm geeft het geselecteerde snelheidsbereik van de transmissie aan (Figuur 14).

Indicatielampje gloeibougie

Dit scherm geeft aan wanneer de motor aan het voorverwarmen is (Figuur 14).

Indicator urenteller van motor

Dit scherm toont het totale aantal uren dat de motor is gebruikt (Figuur 14).

Tachometer

Dit scherm toont het motortoerental in tpm (Figuur 16).

Indicator hydraulische vloeistoftemperatuur en statusindicator koelventilator

Dit scherm geeft de temperatuur van de hydraulische vloeistof en de status van de koelventilator aan (Figuur 18).

Indicator temperatuur motorkoelvloeistof en statusindicator koelventilator

Dit scherm geeft de temperatuur van de motorkoelvloeistof en de status van de koelventilator aan (Figuur 18).

Accu-voltage

Dit scherm toont de 12V- en 24V-accuspanning (Figuur 17).

Indicator onderhoud vereist

Dit scherm geeft de tijd aan tot het volgende reguliere onderhoud.

Note: Reset de indicator nadat u onderhoud hebt uitgevoerd aan de machine.

  1. Hou de knop uiterst rechts op het InfoCenter ingedrukt.

    Note: Het scherm hoofdmenu wordt weergegeven.

  2. Selecteer Onderhoud met de 2 knoppen links; druk op de knop onder de pijl naar rechts om verder te gaan.

  3. Selecteer Uur en druk op de knop onder de pijl naar rechts.

  4. Druk op de knop onder Reset Hours.

  5. Selecteer het aantal Uur tot het volgende onderhoudstijdstip en druk op de knop onder de pijl naar rechts.

    Note: Er verschijnt een vinkje als de indicator is gereset.

  6. Als u klaar bent, drukt u op de knop onder het icoontje voor afsluiten (afbeelding van een open deur) om naar het hoofdscherm terug te gaan, of druk op ongedaan maken om af te sluiten.

Akoestisch waarschuwingssignaal (InfoCenter)

Het alarm gaat af in de volgende gevallen:

Het maaidek wordt omlaaggebracht

  • De motor draait niet

  • Een maaidek wordt omlaaggebracht

Het maaidek staat niet in de zweefstand

  • De aftakas krijgt een verzoek en veroorzaakt een melding

  • Een maaidek bevindt zich onder de limiet, maar niet in zweefstand

De machine stuurt een verzoek naar het InfoCenter

  • De motor verstuurt een boodschap met rode stoplamp

    Note: Als de bestuurder het alarm erkent door een knop van het InfoCenter in te drukken, zou het alarm moeten stoppen.

  • Motor verzoekt om herstel

  • Een motorstoring

  • Een melding; zie Meldingen InfoCenter

  • De motor verstuurt een oranje waarschuwingsboodschap

  • Het brandstofpeil is lager dan 2,2%

Hoofdmenu

Hou de vijfde knop (uiterst rechts) van het InfoCenter ingedrukt om naar het hoofdmenu te gaan.

In het hoofdmenu kunt u naar de schermen Onderhoud, Diagnostiek, Instellingen en Informatie gaan (Figuur 19).

Scherm Onderhoud

Als u een probleem hebt dat gebruik van het scherm Onderhoud vereist (bv. kalibratie van het tractiepedaal), neem dan contact op met uw erkende Toro-servicedealer voor hulp.

InfoCenter invoer code

  1. Hou in het opstartscherm knop 5 ingedrukt tot het hoofdmenu verschijnt (Figuur 19).

    g033167
  2. Druk op knop 2 tot u in het hoofdmenu Instellingen bereikt en druk op knop 4 om Instellingen te selecteren (Figuur 19).

  3. Druk in het scherm Instellingen op knop 4 om Weergave te selecteren (Figuur 20).

    g033168
  4. Druk op knop 2 tot u in het scherm Weergave Code-instellingen bereikt en druk op knop 4 om Code-instellingen te selecteren (Figuur 21).

    g033169
  5. Druk in het scherm Code-instellingen op knop 4 om Invoer Code te selecteren (Figuur 22).

    g033170
  6. Voer in het scherm Code Invoeren de standaardcode 5900 in; gebruik knoppen 1 tot 4 om de cijfers te selecteren en druk op knop 5 om de code te voltooien (Figuur 23).

    g033171

De code van het InfoCenter wijzigen

  1. Hou in het opstartscherm knop 5 ingedrukt tot het hoofdmenu verschijnt (Figuur 19).

  2. Druk op knop 2 tot u in het hoofdmenu Instellingen bereikt en druk op knop 4 om Instellingen te selecteren (Figuur 19).

  3. Druk in het scherm Instellingen op knop 4 om Weergave te selecteren (Figuur 20).

  4. Druk op knop 2 tot u in het scherm Weergave Code-instellingen bereikt en druk op knop 4 om Code-instellingen te selecteren (Figuur 21).

  5. Druk op knop 2 tot u in het scherm Code-instellingen Code Wijzigen bereikt en druk op knop 4 om Code Wijzigen te selecteren (Figuur 22).

  6. Voer de oude code in door middel van knoppen 1 tot 4 en druk op knop 5 wanneer u de code ingevoerd hebt (Figuur 24).

    Note: Wanneer u de code voor het eerst instelt, is deze standaard 5900.

    g033172
  7. Voer de nieuwe code in door middel van knoppen 1 tot 4 en druk op knop 5 wanneer u de nieuwe code ingevoerd hebt (Figuur 25).

    g033173
  8. Bevestig de nieuwe code door middel van knoppen 1 tot 4 en druk op knop 5 wanneer u de code ingevoerd hebt (Figuur 26).

    g033174

De helderheid en het contrast van het InfoCenter-scherm wijzigen

  1. Druk in het opstartscherm op knop 5 om naar de pop-upmenubalk helderheid/contrast te gaan (Figuur 27).

    g033178
  2. Druk op knop 1 om de helderheid te verlagen, knop 2 om de helderheid te verhogen, knop 3 om het contrast te verkleinen, en knop 4 om het contrast te vergroten (Figuur 27).

  3. Wanneer u klaar bent met het instellen van de helderheid en het contrast, druk dan op knop 5 om af te sluiten (Figuur 27).

De snelheid van de cruise control instellen

U kunt de snelheid van de cruise control instellen door de schakelaar van de cruise control even naar voren te bewegen; ga als volgt te werk in het InfoCenter:

  1. Zet de schakelaar van de cruise control in de stand AAN (Figuur 10).

  2. Wanneer het pictogram van de cruise control verschijnt op het scherm, drukt u op knoppen 1 tot 4 om naar de pop-upmenubalk te gaan.

  3. Druk op knop 3 om naar het scherm Cruise control te gaan (Figuur 28).

    g033179
  4. Druk in het scherm Cruise control op knop 1 om de snelheid van de cruise control te verlagen of op knop 2 om de snelheid van de cruise control te verhogen (Figuur 29).

    g033180
  5. Wanneer u klaar bent met het instellen van de snelheid van de cruise control, druk dan op knop 5 om af te sluiten (Figuur 29).

Meldingen InfoCenter

Meldingen voor de bestuurder verschijnen automatisch op het InfoCenter-scherm wanneer een machinefunctie bijkomende handelingen vereist. Bijvoorbeeld, als u probeert de motor te starten terwijl u het tractiepedaal indrukt, wordt de melding weergegeven dat het tractiepedaal in NEUTRAAL moet staan.

Elke melding die zich voordoet, heeft een toestand (bv. start geweigerd, aftakas geweigerd, cruise control geweigerd), een meldingscode (nummer), een oorzaak (de oorzaak van de weergegeven melding) en een weergavetekst (de schermtekst van de melding); zie Figuur 30.

g031999

Note: Meldingen worden niet bewaard in het storingslog.

Note: U kunt een melding van het weergavescherm verwijderen door een van de toetsen van het InfoCenter in te drukken.

Raadpleeg de onderstaande tabel voor alle InfoCenter-meldingen:

ToestandCodeOorzaakWeergavetekst
Start geweigerd4Kalibratie ingeschakeldN.v.t.
Start geweigerd5Aftakas ingeschakeldSchakel aftakas uit om te starten
Start geweigerd6Niet in NEUTRAALSTANDZet tractiepedaal in NEUTRAAL om te starten
Start geweigerd7Bestuurder niet in stoel en parkeerrem niet ingeschakeldGa zitten of stel parkeerrem in werking om te starten
Start geweigerd8Schakelaar dek ingeschakeldSchakel maaidek uit om te starten
Start geweigerd9Opnieuw startenDraai contactsleuteltje uit en aan om te starten
Aftakas geweigerd102In hoog bereik (maaien alleen in laag bereik)Aftakas moet in laag bereik staan om in te schakelen
Aftakas geweigerd106Niet op stoelBestuurder moet zitten om aftakas te kunnen inschakelen
Aftakas geweigerd107Geen maaidekken in zweefstand (druk op een omlaag-toets)Laat maaidekken zakken om aftakas in te schakelen
Aftakas geweigerd108Motor oververhitLaat motor afkoelen om aftakas in te schakelen
Aftakas geweigerd109Verlies van CAN-bus (onderhoud vereist)Onderhoud vereist om aftakas in te schakelen
Aftakas geweigerd110Hydraulische olie te koudLaat hydraulische olie opwarmen om aftakas in te schakelen
Cruise control geweigerd202Te traag om cruise control vast te leggenVerhogen van de motorsnelheid
Maaidek omlaag geweigerd302Laten zakken niet mogelijk in transportLaat tractiepedaal naar NEUTRAAL komen om maaidek te laten zakken
Maaidek omlaag geweigerd303Niet op stoelBestuurder moet zitten om maaidek te kunnen laten zakken
Maaidek omlaag geweigerd304Onderhoud vereistOnderhoud vereist om maaidek te laten zakken
Maaidek niet in zweefstand (bij starten van motor)402Aanbeveling bestuurder om omlaag-schakelaars in te drukkenLaat maaidekken zakken voor zweefmodus
Hoog bereik geweigerd502Linkermaaidek niet omhoogTil linkermaaidek op om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd503Middelste maaidek niet omhoogTil middelste maaidek op om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd504Rechtermaaidek niet omhoogTil rechtermaaidek op om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd505Linkermaaidek in zweefstandTil linkermaaidek volledig op om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd506Middelste maaidek in zweefstandTil middelste maaidek volledig op om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd507Rechtermaaidek in zweefstandTil rechtermaaidek volledig op om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd508Aftakasschakelaar ingeschakeldSchakel aftakas uit om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd509Cruise Control ingeschakeldSchakel cruise control uit om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd510Snelheid te hoogVerlaag rijsnelheid om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd511Verlies van CAN-bus (onderhoud vereist)Onderhoud vereist om hoog bereik in te stellen
Hoog bereik geweigerd512Hydraulische olie te koudLaat hydraulische olie opwarmen om hoog bereik in te stellen
Laag bereik geweigerd602Cruise Control ingeschakeldSchakel cruise control uit om laag bereik in te stellen
Laag bereik geweigerd603Snelheid te hoogVerlaag rijsnelheid om laag bereik in te stellen
Laag bereik geweigerd604Verlies van CAN-bus (onderhoud vereist)Onderhoud vereist om laag bereik in te stellen
Tractie uitgeschakeld804Parkeerrem AANSchakel parkeerrem uit voor tractie
Tractie uitgeschakeld805Niet in NEUTRAALSTANDZet tractiepedaal in NEUTRAAL voor tractie
Tractie uitgeschakeld806Niet op stoelBestuurder moet zitten voor tractie
Melding motor1205De startmotor is 30 seconden ingeschakeld geweestTime-out startmotor na 30 seconden
Melding motor1206Vervang het luchtfilter van de motorHet luchtfilter controleren
Melding motor1207Onderhoud noodzakelijkBinnenkort motoronderhoud vereist
Melding motor1208Onderhoudsinterval overschredenOnderhoudsinterval motor overschreden
Melding motor1209DPF-onderhoud vereistHerstel vereist binnen 30 minuten
Melding motor1210Motortoerental verlaagd vanwege hoge temperatuurLaat motor afkoelen
Melding motor1211Motortoerental beperkt: hydraulische olie te koudHydraulische olie is kouder dan 4 °C; verlaag het motortoerental dus tot 1650 tpm.
Brandstofniveau1302Brandstofpeil te laagTank brandstof bij
Tractiepedaal niet gekalibreerd1402Fractiepedaal buiten kalibratieHet tractiepedaal kalibreren
Kalibratie1500Kalibratiemodus ingeschakeldKalibratie tractiepedaal ingeschakeld – even geduld
Kalibratie1502Tractiepedaal niet in NEUTRAALZet tractiepedaal opnieuw in NEUTRAAL
Kalibratie1503Zet het tractiepedaal langzaam vooruitZet het tractiepedaal langzaam vooruit
Kalibratie1504Detectie neutraal voorwaarts voorbijDetectie neutraal voorwaarts voorbij
Kalibratie1505Detectie neutraal voorwaarts mislukt – te snelDetectie neutraal voorwaarts mislukt – te snel; probeer het nogmaals
Kalibratie1506Detectie neutraal voorwaarts mislukt (buiten bereik) – vastgelegde spanning buiten specificatiesKalibratiemodus opnieuw starten
Kalibratie1507Hou het tractiepedaal ZO VER MOGELIJK NAAR VOREN ingedruktHou het tractiepedaal ZO VER MOGELIJK NAAR VOREN ingedrukt
Kalibratie1508Detectie maximale voorwaartse stand voorbijDetectie maximale voorwaartse stand voorbij
Kalibratie1509Detectie maximale voorwaartse stand mislukt (buiten bereik) – vastgelegde spanning buiten specificatiesKalibratiemodus opnieuw starten
Kalibratie1510Zet het tractiepedaal langzaam in ACHTERUITZet het tractiepedaal langzaam in ACHTERUIT
Kalibratie1511Detectie neutraal achteruit voorbijDetectie neutraal achteruit voorbij
Kalibratie1512Detectie neutraal achteruit mislukt – te snelDetectie neutraal achteruit mislukt – te snel; probeer het nogmaals
Kalibratie1513Detectie neutraal achteruit mislukt (buiten bereik) – vastgelegde spanning buiten specificatiesKalibratiemodus opnieuw starten
Kalibratie1514Hou het tractiepedaal ZO VER MOGELIJK NAAR ACHTEREN ingedruktHou het tractiepedaal ZO VER MOGELIJK NAAR ACHTEREN ingedrukt
Kalibratie1515Detectie maximale achteruitstand voorbijDetectie maximale achteruitstand voorbij
Kalibratie1516Detectie maximale achteruitstand mislukt (buiten bereik) – vastgelegde spanning buiten specificatiesKalibratiemodus opnieuw starten
Kalibratie1517Kalibratie tractiepedaal voltooid/waarden opgeslagenKalibratie verlaten
Kalibratie1518Kalibratie tractiepedaal misluktVerlaat kalibratie en probeer het nogmaals
Maaidek omhoog geweigerd1602Niet op stoelBestuurder moet zitten
Maaidek omhoog geweigerd1603Parkeerrem niet ingeschakeldStel parkeerrem in
Maaidek omhoog geweigerd1604Niet in NEUTRAALSTANDZet tractiepedaal opnieuw in NEUTRAAL
Maaidek omhoog geweigerd1605Onderhoud vereistNeem contact op met uw Toro-verdeler
Maaidek omhoog geweigerd1606Alle maaidekken komen niet tegelijk omhoogVerhoog het motortoerental tot 2000 tpm; de maaidekken zullen een voor een omhoogkomen wanneer de 3 schakelaars tegelijk ingedrukt worden

