Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, sportvelden en golfbanen. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g020872

Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Omdat er in sommige regio's nationale of plaatselijke voorschriften gelden die vereisen dat er een vonkenvanger op de motor van deze machine wordt gebruikt, is er een optionele vonkenvanger verkrijgbaar. Neem contact op met een erkende Toro-servicedealer als u een vonkenvanger nodig hebt.

De vonkenvangers van Toro zijn goedgekeurd door de Amerikaanse USDA Forest Service.

Important: Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië. In andere landen of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.

Veiligheid

Deze machines voldoen minstens aan de B71.4-2004 specificaties van het American National Standards Institute (ANSI), van kracht op het moment van productie.

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR – "instructie voor persoonlijke veiligheid". Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm EN 836:1997 en ANSI-norm B71.4-2004.

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Instructie

  • Lees of raadpleeg de Gebruikershandleiding en ander instructiemateriaal zorgvuldig. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen en weet hoe u de machine moet gebruiken.

  • U dient erop toe te zien dat de machine niet door kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.

  • Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.

  • Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:

    • zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers

    • als de maaimachine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rijhendels worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:

      • onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder op nat gras,

      • te snel rijden,

      • onjuist gebruik van de rem,

      • het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk,

      • zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen,

      • verkeerde gewichtsverdeling.

Voorbereiding

  • Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool. Loop niet op blote voeten en draag ook geen schoenen met open tenen als u de machine gebruikt.

  • Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.

  • Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.

    • Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die daar speciaal voor bedoeld zijn.

    • Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het bijvullen niet roken.

    • Vul brandstof bij voordat u de motor start. Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen of brandstof bijvullen als de motor loopt of heet is.

    • Probeer de motor niet te starten als er brandstof is gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

    • Doe steeds de dop weer zorgvuldig op brandstoftanks en -containers.

  • Vervang defecte geluiddempers/knalpotten.

  • Controleer vóór het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

Gebruiksaanwijzing

  • Let goed op, verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar links en naar rechts voordat u van richting verandert.

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.

  • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling in vrij schakelen voordat u de motor start.

  • Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt:

    • niet plotseling stoppen of starten op een helling;

    • houd de snelheid laag op hellingen en in scherpe bochten;

    • let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren.

  • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.

  • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.

  • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.

  • Gebruik de machine nooit als schermen, afdekplaten of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.

  • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.

  • Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:

    • aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;

    • versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in werking stellen;

    • de motor afzetten en het sleuteltje uit het contact nemen.

  • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact:

    • voordat u verstoppingen losmaakt of het uitwerpkanaal ontstopt;

    • voordat u de maaimachine controleert, reinigt of daaraan werkzaamheden verricht;

    • als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer gebruikt:

    • als de maaimachine abnormaal trilt (direct controleren).

  • Gebruik de maaimachine niet als u onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

  • Zet de motor af en schakel de aandrijving naar de werktuigen uit: vóór het bijvullen van brandstof.

Onderhoud en opslag

  • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.

  • Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact met open vuur of vonken kunnen komen.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

  • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.

  • Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.

  • Als het nodig is de brandstoftank af te tappen, doe dit dan buiten.

  • Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien als u een mes met de hand draait.

  • Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u het maaidek neerlaten.

Veilige bediening Toro zitmaaiers

De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.

  • De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif. Laat de motor niet binnenshuis of in een afgesloten ruimte lopen.

  • Houd handen, voeten, haar en loszittende kledingstukken uit de buurt van de uitwerpopening, de onderkant van de maaimachine en bewegende onderdelen als de motor loopt.

  • Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat deze eerst afkoelen voordat u deze afstelt of onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert.

  • Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met de huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.

  • Deze machine is niet ontworpen of bestemd voor gebruik op de openbare weg en is een 'langzaam rijdend voertuig'. Indien u een openbare weg oversteekt of hierop moet rijden, dient u zich te houden aan de plaatselijke voorschriften, zoals voorgeschreven verlichting, aanbrenging van een plaat met de aanduiding 'langzaam rijdend voertuig' en reflectoren.

  • Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.

  • Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd.

  • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.

Maaien op hellingen

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

  • Maai nooit op een helling als het gras nat is. Bij gladheid kunnen de wielen hun grip verliezen, waardoor bestaat de kans dat zij gaan slippen en u de macht over de machine verliest.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

  • Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.

  • Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen in het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat de machine kan omkantelen op oneffen terrein.

  • Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt.

  • Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

  • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.

  • U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

  • Wees uiterst voorzichtig met werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over de machine verliest.

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) gebruiken

  • Houd de rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt.

  • Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.

  • Denk erom dat er geen omkantelbeveiliging is als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Controleer het maaigebied en klap de omkantelbeveiliging nooit omlaag op golvend terrein, steile hellingen of in de buurt van aflopende waterkanten.

  • Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

Motoremissiecertificaat

De motor van deze machine voldoet aan de eisen van EPA Tier 4 Final en fase 3b.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal58-6520
decal93-6687
decal93-6696
decal93-6697
decal93-7818
decal98-4387
decal106-5517
decal106-9206
decal107-3069
decaloemmarkt
decalbatterysymbols
decal110-8254
decal110-9796
decal112-1461
decal117-2718
decal117-3276
decal117-4979
decal120-6604
decal106-9290
decal120-9195
decal120-9196
decal121-3363
decal125-2747
decal127-6519

Montage

De rolbeugel omhoog klappen

Klap de rolbeugel omhoog en zet hem vast voordat u het product gebruikt; raadpleeg De omkantelbeveiliging (rolbeugel) gebruiken voor gedetailleerde instructies en informatie over de omkantelbeveiliging.

De bandenspanning controleren

De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De correcte spanning is 1,24 bar voor de achterbanden en 1,72 bar voor de banden van de zwenkwielen.

Vloeistofpeil controleren

  1. Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Hydraulische vloeistof controleren.

  2. Controleer het peil van de motorolie voor en na het starten van de motor; zie Het motoroliepeil controleren.

  3. Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het koelsysteem controleren .

Algemeen overzicht van de machine

g020877

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 4 en Figuur 6).

Rijhendels

Met behulp van de rijhendels kunt u de machine vooruit en achteruit laten rijden en bochten maken. Zie Met de machine rijden.

Parkeerremhendel

Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem in werking stellen teneinde te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de parkeerremhendel naar achteren en omhoog trekken (Figuur 5). Om de parkeerrem vrij te zetten, duwt u de parkeerremhendel naar voren en naar beneden.

g020866

Voorzichtig

Parkeer de tractie-eenheid nooit op een helling.

Ontstekingsschakelaar

De contactschakelaar heeft 3 standen: Uit, Aan/Voorgloeien en Start.

g022099

Gashendel

Met de gashendel regelt u het motortoerental. Om het motortoerental te verhogen, beweegt u de gashendel naar voren, naar de stand SNEL. Om het motortoerental te verlagen, beweegt u de gashendel naar achteren, naar de stand LANGZAAM. Met de gashendel regelt u de snelheid van de maaimessen en in combinatie met de rijhendels regelt u de rijsnelheid van de machine. Zet de gashendel altijd op SNEL als u gras maait.

Aftakasschakelaar

Met de aftakasschakelaar kunt u de maaimessen in- en uitschakelen.

Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken

Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie over uw machine, onder meer de bedrijfsstatus en allerlei diagnostische informatie (Figuur 7). Het InfoCenter beschikt over een welkomstscherm en hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door een willekeurige welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.

g020650
  • Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.

  • Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.

  • Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.

Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een icoon dat de huidige functie weergeeft.

Verklaring van pictogrammen in het InfoCenter

SERVICE DUEGeeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd
TPMMotortoerental/status – het toerental van de motor
GraphicUrenteller
GraphicInformatiepictogram
GraphicStationair herstel vereist
GraphicBougies zijn actief
GraphicDe bestuurder moet op de stoel zitten
GraphicIndicator parkeerrem – geeft aan of de parkeerrem is ingeschakeld
GraphicKoelvloeistoftemperatuur – de temperatuur van de motorkoelvloeistof in °C of °F
GraphicTemperatuur (heet)
GraphicGeweigerd of niet toegestaan
GraphicMotor – Starten
GraphicGestopt of uitgeschakeld
GraphicMotor
GraphicContactschakelaar
GraphicPIN-code
GraphicOlietemperatuur – geeft de temperatuur van de hydraulische olie aan
GraphicCAN Bus
GraphicInfoCenter
GraphicSlecht of mislukt
GraphicGloeilamp
GraphicUitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom
GraphicHoog: boven toegestaan bereik
GraphicLaag: onder toegestaan bereik
Graphic/GraphicBuiten bereik
GraphicSchakelaar
GraphicDe bestuurder moet de schakelaar vrijgeven
GraphicDe bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden 
GraphicMotor weigert te starten
GraphicMotor uitgeschakeld
GraphicMotorkoelvloeistof te heet
GraphicGa zitten of schakel de parkeerrem in werking

De menu's gebruiken

Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:

Hoofdmenu
Menu-optieBeschrijving
StoringenHet menu Storingen bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro-distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat.
OnderhoudHet menu Onderhoud bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren en andere cijfergegevens van die aard.
InstellingenIn het menu Instellingen kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen.
MachineIn het menu Machine ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine.
Onderhoud
Menu-optieBeschrijving
HoursHet totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en ventilator, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd en oververhit is geweest.
Instellingen
Menu-optieBeschrijving
EenhedenBepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter. De opties zijn Engels of metrisch
TaalBepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter*.
Schermverlichting lcdDe helderheid van het lcd-scherm.
Contrast lcdHet contrast van het lcd-scherm.
Beveiligde menu'sGeeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een PIN-code.

* Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels worden weergegeven in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.

Betreffende
Menu-optieBeschrijving
ModelHet modelnummer van de machine.
SerienummerHet serienummer van de machine.
Machine Controller RevisionDe softwareversie van de hoofdbedieningseenheid.
InfoCenter softwareversieDe softwareversie van het InfoCenter.
CAN-busDe status van de communicatiebus van de machine.

Beveiligde menu's

In het menu Onderhoud van het InfoCenter kunt u 1 configuratie-instelling voor de bediening veranderen: herstelaanvraag. Deze instelling bevindt zich in het beveiligde menu.

Toegang tot de beveiligde menu's

Note: De standaard PIN-code van de machine is 0000 of 1234.Als u de PIN-code heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.

  1. Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 8).

    g028523
  2. Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 9A).

    g028522
  3. Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 9B en Figuur 9C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.

  4. Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figuur 9D).

    Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.

    Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.

Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.

In het beveiligde menu kunt u instellingen bekijken en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de PIN-code moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Model 30618

Lengte254 cm
Breedte (achterwielen)198 cm
Hoogte (als de rolbeugel omhoog is geklapt)183 cm
Hoogte (als de rolbeugel omlaag is geklapt)122 cm
Gewicht1012 kg

Model 30619

Lengte254 cm
Breedte (achterwielen)191 cm
Hoogte (als de rolbeugel omhoog is geklapt)183 cm
Hoogte (als de rolbeugel omlaag is geklapt)122 cm
Gewicht, Model 306181052 kg

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Veiligheid staat voorop

Neem zorgvuldig alle veiligheidsinstructies en symbolen door in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Gevaar

Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest.

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.

Houd de rolbeugel altijd in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.

Lees de instructies voor de omkantelbeveiliging en de waarschuwingen door en neem deze in acht.

Om te voorkómen dat u de controle over de machine verliest en deze omslaat, moet u de volgende richtlijnen in acht nemen:

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen of water.

  • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 20 graden.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

Voorzichtig

Deze machine produceert geluidsniveaus die gehoorverlies kunnen veroorzaken door lange periodes van blootstelling.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, handschoenen, veiligheidsschoenen en een helm.

g009027

Brandstof bijvullen

Waarschuwing

Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de brandstoftank of een blik met conditioner.

  • Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

  • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

  • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

  • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 180 dagen kunt opmaken.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die brandstofdampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult.

  • Brandstofvaten niet in een voertuig,vrachtwagen of op een aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kan isoleren en de afvoer van statische lading kan bemoeilijken.

  • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een machine eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

  • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

  • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact te houden met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat, totdat het bijvullen voltooid is.

Brandstof

Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.

  • Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.

  • Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.

  • Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.

  • Voeg geen additieven toe aan de brandstof.

Diesel

Cetaangetal: 45 of hoger

Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)

Brandstof

Diesel specificatieLocatie
ASTM D975VS
No. 1-D S15
No. 2-D S15
EN 590EU
ISO 8217 DMXInternationaal
JIS K2204 Grade No. 2Japan
KSM-2610Korea
  • Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.

  • Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.

Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.

Biodiesel

Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).

Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)

Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214

Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204

Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.

Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

  • Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.

  • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.

  • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

  • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

  • Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u informatie over biodiesel wenst.

Inhoud brandstoftank

43,5 l

Brandstoftank vullen

Important: De brandstoftanks zijn op elkaar aangesloten, maar de brandstof stroomt niet snel van de ene naar de andere tank. De machine moet op een horizontaal oppervlak staan als de brandstoftanks wordt gevuld. Als u de machine op een helling parkeert, bestaat de kans dat de tanks onbedoeld te vol worden gevuld.

Important: Giet de brandstoftanks niet te vol.

Important: Verwijder de doppen niet van de tanks als de machine op een helling is geparkeerd. De brandstof kan dan uit de tanks lopen.

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    Important: De brandstoftanks zijn op elkaar aangesloten, maar de brandstof stroomt niet snel van de ene naar de andere tank. De machine moet op een horizontaal oppervlak staan als de brandstoftanks wordt gevuld. Als u de machine op een helling parkeert, bestaat de kans dat de tanks onbedoeld te vol worden gevuld.

  2. Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

  3. Omgeving van beide brandstoftankdoppen reinigen en doppen afnemen.

    Important: Verwijder de doppen niet van de tanks als de machine op een helling is geparkeerd. De brandstof kan dan uit de tanks lopen.

  4. Vul beide brandstoftanks totdat het peil de onderkant van de vulbuis bereikt (Figuur 11). De tanks niet te vol vullen.

    g004638
  5. Draai de tankdoppen stevig vast. Neem gemorste brandstof op.

Note: Vul de brandstoftanks na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Motorolie verversen.

Het koelsysteem controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren .

Hydraulische vloeistof controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische vloeistof controleren.

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) gebruiken

Waarschuwing

Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.

Controleer of het achterste deel van de stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling.

Waarschuwing

Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.

  • Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Rij langzaam en voorzichtig.

  • Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object door rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

Important: Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.

  1. Om de rolbeugel omlaag te klappen, moet u de R-pennen losmaken, de rolbeugel naar voren tegen de veren duwen en de 2 pennen verwijderen (Figuur 12).

    g004639
  2. Klap de rolbeugel omlaag (Figuur 13).

    g004640
  3. Plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 12).

    Important: Controleer of het achterste deel van de stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling.

  4. Om de rolbeugel omhoog te klappen, verwijdert u de R-pennen en de 2 pennen (Figuur 12).

  5. Klap de rolbeugel omhoog, plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 12).

Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt en is vergrendeld. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

Parkeerrem gebruiken

Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

Parkeerrem in werking stellen

  1. Zet de rijhendels naar buiten in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND (Figuur 18).

  2. Trek de parkeerremhendel omhoog en naar achteren om de parkeerrem in werking te stellen (Figuur 14).

    Note: De parkeerremhendel moet vast blijven staan op Ingeschakeld.

    g020868

    Waarschuwing

    De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.

    Parkeer de machine nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.

Parkeerrem vrijzetten

Duw de parkeerremhendel naar voren en naar beneden om de parkeerrem vrij te zetten (Figuur 15).

g020869

De motor starten en stoppen

Motor starten

  1. Klap de rolbeugel omhoog en zet deze vast; neem vervolgens plaats op de bestuurdersstoel en doe de veiligheidsgordel om.

  2. Zorg ervoor dat de de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND staan.

  3. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen.

  4. Zet de aftakasschakelaar op UIT (Figuur 16).

    g022121
  5. Draai het contactsleuteltje naar rechts op DRAAIEN (Figuur 17).

    g004917
  6. Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het sleuteltje op START. Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

    Important: Start de motor telkens niet langer dan 15 seconden om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt.

    Note: Meerdere startpogingen kunnen nodig zijn als u de motor voor de eerste keer start nadat alle brandstof is afgetapt uit het brandstofsysteem.

    Important: Als de motor voor de eerste keer wordt gestart, de motorolie is ververst, of de motor, transmissie of wielmotor een revisiebeurt heeft gehad, moet u de machine met de gashendel op LANGZAAM 1 tot 2 minuten in zowel de vooruit- als de achteruitstand laten werken. Controleer ook de werking van de hefhendel en de aftakasschakelaar om er zeker van te zijn dat alle onderdelen naar behoren functioneren. Zet vervolgens de motor af en controleer op olielekken, losse onderdelen en andere waarneembare defecten.

    Voorzichtig

    Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen of andere waarneembare defecten.

Motor afzetten

  1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en zet de gashendel op LANGZAAM.

  2. Draai het contactsleuteltje op UIT (Figuur 17). Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bedieningspositie verlaat.

  3. Verwijder het sleuteltje voordat u de machine vervoert of opslaat.

    Important: Verwijder het sleuteltje omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp of accessoires in werking blijven waardoor de accu kan ontladen.

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd is achtergelaten.

    Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

Met de machine rijden

Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd draaien met de gashendel op SNEL.

Voorzichtig

De machine kan zeer snel draaien. U kunt daarbij de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

  • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

  • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

  1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten.

    Note: De motor slaat af als u het tractiehendels beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.

  2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.

  3. Rijden met de machine:

    • Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 18).

    • Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 18).

    • Als u een bocht wilt maken, vermindert u vaart door beide hendels naar achteren te trekken en duwt u vervolgens de hendel aan de kant tegengesteld aan de richting die u wilt inslaan, naar voren (Figuur 18).

    • Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de NEUTRAALSTAND.

    Note: Hoe verder u de tractiehendels in een van beide richtingen beweegt, des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.

    g004532

De machine stoppen

Om de machine te stoppen, moet u de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND zetten, de aftakas uitschakelen, de gashendel op LANGZAAM zetten en de motor uitschakelen.

Stel de parkeerrem in werking als u de machine verlaat; zie Parkeerrem in werking stellen. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.

Voorzichtig

Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij met de machine proberen te rijden of te werken als deze onbeheerd staat.

Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

Gebruik van de maaimachine

Het maaidek opheffen en neerlaten met de hefschakelaar

Met de hefschakelaar kunt u het maaidek opheffen en neerlaten (Figuur 19).

Note: De motor moet lopen om deze hendel te kunnen bedienen.

g020873
  • Om het maaidek neer te laten, duwt u de hefschakelaar naar beneden (Figuur 19).

    Note: Als u het maaidek neerlaat, wordt het in de zweefstand/vrije stand geschakeld.

  • Om het maaidek omhoog te brengen, duwt u de hefschakelaar naar boven (Figuur 19).

Important: Houd de schakelaar niet langer in deze posities nadat u het maaidek volledig hebt opgeheven of neergelaten. Dit beschadigt het hydraulische systeem.

