Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product bevindt zich rechtsvoor op het frame. De locatie van het plaatje is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
De originele vonkenvangers van Toro zijn goedgekeurd door de Forestry Service van de USDA (United States Department of Agriculture).
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002.
Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de motorfabrikant
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2012 van het ANSI (American National Standards Institute).
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Indien nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.
De motor van deze machine voldoet aan de eisen van EPA Tier 4 Final en fase 3b.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker– en rechterzijde van de machine.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker | 1 |
Op machines waarvoor overeenstemming met Europese CE-normen is vereist, moet de waarschuwingssticker met onderdeelnr. 112-5297 worden vervangen door de waarschuwingssticker met onderdeelnr. 127-6447 (voor machines uit de serie 4500) of de sticker met onderdeelnr. 127-6448 (voor machines uit de serie 4700).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Beugel van motorkapvergrendeling | 1 |
Popnagel | 2 |
Ring | 1 |
Schroef (¼" x 2") | 1 |
Borgmoer (¼") | 1 |
Haak de motorkapvergrendeling los van de beugel van de motorkapvergrendeling.
Verwijder de 2 popnagels waarmee de beugel van de motorkapvergrendeling aan de motorkap is bevestigd (Figuur 3). Verwijder de beugel van de motorkapvergrendeling van de motorkap.
Plaats de beugel van de CE-vergrendeling en de beugel van de motorkapvergrendeling op de motorkap en lijn de montageopeningen uit (Figuur 4).
Note: De beugel van de vergrendeling moet zich tegen de motorkap aan bevinden. Verwijder de bout en moer niet van de arm van de vergrendelbeugel.
Lijn de ringen uit met de openingen aan de binnenzijde van de motorkap.
Bevestig de beugels en de ringen met de popnagels aan de motorkap (Figuur 4).
Haak de sluiting op de vergrendelbeugel van de motorkap (Figuur 5).
Schroef de bout in de andere arm van de motorkapvergrendeling om de sluiting te vergrendelen (Figuur 6). Draai de bout vast, maar de moer niet.
De optionele achterrolschraper werkt het beste bij een gelijkmatige opening van 0,5 tot 1 mm tussen de schraper en de rol.
Draai de smeernippel en de montageschroef los (Figuur 7).
Schuif de schraper omhoog of omlaag tot er een opening van 0,5 tot 1 mm is tussen de stang en de rol.
Bevestig de smeernippels en schroef deze vast met 41 N·m. Schroef beide onderdelen om de beurt steeds een klein stukje verder vast.
Zorg dat er zich geen vuil bevindt in de montageopeningen van de achterwand en linkerwand van de kamer.
Plaats de mulchplaat in de achterste opening en bevestig deze met 5 flenskopbouten (Figuur 8).
Controleer of de mulchplaat de punt van de messen niet raakt en niet in het oppervlak van de achterwand van de kamer steekt.
Gebruik van het mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Controleer vóór gebruik de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Controleer het peil van de smeerolie van de achteras voordat de motor voor het eerst gestart wordt; zie Het smeeroliepeil van de achteras controleren.
Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor start; zie Het motoroliepeil controleren.
Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het koelsysteem controleren.
Smeer de machine voor gebruik; zie Lagers en lagerbussen smeren. Als de machine niet goed is gesmeerd, zullen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Het tractiepedaal (Figuur 9) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal.
Om de machine te stoppen, volgt u 1 van de volgende procedures:
Laat het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand. De machine remt dynamisch en komt vloeiend tot stilstand.
Het achteruitrijpedaal aantikken of kortstondig intrappen. Hierdoor stopt de machine sneller dan bij dynamisch remmen.
Note: In noodgevallen duwt u naast het achteruitrijpedaal (zoals boven omschreven) ook de serviceremmen in. Dit is de snelste methode om de machine te stoppen.
Twee pedalen bedienen de afzonderlijke remmen op de wielen ter ondersteuning van het draaien, voor het parkeren en ten behoeve van een betere tractie bij het rijden op hellingen. Een vergrendeling koppelt de pedalen als parkeerrem en voor transport (Figuur 9).