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Maaibreedte 
 Totaal488 cm
 Voorste maaidek234 cm
 Zijmaaidek145 cm
 Voorste maaidek en een zijmaaidek361 cm
Totale breedte 
 Maai-eenheden omlaag505 cm
 Maaidekken omhoog (transport)251 cm
Totale hoogte (met zijmaaidekken omlaag) 
 Met rolbeugel216 cm
 Zonder rolbeugel160 cm
 Met cabine240 cm
Totale lengte442 cm
Minimale afstand tot de grond (bij middellijn machine)26,2 cm
Wielloopvlak (tot het midden van het wiel) 
 Vóór158,8 cm
 Achter142 cm
Wielloopvlak (tot de buitenkant van het wiel) 
 Vóór190,5 cm
 Achter170 cm
Wielbasis194 cm
Nettogewicht (met maaidekken) 
 Zonder cabine2935 kg
 Met cabine3202 kg

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken. Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Controleer of alle veiligheidsvoorzieningen zijn bevestigd en naar behoren werken. Deze omvatten, maar zijn niet beperkt tot: dodemansknoppen, veiligheidsschakelaars en -schermen, de rolbeugel, werktuigen en remmen. Gebruik de machine enkel als alle veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn en volgens de instructies van de fabrikant werken.

  • Controleer altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme vrij zijn van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

  • Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.

Brandstofveiligheid

Gevaar

In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

  • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

  • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

  • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 180 dagen kunt opmaken.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

Waarschuwing

Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw handen en gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.

  • Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Nooit de brandstofdop verwijderen of brandstof toevoegen terwijl de motor loopt.

  • Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul uw machine dan met een draagbaar vat in plaats van met een vulpistool.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden.

  • Vul de brandstoftank tot de brandstof tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis reikt. Giet de brandstoftank niet te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

De koelsystemen controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u de koelsystemen controleren; zie Het motorkoelsysteem controleren en De koelsystemen reinigen.

Hydraulische vloeistof controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische vloeistof controleren.

Brandstoftank vullen

Inhoud brandstoftank

132 l

Brandstof

Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.

  • Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.

  • Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.

  • Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.

  • Voeg geen additieven toe aan de brandstof.

Diesel

Cetaangetal: 45 of hoger

Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)

Brandstof

Diesel specificatieLocatie
ASTM D975VS
No. 1-D S15
No. 2-D S15
EN 590EU
ISO 8217 DMXInternationaal
JIS K2204 Grade No. 2Japan
KSM-2610Korea
  • Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.

  • Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.

Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.

Biodiesel

Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).

Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)

Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214

Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204

Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.

Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

  • Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.

  • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.

  • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

  • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

  • Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u informatie over biodiesel wenst.

Brandstof bijvullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak (Figuur 31).

  2. Schakel de motor uit en stel de parkeerrem in werking.

  3. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de tankdop.

  4. Voeg brandstof toe en plaats de brandstofdop. Neem eventueel gemorste brandstof op.

g031226

De bandenspanning controleren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • De bandenspanning controleren.
  • De juiste luchtdruk in de voorbanden is 2,21 bar en in de achterbanden 2,07 bar; zie Figuur 32.

    Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.De tractie en de doorslipbeheersing van de banden is afhankelijk van de verhouding van de maat van de voor- en achterbanden. Gebruik alleen originele Toro-banden.

    g001055

    De bandenspanning van de zwenkwielen controleren

    De luchtdruk in de banden van de zwenkwielen moet 3,45 bar zijn.

    Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.

    De torsie van de wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • De wielmoeren controleren.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • De wielmoeren controleren.
  • Waarschuwing

    Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.

    Draai na 10 bedrijfsuren de voorste en achterste wielmoeren vast met een torsie van 135 tot 150 N·m. Draai de wielmoeren vervolgens om de 250 uur aan.

    De maaihoogte instellen

    U kunt de maaihoogte instellen van 25 tot 153 mm, in stappen van 13 mm. Om de maaihoogte in te stellen, moet u de assen van de zwenkwielen in de bovenste of onderste openingen in de zwenkwielvorken plaatsen en vervolgens een gelijk aantal afstandsstukken toevoegen aan de zwenkwielvorken of verwijderen. Daarna bevestigt u de achterste ketting (enkel voorste maaidek) aan de gewenste openingen.

    Het voorste maaidek afstellen

    1. Start de motor en breng de maaidekken omhoog zodat u de maaihoogte kunt wijzigen.

    2. Zet de motor af en verwijder het sleuteltje nadat het maaidek is opgeheven.

    3. Zet de assen van alle zwenkwielvorken in dezelfde openingen; raadpleeg de tabel (Figuur 33) om vast te stellen wat de correcte openingen voor de instelling zijn.

      Note: Om grasophoping tussen het wiel en de vork te voorkomen, gebruikt u de machine met een minimale maaihoogte van 76 mm en monteert u de asbout in de onderste opening van de zwenkwielvork. Als u de machine gebruikt met een maaihoogte die lager is dan 76 mm en ontdekt dat er aangekoekt gras tussen het wiel en de vork zit, moet u de machine in de tegengestelde richting laten werken om het maaisel tussen het wiel en de vork te verwijderen.

      g031660
    4. Gebruik de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het klemkapje te verwijderen van de spilas van het zwenkwiel en schuif de zwenkwielas uit de zwenkwielarm (Figuur 34).

      g031661
    5. Schuif het juiste aantal afstandsstukken op de as om de gewenste maaihoogte te verkrijgen.

      Note: Raadpleeg de tabel om na te gaan welke combinatie afstandsstukken moet worden gebruikt om de maaihoogte in te stellen (Figuur 33).

      Note: U kunt om het even welke combinatie van opvulstukken boven of onder de naaf van de zwenkwielarm monteren, zoals vereist voor het bereiken van de gewenste maaihoogte of het gewenste maaidekniveau.

    6. Druk de zwenkwielas door de voorste zwenkwielarm.

    7. Plaats de opvulstukken (zoals deze oorspronkelijk zijn geplaatst) en de overige afstandsstukken op de spilas (Figuur 34).

    8. Plaats het klemkapje en draai het vast met de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het geheel te borgen (Figuur 34).

    9. Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de maaihoogtekettingen zijn bevestigd aan de achterkant van het maaidek (Figuur 35).

      g008979
    10. Bevestig de maaihoogtekettingen aan de gewenste maaihoogteopening met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 36).

      Note: Verplaats bij het maaien met maaihoogten van minder dan 51 mm de glijders, wielen en rollen naar de hoogste openingen.

      decal131-6025

    De zijmaaidekken afstellen

    1. Start de motor en breng de maaidekken omhoog zodat u de maaihoogte kunt wijzigen.

    2. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact wanneer u het maaidek omhoog hebt gebracht.

    3. Zet de assen van alle zwenkwielvorken in dezelfde openingen; raadpleeg de tabel (Figuur 37) om vast te stellen wat de correcte openingen voor de maaihoogte-instelling zijn.

      Note: Om grasophoping tussen het wiel en de vork te voorkomen, gebruikt u de machine met een minimale maaihoogte van 76 mm en monteert u de asbout in de onderste opening van de zwenkwielvork. Als u de machine gebruikt met een maaihoogte die lager is dan 76 mm en ontdekt dat er aangekoekt gras tussen het wiel en de vork zit, moet u de machine in de tegengestelde richting laten werken om het maaisel tussen het wiel en de vork te verwijderen.

      g031395
    4. Gebruik de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het klemkapje te verwijderen van de spilas van het zwenkwiel en schuif de zwenkwielas uit de zwenkwielarm (Figuur 38).

      Note: U kunt om het even welke combinatie van opvulstukken boven of onder de naaf van de zwenkwielarm monteren, zoals vereist voor het bereiken van de gewenste maaihoogte of het gewenste maaidekniveau.

      g031661
    5. Monteer 2 opvulstukken op de as (zoals bij de oorspronkelijke montage) en schuif het nodige aantal afstandsstukken op de as om de gewenste maaihoogte te verkrijgen.

    6. Druk de zwenkwielas door de zwenkwielarm.

    7. Plaats de opvulstukken (zoals deze oorspronkelijk zijn geplaatst) en de overige afstandsblokken op de spilas.

    8. Plaats het klemkapje en draai het vast met de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het geheel te borgen.

    Glijders afstellen

    De binnenste glijders afstellen

    Monteer de binnenste glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van meer dan 51 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van minder dan 51 mm.

    De binnenste glijders afstellen (Figuur 39).

    Important: Draai de schroef vooraan elke binnenste glijder aan tot 9 à 11 N·m.

    g032003

    De buitenste glijders afstellen

    Monteer de buitenste glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van meer dan 51 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van minder dan 51 mm.

    Note: Als de buitenste glijders slijten, kunt u ze omdraaien en op de andere kant van het maaidek monteren. Zo kunt u de buitenste glijders langer gebruiken voordat u ze moet vervangen.

    Stel de buitenste glijders af (Figuur 40).

    Important: Draai de schroef vooraan de buitenste glijders aan tot 9 à 11 N·m.

    g031063

    De antiscalpeerrollen van het maaidek afstellen

    Monteer de rol in de laagste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van meer dan 51 mm en in een hogere stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van minder dan 51 mm.

    De rol instellen

    1. Verwijder de rolas, schroef en moer waarmee de rol vastzit aan de maaidekbeugel (Figuur 41).

      g033107
    2. Houd de rol recht voor de bovenste openingen en zet de as vast met de schroef en de moer (Figuur 42).

      g033108

    Controleren op ongelijk afgestelde maaidekken

    Omwille van de verschillen in gazoncondities en de instellingen van het tegengewicht van de tractie-eenheid, dient u eerst een stukje gras te maaien en het maairesultaat te controleren voordat u het volledige gazon echt gaat maaien.