Note: Om het maaidek te vergrendelen in de opgeheven stand, moet u het maaidek boven de maaihoogtestand van 15 cm opheffen, de aanslagpen voor de maaihoogte verwijderen (zie Maaihoogte instellen) en de pen in de maaihoogtestand van 15 cm plaatsen (Figuur 43).

De aftakas inschakelen

Met de aftakasschakelaar kunt u de maaimessen en verschillende aangedreven werktuigen in- en uitschakelen.

  1. Een koude motor moet u 5 tot 10 minuten warm laten worden voordat u de aftakas inschakelt.

  2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de tractiehendels vrij en zet ze in neutraal.

  3. Trek de aftakasschakelaar omhoog om de aftakas in te schakelen (Figuur 20).

    g022102

Aftakas uitschakelen

Om de aftakas uit te schakelen, zet u de aftakasschakelaar op UIT.

Gras maaien met de machine

Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.

  1. Breng de machine naar het werkterrein.

  2. Indien mogelijk moet de toerentalschakelaar op stationair - hoog worden gezet.

  3. Schakel de aftakashendel in.

  4. Druk het tractiepedaal naar voren en rij de machine langzaam over het maaigebied.

  5. Breng de maaidekken omlaag zodra de voorste maaidekken zich boven het maaigebied bevinden.

  6. Maai het gras zo dat de bladen op een hoge snelheid kunnen maaien en het maaisel uitwerpen, en een hoge maaikwaliteit verkregen wordt.

    Note: Als de maaisnelheid te hoog is kan de maaikwaliteit verminderen. Verminder de rijsnelheid van de machine of verminder de maaibreedte om weer terug te keren naar het stationair - hoog toerental.

  7. Als de maaidekken het uiteinde van het maaigebied bereikt hebben moeten ze geheven worden.

  8. Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.

Regeneratie van het DPF

Het dieselparticulaarfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.

Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.

De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:

  • Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.

  • Als de tegendruk te hoog wordt zal de motorcomputer via het InfoCenter aangeven als er aanvullende processen (ondersteunde en reset regeneratie) worden uitgevoerd.

  • Laat deze processen volledig afronden voordat u de motor afzet.

Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een stationair - hoog toerental produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.

Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.

Voorzichtig

Gedurende de DPF regeneratie met geparkeerde machine of herstel regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.

  • Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.

  • Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.

  • Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.

Roetopbouw in het DPF

  • Na verloop van tijd bouwt zich roet op in het DPF. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.

  • Als er teveel roetopbouw is geeft de computer aan dat regeneratie van het DPF nodig is.

  • Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.

  • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.

Motor-waarschuwingen - roetopbouw

NiveauFoutcodeMotorvermogenAanbevolen actie
Niveau 1 Motorwaarschuwing
g213866
De computer vermindert het motorvermogen tot 85%Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde regeneratie
Niveau 2 Motorwaarschuwing
g213867
De computer vermindert het motorvermogen tot 50%Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Herstel regeneratie

As-opbouw in het DPF

  • De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.

  • Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.

  • De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.

  • Als er een zekere hoeveelheid as is opgebouwd in het DPF stuurt de computer van de motor deze informatie naar het InfoCenter als een bestuurdersadvies of een motorstoring.

  • Dit bestuurdersadvies en de storingsmelding geven aan dat het DPF onderhoud nodig heeft.

  • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van as-opbouw.

InfoCenter bestuurdersadviezen en motor-waarschuwingen - as-opbouw

NiveauAdvies of foutcodeVermindering van het toerentalMotorvermogenAanbevolen actie
Niveau 1 Bestuurdersadvies
g213865
Geen100%Laat de onderhoudswerkplaats weten dat het InfoCenter Advies #179 toont.
Niveau 2 Motorwaarschuwing
g213863
GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 85%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter
Niveau 3 Motorwaarschuwing
g213864
GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter
Niveau 4 Motorwaarschuwing
g214715
Toerental voor maximum koppel + 200 tpmDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter

Soorten DPF-regeneratie

DPF-regeneratie terwijl de machine in bedrijf is:

Soort regeneratieWanneerProces
PassiefGedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelastingHet InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie.
Tijdens de passieve regeneratie gebruikt het DPF de hete uitlaatgassen voor het oxideren van schadelijke uitstoot en het verbranden van roet tot as.
Zie Passieve regeneratie van het DPF.
Assist/ondersteundVanwege een laag toerental, lage motorbelasting, of als de computer een hoge tegendruk meet in het DPFAls het ondersteunde/reset regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een ondersteunde regeneratie uitgevoerd.
Gedurende ondersteunde regeneratie regelt de computer de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken.
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF.
ResetWordt alleen uitgevoerd na ondersteunde regeneratie indien de computer merkt dat de ondersteunde regeneratie de hoeveelheid roet niet voldoende heeft verminderdAls het ondersteunde/reset regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd.
Tevens elke 100 uur om de sensormetingen te resetten
Gedurende reset regeneratie regelt de computer de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen.
Zie Reset regeneratie.

Voor de onderstaande soorten regeneratie moet de machine worden geparkeerd:

Soort regeneratieWanneerProces
GeparkeerdEr is roet opgebouwd door lang werken bij een laag toerental of lage motorbelasting. Kan ook worden veroorzaakt door ongeschikte olie of brandstof.Als het geparkeerde regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter is regeneratie nodig.
De computer meet de tegendruk veroorzaakt door de roetopbouw en verzoekt om een geparkeerde regeneratie
 • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen.
• Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten.
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn.
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie.
Zie Geparkeerde regeneratie.
Recovery/herstelIs nodig als het verzoek om geparkeerde regeneratie niet is opgevolgd, het verdere gebruik leidt tot nog meer roetopbouw in het DPF dat al geparkeerde regeneratie nodig heeft.Als het herstel regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter is herstel regeneratie nodig.
Neem contact op met een erkende Toro distributeur zodat een onderhoudsmonteur de herstel regeneratie kan uitvoeren.
• Herstel regeneratie kan tot 4 uur duren.
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn.
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie.
Zie Herstel regeneratie.

Passieve regeneratie van het DPF

  • Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.

  • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

Ondersteunde regeneratie van het DPF

g214711
  • Het pictogram ondersteunde regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 27).

  • De computer regelt de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken.

  • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

  • Het Graphic pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de ondersteunde regeneratie.

  • Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de ondersteunde regeneratie.

    Important: Laat de machine de volledige ondersteunde regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.

    Note: De ondersteunde regeneratie is voltooid als het Graphic pictogram op het InfoCenter verschijnt.

Reset regeneratie

g214711
  • Het pictogram ondersteunde/reset regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 28).

  • De computer regelt de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen.

    Important: Het pictogram ondersteunde/reset regeneratie geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.

  • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

  • Het Graphic pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.

  • Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.

    Important: Laat de machine de volledige reset regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.

    Note: De reset regeneratie is voltooid als het Graphic pictogram op het InfoCenter verschijnt.

Geparkeerde regeneratie

g214713
  • Het pictogram verzoek geparkeerde regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 29).

  • Als geparkeerde regeneratie nodig is verschijnt op het InfoCenter Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 16 (Figuur 30) en de computer van de motor vermindert het vermogen tot 85%.

    g213866

    Important: Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert vermindert de computer van de motor het vermogen tot 50%.

  • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten.

  • Met toestemming van uw werkgever kunt u de PIN-code invoeren om de geparkeerde regeneratie uit te voeren.

Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie

  1. Verzeker dat de brandstoftank minstens ¼ vol is.

  2. Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.

  3. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  4. Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.

  5. Indien van toepassing: laat de maai-eenheden zakken en schakel ze uit.

  6. Stel de parkeerrem in werking.

  7. Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR .

Uitvoeren van een geparkeerde regeneratie

Note: Voor informatie over het openen van beveiligde menu's, zie Toegang tot de beveiligde menu's.

  1. Open het beveiligde menu en ontgrendel het beschermde submenu met instellingen (Figuur 31), zie Toegang tot de beveiligde menu's.

    g028523
  2. Ga naar het HOOFDMENU, druk op de middelste knop om te scrollen naar hetONDERHOUDSMENU, druk dan op de rechterknop om ONDERHOUD te kiezen (Figuur 32).

    Note: Het InfoCenter moet de PIN-indicator in de rechterbovenhoek tonen.

    g212371
  3. In het ONDERHOUD MENU drukt u op de middelste knop totdat de REGENERATIE VAN HET DPF optie verschijnt, druk dan op de rechterknop om de optie REGENERATIE VAN HET DPF te kiezen (Figuur 33).

    g212138
  4. Als het bericht “Initiate DPF Regen. Are you sure?” (DPF regeneratie starten. Bent u zeker?) verschijnt drukt u op de middelste knop (Figuur 34).

    g212125
  5. Als de temperatuur van de koelvloeistof temperatuur lager is dan 60°C verschijnt het bericht “Insure Graphic is running and above 60C/140F” (Figuur 35).

    Lees de temperatuur af op het display en laat de machine met vol gas lopen tot de temperatuur 60° bereikt,druk dan op de middelste knop.