Om de pedaalvergrendeling in werking te stellen, koppelt u de pedalen met de pedaalvergrendeling (Figuur 9).
Om de parkeerrem in te schakelen, (Figuur 9) sluit u de pedalen op elkaar aan met de borgpen en drukt u het rechter rempedaal in terwijl u het andere pedaal inschakelt. Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u 1 van de rempedalen in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.
Druk het pedaal voor de stuurverstelling in om het stuur te verstellen naar de gewenste stand en laat het pedaal vervolgens los om de instelling te borgen (Figuur 9).
Met de toerentalschakelaar (Figuur 10) kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Tik op de schakelaar om het toerental in stappen van 100 tpm te verhogen of verlagen. Hou een zijde van de schakelaar ingedrukt om de motor automatisch in hoog of laag stationair te schakelen.
De aftakasschakelaar heeft 2 standen: UIT (START) en IN (STOP). Trek de knop van de aftakasschakelaar uit om de maaidekmessen te activeren. Druk de knop in om de maaidekmessen uit te schakelen (Figuur 10).
Met deze schakelaar (Figuur 10) kunt u het toerentalbereik vergroten voor het transport van de machine. Om tussen het hoge en het lage bereik te schakelen, moeten de maaidekken omhooggebracht zijn, de aftakas en de cruise control uitgeschakeld zijn en het tractiepedaal in NEUTRAAL staan. De machine moet met lage snelheid rijden.
Note: De maaidekken werken niet en/of kunnen niet omlaag worden gebracht vanuit de transportstand als de schakelaar is ingesteld op het hoge toerentalbereik.
Met de hefschakelaars kunt u de maaidekken omhoog en omlaag brengen (Figuur 10). Druk de schakelaars naar voren om de maaidekken omlaag te brengen en naar achteren om de maaidekken omhoog te brengen. Druk bij het starten van de machine en terwijl de maaidekken zich in de stand omlaag bevinden op de hefschakelaar om de maaidekken te laten zweven en te maaien.
Note: De dekken kunnen niet omlaag worden gebracht in het hoge toerentalbereik en kunnen ook niet omhoog of omlaag worden gebracht als u niet in de stoel zit terwijl de motor loopt. Bovendien kunnen de maaidekken omlaag worden gebracht met het contactsleuteltje in de stand AAN en u op de stoel.
Met de schakelaar van de cruise control vergrendelt u het pedaal zodat de gewenste grondsnelheid behouden wordt (Figuur 10). Druk op de achterzijde van de schakelaar om de cruise control uit te schakelen. Met de middelste stand van de schakelaar wordt de cruise control ingeschakeld en met de voorzijde van de schakelaar kan de gewenste rijsnelheid worden ingesteld.
Note: Ook door een rempedaal in te drukken of het tractiepedaal in achteruit te zetten gedurende 1 seconde kunt u de pedaalstand vrijstellen.
Druk op het onderste deel van de schakelaar (Figuur 10) om de lampen in te schakelen. Druk op het bovenste deel van de schakelaar om de lampen in te schakelen.
Het aansluitpunt Figuur 12 dient voor de aansluiting van optionele elektrische accessoires van 12 V.
Gebruik de zakhouder voor opslagdoeleinden (Figuur 12).
Beweeg de instelhendel aan de zijkant van de bestuurdersstoel naar buiten, beweeg de stoel naar de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel in deze stand te vergrendelen (Figuur 13).
Draai aan de knop om de hoek van de armsteun te verstellen (Figuur 13).
Verplaats de hendel om de hoek van de rugleuning van de stoel in te stellen (Figuur 13).
De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 13). Stel de hoogte in door de ophanging binnen de groene zone in te stellen.
Gebruik deze hendel om in te stellen naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 13). Trek de hendel omhoog om de luchtdruk te verhogen en druk de hendel omlaag om de luchtdruk te verlagen. De instelling is juist als de gewichtsmeter in het groene gedeelte staat.
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie over uw machine, onder meer de bedrijfsstatus en allerlei diagnostische informatie (Figuur 14). Het InfoCenter beschikt over een welkomstscherm en hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door om het even welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.
Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. U kunt hem gebruiken om het huidige menu te verlaten.
Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.
Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.
Pieper – klinkt als u de maaidekken omlaag brengt of als er berichten of storingen zijn.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
SERVICE DUE | Geeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd |
Uren resterend tot onderhoud | |
Bedrijfsuren op nul zetten. | |
De status van het motortoerental | |
Informatiepictogram | |
Instelling maximale tractiesnelheid | |
Snel | |
Langzaam | |
De ventilator draait in omgekeerde richting. | |
Stationair herstel is vereist. | |
De luchtinlaatverwarming is actief | |
Linker maaidek omhoog brengen. | |
Middelste maaidek omhoog brengen. | |
Rechter maaidek omhoog brengen. | |
De bestuurder moet op de stoel zitten. | |
de parkeerrem in werking is gesteld. | |
Het bereik is hoog. | |
Neutraalstand | |
Geeft het lage bereik aan | |
Koelvloeistoftemperatuur (°C of °F) | |
Temperatuur (heet) | |
Tractie of tractiepedaal | |
Niet toegestaan | |
Start de motor. | |
De aftakas is ingeschakeld. | |
De cruise control is ingeschakeld. | |
Zet de motor af. | |
Motor | |
Contactschakelaar | |
De maaidekken worden omlaag gebracht. | |
De maaidekken worden omhoog gebracht. | |
PIN-code | |
Temperatuur van de hydraulische vloeistof | |
CAN-bus | |
InfoCenter | |
Slecht of mislukt | |
Midden | |
Rechts | |
Links | |
Gloeilamp | |
Uitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom | |
Boven het toegestane bereik | |
Onder het toegestane bereik | |
/ | Buiten bereik |
Schakelaar | |
De bestuurder moet de schakelaar vrijgeven. | |
De bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt. | |
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden | |
De bestuurder moet de machine in neutraal zetten. | |
Motor weigert te starten. | |
Motor uitgeschakeld. | |
Motorkoelvloeistof is te heet. | |
De hydraulische vloeistof is te heet. | |
Melding opstapeling van as in DPF. Raadpleeg voor meer informatie Onderhoud van het dieselroetfilter (DPF) in de onderhoudsrubriek. | |
Ga zitten of schakel de parkeerrem in werking. |
Enkel toegankelijk met de pincode
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu | |
Menu-optie | Beschrijving |
Storingen | Bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding of uw Toro-dealer voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren en andere cijfergegevens van die aard. |
Diagnostisch systeem | Geeft een overzicht van de huidige statussen van de machine. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn. |
Instellingen | Hier kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
Machine | Hier ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud | |
Menu-optie | Beschrijving |
Hours | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine en de motor, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd en de aftakas ingeschakeld is geweest, en de onderhoudsuren. |
Counts | Geeft het aantal starts, omwentelingen van de maaidekaftakas en ventilatoromkeringen dat de machine al heeft uitgevoerd weer. |
Diagnostisch systeem | |
Menu-optie | Beschrijving |
Linkermaaidek | Raadpleeg de Onderhoudshandleiding of uw Toro-dealer voor meer informatie over het menu Engine Run en de informatie die het bevat. |
Middelste maaidek | |
Rechtermaaidek | |
Tractie | |
Hoog/laag bereik | |
PTO | |
Motor | |
Cruise |
Instellingen | |
Menu-optie | Beschrijving |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter (imperiaal of metrisch) |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter* |
Schermverlichting lcd | De helderheid van het lcd-scherm |
Contrast lcd | Het contrast van het lcd-scherm |
Beveiligde menu's | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een PIN-code. |
Beveiligde Instellingen | Hiermee kunt u de beveiligde instellingen aanpassen. |
Auto stationair | Bepaalt hoe lang het duurt voordat de motor stationair gaat lopen als hij niet wordt gebruikt |
Maaisnelheid | Regelt de maximumsnelheid in maaimodus (laag bereik) |
Transportsnelheid | Regelt de maximumsnelheid in transportmodus (hoog bereik) |
Smart Power | Smart Power in- en uitschakelen |
Tegengewicht | Bepaalt het tegengewicht van de maaidekken |
Omkeerfunctie | Omkeerfunctie in- en uitschakelen |
*Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels zijn in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.