    1. Stel alle maaidekken in op de gewenste maaihoogte; zie De maaihoogte instellen.

    2. Controleer de druk van de voor- en achterbanden en pas deze aan.

      Note: De juiste luchtdruk in de voorbanden is 2,21 bar en in de achterbanden 2,07 bar.

    3. Controleer de banden van alle zwenkwielen een spanning van 3,45 bar hebben.

    4. Controleer met behulp van de testpoorten de hefdruk en de druk van het tegengewicht met de gasinstelling van de motor in HOOG STATIONAIR; zie De testpoorten van het hydraulische systeem controleren.

    5. Controleer op kromme messen; zie Controleren op kromme messen.

    6. Maai het gras in een testgebied om te controleren of alle maaidekken op dezelfde hoogte maaien.

    7. Als u een maaidek moet afstellen, zoek dan een vlak oppervlak. Bepaal met behulp van een liniaal van minstens 2 meter of het oppervlak vlak is.

    8. Om het mesvlak gemakkelijker te meten, moet u de machine in de hoogste maaistand zetten; zie De maaihoogte instellen.

    9. Laat de maaidekken op het vlakke oppervlak zakken en verwijder de kappen van de bovenzijde van de maaidekken.

    Zijmaaidekken

    1. Draai de messen op elke as totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

    2. Alleen voor de buitenste mes-as: stel de opvulstukken op de voorste zwenkwielvorken zo af dat zij overeenkomen met de gewenste maaihoogte.

    3. Meet de afstand van de grond tot de voorste punt van het maaimes.

    4. Draai het mes 180° en meet vanaf de grond tot de punt van het maaimes.

      Note: De achterzijde van het mes moet 7,5 mm hoger zijn dan de voorzijde.

      Note: Als afstelling noodzakelijk is, pas dan de opvulstukken op de achterste zwenkwielvorken aan.

    De maaihoogte van de maaidekken gelijk stellen

    1. Plaats de messen dwars op de rijrichting op de buitenste as van beide zijmaaidekken.

    2. Meet de afstand van de grond tot de punt van de snijrand op de maaidekken en vergelijk de metingen met elkaar.

      Note: Deze afstanden mogen niet meer dan 3 mm van elkaar verschillen. Stel nu nog niet af.

    3. Plaats het mes dwars op de rijrichting op de binnenste as van het zijmaaidek en op de corresponderende buitenste as van het voorste maaidek.

    4. Meet de afstand van de grond tot de punt van de snijrand op de binnenste rand van het zijmaaidek en tot de corresponderende buitenste rand van het voorste maaidek en vergelijk deze metingen.

      Note: De zwenkwielen van het zijmaaidek moeten op de grond blijven staan als het tegengewicht is geplaatst.

      Note: Als afstelling noodzakelijk is om het maairesultaat van het voorste maaidek en het zijmaaidek op elkaar af te stemmen, mogen uitsluitend de zijmaaidekken worden afgesteld.

    5. Als de binnenste rand van het zijmaaidek te hoog is ten opzichte van de buitenste rand van het voorste maaidek, moet u 1 opvulstuk verwijderen uit het onderste deel van het voorste binnenste zwenkwiel op het zijmaaidek (Figuur 43 en Figuur 44).

      Note: Controleer de afstand tussen de buitenste randen van beide zijmaaidekken en de binnenste rand van het zijmaaidek tot de buitenste rand van het voorste maaidek.

      g031661
      g031663
    6. Als de binnenste rand nog steeds te hoog is, moet u nog een opvulstuk verwijderen uit het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm van het zijmaaidek en 1 opvulstuk uit de voorste buitenste zwenkwielarm van het zijmaaidek (Figuur 43 en Figuur 44).

    7. Als de binnenste rand van het zijmaaidek te laag is ten opzichte van de buitenste rand van het voorste maaidek, moet u 1 dopvulstuk (1/8") toevoegen aan het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm op het zijmaaidek (Figuur 43 en Figuur 44).

      Note: Controleer de afstand tussen de buitenste randen van beide zijmaaidekken en de binnenste rand van het zijmaaidek tot de buitenste rand van het voorste maaidek.

    8. Als de binnenste rand nog steeds te laag is, moet u nog een opvulstuk toevoegen aan het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm van het zijmaaidek en 1 opvulstuk uit de voorste buitenste zwenkwielarm van het zijmaaidek.

    9. Als de maaihoogte gelijk is aan de randen van het voorste maaidek en de zijmaaidekken, moet u controleren of de schuinstand van het maaidek nog steeds 7,6 mm is.

    De spiegels instellen

    Uitsluitend model 31699

    Achteruitkijkspiegel

    Stel zittend in de stoel de achteruitkijkspiegel in om het beste zicht door de achterruit te krijgen. Trek de hendel naar achteren om de spiegel te kantelen om de helderheid en glans van licht te verminderen (Figuur 45).

    g008870

    Zijspiegels

    Laat terwijl u in de stoel zit iemand anders de zijspiegels instellen om het beste zicht aan de zijkanten van de machine te verkrijgen (Figuur 45).

    Koplampen richten

    Uitsluitend model 31698
    1. Draai de montagemoeren los en plaats elke koplamp zo, dat deze recht vooruit wijst.

      Note: Draai de montagemoer vast genoeg om de koplamp in positie te houden.

    2. Plaats een plat stuk metaal over de kop van de koplamp.

    3. Monteer een magnetische protractor op de plaat.

    4. Terwijl u de installatie op zijn plaats houdt, kantelt u voorzichtig de koplamp 3 graden naar beneden en draait u dan de moer weer vast.

    5. Herhaal deze procedure bij de andere koplamp.

    De schakelaars van het veiligheidssysteem controleren

    Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde schakelaars van het veiligheidssysteem kunnen onverwachte gevolgen hebben voor de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • U mag de beveiligingen niet uitschakelen of ermee knoeien.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Het veiligheidssysteem van de machine is bedoeld om de tractieaandrijving uit te schakelen wanneer de bestuurder de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal niet in NEUTRAAL staat. In dit geval wordt ook de maaidekaandrijving uitgeschakeld. U kunt echter de stoel verlaten terwijl de motor loopt en het tractiepedaal in NEUTRAAL staat.

    1. Rij de machine langzaam naar een ruim, open terrein.

    2. Laat de maaidekken zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    De werking van de veiligheid tractie in neutraal controleren

    1. Zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en start de motor.

      Note: De motor mag niet starten. Als hij toch start, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u opnieuw gaat werken.

    2. Haal uw voet van het tractiepedaal, start de motor en stel de parkeerrem in werking.

    3. Laat de motor draaien en zet het tractiepedaal uit de NEUTRAALSTAND.

      Note: De tractie-aandrijving mag niet functioneren. Als deze toch werkt, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.

    De veiligheidsschakelaar van de aftakas controleren

    1. Start de motor.

    2. Laat de motor lopen, sta op van de stoel en schakel de aftakas in.

      Note: De aftakas mag niet in werking komen. Als deze toch werkt, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.

    3. Neem plaats op de bestuurdersstoel en schakel de aftakas uit.

    4. Laat de motor lopen, schakel de aftakas in en sta op van de stoel.

      Note: De aandrijving van de aftakas zou moeten afslaan na 1 seconde. Als hij niet afslaat, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.

    5. Neem plaats op de bestuurdersstoel, schakel de parkeerrem uit en start de motor.

    6. Laat de motor lopen, schakel de aftakas in en laat elk maaidek afzonderlijk naar boven komen.

      Note: De messen van het maaidek dat naar boven komt moeten stoppen. Als de messen niet stoppen, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u verdergaat met werken.

    De stoptijd van het mes controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de stoptijd van het mes.
  • De messen van het maaidek moeten volledig tot stilstand zijn gekomen binnen ongeveer 5 seconden nadat u het maaidek hebt uitgeschakeld met de maaidekschakelaar.

    Note: Zorg ervoor dat de maaidekken omlaag zijn gebracht op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait. Om de stoptijd te controleren, moet iemand op minimaal 6 m afstand van het maaidek staan en de messen op 1 van de maaidekken bekijken. Schakel de maaidekken uit en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stilstand zijn gekomen. Als de tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet u de remklep afstellen; neem contact op met uw Toro-verdeler om u te helpen bij deze afstelling.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die hem/haar letsel kunnen toebrengen of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij kan zulke ongelukken en beschadigingen voorkomen.

    • Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen en gehoorbescherming. Het verdient aanbeveling veiligheidsschoenen en een lange broek te dragen. Dit is verplicht op grond van diverse plaatselijke veiligheidsvoorschriften en verzekeringsbepalingen. Draag lang haar en loszittende kleding niet los, en draag geen juwelen.

    • Controleer of alle aandrijvingen in de NEUTRAALSTAND zijn, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt voordat u de motor start.

    • Houd lichaamsdelen, in het bijzonder uw handen en voeten, uit de buurt van alle bewegende onderdelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Richt de uitworp van de maaier niet op mensen of huisdieren.

    • Maai uitsluitend in de achteruitstand, als dat strikt noodzakelijk is. Als u dient te maaien in achteruitstand, kijk dan vóór en tijdens het achteruitrijden achter u en naar beneden om te voorkomen dat u kleine kinderen aanrijdt. Blijf waakzaam en zet de machine af als een kind het werkgebied betreedt.

    • Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

    • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand afbrokkelt.

    • Vervoer nooit passagiers op deze machine.

    • Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • Maai niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

    • U mag het maaidek nooit omhoog brengen als de maaimessen draaien.

    • Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    • Stop de maaimessen wanneer u niet maait, vooral wanneer u over los terrein zoals grind rijdt.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Schakel altijd de waarschuwingsknipperlichten in wanneer u op een openbare weg rijdt, behalve waar dat door de wet is verboden.

    • Schakel de aandrijving van het werktuig uit en stop de motor voordat u bijtankt of de maaihoogte wijzigt.

    • Zet de gashendel terug voordat u de motor afzet. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als u klaar bent met werken met de machine.

    • Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.

    • Laat nooit een draaiende motor onbeheerd achter.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Verander de instellingen van de motor niet en laat hem het maximale toerental niet overschrijden. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.

    • De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.

    • Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires en werktuigen.

    Bescherming van de rolbeugel

    • Verwijder de rolbeugel niet van de machine.

    • Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.

    • Draag altijd uw veiligheidsgordel als de rolbeugel omlaag is geklapt.

    • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder zulke objecten door rijdt. Zorg dat u ze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of te wijzigen.

    • Eventuele veranderingen aan een rolbeugel moeten worden goedgekeurd door The Toro® Company.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. Rij op hellingen in de aanbevolen richting. De toestand van het gras kan van invloed zijn op de stabiliteit van de machine.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam in een rechte lijn afrijden.

    • Maak geen scherpe bochten met de machine. Wees voorzichtig als u de machine achteruitrijdt.

    • Als u de machine op een helling gebruikt, moeten de maaidekken te allen tijde neergelaten zijn.

    • Vermijd bochten maken op hellingen. Als u toch een bocht moet maken, doe dit indien mogelijk langzaam en voorzichtig hellingafwaarts.

    • Wees extra voorzichtig als u de machine gebruikt met werktuigen; deze kunnen de stabiliteit van de machine beïnvloeden.

    De motor starten en stoppen

    1. Zorg dat de parkeerrem in werking is gesteld.

    2. Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.

    3. Draai het contactsleuteltje naar de stand LOPEN.

    4. Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op START.

    5. Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.

    6. Laat de motor opwarmen op lage snelheid (zonder belasting) gedurende 3 tot 5 minuten en gebruik dan de gasklepschakelaar om het gewenste motortoerental te verkrijgen.

      Important: De startmotor wordt na 30 seconden automatisch uitgeschakeld om voortijdig defect van de startmotor te vermijden. Als de motor na 30 seconden niet wil starten, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de bedieningsorganen en procedures nogmaals controleren, nog eens 2 minuten wachten en de startprocedure herhalen.

      Note: Indien de temperatuur van de hydraulische olie lager is dan 4 °C, werkt de machine in opwarmmodus; daarbij is het toerental beperkt tot 1650 tpm en kunt u de tractieaandrijving niet in hoog bereik gebruiken. Zodra de olietemperatuur 4 °C is, wordt de opwarmmodus uitgeschakeld.

    7. Om de motor af te zetten, moet u de gashendel op LAAG STATIONAIR zetten, de aftakasschakelaar in de stand UIT zetten, de parkeerrem inschakelen en de contactsleutel naar UIT draaien.

    8. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.

    Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit niet doet, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.

    De maaidekken omhoog- of omlaagbrengen

    De maaidekken omhoog brengen

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.