    Note: Als de temperatuur van de koelvloeistof hoger is dan 60°C dan verschijnt dit bericht niet.

    g211986
  6. Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR en druk op de middelste knop (Figuur 36).

    g212372
  7. De volgende berichten worden getoond als de geparkeerde regeneratie begint:

    1. “Initiating DPF Regen.” (Figuur 37).

      g212405
    2. Daarna “Waiting on Graphic” (Figuur 38).

      g212406
    3. De computer bepaalt of de regeneratie wordt uitgevoerd. Een van de volgende berichten verschijnt op het InfoCenter:

      • Als regeneratie mogelijk is verschijnt “Regen Initiated. Allow up to 30 minutes for completion” op het InfoCenter, wacht dan tot de machine de geparkeerde regeneratie heeft uitgevoerd (Figuur 39).

        g213424
      • Als de motorcomputer de regeneratie niet toestaat verschijnt “DPF Regen Not Allowed” op het InfoCenter (Figuur 40). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten

        Important: Als niet alle voorwaarden voor de regeneratie vervuld zijn of de laatste regeneratie minder dan 50 uur geleden is verschijnt “DPF Regen Not Allowed”.

        g212410
  8. Gedurende de regeneratie gaat het InfoCenter naar het Home-scherm en toont de volgende pictogrammen:

    GraphicDe motor is koud - wachten.
    GraphicDe motor is warm - wachten.
    GraphicDe motor is heet - regeneratie wordt uitgevoerd (percentage voltooid).
  9. De geparkeerde regeneratie is voltooid als het bericht “Regen Complete” op het InfoCenter verschijnt. Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten (Figuur 41).

    g212404

Herstel regeneratie

  • Als u geen aandacht schenkt aan het verzoek om geparkeerde regeneratie op het InfoCenter en de machine blijft gebruiken zal er zich een kritieke hoeveelheid roet opbouwen in het DPF.

  • Als een herstel regeneratie nodig is verschijnt op het InfoCenter motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 16 (Figuur 42) en de motorcomputer vermindert het vermogen tot 85%.

    g213867

    Important: Als u de herstel regeneratie niet binnen 15 minuten uitvoert vermindert de motorcomputer het vermogen tot 50%.

  • Voer een herstel regeneratie uit als het motorvermogen lager wordt en geparkeerde regeneratie niet voldoende is om het roet uit het DPF te branden.

  • Herstel regeneratie kan tot 4 uur duren.

  • De herstel regeneratie moet door een monteur van de distributeur worden uitgevoerd, neem contact op met uw erkende Toro distributeur.

Maaihoogte instellen

De maaihoogte kan worden ingesteld van 2,5 tot 15,8 cm in stappen van 6 mm door de aanslagpen in verschillende openingen te plaatsen.

  1. Laat de motor lopen, druk de hefschakelaar naar boven totdat het maaidek volledig is opgeheven, en laat de schakelaar dan onmiddellijk los (Figuur 19).

  2. Om de maaihoogte in te stellen, moet u de aanslagpen draaien totdat de rolpen daarin zich op één lijn bevindt met de gleuven in de openingen in de maaihoogtebeugel, en deze verwijderen (Figuur 43).

  3. Kies de opening in de maaihoogtebeugel die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, steek de pen daarin en draai de pen naar beneden om deze te vergrendelen (Figuur 43).

    Note: Er zijn 4 rijen met openingen (Figuur 43). In de bovenste rij vindt u de maaihoogte die staat aangegeven boven de pen. De tweede rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 6 mm. De derde rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 12 mm. De onderste rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 18 mm. Voor de stand van 15,8 cm is er slechts 1 opening, die zich in de tweede rij bevindt. Hiermee wordt de stand van 15,8 cm niet verhoogd met 6 mm.

    g020870
  4. Stel de antiscalpeerrollen en glijders naar wens af.

De glijder(s) afstellen

Monteer de glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van meer dan 64 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van minder dan 64 mm.

Note: Bij een Guardian® maaidek kunt u versleten glijders omdraaien en op de andere kant van het maaidek monteren. Hierdoor kunt u de glijders langer gebruiken voordat u deze moet vervangen.

  1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

  3. Draai de schroef op de voorkant van elke glijder los (2 glijders op een Guardian-maaidek en 1 glijder op een maaidek met zijafvoer); zie Figuur 44.

    g004479
  4. Verwijder de flensbout en de moeren van elke glijder.

  5. Zet de glijders in de gewenste stand en zet ze vast met de flensbouten en de moeren.

    Note: Gebruik uitsluitend de bovenste of middelste openingen om de glijders af te stellen. De onderste openingen worden gebruikt als de glijders op een Guardian-maaidek worden omgewisseld, waarbij zij de bovenste openingen op de andere kant van het maaidek worden.

  6. Draai de schroef vooraan elke glijder aan tot 9 à 11 N·m.

Antiscalpeerrollen afstellen

Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de antiscalpeerrollen in.

  1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

  3. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, moet u de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout verwijderen om de rollen in te stellen (Figuur 45).

    g004483
  4. Kies een opening en let er hierbij op dat de antiscalpeerrol is geplaatst bij de dichtstbijzijnde, door u gewenste corresponderende maaihoogte (Figuur 46).

    g004658
  5. Monteer de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout (Figuur 45).

    Note: Vastdraaien met een torsie van 54-61 N·m.

Rollen instellen

Monteer de rollen in de laagste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van meer dan 64 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van minder dan 64 mm.

  1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

  3. Hef de voorkant van de machine op en plaats deze op assteunen.

  4. Maak de bevestigingen los waarmee de rollen vastzitten aan het maaidek, en zet de rollen naar wens hoger of lager; zie Figuur 47 tot en met Figuur 51 voor zover van toepassing op uw maaidek.

    g004487
    g004926
    g004923
    g004925
    g004924
  5. Monteer de bevestigingen zoals wordt getoond in Figuur 47 tot Figuur 51.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Voorzichtig

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben voor de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • de bestuurder op de stoel zit of de parkeerrem in werking is gesteld;

  • de aftakas is uitgeschakeld;

  • de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND staan;

  • de motortemperatuur beneden de maximale bedrijfstemperatuur is.

Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt gestopt wanneer de tractiehendels uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND worden gezet als de parkeerrem in werking is gesteld. Als de bestuurder opstaat van de stoel terwijl de aftakas is ingeschakeld, zal de motor na 1 seconde afslaan.

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Veiligheidssysteem testen.
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas in en probeer de motor te starten.

      Note: De motor mag niet starten.

    2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit, zet één rijhendel uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en probeer de motor te starten.

      Note: De motor mag niet starten. Herhaal voor de andere rijhendel.

    3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en probeer de motor te starten. Als de motor loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel.

      Note: De motor moet binnen 2 seconden afslaan.

    4. Stel zonder dat er een bestuurder op de stoel zit de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en probeer de motor te starten. Laat de motor lopen en zet één van beide rijhendels naar de middelste stand.

      Note: De motor moet binnen 2 seconden afslaan. Herhaal deze procedure voor de andere rijhendel.

    5. Zet zonder dat dat er een bestuurder op de stoel zit de parkeerrem vrij, schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en probeer de motor te starten.

      Note: De motor mag niet starten.

    Gebruik van de SCM voor diagnose van systeemproblemen

    De machine is uitgerust met een Standard Control Module (SCM), een apparaat dat de werking van een aantal belangrijke systemen controleert. De SCM bevindt zich onder het rechter bedieningspaneel. U kunt hierbij komen via de kap op het zijpaneel (Figuur 52). Om de kap op het zijpaneel te openen, moet u de 2 sluitingen losmaken en uittrekken.

    g022100

    Op de SCM zitten 11 leds die gaan branden om verschillende systeemcondities aan te geven. U kunt 7 van deze leds gebruiken voor een systeemdiagnose. Zie Figuur 53 voor een beschrijving van de betekenis van elke led. Nadere informatie over het gebruik van de overige SCM-functies vindt u in de Onderhoudshandleiding, die verkrijgbaar is via een erkende Toro-dealer.

    g004927

    Bestuurdersstoel instellen

    De bestuurdersstoel verstellen

    U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.

    1. Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 54).

      g004478
    2. Verschuif de stoel in de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn stand.

    3. Probeer de stoel naar voren en naar achter te schuiven om te controleren of deze is vergrendeld op zijn plaats.

    De stoelophanging verstellen

    De stoel kan worden versteld voor een soepele en comfortabele rit. Zet de stoel in een stand die voor u het meest comfortabel is.

    Om de stoel te verstellen, draait u de knop in een van beide richtingen voor de meest comfortabele positie (Figuur 54).

    g004489

    De rugleuning verstellen

    U kunt de rugleuning van de stoel instellen om comfortabel te rijden. Zet de rugleuning in een stand die voor u het meest comfortabel is.

    Om de rugleuning te verstellen, draait u de knop onder de rechter armsteun in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 54).

    Lendensteun instellen

    U kunt de rugleuning verstellen om de lendensteun aan te passen aan de onderkant van uw rug.

    Om de rugleuning te verstellen, draait u de knop onder de linker armsteun in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 54).

    Bestuurdersstoel ontgrendelen

    Om bij het hydraulische systeem en andere systemen onder de stoel te kunnen komen, moet u de stoel ontgrendelen en naar voren kantelen.

    1. Gebruik de instelhendel van de bestuurdersstoel om de stoel helemaal naar voren te schuiven.

    2. Trek de stoelvergrendeling naar voren en til de stoel op om deze te ontgrendelen (Figuur 56).

      g020871

    Machine met de hand duwen

    Important: Slepen van de machine kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken.

    De machine duwen

    1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op UIT. Zet de hendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking. Verwijder het sleuteltje.

    2. Til de stoel omhoog.

    3. Draai de omloopkleppen 1 slag naar links (Figuur 57).

      Note: Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien.

      Important: Draai de omloopkleppen niet meer dan 1 slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen en de vloeistof naar buiten stroomt.

      g004644
    4. Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine gaat duwen.

    Machine in bedrijf stellen

    Draai de omloopkleppen 1 slag naar rechts en draai ze met de hand vast (met een torsie van ongeveer 8 Nm).