Beveiligd menu – Enkel toegankelijk met de pincode
Betreffende | |
Menu-optie | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine |
Serienummer | Het serienummer van de machine |
Software revisie | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid |
In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 6 configuratie-instellingen voor de bediening veranderen: automatisch stationair, maximale maaisnelheid, maximale transportsnelheid, Smart Power, tegengewicht maaidekken en omkeerfunctie. Deze instellingen bevinden zich in het beveiligde menu.
Note: De standaard PIN-code van de machine is 0000 of 1234.Als u de PIN-code heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.
Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 15).
Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 16A).
Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 16B en Figuur 16C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.
Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figuur 16D).
Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.
Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.
Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.
In het beveiligde menu kunt u instellingen bekijken en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de PIN-code moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.
Scroll in het beveiligde menu naar beneden tot u Instellingen beveiligen ziet.
Om de instellingen te bekijken en veranderen zonder een wachtwoord in te voeren, zet u met de rechterknop Instellingen beveiligen op UIT.
Om de instellingen te bekijken en te veranderen met een wachtwoord, selecteert u met de linkerknop AAN. Stel vervolgens het wachtwoord in, en draai het sleuteltje UIT en daarna weer AAN.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Auto Stationair ziet.
Druk op de rechterknop om de instelling voor automatisch stationair draaien te wijzigen; de mogelijke opties zijn 8, 10, 15, 20, 30 seconden of UIT.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie maaisnelheid ziet en druk op de rechterknop.
Druk op de rechterknop om de maximale maaisnelheid in stappen van 5% te verhogen tussen 50% en 100%.
Druk op de middelste knop om de maximale maaisnelheid in stappen van 5% te verlagen tussen 50% en 100%.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie transportsnelheid ziet en druk op de rechterknop.
Druk op de rechterknop om de maximale transportsnelheid in stappen van 5% te verhogen tussen 50% en 100%.
Druk op de middelste knop om de maximale transportsnelheid in stappen van 5% te verlagen tussen 50% en 100%.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Ga in het instellingenmenu naar Smart Power.
Druk op de rechterknop om tussen AAN en UIT te schakelen.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie tegengewicht ziet en druk op de rechterknop.
Druk op de rechterknop om tussen laag, medium en hoog te schakelen.
Als u klaar bent in het beveiligde menu, druk dan op de linkerknop om naar het hoofdmenu te gaan en druk nogmaals op de linkerknop om naar het menu lopen te gaan.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de Omkeerfunctie ziet.
Druk op de rechterknop om tussen AAN en UIT te schakelen.
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
In het onderhoudsmenu kunt u nagaan hoeveel brandstof de machine gedurende zijn levensduur verbruikt heeft.
Beschrijving | 4500-D | Figuur 17 referentie | 4700-D | Figuur 17 referentie | |
Maaibreedte | 280 cm | D | 380 cm | F | |
Totale breedte | |||||
Maai-eenheden omlaag | 286 cm | E | 391 cm | G | |
Maaidekken omhoog (transport) | 224 cm | A | 224 cm | A | |
Spoorbreedte | |||||
Vóór | 224 cm | B | 224 cm | B | |
Achter | 141 cm | M | 141 cm | M | |
Hoogte met rolbeugel | 226 cm | C | 226 cm | C | |
Totale lengte | |||||
Maaidekken omlaag | 370 cm | H | 370 cm | H | |
Maaidekken omhoog (transport) | 370 cm | L | 370 cm | L | |
Afstand tot de grond | 15 cm | 15 cm | |||
Wielbasis | 171 cm | K | 171 cm | K | |
Nettogewicht (met maaidekken en zonder brandstof) | 1,937 kg | 2,277 kg |
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Lengte | 86,4 cm |
Breedte | 86,4 cm |
Hoogte | 24,4 cm tot draagbevestiging |
26,7 cm bij een maaihoogte van 19 mm | |
34,9 cm bij een maaihoogte van 10 cm | |
Gewicht | 88 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u nooit de brandstofdop verwijderen of brandstof toevoegen.