      Note: Als u de machine gebruikt bij een toerental lager dan 2000 tpm (bv. wanneer u de motor stationair laat lopen of de machine in of uit een gebouw rijdt), kunt u de maaidekken niet allemaal tegelijk omhoog brengen. U kunt slechts 1 maaidek tegelijk omhoog brengen.

    2. Druk de hefschakelaars van de maaidekken naar achteren om de maaidekken omhoog te brengen.

    De maaidekken omlaagbrengen

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN.

    2. Gebruik de handgreep om de sluitingen los te maken die de maaidekken in de hoge stand houden (Figuur 46).

      g032698
    3. Druk de hefschakelaars van de maaidekken naar voren om de maaidekken te laten zakken.

    Gras maaien met de machine

    Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.

    1. Breng de machine naar het werkterrein.

    2. Indien mogelijk moet de toerentalschakelaar op stationair - hoog worden gezet.

    3. Schakel de aftakashendel in.

    4. Druk het tractiepedaal naar voren en rij de machine langzaam over het maaigebied.

    5. Breng de maaidekken omlaag zodra de voorste maaidekken zich boven het maaigebied bevinden.

    6. Maai het gras zo dat de bladen op een hoge snelheid kunnen maaien en het maaisel uitwerpen, en een hoge maaikwaliteit verkregen wordt.

      Note: Als de maaisnelheid te hoog is kan de maaikwaliteit verminderen. Verminder de rijsnelheid van de machine of verminder de maaibreedte om weer terug te keren naar het stationair - hoog toerental.

    7. Als de maaidekken het uiteinde van het maaigebied bereikt hebben moeten ze geheven worden.

    8. Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.

    Regeneratie van het DPF

    Het dieselparticulaarfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.

    Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.

    De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:

    • Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.

    • Als de tegendruk te hoog wordt zal de motorcomputer via het InfoCenter aangeven als er aanvullende processen (ondersteunde en reset regeneratie) worden uitgevoerd.

    Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een stationair - hoog toerental produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.

    Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.

    Voorzichtig

    Gedurende de DPF regeneratie met geparkeerde machine of herstel regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.

    • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.

    • Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.

    • Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.

    • Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.

    Roetopbouw in het DPF

    • Na verloop van tijd bouwt zich roet op in het DPF. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.

    • Als er teveel roetopbouw is geeft de computer aan dat regeneratie van het DPF nodig is.

    • Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.

    • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.

    Motor-waarschuwingen - roetopbouw

    NiveauRegeneratie pictogramFoutcodeMotorvermogenAanbevolen actie
    Niveau 1 Motorwaarschuwing
    g211812
    g214934
    De computer vermindert het motorvermogen tot 85%.Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde regeneratie
    Niveau 2 Motorwaarschuwing
    g211810
    g214934
    De computer vermindert het motorvermogen tot 50%.Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Herstel regeneratie

    As-opbouw in het DPF

    • De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.

    • Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.

    • De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.

    • Als er een zekere hoeveelheid as is opgebouwd in het DPF stuurt de computer van de motor deze informatie naar het InfoCenter als een bestuurdersadvies of een motorstoring.

    • Dit bestuurdersadvies en de storingsmelding geven aan dat het DPF onderhoud nodig heeft.

    • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van as-opbouw.

    InfoCenter actieve storingen - as-opbouw

    NiveauActieve storingVermindering van het toerentalMotorvermogenAanbevolen actie
    Niveau 2 Motorwaarschuwing
    g214980
    GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 85%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter.
    Niveau 3 Motorwaarschuwing
    g214979
    GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter.
    Niveau 4 Motorwaarschuwing
    g214978
    Toerental voor maximum koppel + 200 tpmDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter.

    Boodschappen regeneratie niet mogelijk

    Tabel regeneratie niet mogelijk

    BoodschapToestandAanbevolen actie
    g214114
    De motor draait niet.Start de motor.
    g214111
    De koelvloeistoftemperatuur is lager dan 60°C°.Lopen de motor lopen tot de koelvloeistof warmer is dan 60°C.
    g214488
    De motor heeft minder dan 50 uur gelopen sinds de laatste regeneratie.Gebruik de machine totdat het pictogram geparkeerde regeneratie op het InfoCenter verschijnt.
    De uitlaattemperatuur is lager dan 250°C°Laat de motor met vol gas of een hoge belasting lopen voordat u de geparkeerde regeneratie start.
    De motor heeft minder dan 50 uur gelopen sinds de laatste regeneratie en de uitlaattemperatuur is lager dan 250°C.Gebruik de machine totdat het pictogram geparkeerde regeneratie op het InfoCenter verschijnt en laat de motor met vol gas of een hoge belasting lopen voordat u de geparkeerde regeneratie start.
    g214137
    Het motortoerental hoger dan langzaam stationair.Verlaag het motortoerental tot langzaam stationair.
    g214110
    De parkeerrem in niet werking is gesteld.Stel de parkeerrem in werking.
    g214113
    Het tractiepedaal staat op VOORUIT of ACHTERUIT.Zet het tractiepedaal in de stand NEUTRAAL.
    g214109
    De motorcomputer geeft een foutcode voor de diagnose.Bepaal de oorzaak van de foutcode en/of repareer de motor.
    g214112
    Het roetfilter heeft onderhoud nodig.Zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter.

    Soorten DPF-regeneratie

    DPF-regeneratie terwijl de machine in bedrijf is:

    Soort regeneratieWanneerProces
    PassiefGedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelastingHet InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie.
    Tijdens de passieve regeneratie gebruikt het DPF de hete uitlaatgassen voor het oxideren van schadelijke uitstoot en het verbranden van roet tot as.
    Zie Passieve regeneratie van het DPF.
    Assist/ondersteundVanwege een laag toerental, lage motorbelasting, of als de computer een hoge tegendruk meet in het DPFGedurende ondersteunde regeneratie regelt de computer de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken.
    Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF.
    ResetWordt alleen uitgevoerd na ondersteunde regeneratie indien de computer merkt dat de ondersteunde regeneratie de hoeveelheid roet niet voldoende heeft verminderdGedurende reset regeneratie regelt de computer de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen.
    Tevens elke 100 uur om de sensormetingen te resettenZie Reset regeneratie.

    Voor de onderstaande soorten regeneratie moet de machine worden geparkeerd:

    Soort regeneratieWanneerProces
    GeparkeerdEr is roet opgebouwd door lang werken bij een laag toerental of lage motorbelasting. Kan ook worden veroorzaakt door ongeschikte olie of brandstof.Als het geparkeerde regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter is regeneratie nodig.
    De computer meet de tegendruk veroorzaakt door de roetopbouw en verzoekt om een geparkeerde regeneratie
     • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen.
    • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten.
    • De brandstoftank moet minstens 1/4 gevuld zijn.
    • U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie.
    Zie Geparkeerde regeneratie.
    Recovery/herstelIs nodig als het verzoek om geparkeerde regeneratie niet is opgevolgd, het verdere gebruik leidt tot nog meer roetopbouw in het DPF dat al geparkeerde regeneratie nodig heeft.Als het herstel regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter is herstel regeneratie nodig.
    • Herstel regeneratie kan tot 4 uur duren.
    • De brandstoftank van de machine moet minstens 1/2 vol zijn.
    • U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie.
    Zie Herstel regeneratie.

    Passieve regeneratie van het DPF

    • Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

    Ondersteunde regeneratie van het DPF

    • De computer regelt de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

    Reset regeneratie

    • De computer regelt de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen.

      Important: Het pictogram ondersteunde/reset regeneratie geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

    Geparkeerde regeneratie en herstel regeneratie

    Geparkeerde regeneratie

    • Het pictogram verzoek geparkeerde regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 62).

      g214646
    • Als u geen aandacht schenkt aan het verzoek om geparkeerde regeneratie op het InfoCenter en de machine blijft gebruiken (Figuur 63) zal er zich een kritieke hoeveelheid roet opbouwen in het DPF.

      g214645
    • Met toestemming van uw werkgever kunt u de PIN-code invoeren om de geparkeerde regeneratie uit te voeren.

    Herstel regeneratie

    • Het pictogram herstel regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 64).

      g214648
    • Als u geen aandacht schenkt aan het verzoek om geparkeerde regeneratie op het InfoCenter en de machine blijft gebruiken (Figuur 65) zal er zich een kritieke hoeveelheid roet opbouwen in het DPF.

      g214647
    • Met toestemming van uw werkgever kunt u de PIN-code invoeren om de herstel regeneratie uit te voeren.

    Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie

    1. Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:

      • Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens 1/4 vol is voor geparkeerde regeneratie

      • Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens 1/2 vol is voor herstel regeneratie

    2. Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.

    3. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    4. Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.

    5. Indien van toepassing: laat de maai-eenheden zakken en schakel ze uit.

    6. Stel de parkeerrem in werking.

    7. Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR .

    Uitvoeren van de regeneratie

    Note: Voor informatie over het openen van beveiligde menu's, zie Toegang tot de beveiligde menu's in de softwaregids voor uw machine.

    1. In het HOOFDMENU, druk op knop 1 of knop 2 om naar ONDERHOUD te gaan, en druk dan op knop 4 om ONDERHOUD te kiezen (Figuur 66).

      g214884
    2. In het ONDERHOUDSMENU, druk op knop 1 of knop 2 om naar REGENERATIE te gaan, en druk dan op knop 4 om REGENERATIE te kiezen (Figuur 67).

      Als een bericht UNAVAILABLE/REGENERATIE NIET MOGELIJK op het InfoCenter verschijnt voer dan de handelingen uit beschreven in de betreffende tabel van Boodschappen regeneratie niet mogelijk .

      g214887
    3. In het regeneratie-scherm, druk op knop 4 om de regeneratie te starten (Figuur 68).

      g214486
    4. Het InfoCenter toont een aantal schermen (Figuur 69) gedurende de regeneratie:

      g214903

      Note: Als u tijdens de regeneratie op knop 5 drukt wordt de regeneratie onderbroken. In het EXIT scherm drukt u op knop 5 om terug te keren naar het ONDERHOUDSMENU (Figuur 70).

      g214485
    5. Als de regeneratie afgerond is verschijnt het COMPLETE/AFGEROND scherm op het InfoCenter. Druk op knop 5 om terug te keren naar het ONDERHOUDSMENU (Figuur 71).

      g214483

    De werking van de machine leren begrijpen

    Oefen u in het rijden met de machine; ze heeft een hydrostatische transmissie en kan anders reageren dan andere gazonmachines.

    Dankzij Toro Smart Power™ hoeft de bestuurder het toerental niet in de gaten te houden bij zware belasting. Smart Power voorkomt dat de motor te zwaar belast wordt in zware maaiomstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.

    Als Toro Smart Power™ uitgeschakeld is, moet u met behulp van het tractiepedaal het motortoerental hoog en constant houden om ervoor te zorgen dat er tijdens het gebruik steeds voldoende vermogen voor de tractie-eenheid en het werktuig is. Rij trager als het werktuig zwaarder wordt belast, en sneller als het minder wordt belast.

    Laat het tractiepedaal naar achteren komen als het motortoerental afneemt, en trap het pedaal langzaam in als het toerental stijgt. Als u echter zonder belasting en met opgeheven maaidek van het ene naar het andere maaigebied rijdt, moet u de gashendel in de hoogste stand zetten en het tractiepedaal langzaam volledig intrappen om de maximale rijsnelheid te bereiken.

    Voordat u de motor afzet, moet u alle bedieningsorganen uitschakelen en het motortoerental op LAAG STATIONAIR zetten (1000 tpm). Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten.

    Voordat u de machine transporteert, moet u de maaidekken opheffen en de transportvergrendelingen vastzetten op het zijmaaidek (Figuur 72).

    g008846

    Werking van de 12 V en

    Deze machine beschikt over 2 spanningssystemen: 12 V en 24 V.

    Het 12V-systeem voorziet alle functies van de machine van stroom, behalve de koelventilators van de motor en van het hydraulische systeem. De 2 grote 12V-accu's rechts achteraan de machine zijn parallel geschakeld om een nominale spanning van 12 V te leveren. De 12V-wisselstroomdynamo van de motor laadt deze accu's op.

    Het 24V-systeem voorziet de koelventilators van de motor en van het hydraulische systeem van stroom. De 2 kleine 12V-accu's links achteraan de machine zijn in serie geschakeld om een nominale spanning van 24 V te leveren. De 24V-wisselstroomdynamo laadt deze accu's op.

    De afkoppelschakelaar van de accu bevindt zich rechts achteraan de machine. U kunt deze schakelaar gebruiken om de stroomvoorziening van de accu's uit te schakelen tijdens nazicht of onderhoud.