    Note: Draai de omloopkleppen niet te vast.

    De machine rijdt alleen als de omloopkleppen zijn ingedraaid.

    De machine laden

    Ga zeer voorzichtig te werk als u een maaimachine op een aanhanger of een vrachtwagen laadt. Gebruik 1 volledige oprijplaat die zo breed is dat deze uitsteekt voorbij de achterwielen in plaats van afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de eenheid (Figuur 58). De onderzijde van het achterste deel van het machineframe steekt tussen de achterwielen naar achteren uit en moet voorkomen dat de machine achterover kantelt. Een oprijplaat die zich over de volledige breedte uitstrekt, geeft de onderdelen van het frame een oppervlak dat steun biedt als de eenheid achterover begint te kantelen. Als het niet mogelijk is om 1 volledige oprijplaat te gebruiken, moet u voldoende afzonderlijke oprijplaten gebruiken om een complete, ononderbroken oprijplaat afdoende te kunnen vervangen.

    De hellingbaan moet zo lang zijn dat de hoek van de hellingbaan met de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 58). Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van het maaidek blijven haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt. Als u de machine inlaadt op of in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt zo klein mogelijk. De aanhanger of de vrachtwagen moet zo horizontaal mogelijk staan.

    Important: Probeer de machine niet te keren als deze op de hellingbaan staat; u kunt de controle verliezen en de kans bestaat dat de machine van de zijkant van de hellingbaan afrijdt.

    U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt en ook niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt. In beide gevallen bestaat de kans dat de machine dan achteroverkantelt.

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine achterover kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Gebruik een enkele oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

    • Als u afzonderlijke oprijplaten moet gebruiken, plaats dan voldoende oprijplaten zodat u een hellingbaan heeft met een ononderbroken oppervlak dat breder is dan de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek tussen de hellingbaan en de grond of tussen de hellingbaan en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt omdat anders de machine achterover kan kantelen.

    • U mag de snelheid niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt omdat de machine dan achterover kan kantelen.

    g000951

    De machine transporteren

    Waarschuwing

    Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg zonder de wettelijk voorgeschreven verlichting en/af aanduidingen.

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

    De machine transporteren:

    • Controleer of het voertuig, de trekhaak, de veiligheidskettingen en de aanhanger geschikt zijn voor de last die u gaat trekken, en voldoen aan alle plaatselijke verkeersvoorschriften.

    • Vergrendel de rem en blokkeer de wielen.

    • Zet de machine goed vast op de aanhanger of de vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels of touwen volgens de plaatselijke verkeersvoorschriften (Figuur 59).

      g022097

    Tips voor bediening en gebruik

    SNEL-stand gashendel/Rijsnelheid

    Om tijdens het maaien genoeg vermogen voor de machine en het maaidek te behouden, moet u de gashendel op SNEL zetten en uw rijsnelheid aanpassen aan de omstandigheden. Een goede leidraad is: verlaag de rijsnelheid als de belasting van de maaimessen verhoogt; verhoog de rijsnelheid als de belasting van de messen verlaagt.

    Maairichting

    Maai afwisselend in verschillende richtingen om te voorkomen dat er na verloop van tijd voren op de grasmat ontstaan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Maaisnelheid

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Gras niet te kort afmaaien

    Als de maaibreedte van het maaidek groter is dan die van het maaidek dat u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.

    Selecteer de juiste maaihoogte-instelling

    Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer dan 1/3 van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u wellicht de snelheid aanpassen en/of de maaihoogte-instelling een stap omhoog zetten.

    Important: Als u meer dan 1/3 van de grassprieten moet maaien, bij dun lang gras of in droge omstandigheden wordt het gebruik van messen met een platte vleugel aanbevolen om rondvliegend kaf en vuil te verminderen en de druk op de maai-aandrijving niet te hoog te laten oplopen.

    Lang gras

    Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Maai het gras daarna op de lagere, normale hoogte.

    Houd de maaier schoon

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing, parkeerrem, maaidekken en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om het risico op brand te verminderen. Neem gemorste olie of brandstof meteen op.

    Onderhoud van maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u het onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes. Zie Onderhoud van de maaimessen.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Bevestigingsbouten van het frame aandraaien.
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
  • Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Hydraulische filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Veiligheidssysteem testen.
  • Oliepeil controleren.
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Radiateur met perslucht reinigen (geen water gebruiken).
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • De maaimessen controleren.
  • Maaidek reinigen.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Spuit vet in de smeernippels van de lagers en lagerbussen (vaker bij stoffige of vuile omstandigheden).
  • Aansluitingen van de accukabels controleren.
  • De bandenspanning controleren.
  • De conditie van de drijfriemen van het maaidek controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Spanning van de riem van de wisselstroomdynamo controleren.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek controleren.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Slangen en afdichtingen van koelsysteem controleren. Vervangen als deze gescheurd of versleten zijn.
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
  • Vervang de brandstoffilterbus voor de waterafscheider.
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider.
  • Vervang het motorbrandstoffilter.
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Hydraulische filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
  • De motorklepspeling controleren. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor.
  • Om de 1500 bedrijfsuren
  • Loszittende slangen vervangen.
  • Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weer.Maak het roetfilter schoon als motorstoring spn 3720 fmi 16, spn 3720 fmi 0, of spn 3720 fmi 16 op het InfoCenter verschijnt.
  • Om de 2 jaar
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof verversen.
  • Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures. Daarnaast is een uitvoerige onderhoudshandleiding verkrijgbaar bij een erkende Toro-dealer.

    Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van veiligheidssysteem controleren       
    Controleren of de grasgeleider omlaag staat (indien van toepassing)       
    Werking van parkeerrem controleren       
    Brandstofpeil controleren       
    Peil hydraulische vloeistof controleren       
    Motoroliepeil controleren       
    Koelvloeistofpeil controleren        
    Brandstoffilter/waterafscheider controleren       
    Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren3       
    Radiateur en scherm controleren op vuil       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt1       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens gebruik       
    Hydraulische slangen controleren op beschadigingen       
    Controleren op lekkages       
    Bandenspanning controleren       
    Werking van instrumenten controleren       
    De conditie van maaimessen controleren       
    Vet in alle smeerpunten spuiten2       
    Beschadigde lak bijwerken       

    1. Controleer de gloeibougie en de verstuivers, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt.

    2. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval.

    3. Als de indicator rood is.

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden:
    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
       
       
       
       
       

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    decal125-2747

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op een deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.

    Smering

    Lagers en lagerbussen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Spuit vet in de smeernippels van de lagers en lagerbussen (vaker bij stoffige of vuile omstandigheden).
  • De machine is voorzien van smeernippels die regelmatig moeten worden gesmeerd met nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis. Als de machine in normale omstandigheden wordt gebruikt, moet u alle lagers en lagerbussen om de 50 bedrijfsuren smeren. Smeer alle lagers en lagerbussen dagelijks in erg stoffige en vuile werkomstandigheden. Bij gebruik in deze omstandigheden kan er vuil terechtkomen in de lagers en lagerbussen, hetgeen tot snellere slijtage kan leiden. Pomp vet in de smeernippels onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval.

    1. Veeg de smeernippels schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus.

    2. Spuit vet in de nippels.

    3. Veeg overtollig vet weg.

    Figuur 61 en Figuur 62 tonen de plaatsen van de smeernippels.

    Important: De smeernippels op de assen van de zwenkwielen worden niet getoond. Pomp ook vet in deze smeernippels.

    g004645
    g004646

    Note: Verkeerde reinigingsmethodes kunnen de levensduur van de lagers verkorten. Was de machine niet als deze nog heet is en richt een hogedruk- of hogevolumespuit nooit op de lagers of pakkingen.

    Smeerolie van tandwielkast van maaidek controleren

    De tandwielkast is ontworpen voor gebruik met SAE 80-90 tandwielolie Hoewel de tandwielkast in de fabriek van smeerolie wordt voorzien, dient u het smeeroliepeil van de maai-eenheid te controleren voor gebruik; zie de aanbevelingen in de Controlelijst voor dagelijks onderhoud.

    Smeerolie van tandwielkast van maaidek controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 150 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek controleren.
    1. Plaats het maaidek op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet het maaidek op een maaihoogte van 2,5 cm

    3. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    5. Til de voetsteun omhoog zodat de bovenkant van het maaidek zichtbaar is.

    6. Verwijder de peilstok/vulplug op de bovenkant van de tandwielkast (Figuur 63) en controleer of het peil van de tandwielolie tussen de merktekens op de peilstok staat.

      g004502
    7. Als het oliepeil te laag is, vult u voldoende olie bij totdat het peil tussen de markeringen op de peilstok staat.

      Note: Giet de tandwielkast niet te vol, anders kan ze beschadigd raken.

    Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
    1. Plaats het maaidek op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet het maaidek op een maaihoogte van 2,5 cm

    3. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    5. Til de voetsteun omhoog zodat de bovenkant van het maaidek zichtbaar is.

    6. Verwijder de peilstok/vulplug op de bovenkant van de tandwielkast (Figuur 63).

    7. Plaats een trechter en opvangbak onder de aftapplug die zich onder de voorkant van de tandwielkast bevindt en verwijder de plug. Laat de olie in de bak lopen.

    8. Plaats de aftapplug terug.

    9. Vul de tandwielkast met voldoende olie, ongeveer 283 ml, totdat het peil tussen de markeringen op de peilstok staat.

      Note: Giet de tandwielkast niet te vol, anders kan ze beschadigd raken.

    Onderhoud motor

    Luchtfilter controleren.

    1. Controleer het luchtfilterhuis op beschadigingen die een luchtlek zouden kunnen veroorzaken. Vervang een beschadigd luchtfilterhuis.