Nooit brandstof tanken in een afgesloten ruimte.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische slangen en leidingen controleren.
Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider; zie Onderhoud van de waterafscheider.
Achteras en tandwielkast van de achteras controleren op lekkage; zie Achteras en tandwielkast controleren op lekkage.
Inhoud brandstoftank: 83 liter.
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
No. 1-D S15 | |
No. 2-D S15 | |
EN 590 | EU |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u informatie over biodiesel wenst.
Vul de tank bij tot ongeveer 6 tot 13 mm onder de bovenkant van de tank, niet de vulbuis, met dieselbrandstof.
Note: Vul indien mogelijk de brandstoftank telkens na gebruik; zo beperkt u de mogelijkheid op opstapeling van condensatie in de brandstoftank tot een minimum.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De luchtdruk in de achterbanden moet 1,38 bar zijn.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Draai de wielmoeren vast met een torsie van 115 tot 136 N·m; hou daarbij de volgorde aan die u ziet in Figuur 20 en Figuur 21.
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Draai de wielmoeren vast met de juiste torsie.
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Zorg ervoor dat de stoel bevestigd is met de stoelvergrendeling.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Gebruik de machine niet op oneffen terrein of op een heuvel met een omlaag geklapte rolbeugel.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt en is vergrendeld. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Important: Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit noodzakelijk is.
Important: Zorg ervoor dat de stoel bevestigd is met de stoelvergrendeling.
Important: De maaidekken maaien vaak ongeveer 6 mm lager dan een messenkooimaaier met dezelfde instelling. Mogelijk moet u het maaidek 6 mm hoger instellen dan een messenkooimaaier op hetzelfde terrein.
Important: U kunt veel gemakkelijker bij de achtermaaidekken door het maaidek van de machine te verwijderen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat het maaidek neer op de grond, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de voorzijde en de zijkanten); zie Figuur 24.
Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.
Verwijder het afstandsstuk terwijl u de maaikamer ondersteunt (Figuur 24).
Verplaats de kamer naar de gewenste maaihoogte en plaats een afstandsstuk in de bijbehorende maaihoogte-opening en de sleuf (Figuur 25).
Plaats de getapte plaat op één lijn met het afstandsstuk.
Draai de bout met de hand vast.
Herhaal stap 4 tot 7 voor elke aanpassing.
Draai alle 3 de bouten vast met een torsie van 41 N·m. Draai altijd eerst de voorste bout vast.
Note: Voor aanpassingen van meer dan 3,8 cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op een hoogte ertussenin instellen om klemmen te voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen van de maaihoogte van 3,1 cm naar de maaihoogte van 7 cm).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De interlockschakelaars zijn bedoeld om de machine uit te schakelen als u de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal is ingetrapt. U kunt echter de stoel verlaten terwijl de motor loopt en het tractiepedaal in NEUTRAAL staat. Hoewel de motor blijft draaien als u de aftakasschakelaar uitschakelt en het tractiepedaal loslaat, moet u de motor uitschakelen voordat u de stoel verlaat.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken en draai het sleuteltje naar de UIT-stand.
Druk het tractiepedaal in en draai de sleutel naar AAN.
Note: Als de motor aanslaat, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Draai het sleuteltje op AAN, sta recht uit de stoel en zet de schakelaar van de aftakas naar AAN
Note: De aftakas mag niet in werking komen. Als de aftakas geactiveerd wordt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Stel de parkeerrem in werking, start de motor en laat de gloeibougies opwarmen. Draai vervolgens het sleuteltje op AAN en zet het tractiepedaal uit de NEUTRAALSTAND.
Note: Het InfoCenter geeft 'tractie geweigerd' weer en de machine mag niet bewegen. Als de machine toch beweegt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Note: Laat de maaidekken zakken op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait.