    Automatische omgekeerde ventilatorcyclus

    Het toerental van de hydraulische ventilator is afhankelijk van de temperatuur van de hydraulische olie. Het toerental van de ventilator van de radiateur is afhankelijk van de temperatuur van de motorkoelvloeistof. Een omgekeerde cyclus wordt automatisch gestart als de temperatuur van de motorkoelvloeistof of de hydraulische olie een bepaalde waarde bereikt. Bij deze omgekeerde cyclus wordt vuil van de schermen geblazen, waardoor de temperatuur van de motor en de hydraulische olie zakt (Figuur 73). De ventilator voert om de 21 minuten een bijkomende achteruitcyclus uit, ongeacht de koelvloeistoftemperatuur.

    g010392

    Tips voor bediening en gebruik

    Selecteer de juiste maaihoogte-instelling

    Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer dan een derde van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u wellicht de maaihoogte-instelling een stap omhoogzetten (Figuur 74).

    g031395

    Maaien als het gras droog is

    Maai laat in de ochtend om te vermijden dat het gras door dauw op kluitjes bij elkaar gaat zitten, of laat in de middag om te voorkomen dat het directe zonlicht het gevoelige, pas gemaaide gras beschadigt.

    Maai met correcte tussenpozen

    In de meeste normale omstandigheden moet u ongeveer om de 4 tot 5 dagen uw gazon maaien. Gras groeit echter niet het hele jaar door even snel. Om dezelfde maaihoogte aan te houden, iets wat wij sterk aanbevelen, moet u daarom in het vroege voorjaar vaker maaien; als het gras midden in de zomer minder snel gaat groeien, moet u slechts om de 8 tot 10 dagen maaien. Als u gedurende een langere periode niet kunt maaien door de weersomstandigheden of om andere redenen, moet u de eerstvolgende keer niet te kort maaien. Maai vervolgens 2 tot 3 dagen later met een lagere maaihoogte-instelling.

    Schuinstand van het maaidek afstellen

    De schuinstand van het maaidek is het verschil in de maaihoogte tussen de voorkant van het mesvlak en de achterkant van het mesvlak. Gebruik een messchuinstand van ongeveer 7,6 mm. Als de schuinstand meer dan 7,6 mm is, zal dit leiden tot minder benodigd vermogen, grover maaisel en een slechtere maaikwaliteit. Een schuinstand die kleiner is dan 7,6 mm zal leiden tot meer benodigd vermogen, fijner maaisel en een betere maaikwaliteit.

    De prestaties van de airconditioner optimaliseren

    • Om opwarming door de zon te beperken parkeert u de machine in de schaduw en laat u de deuren open als er direct zonlicht op de machine valt.

    • Zorg dat het scherm van de airconditioner schoon is.

    • Zorg dat de condenserribben van de airconditioner schoon zijn.

    • Stel de blazer van de airconditioning in op de middelste stand.

    • Zorg dat het dak gelijkmatig aansluit op de headliner en maak indien nodig aanpassingen.

    • Meet de luchttemperatuur aan de middelste ventilatieopening vooraan in de headliner. Deze is doorgaans stabiel en niet meer dan 10 °C.

    • Raadpleeg de onderhoudshandleiding voor meer informatie.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.

    • Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen. Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

    • Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.

    Veiligheid tijdens het slepen

    • Sleep uitsluitend met een machine die is voorzien van een trekhaak. Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.

    • Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen en de bestuurder de controle over de machine verliest.

    • Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.

    • Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen wanneer u de machine sleept.

    De machine duwen of slepen

    Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen omdat anders de transmissie intern kan worden beschadigd.

    1. Til de motorkap op en zoek de omleidingskleppen op de pomp

      g021158
    2. Draai de beide sleepkleppen op de hydrostatische transmissie los.

    3. Draai de omloopkleppen 3 slagen linksom om deze te openen en de olie inwendig om te laten leiden.

    4. Stel de automatische parkeerrem handmatig vrij met de omleidingsklep en de plunjer; zie Figuur 76.

      g031557
    5. Sluit de omleidingskleppen voordat u de motor start en draai de klep dicht met een torsie van 70 N·m.

      Note: Het handmatige vrijstelmechanisme van de parkeerrem wordt automatisch teruggeschakeld wanneer u de motor start.

    De bevestigingspunten zoeken

    Vooraan de machine – onder de voorzijde van het bestuurdersplatform (Figuur 77)

    g008997

    Achteraan de machine – op de bumper (Figuur 78)

    g009005

    De machine transporteren

    • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker– en rechterzijde van de machine.

    Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • De wielmoeren controleren.
  • Riem van de 12V-wisselstroomdynamo controleren
  • De riem van de 24V-wisselstroomdynamo en de AC-compressorriem controleren
  • De torsie van de mesbout controleren.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen en het oliefilter vervangen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • De bandenspanning controleren.
  • Controleer de stoptijd van het mes.
  • Oliepeil controleren.
  • Brandstoffilter/waterafscheider aftappen.
  • Controleer het peil van de motorkoelvloeistof in het overloopreservoir.
  • Gebruik perslucht om vuil van het hydraulische vloeistofkoelblok en het radiateurblok te verwijderen.
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Controleer de conditie van het maaimes.
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer alle smeernippels.
  • Verwijder het luchtfilterdeksel en verwijder het vuil. Verwijder het filter niet.
  • De conditie van de accu's controleren.
  • De riemen van de mesaandrijving controleren.
  • De torsie van de mesbout controleren.
  • Verwijder alle vuil en maaisel van de motor, radiateur en de oliekoeler.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De slangen van het koelsysteem controleren.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • De wielmoeren controleren.
  • Reinig de luchtfilters in de cabine en vervang ze als ze versleten zijn of heel erg vuil.
  • De condensor (spoel) van de airconditioning reinigen.Vaker reinigen in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang het luchtfilterhuis indien dit beschadigd is.
  • Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
  • Vervang het brandstof/waterscheider element.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen en het oliefilter vervangen.
  • Brandstofleidingen en -verbindingen controleren.
  • Het brandstoffilterelement vervangen.
  • De zwenkwielen van het maaidek inspecteren.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • De motorklepsteling afstellen (indien nodig).
  • Het tractiepedaal kalibreren.
  • Controleer het toespoor van het achterwiel.
  • Spoel het koelsysteem van de motor schoon en ververs de vloeistof.
  • Spanning van de riem van de 12V-wisselstroomdynamo controleren.
  • De spanning van de riem van de 24V-wisselstroomdynamo en de AC-compressorriem controleren.
  • De riemen van de mesaandrijving vervangen.
  • Ververs de hydraulische vloeistof en de 2 hydraulische filters.
  • Om de 1500 bedrijfsuren
  • De EGR-koeler van de motor reinigen.
  • Het ontluchtingssysteem van het carter controleren.
  • Om de 2000 bedrijfsuren
  • Brandstofslangen en motorkoelvloeistofslangen controleren en vervangen (indien nodig).
  • De inlaat- en uitlaatkleppen van de motor wetten of afstellen (indien nodig).
  • Om de 3000 bedrijfsuren
  • Controleer en reinig (indien nodig) de onderdelen van het controlesysteem van de emissie van de motor en de turbocompressor.
  • Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weer.Of maak het roetfilter schoon als actieve storing spn 3251 high, spn 3720 too high severe, of SPN 3720 high op het InfoCenter verschijnt.
  • Om de 2 jaar
  • Bewegende hydraulische slangen en leidingen vervangen.
  • Controlelijst Dagelijks Onderhoud

    Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerde itemVoor week van:
    maandagdinsdagwoensdagdonderdagvrijdagzaterdagzondag
    Werking van interlockschakelaars controleren.       
    Werking van de remmen controleren.       
    Motoroliepeil controleren.       
    Peil van de koelvloeistof controleren.       
    Brandstoffilter/waterafscheider aftappen.       
    Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.2       
    Controleer het radiateurscherm en het scherm van de koeler van de hydraulische olie op vuil, en reinig ze met perslucht.       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    Het oliepeil van het hydraulische systeem controleren.       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Brandstofpeil controleren.       
    De druk in de banden en zwenkwielen controleren.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Alle smeernippels smeren.2       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    1 Controleer de gloeibougie, de spuitmonden van de injector en de luchtfilters van de motor als het starten moeilijk gaat, als er buitensporig veel rookontwikkeling is of als de motor ongelijkmatig loopt.

    2Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden:

    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
       
       
       
       
       
       
       

    Schema met onderhoudsintervallen

    decal132-1407

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:

      1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

      2. Schakel de aandrijvingen uit.

      3. Breng de maaidekken omlaag.

      4. Zet het tractiepedaal in de stand NEUTRAAL.

      5. Stel de parkeerrem in werking.

      6. Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.

      7. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      8. Draai de afkoppelschakelaar van de accu op UIT.

      9. Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u de maaidekken neerlaten, tenzij u een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.

    • Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit aan de machine als de motor draait. Als u de motor moet laten draaien terwijl u onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoert, dient u uw handen, voeten en andere lichaamsdelen, alsook uw kleding uit de buurt te houden van bewegende onderdelen, het uitwerpgebied van de maaier, en de onderkant van de maaidekken.

    • Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen zijn geworden. Laat deze onderdelen eerst afkoelen voordat u ze afstelt of er onderhouds- of reparatiewerkzaamheden op uitvoert.

    • Plaats de machine en/of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Neem contact op met een erkende Toro-verdeler als er grote reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd aan uw machine of als u hulp nodig hebt.

    • Gebruik ter vervanging uitsluitend originele onderdelen en accessoires van Toro. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

    De afkoppelschakelaar van de accu gebruiken

    Open de kap zodat u bij de afkoppelschakelaar van de accu kunt.

    Draai de afkoppelschakelaar van de accu op AAN of UIT om het volgende te doen:

    • Om de machine van elektrische stroom te voorzien, draait u de afkoppelschakelaar van de accu rechtsom naar de stand AAN (Figuur 80).

    • Om de elektriciteitsvoorziening van de machine uit te schakelen, draait u de afkoppelschakelaar van de accu linksom naar de stand UIT (Figuur 80).

      Important: Draai de afkoppelschakelaar van de accu niet naar de stand UIT terwijl de motor loopt. Schakel de machine uit voordat u de afkoppelschakelaar van de accu naar de stand UIT draait; anders kunt u de motor en/of de machine beschadigen.

      g031667

    De machine opkrikken

    Gebruik de volgende locaties om de machine op te krikken:

    Vooraan de machine – op het frame, aan de binnenzijde van elk wiel (Figuur 81)

    g008996

    Achteraan de machine – op het midden van as (Figuur 82)

    g008995

    De kappen van de binnenste zijmaaidekken verwijderen en monteren

    De kappen van de binnenste zijmaaidekken verwijderen

    1. Plaats het zijmaaidek op een effen ondergrond.

    2. Maak de pal van de kap los.

    3. Verwijder de bout waarmee de riemkap is bevestigd (indien aanwezig).

    4. Til de achterste en binnenste rand van de kap van de montagestangen (Figuur 83).

      g013892
    5. Schuif tijdens het heffen de kap ongeveer 2,5 cm in de richting van de tractie-eenheid, om de buitenrand van de kap los te maken van het maaidek (Figuur 84).

      g013893
    6. Hef de voorste rand op en leid deze tussen de hefarm en de rol om te verwijderen (Figuur 85).

      g013894

    De kappen van de binnenste zijmaaidekken monteren

    1. Plaats het zijmaaidek op een effen ondergrond.

    2. Schuif de kap op zijn plaats door de achterrand tussen de hefarm en de rol te leiden.

    3. Terwijl u de kap weg van de trekeenheid schuift, leidt u de buitenrand onder de voorste en achterste steunpunten van de kap.

    4. Lijn de montagestangen van de kap uit met de gaten in de kap en laat de kap op zijn plaats zakken.

    5. Als de drijfriemkap voorzien is van een bout, plaats deze dan.

    6. Maak de pal van de kap vast.

    Smering

    Lagers en lagerbussen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer alle smeernippels.
  • De machine is voorzien van smeerpunten die u regelmatig moet smeren met nr. 2 lithiumvet. Smeer de machine ook onmiddellijk na elke wasbeurt.