    2. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    3. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt wanneer de luchtfilterindicator (Figuur 64) rood is, of om de 400 uur (vaker in uiterst stoffige of vuile omstandigheden).

      Important: Geef het luchtfilter niet te vaak een onderhoudsbeurt.

      g004501
    4. Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
    1. Trek de vergrendeling naar buiten en draai het luchtfilterdeksel linksom (Figuur 64).

    2. Verwijder het deksel van het luchtfilterhuis (Figuur 64).

    3. Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit.

      Note: Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.

      Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.

    4. Verwijder en vervang het voorfilter (Figuur 64).

      Important: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.

    5. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter (dit moet goed aansluiten) en de filterbehuizing.

      Important: Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.

    6. Controleer of de schuimrubberen pakking in het deksel op zijn plaats zit en niet gescheurd of beschadigd is (Figuur 64).

      Note: Indien de pakking is beschadigd, moet u deze vervangen.

    7. Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus.

      Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.

    8. Reinig de opening van de vuiluitlaat (in het afneembare deksel) als volgt:

      1. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel (Figuur 64).

      2. Maak de holte schoon.

      3. Plaats de klep terug.

    9. Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een positie tussen ongeveer 5:00 tot 7:00 uur, gezien vanaf het uiteinde.

    10. Stel de indicator (Figuur 64) opnieuw in als deze rood is.

    Motorolie verversen

    Olie specificaties

    Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:

    • API service category CJ-4 of hoger

    • ACEA service category E6

    • JASO service category DH-2

    Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.

    Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:

    • Voorkeursolie: SAE 15W-40 (above -17,8°C) 

    • Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)

    Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.

    Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan het Vol-merkteken op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.

    De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.

    Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat, de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. Ontgrendel de motorkap.

    2. Maak deze open.

    3. Verwijder de peilstok uit de buis, veeg deze schoon en plaats de peilstok weer in de buis. Haal de peilstok er weer uit. Het oliepeil moet tot tussen de twee markeringen reiken (Figuur 65).

      g020435
    4. Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop verwijderen (Figuur 65) en olie bijvullen tot het peil tussen de twee markeringen komt. Niet te vol vullen.

    5. Plaats de vuldop en de peilstok terug.

    6. Sluit de motorkap en zet deze vast met de vergrendelingen.

    Olievolume in het carter

    5,2 l met het filter.

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Vervang de olie en het filter om de 250 bedrijfsuur.

    1. Verwijder de aftapplug voor de motorolie (Figuur 66) en laat de olie in een opvangbak lopen. Als alle olie is weggelopen, plaatst u de aftapplug terug.

      g021890
    2. Verwijder het oliefilter (Figuur 66). Smeer een dun laagje schone olie op de nieuwe filterpakking voordat u deze vastschroeft. Niet te vast draaien.

    3. Vul het carter met olie; zie Motorolie verversen.

    Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weer.Maak het roetfilter schoon als motorstoring spn 3720 fmi 16, spn 3720 fmi 0, of spn 3720 fmi 16 op het InfoCenter verschijnt.
    • Als advies op het InfoCenter verschijnt is het DPF binnenkort toe aan onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.

      g213865
    • Als motorstoring , , of op het InfoCenter (Figuur 68) verschijnt, maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:

      g214715g213864g213863
      1. Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.

      2. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.

      3. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Note: Zie Brandstof voor de aanbevolen brandstof

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot aan de onderkant van de vulbuis.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.

    Onderhoud van de waterafscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Vervang de brandstoffilterbus voor de waterafscheider.
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider.
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider (Figuur 69).

    1. Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter.

    2. Zet de aftapplug onderaan de filterbus los en open de klep bovenaan de bevestigingsbeugel van de bus.

      g007367
    3. Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd.

    4. Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.

    5. Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.

    6. Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    7. Zet de aftapplug onderaan de filterbus vast en sluit de klep bovenaan de bevestigingsbeugel van de bus.

    Onderhoud van het motorbrandstoffilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Vervang het motorbrandstoffilter.
    1. Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 70).

      g021576
    2. Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 70).

    3. Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie. Zie ook de Gebruikershandleiding van de motor, meegeleverd met de machine, voor verdere aanbevelingen.

    4. Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    5. Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.

    Brandstoftank reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2 jaar
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • De brandstoftank moet om de 2 jaar worden afgetapt en gereinigd. Verwijder en reinig ook de inline-zeven nadat u de tank hebt afgetapt. Gebruik schone dieselbrandstof om de tank uit te spoelen.

    Important: De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald.

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren. Controleer ze op slijtage, beschadigingen, insnijdingen of loszittende verbindingen.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Important: Als u werkzaamheden aan het elektrische systeem verricht, moet u altijd de accukabels, de min (-) kabel eerst, loskoppelen om mogelijk beschadiging van de bedrading tengevolge van kortsluiting te voorkomen.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Aansluitingen van de accukabels controleren.
  • Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    Houd de bovenkant van de accu goed schoon. Als de machine wordt opgeslagen in een zeer hete omgeving, ontlaadt de accu sneller dan wanneer de machine in een koele omgeving wordt opgeslagen.

    Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.

    De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.

    Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de min (-) kabel eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    Opslag van de accu

    Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in de machine laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine opslaat. Bewaar de accu in een koele omgeving om te voorkomen dat ze snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265-1,299.

    Zekeringen controleren

    De zekeringen bevinden zich onder het bedieningspaneel. U kunt hierbij komen via de kap op het zijpaneel (Figuur 71). Om de kap op het zijpaneel te open, moet u de 2 sluitingen losmaken en de kap omhoog trekken.

    Als de machine stopt of als er andere problemen met het elektrische systeem zijn, moet u de zekeringen controleren. Haal telkens één zekering eruit en controleer of deze is doorgebrand.

    Important: Als u een zekering moet vervangen, dient u altijd een zekering van hetzelfde type en hetzelfde ampère te plaatsen als de oude zekering, omdat anders schade aan het elektrische systeem kan ontstaan. Op de sticker naast de zekeringen vindt u een schema waarop elke zekering met het vereiste ampère staat aangegeven (Figuur 72).

    Note: Als er vaak een zekering doorbrandt, komt dit vermoedelijk door een kortsluiting in het elektrische systeem en moet dit worden gerepareerd door een vakbekwame onderhoudstechnicus.

    g022100
    decal110-9796nc

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. De correcte spanning is 1,24 bar voor de achterbanden en 1,72 bar voor de banden van de zwenkwielen. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    g001055

    Zwenkwielen en lagers vervangen

    1. Nieuwe zwenkwielen, kegellagers en lagerafdichtingen zijn verkrijgbaar bij een erkende Toro-dealer.

    2. Verwijder de borgmoer van de bout waarmee het zwenkwiel is bevestigd aan de zwenkwielvork (Figuur 74).

      g004760
    3. Pak het zwenkwiel vast en schuif de bout uit de vork of draaiarm.

    4. Gooi het oude zwenkwiel en de oude lagers weg.

    5. Monteer het zwenkwiel door de ingevette kegellagers en de afdichtingen in de wielnaaf te drukken, in de positie die wordt getoond in Figuur 74.

    6. Schuif het afstandsstuk in de wielnaaf door de lagers en zet dit vast in de wielnaaf met de 2 afstandsstukken van het lager.

      Important: Zorg ervoor dat de randen van de afdichting niet naar binnen worden gevouwen.

    7. Plaats de zwenkwielset in de zwenkwielvork en zet deze vast op zijn plaats met behulp van de bout en de borgmoer.

    8. Draai de moer aan totdat het wiel niet meer vrij kan ronddraaien en daarna weer los totdat het wiel vrij kan ronddraaien.

    9. Zet een smeerpistool op de smeernippel op het zwenkwiel en spuit daarin nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis.

    Onderhoud koelsysteem

    Gevaar

    Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor heet is. Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of wacht totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.

    • Raak nooit de radiateur en omliggende delen aan als deze heet zijn.

    Gevaar

    Een draaiende ventilator of een draaiende aandrijfas kan letsel veroorzaken.

    • Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.

    • Houd vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.

    • Zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Voorzichtig

    Voorkom inslikken van motorkoelvloeistof; dit kan vergiftiging veroorzaken.

    • Slik geen motorkoelvloeistof in.

    • Buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.

    Het koelsysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Het koelsysteem bevat een mengsel dat half uit water en half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Controleer elke dag vóór het starten van de motor het koelvloeistofpeil in de expansietank. De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 7,5 liter.

    1. Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 75).

      Note: Het koelvloeistofpeil behoort tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.

      g022120
    2. Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij.

      Important: Niet te vol vullen

    3. Plaats de dop van de expansietank terug.

    Radiateur reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Radiateur met perslucht reinigen (geen water gebruiken).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Slangen en afdichtingen van koelsysteem controleren. Vervangen als deze gescheurd of versleten zijn.
  • Om de 1500 bedrijfsuren
  • Loszittende slangen vervangen.
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof verversen.
  • De radiateur moet vrij van vuil worden gehouden om te voorkomen dat de motor oververhit raakt. Het kan nodig zijn om de radiateur vaker te controleren en te reinigen als de machine in buitengewoon stoffige en vuile omstandigheden wordt gebruikt.

    Note: Als het maaidek of de motor wordt uitgeschakeld ten gevolge van oververhitting moet u eerst controleren of er een buitensporig grote hoeveelheid aangekoekt vuil op het radiateurscherm zit.

    Reinig de radiateur als volgt:

    1. Open de motorkap.

    2. Reinig de radiateur met perslucht met lage druk (3,45 bar). Doe dit vanaf de ventilatorzijde van de radiateur Reinig vervolgens de voorkant van de radiateur en doe dit ook vanaf de ventilatorzijde.