    Tractie-eenheid

    • 2 impact-armen (Figuur 86)

    • 2 draaipunten van de hefcilinder van het voorste maaidek (Figuur 86)

    • 2 draaipunten van de hefcilinder van het zijmaaidek (Figuur 86)

    • 4 kogelverbindingen van de stuurcilinder (Figuur 87)

    • 2 kogelverbindingen van de trekstang (Figuur 87)

    • 2 lagerbussen van de koppelpen (Figuur 87)

    • 1 lagerbus aan draaipunt van achteras (Figuur 88)

    g031674
    g008855
    g009249

    Voorste maaidek

    • 2 lagerbussen van de as van de zwenkwielvork (Figuur 89)

    • 5 lagers van de spilassen (op de spilbehuizing); zie Figuur 89

    • 3 lagerbussen van het draaipunt van de spanarm (op de as van het draaipunt); zie Figuur 89

    • 4 lagerbussen van de zijmaaidekken (op de scharnierpennen van de zijmaaidekken); zie Figuur 89

    g033268

    Voorste hefmechanismen

    • 2 lagerbussen van de hefarm (Figuur 90)

    • 2 kogelverbindingen van de hefarmen (Figuur 90)

    • 2 draaipunten hefcilinder voorste maaidek (Figuur 90)

      g009247

    Zijmaaidekken (beide kanten)

    • 4 lagerbus van de as van de zwenkwielvork (Figuur 91)

    • 3 lagers van de spilassen (op de spilbehuizing); zie Figuur 91

    • 2 lagerbussen van het draaipunt van de spanarm (op de as van het draaipunt); zie Figuur 91

    g009151

    Zijhefmechanismen (per kant)

    • 3 lagerbussen van de hoofdhefarm (Figuur 92)

    • 1 lagerbus van de hefcilinder (Figuur 92)

      g009248

    Onderhoud motor

    Important: Zorg dat de motorbedieningsmodule (ECU) en de elektrische aansluitingen niet direct in contact komen met water, want dit kan schade veroorzaken; raadpleeg Figuur 93 voor de locatie van de ECU en de elektrische aansluitingen.

    g033303

    Veiligheid van de motor

    U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    Onderhoud van het luchtfilter

    Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken, en vervang de luchtfilterbehuizing indien nodig. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Controleer ook de aansluitingen van de rubberen toevoerslang aan het luchtfilter en de turbocompressor om zeker te zijn dat de aansluitingen volledig zijn.

    Voer alleen onderhoud uit aan het luchtfilter als het InfoCenter 'Check Air Filter' aangeeft (Figuur 94). Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als u het filter verwijdert.

    Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    g021157

    Onderhoud van het luchtfilterdeksel

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Verwijder het luchtfilterdeksel en verwijder het vuil. Verwijder het filter niet.
  • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang een beschadigde luchtfilterbehuizing.

    Reinig het luchtfilterdeksel (Figuur 95).

    g031340

    Onderhoud van de luchtfilterelementen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang het luchtfilterhuis indien dit beschadigd is.
  • Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
  • Het luchtinlaatsysteem van deze machine wordt voortdurend gecontroleerd door een luchtblokkadesensor; deze geeft een melding weer wanneer het luchtfilter aan vervanging toe is. Vervang de elementen pas als dit gebeurt.

    Important: Vervang het hoofdfilterelement pas als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad. Verwijder het hoofdelement niet bij het reinigen of vervangen van het voorfilter. Het binnenelement voorkomt dat er stof in de motor terechtkomt als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het voorfilter.

    Important: Gebruik de motor niet zonder de luchtfilterelementen omdat de motor dan verontreinigd en beschadigd kan worden.

    1. Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 96).

      g008909
    2. Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing.

    3. Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (275 kPa of 40 psi) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit.

      Note: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via het filter in de inlaat kan worden geblazen. Deze reiniging voorkomt dat er rommel in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.

    4. Verwijder het voorfilter (Figuur 97).

      Note: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.

      Note: Vervang het hoofdfilter nadat het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad (Figuur 98).

      g008910
      g034926
    5. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter (dit moet goed aansluiten) en de filterbehuizing.

      Important: Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.

    6. Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus.

      Important: Druk niet op het flexibele middendeel van het filter: dit kan het filter beschadigen.

    7. Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel.

    8. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.

    9. Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht, in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur gezien vanaf het uiteinde.

    10. Maak de sluitingen van het luchtfilterdeksel vast.

    Motorolie verversen

    Olie specificaties

    Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:

    • API service category CJ-4 of hoger

    • ACEA service category E6

    • JASO service category DH-2

    Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.

    Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:

    • Voorkeursolie: SAE 15W-40 (above -18°C)

    • Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)

    Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.

    Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan het Vol-merkteken op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.

    De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.

    Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat, de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.

    Controleer het oliepeil zoals wordt getoond in Figuur 99.

    g031550g031256

    Olievolume in het carter

    10,4 l met het filter

    De motorolie verversen en het oliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen en het oliefilter vervangen.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen en het oliefilter vervangen.
  • Note: De motorolie en het filter vaker verversen resp. vervangen als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    1. Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.

    2. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat het maaidek zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.

    3. Ververs de motorolie zoals wordt getoond in Figuur 100.

      g031551g031336
    4. Vervang het motoroliefilter (Figuur 101).

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai nog ¾ slag extra vast.

      g031260g031261

    De motorklepspeling afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • De motorklepsteling afstellen (indien nodig).
  • Zie de gebruikershandleiding van de motor voor de afstelprocedure.

    De koeler van het uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR) van de motor reinigen.

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1500 bedrijfsuren
  • De EGR-koeler van de motor reinigen.
  • Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het reinigen van de EGR-koeler van de motor.

    Het ontluchtingssysteem van het carter controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1500 bedrijfsuren
  • Het ontluchtingssysteem van het carter controleren.
  • Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het controleren van het ontluchtingssysteem van het carter.

    Brandstofslangen en motorkoelvloeistofslangen controleren en vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2000 bedrijfsuren
  • Brandstofslangen en motorkoelvloeistofslangen controleren en vervangen (indien nodig).
  • Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het controleren en vervangen van brandstofslangen en motorkoelvloeistofslangen.

    De inlaat- en uitlaatkleppen van de motor wetten of afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2000 bedrijfsuren
  • De inlaat- en uitlaatkleppen van de motor wetten of afstellen (indien nodig).
  • Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het wetten of afstellen van de inlaat- en uitlaatkleppen van de motor.

    Onderdelen van het controlesysteem van de emissie van de motor en de turbocompressor inspecteren en reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 3000 bedrijfsuren
  • Controleer en reinig (indien nodig) de onderdelen van het controlesysteem van de emissie van de motor en de turbocompressor.
  • Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het controleren en reinigen van onderdelen van het controlesysteem van de emissie van de motor.

    Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weer.Of maak het roetfilter schoon als actieve storing spn 3251 high, spn 3720 too high severe, of SPN 3720 high op het InfoCenter verschijnt.
  • Als motorstoring , , of op het InfoCenter (Figuur 102) verschijnt, maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:

    g214978
    g214980
    g214979
    1. Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.

    2. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.

    3. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Onderhoud van brandstofsysteem

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • De tank moet ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.

    Brandstofleidingen en -verbindingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Brandstofleidingen en -verbindingen controleren.
  • Controleer de brandstofleidingen en -verbindingen om de 500 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Controleer ze op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.

    Onderhoud van de waterafscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Brandstoffilter/waterafscheider aftappen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Vervang het brandstof/waterscheider element.
  • Waterafscheider aftappen

    1. Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.

    2. Draai de aftapplug onder het filter los (Figuur 105).

      g031733
    3. Draai de plug weer vast na het aftappen.

    Het element van de waterafscheider vervangen

    1. Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter.

    2. Tap wat brandstof af door de ventilatieplug los te draaien en de aftapplug te openen (Figuur 105).

    3. Reinig de plaats waar het filterelement vastzit aan de kop.

    4. Verwijder het filterelement.

    5. Breng een coating van schone brandstof of motorolie aan op de nieuwe O-ring en elementafsluiting.

    6. Monteer de nieuwe filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt met de filterkop en draai vervolgens nog een halve slag verder vast.

      Note: U mag geen gereedschap gebruiken.

    7. Plaats de aftapplug terug.

    8. Draai het contactsleuteltje, met de ontluchtingsplug nog steeds open, naar de stand Draaien (start de motor niet) zodat de elektrische brandstofpomp het nieuwe filter kan vullen.

    9. Wanneer er brandstof uit de ontluchtingsplug stroomt, sluit u de ontluchtingsplug. Start dan de motor en controleer op lekken.

      Note: Corrigeer indien nodig met de motor uit.

    Brandstoffilterelement vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Het brandstoffilterelement vervangen.
    1. Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 106).

      g031734
    2. Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 106).

    3. Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie; raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor, die bij de machine geleverd werd, voor bijkomende informatie.

    4. Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    5. Draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN zodat de elektrische brandstofpomp de brandstoffilterbus kan vullen.

    6. Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht.

    • Draai de afkoppelschakelaar van de accu op UIT.

    • Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met uw huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.

    • Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.

    • Laad de accu's op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    • Gebruik geen hogedrukreiniger in de buurt van elektronische onderdelen.

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    De zekeringen vinden

    Important: Als u een bijkomend accessoire op de machine installeert, mag u alleen vermogen afnemen aan het zekeringenblok van de tractie-eenheid (Figuur 111) of dat van de cabine (Figuur 113). Op beide plaatsen kunt u maximaal 10 A afnemen. Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer als u hulp nodig heeft.

    Note: Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u de zekeringen verwijdert.

    De zekeringen van de tractie-eenheid (Figuur 107) bevinden zich in de console van de voedingseenheid achter de stoel (Figuur 108).

    Bijkomende zekeringen van de tractie-eenheid (Figuur 109) bevinden zich achteraan rechts op de machine (Figuur 110).

    g031737
    g031738
    g033312
    g033314
    g033290

    De cabinezekeringen (Figuur 112) bevinden zich in de zekeringdoos op de cabineheadliner (Figuur 113).

    g031740
    g032673

    De conditie van de accu's controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De conditie van de accu's controleren.
  • Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de accu loskoppelen om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen. U dient ook de controller van de motor, het InfoCenter en de bedieningsorganen van de machine loskoppelen voordat u laswerkzaamheden uitvoert op de machine.

    Note: Controleer de conditie van de accu elke week of om de 50 bedrijfsuren. Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft. Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.

    Accu's opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceren de accu's gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook niet in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen bij de accu's komen.

    Important: Houd de accu's volledig opgeladen. Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0°C.

    1. Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    2. Maak de buitenkant van de accubehuizing en de accupolen schoon.

      Note: Sluit de kabels van de acculader aan op de accupolen voordat u de lader aansluit op de voeding.

    3. Haal de kappen van de startpolen van de accu (Figuur 114).

      g031800
    4. Verbind de pluskabel van de acculader met de positieve startpool (Figuur 115).

      g033269
    5. Verbind de minkabel van de acculader met de negatieve startpool (Figuur 115).

    6. Sluit de acculader aan op de voeding en laad de accu volgens de onderstaande acculaadtabel.

      Important: De accu niet te ver opladen.

      Acculaadtabel

      Stand van laderOplaadtijd
      4 tot 6 A30 minuten
      25 tot 30 A10 tot 15 minuten
    7. Zodra de accu's volledig opgeladen zijn, maakt u de acculader los van de voeding en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de startpolen (Figuur 115).

    Machine starten met startkabel

    Waarschuwing

    De accu starten met een startkabel kan gassen produceren die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook niet in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen bij de accu komen.

    Note: Er zijn 2 mensen nodig om deze procedure uit te voeren. Zorg ervoor dat de persoon die de aansluitingen maakt veiligheidshandschoenen en geschikte gezichtsbescherming en kleding draagt.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, stop de motor en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Ga op de bestuurdersstoel zitten en laat de andere persoon de aansluitingen maken.

      Note: Zorg ervoor dat de startaccu een accu van 12 V is.

      Important: Als u een andere machine gebruikt voor de stroomvoorziening, zorg dan dat de 2 machines elkaar niet raken.

    3. Haal de kappen van de startpolen van de accu (Figuur 114).

    4. Verbind de positieve (+) startkabel met de positieve (+) startpool (Figuur 116).

      g033269
    5. Verbind de negatieve (-) startkabel met de negatieve startpool (Figuur 116).

    6. Start de motor.

      Important: Als de motor start en dan stopt, gebruik de startmotor dan niet voordat de startmotor stopt met draaien. Stel de startmotor telkens niet langer dan 30 seconden in werking. Wacht 30 seconden voordat u de startmotor opnieuw gebruikt, zodat de motor afgekoeld is.

    7. Wanneer de motor start, laat u de andere persoon de negatieve (-) startkabel van de minpool verwijderen en vervolgens de positieve (+) startkabel loskoppelen (Figuur 116).

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Het tractiepedaal kalibreren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Het tractiepedaal kalibreren.
  • Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer of raadpleeg de Toro onderhoudshandleiding voor hulp.

    De hoek van het tractiepedaal instellen

    U kunt de werkhoek van het tractiepedaal wijzigen als dat comfortabeler is.