      Important: U mag de de radiateur niet met water schoonmaken.

    3. Nadat u de radiateur grondig hebt gereinigd, moet u vuil verwijderen dat zich eventueel heeft verzameld in het kanaal op het onderste deel van de radiateur.

    4. Sluit de motorkap.

    Onderhouden remmen

    De interlockschakelaar van de parkeerrem afstellen

    1. Breng de machine tot stilstand, zet de hefschakelaar van het maaidek volledig in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 76).

      g020875
    3. Draai de 2 contramoeren los waarmee de interlockschakelaar van de parkeerrem aan de montagebeugel is bevestigd.

      g012074
    4. Beweeg de schakelaar op of neer op de beugel tot de afstand tussen de sensor van de remas en de plunjer van de schakelaar 3,9 mm bedraagt; zie (Figuur 77).

      Note: Zorg ervoor dat de sensor van de remas geen contact maakt met de plunjer van de schakelaar.

    5. Draai de contramoeren van de schakelaar vast.

    6. U controleert de afstelling als volgt:

      1. Stel de parkeerrem in werking en ga niet zitten op de bestuurdersstoel. Start vervolgens de motor.

      2. Beweeg de rijhendels uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

        Note: De motor moet afslaan. Als dit niet het geval is, moet u de afstelling van de schakelaar nogmaals controleren.

    7. Monteer het voorpaneel.

    Onderhoud riemen

    Riem van wisselstroomdynamo controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Spanning van de riem van de wisselstroomdynamo controleren.
  • Bij een correcte spanning heeft de riem een speling van 10 mm als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 44 N (4,5 kg).

    Als de speling geen 10 mm bedraagt, moet u de volgende procedure uitvoeren:

    1. Draai de montagebouten van de wisselstroomdynamo los (Figuur 78).

      g020537
    2. Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast.

    3. Controleer nogmaals de indrukking van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.

    Drijfriemen van maaimessen vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De conditie van de drijfriemen van het maaidek controleren.
  • De drijfriemen van de maaimessen, die worden gespannen door de veerbelaste spanpoelies, zijn zeer duurzaam. De riemen zullen echter na vele bedrijfsuren tekenen van slijtage gaan vertonen. Tekenen dat een riem aan het slijten is zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, als de messen slippen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riemen als u deze zaken constateert.

    1. Zet de maai-eenheid op de maaihoogte van 2,54 cm, zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Verwijder de drijfriemkappen die boven op het maaidek zitten. Zet de drijfriemkappen weg.

    3. Trek de spanpoelie weg van de bovenste drijfriem om deze te ontspannen en maak de riem los van de poelies. Gebruik hiervoor een wringijzer of soortgelijk gereedschap (Figuur 79).

      g004486
    4. Trek de spanpoelie weg van de onderste riem om deze te ontspannen en laat de riem loskomen van de poelies. Gebruik hiervoor een wringijzer of soortgelijk gereedschap (Figuur 79).

    5. Leg de nieuwe riem rond de poelie van de tandwielkast, de onderste aspoelies en de spanpoelie, zoals wordt getoond in Figuur 79.

    6. Leg de nieuwe riem rond de bovenste aspoelies en de spanpoelie, zoals wordt getoond in Figuur 79.

    7. Plaats de drijfriemkappen terug.

    Onderhoud bedieningsysteem

    De interlockschakelaar voor de neutraalstand van de rijhendels afstellen

    1. Breng de machine tot stilstand, zet de hefschakelaar van het maaidek volledig in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 80).

      g020875
    3. Draai de 2 schroeven los waarmee de interlockschakelaar is vastgezet (Figuur 81).

      g004763
    4. Houd de rijhendel tegen het frame en beweeg de schakelaar in de richting van de hendel totdat de afstand tussen de hendel en de schakelaarbehuizing 0,4 tot 1 mm is; zie (Figuur 81).

    5. Zet de schakelaar vast.

    6. Herhaal stappen 3 tot en met 5 voor de andere hendel.

    7. Monteer het voorpaneel.

    Terugkeer naar neutraalstand van de rijhendels afstellen

    Als de rijhendels niet in een lijn staan met de sleuven van de neutraalstand als zij worden vrijgezet vanuit de achteruitstand, is afstelling nodig. De hendel, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 82).

      g020875
    4. Zet de rijhendel in de NEUTRAALSTANDzonder deze te vergrendelen (Figuur 84).

    5. Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op de arm boven de draaias) contact maakt met het uiteinde van de sleuf (en net druk op de veer begint uit te oefenen); zie Figuur 83.

      g004651
    6. Controleer of de hendel de juiste positie heeft ten opzichte van de inkeping in het bedieningspaneel (Figuur 84).

      Note: De hendel moet in het midden staan zodat deze naar buiten kan draaien naar de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

      g004918
    7. Als de rijhendel moet worden afgesteld, draait u de moer en de contramoer tegen de gaffel (Figuur 83).

    8. Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de rijhendel, draai de kop van de stelbout in de juiste richting totdat de hendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND is gecentreerd (Figuur 83).

      Note: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen op de hendel, zal de pen op het einde van de sleuf blijven en zal de stelbout de hendel in de juiste stand kunnen brengen.

    9. Draai de moer en de contramoer vast (Figuur 83).

    10. Herhaal stappen 4 tot en met 9 voor de andere rijhendel.

    11. Monteer het voorpaneel.

    De tractie-aandrijving afstellen voor de neutraalstand

    Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.

    Gevaar

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • Plaats de machine altijd op assteunen.

    • Gebruik nooit een hydraulische krik.

    Waarschuwing

    De motor moet lopen als u deze afstelling wilt uitvoeren. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    1. Krik het frame omhoog en plaats dit op stabiele assteunen zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.

    2. Schuif de stoel naar voren en ontgrendel deze. Kantel daarna de stoel omhoog en naar voren.

    3. Koppel de elektrische connector los van de veiligheidsschakelaar van de stoel.

    4. Monteer tijdelijk een verbindingsdraad op de polen van de stekker van de kabelboom.

    5. Start de motor, houd de gashendel halverwege tussen LANGZAAM en SNEL en zet de parkeerrem vrij.

      Note: De rijhendel moet in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.

    6. Stel de lengte van de pompstang aan 1 kant af door de zeskantige as in de juiste richting te draaien, totdat het corresponderende wiel stilstaat of iets achteruit kruipt (Figuur 85).

      g004488
    7. Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en vervolgens terug naar de neutraalstand.

      Note: Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.

    8. Zet de gashendel op SNEL.

      Note: Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen.

    9. Herhaal stappen 6 tot en met 8 voor de andere kant van de machine.

    10. Draai de contramoeren op de kogelverbindingen vast (Figuur 83).

    11. Zet de gashendel op LANGZAAM en zet de motor af.

    12. Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.

      Waarschuwing

      De beveiliging van het elektrische systeem werkt niet naar behoren als de verbindingsdraad is gemonteerd.

      • Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar na de afstelling.

      • Gebruik de machine nooit als de verbindingsdraad is gemonteerd en de stoelschakelaar is omgeleid.

    13. Zet de stoel omlaag in positie.

    14. Haal de assteunen weg.

    Maximumsnelheid instellen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 86).

      g020875
    4. Draai de contramoer op de aanslagbout voor een van de rijhendels los (Figuur 87).

      g004766
    5. Draai de aanslagbout helemaal in (van de rijhendel af).

    6. Duw de rijhendel zo ver mogelijk naar voren houd hem in deze positie.

    7. Draai de aanslagbout uit (in de richting van de rijhendel) totdat de afstand tussen de kop van de aanslagbout en de rijhendel 1,5 mm is.

    8. Draai de contramoer vast om de aanslagbout vast te zetten.

    9. Herhaal stappen 4 tot en met 8 voor de andere rijhendel.

    10. Monteer het voorpaneel.

    Note: Als u de maximumsnelheid wilt verlagen, moet u de snelheid voor beide rijhendels volgens bovenstaande procedure instellen, vervolgens elke aanslagbout even ver uitdraaien in de richting van de rijhendel totdat u de gewenste maximumsnelheid heeft bereikt (u moet de instelling waarschijnlijk verschillende keren controleren). Controleer of de machine in een rechte lijn rijdt en geen bocht maakt als u beide rijhendels helemaal naar voren duwt. Als de machine een bocht maakt, zijn de aanslagbouten niet gelijkmatig afgesteld. Ze moeten dan nogmaals worden afgesteld.

    De sporing afstellen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de bouten los waarmee de rijhendels zijn vastgezet (Figuur 88)

      g004919
    4. Laat iemand de rijhendelsteunen (niet de rijhendels) helemaal naar voren duwen in de stand voor de maximumsnelheid en deze in die positie houden.

    5. Stel de rijhendels zodanig af dat ze in een lijn staan en draai de bouten vast waarmee de rijhendels worden bevestigd aan de steunen (Figuur 89).

      g001656

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Het reservoir van het hydraulische systeem is in de fabriek gevuld met ongeveer 4,7 liter hoogwaardige transmissie-/hydraulische vloeistof voor tractoren. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:

     Toro Premium Transmission/hydraulische tractorvloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. (Zie de onderdelencatalogus van de Toro-dealer voor de onderdeelnummers).

    Andere vloeistoffen: Als er geen Toro-vloeistof verkrijgbaar is, kan Mobil® 424 hydraulische vloeistof worden gebruikt.

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen.

    Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Één flesje is voldoende voor 15-22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-dealer, Onderdeelnr. 44-2500.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en start de motor.

      Note: Laat de motor lopen bij het laagst mogelijk toerental om alle lucht uit het systeem te verwijderen. .