    1. Draai de 2 bouten en moeren los waarmee de linkerzijde van het tractiepedaal aan de beugel is bevestigd (Figuur 117).

      g009745
    2. Draai het pedaal naar de gewenste hoek en draai de moeren vast (Figuur 117).

    Toespoor achterwiel controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Controleer het toespoor van het achterwiel.
    1. Zet de achterwielen recht en meet de buitenafstand (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de achterwielen (Figuur 118).

      Note: De afstand aan de voorzijde moet 0 tot 3 mm groter zijn dan de afmeting achteraan.

      g034932
    2. Draai de klemmen aan beide uiteinden van de spoorstangen los om het toespoor af te stellen (Figuur 118).

    3. Draai de spoorstang om de voorzijde van het wiel naar binnen of naar buiten te draaien.

    4. Wanneer u het juiste toespoor verkregen hebt, zet u de klemmen van de spoorstang vast.

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    Voorzichtig

    Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor heet is. Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of wacht totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.

    • Raak nooit de radiateur en omliggende delen aan als deze heet zijn.

    Gevaar

    Voorkom inslikken van motorkoelvloeistof; dit kan vergiftiging veroorzaken.

    • Slik geen motorkoelvloeistof in.

    • Buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.

    Het motorkoelsysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het peil van de motorkoelvloeistof in het overloopreservoir.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De slangen van het koelsysteem controleren.
  • De capaciteit van het systeem op een machine zonder cabine is 10,4 l en met cabine 17 l.

    Aanbevolen Koelvloeistof

    Note: Koelvloeistof moet minstens voldoen aan ASTM standaard 3306

    Glycolgebaseerde voorverdunde koelvloeistof (mengsel 50/50)
    of
    Glycolgebaseerde koelvloeistof gemengd met gedistilleerd water (50/50 mengsel)
    of
    Glycolgebaseerde koelvloeistof gemengd met water van goede kwaliteit (50/50 mengsel) zoals vermeld in Cummins handleiding
    CaCO3 + MgCO3 <170 ppm
    Chloride <40 ppm (CI)
    Sulfer <100 ppm (SO4)

    Gevaar

    Draaiende ventilators en lopende drijfriemen kunnen letsel veroorzaken.

    • Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.

    • Houd vingers, handen en kleding uit de buurt van een draaiende ventilator en drijfriem.

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en draai de afkoppelschakelaar van de accu op UIT voordat u onderhoud uitvoert.

    Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

    • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    1. Verwijder voorzichtig de doppen van de radiateur en de expansietank (Figuur 119).

      g031320
    2. Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur (Figuur 119).

      Note: Vul de radiateur wanneer deze koud is tot de bovenkant van de vulbuis, en de expansietank tot de Vol-markering.

    3. Als het koelvloeistofpeil te laag is, vult u de expansietank met de aanbevolen koelvloeistof bij totdat het peil de Vol-markering bereikt.

      Note: Gebruik geen koelvloeistoffen op basis van alcohol/methanol of alleen water.

    4. Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.

    De koelsystemen reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Gebruik perslucht om vuil van het hydraulische vloeistofkoelblok en het radiateurblok te verwijderen.
  • Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    Important: U mag het radiateurblok en het hydraulische vloeistofkoelblok niet met water reinigen. Als u het radiateurblok of het hydraulische vloeistofkoelblok met water reinigt, kan hierdoor voortijdig corrosie optreden en kunnen onderdelen schade oplopen.

    Radiateur reinigen

    1. Zet de motorkap in de volledig geopende stand.

    2. Draai de koelventilators van de motor achter de radiateur en zet de steunstang in de inkeping (Figuur 120).

      g033276
    3. Gebruik schone perslucht om het vuil van de zijde van de motor naar achteren te blazen en het radiateurblok te reinigen.

    4. Draai de koelventilators van de motor naar voren en zet de steunstang vast in de inkeping (Figuur 121).

      g033277

    De hydraulische vloeistofkoeler reinigen

    1. Zet de motorkap in de volledig geopende stand.

    2. Draai de hydraulische koelventilators naar boven en zet de steunstang vast in de inkeping (Figuur 122).

      g033288
    3. Gebruik schone perslucht om het vuil van de zijde van de motor naar boven te blazen en het koelblok te reinigen.

    4. Draai de hydraulische koelventilators naar beneden en zet de steunstang vast in de inkeping (Figuur 123).

      g033289

    Vloeistof van het motorkoelsysteem vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Spoel het koelsysteem van de motor schoon en ververs de vloeistof.
  • De capaciteit van het systeem op een machine zonder cabine is 10,4 l en met cabine 17 l.

    1. Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    2. Verwijder de radiateurdop.

    3. Plaats de aftapslang van de radiateur in een opvangbak, open het aftapventiel van de radiateurslang en laat de vloeistof in de opvangbak lopen (Figuur 124).

      g031321
    4. Sluit het ventiel van de aftapslang van de radiateur (Figuur 124).

    5. Vul de radiateur met koelvloeistof tot het koelvloeistofpeil gelijk komt met het lipje van de vulopening (Figuur 125).

      g034933
    6. Monteer de radiateurdop.

    7. Verwijder de koelvloeistofslang van de motoroliekoeler (Figuur 126).

      g034935
    8. Als u de motorkoelvloeistof afgetapt hebt, dient u de aftapplug van de aftapslang van de radiateur te sluiten en de koelvloeistofslang aan te koppelen.

    9. Verwijder de dop van de expansietank en vul deze tot de motorkoelvloeistof de Laag-markering bereikt. Plaats daarna de dop terug.

    10. Start de motor en laat deze lopen totdat hij de bedrijfstemperatuur bereikt heeft.

    11. Controleer het peil van de motorkoelvloeistof; zie Het motorkoelsysteem controleren.

    12. Giet koelvloeistof in de expansietank tot het peil van de koelvloeistof de Vol-markering bereikt.

    13. Controleer alle motorkoelvloeistofslangkoppelingen op lekkages.

    Onderhoud riemen

    Onderhoud van de riem van de 12V-wisselstroomdynamo

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Riem van de 12V-wisselstroomdynamo controleren
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • Spanning van de riem van de 12V-wisselstroomdynamo controleren.
  • Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor die bij de machine geleverd werd voor verdere aanbevelingen.

    Onderhoud van de riem van de 24V-wisselstroomdynamo en de AC-compressorriem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • De riem van de 24V-wisselstroomdynamo en de AC-compressorriem controleren
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • De spanning van de riem van de 24V-wisselstroomdynamo en de AC-compressorriem controleren.
  • De AC-compressorriem en de riem van de 24V-wisselstroomdynamo zijn uitgerust met een veerbelaste riemspanner die in de fabriek afgesteld is. Raadpleeg de Toro onderhoudshandleiding voor de onderhoudsprocedure.

    De riemen van de mesaandrijving vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De riemen van de mesaandrijving controleren.
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • De riemen van de mesaandrijving vervangen.
  • De drijfriem van het maaimes, die wordt gespannen door de veerbelaste spanpoelie, is vervaardigd van zeer duurzaam materiaal. De riem zal echter na vele bedrijfsuren tekenen van slijtage gaan vertonen. Tekenen dat een riem aan het slijten is zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippende messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u een van deze tekenen ziet.

    De riemen van het voorste maaidek vervangen

    1. Laat het maaidek neer op de grond.

    2. Verwijder de drijfriemkappen die boven op het maaidek zitten. Zet de drijfriemkappen weg.

    3. Draai op het voorste maaidek in het midden de borgmoeren van de stopschroef van de spanpoelie los en draai de stopschroef in de beugel (Figuur 127).

      g009014
    4. Trek de spanpoelies van de zijmaaidekken weg van de drijfriem om deze te ontspannen en laat de drijfriem loskomen van de poelie van het zijmaaidek. Gebruik hiervoor een momentsleutel of soortgelijk gereedschap (Figuur 127).

    5. Verwijder de bouten waarmee de hydraulische motor aan het maaidek is bevestigd (Figuur 128).

      g031805
    6. Til de motor uit het maaidek en leg deze boven op het maaidek.

    7. Verwijder de oude riem van de aspoelies en de spanpoelie.

    8. Leg de nieuwe riem rond de aspoelies en de spanpoelie (Figuur 129).

      decal114-0922nc
    9. Stel de stopschroef van de spanpoelie af en draai de contramoeren vast.

    10. Plaats de drijfriemkappen terug.

    De riemen van het zijmaaidek vervangen

    Note: Om de onderste riem te verwijderen, moet u eerst de bovenste riem verwijderen.

    1. Laat het maaidek neer op de grond.

    2. Verwijder de drijfriemkappen die boven op het maaidek zitten. Zet de drijfriemkappen weg.

    3. Verwijder de bouten waarmee de hydraulische motor aan het maaidek is bevestigd (Figuur 128).

    4. Til de motor uit het maaidek en leg deze boven op het maaidek.

    5. Trek de spanpoelie weg van de onderste drijfriem om deze te ontspannen en laat de drijfriem loskomen van de poelies. Gebruik hiervoor een onderbrekerstang of soortgelijk gereedschap (Figuur 130).

      g009009
    6. Verwijder de oude riem van de aspoelies en de spanpoelie.

    7. Leg de nieuwe riem rond de aspoelies en de spanpoelie (Figuur 131 en Figuur 132).

      decal114-0974nc
      decal114-4883nc

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Het reservoir van de hydraulische vloeistof is in de fabriek gevuld met ongeveer 62,7 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks.

    Gebruik Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of uw Toro-dealer voor de onderdeelnummers.)

    Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken indien deze voldoen aan al de volgende materiaaleigenschappen en technische specificaties. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.

    ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt

    Materiaaleigenschappen: 
     Viscositeit, ASTM D445St bij 40 °C 42 tot 50
     St bij 100 °C 7.6 tot 8,5
     Viscositeitsindex ASTM D2270140 of hoger
     Stolpunt, ASTM D97-40 °C tot -45 °C
     FZG, Fail stage11 of beter
     Watergehalte (nieuwe vloeistof)500 ppm (maximum)
    Industriespecificaties:Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0

    Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof geeft een optimale werking bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Bij bedrijf onder structureer hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C biedt ISO VG 68 hydraulische vloeistof betere prestaties.

    Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 l hydraulische olie. U kunt het verloopstuk bestellen bij een erkende Toro-dealer, onderdeelnr. 44-2500.

    1. Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    2. Til het deksel van de dop van de hydraulische tank aan de rechterkant van de machine omhoog (Figuur 133).

      g031318
    3. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 133).

    4. Verwijder de dop van de vulbuis.

    5. Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met een schone doek. Steek de peilstok in de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil (Figuur 134).

      Note: Het vloeistofpeil moet tussen de twee markeringen op de peilstok staan.

      g009240
    6. Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij totdat het peil de bovenste markering bereikt.

    7. Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.

    8. Sluit de motorkap.

    Vervangen van hydraulische vloeistof en filters

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Ververs de hydraulische vloeistof en de 2 hydraulische filters.
  • Als de hydraulische vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw plaatselijke Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.

    Gebruik ter vervanging Toro-filters (onderdeelnr. 86-6110 op de linkerkant van de machine en onderdeelnr. 75-1310 op de rechterkant van de machine).

    Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact.

    2. Plaats een grote opvangbak onder de tank met hydraulische vloeistof.

    3. Verwijder de dop van het hydraulische reservoir en de peilstok.

    4. Verwijder de aftapplug uit de bodem van de tank en laat de hydraulische vloeistof in de bak lopen (Figuur 135).

      g031319
    5. Plaats de plug weer terug als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.

    6. Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd.

    7. Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter (Figuur 135).

    8. Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met hydraulische vloeistof.

    9. Controleer of de plaats waar het filter wordt gemonteerd schoon is en draai de filters totdat de pakkingen contact maken met de bevestigingsplaten; draai het filter vervolgens nog eens ½ slag vast.

    10. Vul het reservoir met hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.

      Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    11. Monteer de peilstok en de dop van het reservoir.

    12. Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.

      Note: Controleer ook op lekkages; zet daarna de motor af.

    13. Controleer het vloeistofpeil en vul vloeistof bij totdat het peil de Full-markering (Vol) op de peilstok bereikt.

      Note: Niet te vol vullen.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2 jaar
  • Bewegende hydraulische slangen en leidingen vervangen.
  • Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.

    De testpoorten van het hydraulische systeem controleren

    De testpoorten worden gebruikt om de druk in de hydraulische circuits te testen. Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer of raadpleeg de Toro Onderhoudshandleiding voor hulp.

    Onderhoud van het maaimachine

    Het voorste maaidek rechtop draaien (kantelen)

    Note: Hoewel dit niet is vereist voor normale onderhoudswerkzaamheden, kunt u het voorste maaidek rechtop draaien (kantelen).