      Important: Schakel de aftakas niet in.

    3. Hef het maaidek op om de hefcilinders naar buiten te schuiven, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    4. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de hydraulische tank.

    5. Verwijder de vuldop van de hydraulische tank van de vulbuis (Figuur 90).

      g004494
    6. Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 90).

    7. Steek de peilstok in de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil (Figuur 90).

      Note: Als het vloeistofpeil niet tussen de markeringen op de peilstok staat, moet u voldoende hoogwaardige hydraulische vloeistof bijvullen totdat het peil binnen die markeringen komt te staan. Niet te vol vullen.

    8. Plaats de peilstok terug en schroef de vuldop met de hand vast op de vulbuis.

    9. Controleer alle slangen en aansluitingen op lekkages.

    Hydraulische vloeistof verversen en hydraulische filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Hydraulische filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Hydraulische filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Plaats een grote bak onder het hydraulische reservoir en de versnellingsbak en verwijder de aftappluggen om alle hydraulische vloeistof weg te laten lopen (Figuur 91).

      g004652
    4. Reinig de omgeving van het hydraulische filter en verwijder dit (Figuur 91).

    5. Monteer direct een nieuw hydraulisch filter.

    6. Plaats de aftappluggen van het hydraulische reservoir en de versnellingsbak terug.

    7. Vul het reservoir tot het correcte niveau; zie Hydraulische vloeistof controleren.

    8. Start de motor en controleer op olielekkages.

    9. Laat de motor ongeveer 5 minuten lopen en zet deze daarna af.

    10. Controleer na 2 minuten het peil van de hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.

    Onderhoud van het maaidek

    Waarschuwing

    Als u de machine opkrikt en op slechts op de krik laat steunen terwijl u onder het maaidek werkt, bestaat de kans dat de krik omvalt zodat het maaidek naar beneden valt waarbij u of omstanders worden verpletterd.

    Plaats de machine altijd op minstens 2 assteunen als u het maaidek omhoog brengt.

    Voorzichtig

    Boven op het maaidek bevinden zich 2 verbindingen die zijn bevestigd aan het frame. Deze verbindingen zitten vast aan een torsieveer die onder spanning staat (Figuur 92). Als u de verbindingen losmaakt, komt de opgeslagen energie in de torsieveer vrij, waardoor de verbindingen in beweging kunnen komen en daarbij handen of vingers kunnen verwonden.

    Verwijder het maaidek voorzichtig van het frame en zet de verbindingen vast voordat u deze losmaakt van het frame.

    g004920

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.

    Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes.

    Gevaar

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Controleer de messen om de 8 bedrijfsuren.

    Onderhoud van de messen: voorbereiding

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De maaimessen controleren.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 93).

      Note: Als de snijranden niet scherp zijn of inkepingen vertonen, moet u de messen verwijderen en deze slijpen. Zie Maaimessen verwijderen en De maaimessen slijpen.

    2. Controleer de messen, met name het gebogen deel (Figuur 93).

      Note: Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u het mes direct vervangen (Figuur 93).

      g004653

      Gevaar

      Als het mes gaat slijten, kan er een groef ontstaan tussen de vleugel en het platte deel van het mes. Uiteindelijk kan dan een stuk van het mes afbreken en van onder de maaikast worden weggeslingerd waardoor de bestuurder of een omstander ernstig letsel kan oplopen.

      • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

      • Probeer nooit een krom mes te richten of een gebroken of gescheurd mes te lassen.

      • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Controle op kromme messen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen (Figuur 94).

      Note: Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, stand A, van de messen (Figuur 94). Noteer deze afstand.

      g004633
    4. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.

    5. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 3.

      Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 3 en stap 4 mag niet meer dan 3 mm zijn. Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.

      Waarschuwing

      Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.

      • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.

      • Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes.

    Maaimessen verwijderen

    Een mes moet worden vervangen als u een vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro-messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    Waarschuwing

    Contact met een scherp mes kan ernstig letsel veroorzaken.

    Draag handschoenen of wikkel een doek om de scherpe kanten van het mes.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 97).

    De maaimessen slijpen

    Waarschuwing

    Bij het slepen van een mes kunnen delen van het mes worden weggeslingerd en ernstig letsel veroorzaken.

    Draag goede oogbescherming als u een mes slijpt.

    1. Slijp de snijranden aan beide uiteinden van het mes (Figuur 95).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000276
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 96).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 97). Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

      g000277

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 97).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de antiscalpeerplaat en de mesbout (Figuur 97).

      g004480
    3. Draai de mesbout vast met een torsie van 115-149 N·m.

    Ongelijke meshoogte corrigeren

    Als maaibanen ongelijk worden gemaaid, moet u dit als volgt corrigeren:

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet het maaidek op de gewenste maaihoogte, zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.

    3. Controleer de spanning van de voor- en achterbanden. Indien nodig moet u ze oppompen totdat de bandenspanning correct is; zie De bandenspanning controleren

    4. Controleer op kromme messen.

    5. Verwijder de kappen van de bovenkant van de maaidekken.

    6. Draai het mes op elke as totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

    7. Meet de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.

    8. Draai aan de contramoeren waarmee de gaffels/kettingen van het maaidek zijn bevestigd aan het maaidek, totdat het maaidek horizontaal staat.

      g004497

    Schuinstand van het mes afstellen

    De schuinstand van het mes is het verschil in de maaihoogte tussen de voorkant van het mesvlak en de achterkant van het mesvlak. Gebruik een messchuinstand van ongeveer 8 mm. De achterzijde van het mesvlak moet 8 mm hoger zijn dan de voorzijde.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet het maaidek op de gewenste maaihoogte, zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.

    3. Draai het middelste mes zodat dit recht naar voren wijst.

    4. Meet met een korte liniaal de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.

    5. Draai deze rand van het mes achterwaarts en meet de afstand van de grond tot de rand van het mes aan de achterkant van het maaidek.

    6. Trek de afstand aan de voorkant van de afstand aan de achterkant om de schuinstand te berekenen.

    7. Draai aan de contramoeren waarmee de gaffels/kettingen van het maaidek vastzitten, om de achterkant van het maaidek hoger te zetten, zodat de schuinstand 8 mm is) (Figuur 99).

      g004497

    Grasgeleider vervangen

    Waarschuwing

    Als de uitworpopening niet afgedekt is, kan de maaimachine voorwerpen uitwerpen naar u of naar omstanders; dit kan ernstige letsels veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.

    • Gebruik de machine nooit zonder mulchset of grasgeleider.

    • Controleer of de grasgeleider omlaag staat.

    1. Laat het maaidek neer op de vloer van de werkplaats, zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Verwijder de borgmoer, bout, veer en afstandsstuk waarmee de grasgeleider vastzit op de draaibeugels (Figuur 100).

      Note: Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

      g004485
    3. Plaats het afstandsstuk en de veer tussen de beugels van de nieuwe grasgeleider (Figuur 100).

      Note: Plaats het linker J-vormige haakuiteinde van de veer achter de rand van het maaidek.

      Note: Zorg ervoor dat het linker J-vormige haakuiteinde van de veer is geplaatst achter de rand van het maaidek voordat u de bout monteert, zoals wordt getoond in Figuur 100.

    4. Monteer de bout en de moer.

      Note: Plaats het rechter J-vormige haakeind van de veer om de grasgeleider (Figuur 100).

      Important: De grasgeleider moet volledig omlaag kunnen klappen. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.

    Reiniging

    Onderkant van het maaidek reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Maaidek reinigen.
  • Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Breng het maaidek omhoog in de TRANSPORTSTAND.

    4. Zet de voorkant van de maaimachine omhoog en plaats deze op assteunen.

    5. Reinig de onderkant van de maaikast grondig met water.

    Afval afvoeren

    Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Machine

    1. Reinig de machine, het maaidek en de motor grondig en let daarbij speciaal op de volgende punten:

      • Radiateur en radiateurscherm

      • Onderkant van het maaidek

      • De ruimte onder de drijfriemkappen van het maaidek

      • Veren van tegengewicht

      • Aftakas

      • Alle smeernippels en draaipunten

      • Bedieningspaneel verwijderen en de binnenkant van de bedieningskast reinigen

      • Ruimte onder de stoelplaat en de bovenkant van de transmissie

    2. Controleer de spanning van de voor- en achterbanden. Indien nodig moet u ze oppompen totdat de bandenspanning correct is; zie De bandenspanning controleren

    3. Verwijder, slijp en balanceer de messen van het maaidek. Monteer de messen en draai de bevestigingen van de messen vast met een torsie van 115-149 N·m.

    4. Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig. Controleer in het bijzonder de 6 bouten waarmee het frame van het maaidek is bevestigd aan de tractie-eenheid (Figuur 101). Draai deze vast met een torsie van 359 N·m.

      g004905
    5. Smeer of olie alle smeernippels, draaipunten en de pennen van de omloopklep van de transmissie. Neem overtollig vet op.

    6. Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.

    7. Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:

      1. Haal de accuklemmen los van de accupolen.

      2. Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).

      3. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.

      4. Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.

    Motor

    1. Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.

    2. Brandstoffilter vervangen.

    3. Vul de motor met de aanbevolen motorolie.

    4. Start de motor en laat deze 2 minuten stationair lopen.

    5. Tap de dieselbrandstof af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen, de pomp, het filter en de waterafscheider. Spoel de brandstoftank om met schone dieselbrandstof en sluit alle brandstofleidingen aan.

    6. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig worden gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.

    7. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige afplakband.

    8. Controleer de olievuldop en de brandstoftankdop om er zeker van te zijn dat deze goed vastzitten.

    Schema's

    Hydraulisch schema

    g022098