    1. Til het voorste maaidek een beetje van de grond.

    2. Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    3. Verwijder de bevestigingsclip en ontkoppel de demper van het maaidek (Figuur 136).

      g008980
    4. Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de maaihoogtekettingen zijn bevestigd aan de achterkant van het maaidek (Figuur 137).

      g008979
    5. Start de motor, laat het voorste maaidek langzaam opkomen, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    6. Klem een houten blok tussen de achterzijde van het maaidek en de machine (Figuur 138).

      g008985

    Het voorste maaidek naar beneden draaien (kantelen)

    1. Verwijder het houtblok met de hulp van een collega die de voorkant van het maaidek vasthoudt.

    2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, start de motor en laat het maaidek zover neer dat dit de grond net niet raakt.

    3. Zet de maaihoogtekettingen vast aan de achterkant van het maaidek.

    4. Sluit de demper aan en zet deze vast met de bevestigingsclip.

    Schuinstand van het maaidek afstellen

    Schuinstand van het maaidek meten

    De schuinstand van het maaidek is het verschil in de maaihoogte van de voorste tot de achterste mespunt. Stel het mes schuin in zodat de achterste mespunt 7,5 mm hoger is dan de voorste mespunt.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel het maaidek in op de gewenste maaihoogte.

    3. Zorg dat de winglets op dezelfde hoogte liggen als het voorste maaidek en het voorste maaidek van zijkant naar zijkant horizontaal ligt.

    Schuinstand van het voorste maaidek afstellen

    1. Draai elk mes zodat het recht naar voren wijst (Figuur 139).

      g009150
    2. Meet met een korte liniaal de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.

    3. Meet vanaf de vloer naar de achtertip van het wingletmes en registreer die maat.

    4. Trek de afstand aan de voorkant af van de afstand aan de achterkant om de schuinstand van elk mes te berekenen.

    5. Draai de contramoeren op de bovenkant of de onderkant van de veerstrop van de maaihoogteketting los (Figuur 140).

      Note: Draai de moeren van de maaihoogteketting evenveel los of vast zodat het maaidek lateraal op hetzelfde niveau blijft.

      g009012
    6. Stel de andere moeren af om de achterkant van het maaidek hoger of lager te zetten en een correcte schuinstand van het maaidek te verkrijgen op basis van de gemiddelde schuinstand van de messen.

    7. Draai de contramoeren vast.

    Schuinstand van het zijmaaidek afstellen

    1. Verwijder het klemkapje van de spilas en schuif de as uit de zwenkwielarm (Figuur 141).

      g008866
    2. Plaats indien nodig de opvulstukken om het zwenkwiel hoger of lager te zetten totdat het maaidek de correcte schuinstand heeft.

    3. Plaats het klemkapje terug.

    Onderhoud van de lagerbussen in de zwenkwielarmen

    In de boven- en onderkant van de buis in de zwenkwielarmen zitten lagerbussen gedrukt. Deze lagerbussen zullen na vele bedrijfsuren slijten. Om de lagerbussen te controleren, moet u de zwenkwielvork naar voren en naar achteren en van links naar rechts bewegen. Als de zwenkwielas los in de lagerbussen zit, zijn de lagerbussen versleten en moeten deze worden vervangen.

    Verwijder het klemkapje en de zwenkwielvork (Figuur 141).

    Note: Registreer de positie van de ringen en afstandsstukken voordat u ze verwijdert zodat u de schuinstand van het maaidek niet hoeft in te stellen.

    Onderhoud van zwenkwielen en lagers

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • De zwenkwielen van het maaidek inspecteren.
    1. Verwijder de borgmoer van de bout waarmee het zwenkwiel is bevestigd in de zwenkwielvork of in de draaiarm van het zwenkwiel (Figuur 142).

      g004738
    2. Pak het zwenkwiel vast en schuif de bout uit de vork of draaiarm (Figuur 142).

    3. Verwijder het lager uit de wielnaaf en laat het lager eruit vallen (Figuur 142).

    4. Verwijder het lager vanaf de andere kant van de wielnaaf (Figuur 142).

    5. Controleer de lagers, het afstandsstuk en de binnenkant van de wielnaaf op slijtage.

      Note: Beschadigde delen vervangen.

    6. Om het zwenkwiel in elkaar te zetten, drukt u het lager in de wielnaaf.

      Note: Om de lagers te monteren, moet u op de buitenste loopring van het lager drukken.

    7. Schuif het afstandsstuk van het lager in de wielnaaf en druk het andere lager in het open uiteinde van de wielnaaf om het afstandsstuk van het lager in de wielnaaf vast te zetten.

    8. Plaats de zwenkwielset in de zwenkwielvork en zet deze vast op zijn plaats met behulp van de bout en de borgmoer.

    Onderhoud van maaimessen

    Veiligheid van de messen

    Gevaar

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.

    • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

    • Probeer nooit een krom mes te richten of een gebroken of gescheurd mes te lassen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.

    Controleren op kromme messen

    Als u een vreemd voorwerp heeft geraakt, moet u de maaimachine op beschadigingen controleren en reparaties uitvoeren voordat u de machine opnieuw start en weer in gebruik neemt. Haal alle moeren van de aspoelie aan met 176 tot 203 N·m.

    1. Breng het maaidek omhoog.

    2. Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    3. Zet het maaidek vast om te voorkomen dat dit per ongeluk naar beneden valt.

    4. Draai het mes tot de punten naar voren en achteren wijzen, en meet de afstand vanaf de binnenkant van het maaidek tot de voorste snijrand van het mes (Figuur 143).

      Note: Noteer deze afstand.

      g004740
    5. Draai het tegenoverliggende uiteinde van het mes naar voren en meet de afstand tussen het maaidek en de snijrand van het mes in dezelfde stand als bij stap 4.

      Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 4 en stap 5 mag niet meer dan 3 mm zijn. Als dit meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen; zie Een mes verwijderen en monteren.

    Een mes verwijderen en monteren

    Vervang het maaimes als het een vast voorwerp raakt en als het uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro-messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties. Gebruik nooit messen van andere fabrikanten, omdat deze gevaarlijk kunnen zijn.

    1. Breng het maaidek omhoog in de hoogste stand.

    2. Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    3. Zet het maaidek vast om te voorkomen dat dit per ongeluk naar beneden valt.

    4. Houd het uiteinde van het mes vast met een vod of een gevoerde handschoen terwijl u de mesbout, de antiscalpeercup en het mes verwijdert van de spilas (Figuur 144).

      g004741
    5. Monteer het mes, de antiscalpeercup en de mesbout.

    6. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van het maaidek wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

      Note: Als u een vreemd voorwerp hebt geraakt, dient u alle moeren van de aspoelie vast te draaien met een torsie van 176 tot 203 N·m en alle mesbouten met een torsie van 155 tot 149 N·m.

    Een mes controleren en slijpen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • De torsie van de mesbout controleren.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de conditie van het maaimes.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • De torsie van de mesbout controleren.
  • Als u het maaimes controleert en een onderhoudsbeurt geeft, moet u op 2 plaatsen letten: de vleugel en de snijrand. Zowel de snijranden als de vleugel – dat is het deel dat naar boven steekt tegenover de snijrand – zorgen ervoor dat het mes een goede maaikwaliteit levert. De vleugel is belangrijk omdat deze het gras rechtop zet zodat het gelijkmatig wordt gemaaid. Het is normaal dat de vleugel tijdens gebruik langzaam slijt. Naarmate de vleugel slijt, zal de maaikwaliteit geleidelijk aan enigszins afnemen, ook al zijn de snijranden scherp. De snijrand van het mes moet scherp zijn zodat het gras wordt gemaaid en niet wordt afgescheurd. De snijrand is kennelijk bot als de punten van de grassprieten bruin zijn of kapot zijn gescheurd. Slijp de snijranden om dit te verhelpen.

    1. Zet de machine op een egale ondergrond, breng het maaidek omhoog, stel de parkeerrem in werking, zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en schakel de aftakas uit. Zet daarna de motor UIT en verwijder het sleuteltje uit het contact.

    2. Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen; zie Figuur 145.

      Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat maaien. Als u een slijtplek ontdekt, moet u het mes vervangen (Figuur 145).

      g006530
    3. Controleer de snijranden van alle messen.

    4. Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, moeten ze worden geslepen (Figuur 146).

      g000276

      Note: Slijp alleen de bovenkant van het mes en behoud de oorspronkelijke snijhoek om te zorgen dat het mes scherp blijft.

      Note: Het mes zal in balans blijven als dezelfde hoeveelheid metaal aan beide snijranden wordt weggehaald.

    Note: Verwijder de messen en slijp ze op een slijpmachine. Nadat de snijranden zijn geslepen, monteert u het mes met de antiscalpeercup en de mesbout; zie Een mes verwijderen en monteren.

    Ongelijke meshoogte corrigeren

    Indien de messen op een maaidek niet op gelijke hoogte zijn afgesteld, zullen er na het maaien strepen zichtbaar zijn in het gazon. U kunt dit probleem verhelpen door te zorgen dat de messen recht zijn.

    1. Gebruik een waterpas van een meter lang en zoek een horizontaal oppervlak op de grond.

    2. Stel de maaihoogte in op de hoogste stand; zie De maaihoogte instellen.

    3. Laat het maaidek op een vlak oppervlak zakken en verwijder de kappen van de bovenzijde van het maaidek.

    4. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

    5. Meet de afstand van de grond tot de voorste punt van de snijrand; noteer deze afmeting.

    6. Draai hetzelfde mes zodat het andere uiteinde naar voren komt en meet opnieuw.

      Note: Het verschil tussen de afstanden mag niet meer zijn dan 3 mm. Als dit verschil meer dan 3 mm bedraagt, is het mes krom en moet het worden vervangen. Meet alle messen.

    7. Controleer of het maaidek van zijkant naar zijkant op hetzelfde niveau is en stel indien nodig af.

    8. Plaats de drijfriemkappen terug.

    Onderhoud van de cabine

    De cabine reinigen

    Voor machines met een cabine

    Important: Wees voorzichtig in de buurt van de afdichtingen en verlichting van de cabine (Figuur 147). Als u een hogedrukreiniger gebruikt, hou de spuitstok dan minstens 0,6 m van de machine vandaan. Richt de hogedrukreiniger niet rechtstreeks op de afdichtingen en verlichting van de cabine of onder de overhang aan de achterzijde.

    g034330

    Reinigen van de luchtfilters in de cabine

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Reinig de luchtfilters in de cabine en vervang ze als ze versleten zijn of heel erg vuil.
    1. Verwijder de schroeven en de roosters van boven de luchtfilters in en achter de cabine (Figuur 148 en Figuur 149).

      g028378
      g028379
    2. Reinig de filters door er schone, olievrije perslucht door te blazen.

      Important: Als er in een filter een gat, scheur of andere beschadiging zit, moet het filter worden vervangen.

    3. Installeer de filters en het rooster met de duimschroeven.

    De condensor (spoel) van de airconditioning reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • De condensor (spoel) van de airconditioning reinigen.Vaker reinigen in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
    1. Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden.

    2. Maak de bedrading voor elke ventilator los (Figuur 150).

      g032323
    3. Verwijder de 2 knoppen en verwijder de ventilator.

    4. Open de 4 vergrendelingen van het airconditioningsysteem en verwijder het scherm (Figuur 151).

      g032324
    5. Verwijder de luchtfilters (Figuur 149).

    6. Reinig de airconditioning.

    7. Plaats de luchtfilters, het scherm en de ventilator (Figuur 149, Figuur 150 en Figuur 151).

    8. Koppel de draden van de ventilators af (Figuur 150).

    Stalling

    Voorbereidingen voor stalling

    De tractie-eenheid gebruiksklaar maken

    1. Reinig de tractie-eenheid, de maaidekken en de motor grondig.

      Important: Gebruik geen hogedrukreiniger in de buurt van het InfoCenter of de motorbedieningsomdule (ECU), want dit kan schade veroorzaken.

    2. Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.

    3. Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.

    4. Smeer of olie alle smeernippels en draaipunten, en veeg overtollig smeermiddel weg; zie Smering.

    5. Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden; haal blutsen uit de metalen behuizing.

    6. Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:

      1. Haal de accuklemmen los van de accupolen.

      2. Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).

      3. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of petrolatum op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.

      4. Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.

    De motor gebruiksklaar maken

    1. Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.

    2. Verwijder het oliefilter en plaats een nieuw.

    3. Vul de motor met 10,4 liter SAE 15W-40 CJ-4 motorolie.

    4. Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.

    5. Zet de motor af.

    6. Spoel de brandstoftank met verse, schone brandstof.

    7. Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.

    8. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.

    9. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.

    10. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.