Om deze stoptijd te controleren, moet iemand op minimaal 6 m afstand van de maaidekken staan en de messen op 1 van de maaidekken bekijken. Schakel de maaidekken uit en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stilstand zijn gekomen. Als dit langer dan 7 seconden duurt, moet u de remklep afstellen. Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer als u hulp nodig heeft bij deze afstelling.
Dit mes is een topper in het rechtop zetten van gras en het verspreiden van maaisel in bijna alle omstandigheden. Als u minder hef- en verspreidcapaciteit nodig hebt, kunt u een ander mes overwegen.
Eigenschappen: uitstekende hef- en verspreidingscapaciteiten voor de meeste omstandigheden.
Dit mes levert doorgaans de beste prestaties bij een lage maaihoogte-instelling tussen 1,9 en 6,4 cm.
Eigenschappen:
De verspreiding blijft gelijkmatiger bij lagere maaistanden.
Voert minder afval naar links waardoor het terrein rond bunkers en fairways er beter verzorgd uitziet.
Er is minder vermogen nodig bij lagere maaistanden en dicht gras.
Dit mes is zeer geschikt voor de hogere maaihoogte-instellingen van 7 tot 10 cm.
Eigenschappen:
Zet het gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid.
Dun of slap gras wordt aanzienlijk beter opgenomen bij hogere maaistanden.
Vochtig of aangekoekt maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd, waardoor het maaidek minder snel verstopt raakt.
Het vereist meer pk om te maaien.
Voert het maaisel verder naar links af en kan bij lagere maaistanden zwaden vormen.
Gebruik van het mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Dit mes is ontworpen voor uitstekende bladmulch-resultaten.
Eigenschappen: uitstekende bladmulch-resultaten
Mes met gehoekte wiek | Mes met parallelle High Lift-vleugel(Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat) | Mulchplaat | Rolschraper | |
Gras maaien – maaihoogte van 1,9 tot 4,4 cm | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | Kan goede resultaten opleveren bij schraal of dun gras. | Heeft bewezen de verspreiding en het uiterlijk van gemaaide noordelijke grassoorten te verbeteren, die minstens drie keer per week worden gemaaid en waar minder dan ⅓ van de grassprieten wordt verwijderd; niet gebruiken in combinatie met het mes met parallelle High Lift-vleugel | Kan worden gebruikt als er aangekoekt gras op de rollen blijft zitten of als zich grote platte kluiten gras vormen; de schrapers kunnen voor meer kluitvorming zorgen bij bepaalde toepassingen. |
Gras maaien – maaihoogte van 5 tot 6,4 cm | Aanbevolen voor dik of sappig gras | Aanbevolen voor schraal of dun gras | ||
Gras maaien – maaihoogte van 7 tot 10 cm | Kan goede resultaten opleveren bij dik gras. | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | ||
Bladmulch | Aanbevolen voor gebruik met de mulchplaat | Niet toegestaan | Alleen gebruiken met de combinatievleugel of de gehoekte vleugel | |
Voordelen | Gelijkmatige afvoer bij lagere maaihoogte; terrein rond bunkers en fairways ziet er beter verzorgd uit; minder vermogen nodig. | Zet het gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid; dun of slap gras wordt opgenomen bij hoge maaistand; vochtig of aankoekend maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd. | Kan de verspreiding van maaisel en het uiterlijk van het gazon verbeteren bij bepaalde maaiwerkzaamheden; uitstekend voor bladmulchen. | Vermindert opeenhoping van maaisel op de rol bij bepaalde toepassingen. |
Nadelen | Zet het gras niet goed rechtop in toepassingen met een hoge maaihoogte; vochtig of aankoekend maaisel heeft de neiging zich op te hopen in de maaikamer, wat leidt tot een slechte maaikwaliteit en meer benodigd vermogen. | Vereist meer vermogen bij sommige toepassingen; heeft de neiging bij lagere maaistanden zwaden te vormen in dik gras; kan niet gebruikt worden met de mulchplaat. | Indien u een te grote hoeveelheid gras probeert te vermijden als de mulchplaat is gemonteerd, zal het gras zich ophopen in de maaikamer. |
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige veiligheidsschoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.
Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.
Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.
Stel uw eigen procedures en voorschriften op voor werken op hellingen. Als onderdeel van deze procedures moet u zeker het terrein onderzoeken om na te gaan op welke hellingen u de machine veilig kunt gebruiken. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Hellingen zijn de belangrijkste oorzaak dat de bestuurder de macht over de machine verliest en deze omkantelt. Dit kan leiden tot ernstig of dodelijke letsel. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Vertraag de machine wanneer u zich op een helling bevindt.
Als u zich ongemakkelijk voelt wanneer u de machine op een helling gebruikt, maai die helling dan niet.
Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.
Kies een lage rijsnelheid zodat u op een helling niet hoeft te stoppen of schakelen.
De machine kan omrollen voordat de wielen grip verliezen.
Gebruik de machine niet op een nat gazon. De wielen kunnen grip verliezen, ook als de remmen naar behoren werken.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op een helling.
Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit. Verander niet plots de snelheid of rijrichting van de machine.
Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers of water. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone (2 keer de breedte van de machine).
Important: Ontlucht het brandstofsysteem in de volgende gevallen:
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem.
Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat. Zorg dat de parkeerrem in werking is gesteld.
Zet gashendel op laag stationair.
Draai het sleuteltje naar de stand LOPEN. Het indicatielampje van de gloeibougie moet gaan branden.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het sleuteltje op START.
Important: Laat de startmotor niet langer dan 15 seconden achter elkaar draaien omdat de startmotor hierdoor vroegtijdig defect kan raken. Als de motor na 15 seconden nog niet wil starten, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de bedieningsorganen en procedures controleren, nog eens 15 seconden wachten en de startprocedure herhalen.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Zet de gashendel in de gewenste stand.
Als de temperatuur beneden -7 °C is, kunt u de startmotor 30 seconden laten draaien. Daarna moet u de startmotor 60 seconden afzetten voordat u een tweede startpoging onderneemt.
Important: Zet de motor af en laat hem afkoelen voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen of andere waarneembare defecten.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Note: Laat de maaidekken altijd neer op de grond als u de machine parkeert. Dit vermindert de hydraulische belasting van het systeem, beperkt slijtage van onderdelen van het systeem en voorkomt ook dat de maaidekken per ongeluk worden neergelaten.
Zet de gashendel naar achteren op LANGZAAM.
Zet de aftakasschakelaar in de stand UIT.
Stel de parkeerrem in werking.
Draai het sleuteltje naar de stand UIT.
Verwijder het sleuteltje om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.
Breng de machine naar het werkterrein en stel deze buiten het maaigebied op om de eerste baan te maaien.
Verzeker dat de aftakasschakelaar op DISABLE/UITGESCHAKELD staat.
Duw de hendel van de maaisnelheidbegrenzer naar voren.
Druk op de gashendel-snelheidsschakelaar om het motortoerental op STATIONAIR – HOOG in te stellen.
Laat de maaidekken neer op de grond met de joystick.
Druk de aftakasschakelaar in om de maaidekken klaar te maken voor gebruik.
Til de maaidekken van de grond met de joystick.
Rij de machine naar het maaigebied en laat de maaidekken zakken.
Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.
Na met maaien van een baan heft u de maaidekken met de joystick.
Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.
Het dieselparticulaarfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.
De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:
Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.
Als de tegendruk te hoog wordt zal de motorcomputer via het InfoCenter aangeven als er aanvullende processen (ondersteunde en reset regeneratie) worden uitgevoerd.
Laat deze processen volledig afronden voordat u de motor afzet.
Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een stationair – hoog toerental produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.
Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.
Gedurende de DPF regeneratie met geparkeerde machine of herstel regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Na verloop van tijd bouwt zich roet op in het DPF. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.
Als er teveel roetopbouw is geeft de computer aan dat regeneratie van het DPF nodig is.
Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.
Niveau | Foutcode | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
Niveau 1 Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 85% | Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde regeneratie |
Niveau 2 Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 50% | Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Herstel regeneratie |
De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.
Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.
De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.
Als er een zekere hoeveelheid as is opgebouwd in het DPF stuurt de computer van de motor deze informatie naar het InfoCenter als een bestuurdersadvies of een motorstoring.
Dit bestuurdersadvies en de storingsmelding geven aan dat het DPF onderhoud nodig heeft.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van as-opbouw.
Niveau | Advies of foutcode | Vermindering van het toerental | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
---|---|---|---|---|
Niveau 1 Bestuurdersadvies |
| Geen | 100% | Laat de onderhoudswerkplaats weten dat het InfoCenter Advies #179 toont. |
Niveau 2 Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 85% | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 3 Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 50% | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 4 Motorwaarschuwing |
| Toerental voor maximum koppel + 200 tpm | De computer vermindert het motorvermogen tot 50% | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Soort regeneratie | Wanneer | Proces |
---|---|---|
Passief | Gedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting | Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
Tijdens de passieve regeneratie gebruikt het DPF de hete uitlaatgassen voor het oxideren van schadelijke uitstoot en het verbranden van roet tot as. | ||
Zie Passieve regeneratie van het DPF. | ||
Assist/ondersteund | Vanwege een laag toerental, lage motorbelasting, of als de computer een hoge tegendruk meet in het DPF | Als het ondersteunde/reset regeneratie pictogram wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een ondersteunde regeneratie uitgevoerd. |
Gedurende ondersteunde regeneratie regelt de computer de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken. | ||
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF. | ||
Reset | Wordt alleen uitgevoerd na ondersteunde regeneratie indien de computer merkt dat de ondersteunde regeneratie de hoeveelheid roet niet voldoende heeft verminderd | Als het ondersteunde/reset regeneratie pictogram wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Tevens elke 100 uur om de sensormetingen te resetten | ||
Gedurende reset regeneratie regelt de computer de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen. | ||
Zie Reset regeneratie. |
Soort regeneratie | Wanneer | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Er is roet opgebouwd door lang werken bij een laag toerental of lage motorbelasting. Kan ook worden veroorzaakt door ongeschikte olie of brandstof. | Als het geparkeerde regeneratie pictogram wordt weergegeven op het InfoCenter is regeneratie nodig. |
De computer meet de tegendruk veroorzaakt door de roetopbouw en verzoekt om een geparkeerde regeneratie | ||
• Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | ||
• Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | ||
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Geparkeerde regeneratie. | ||
Recovery/herstel | Is nodig als het verzoek om geparkeerde regeneratie niet is opgevolgd, het verdere gebruik leidt tot nog meer roetopbouw in het DPF dat al geparkeerde regeneratie nodig heeft. | Als het herstel regeneratie pictogram wordt weergegeven op het InfoCenter is herstel regeneratie nodig. |
Neem contact op met een erkende Toro distributeur zodat een onderhoudsmonteur de herstel regeneratie kan uitvoeren. | ||
• Herstel regeneratie kan tot 4 uur duren. | ||
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Herstel regeneratie. |
Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.
Het pictogram ondersteunde regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 32).
De computer regelt de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de ondersteunde regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de ondersteunde regeneratie.
Important: Laat de machine de volledige ondersteunde regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Note: De ondersteunde regeneratie is voltooid als het pictogram op het InfoCenter verschijnt.
Het pictogram ondersteunde/reset regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 33).
De computer regelt de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen.
Important: Het pictogram ondersteunde/reset regeneratie geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.
Important: Laat de machine de volledige reset regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Note: De reset regeneratie is voltooid als het pictogram op het InfoCenter verschijnt.
Het pictogram verzoek geparkeerde regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 34).
Als geparkeerde regeneratie nodig is verschijnt op het InfoCenter Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 16 (Figuur 35) en de computer van de motor vermindert het vermogen tot 85%.
Important: Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert vermindert de computer van de motor het vermogen tot 50%.
Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten.
Met toestemming van uw werkgever kunt u de PIN-code invoeren om de geparkeerde regeneratie uit te voeren.
Verzeker dat de brandstoftank minstens ¼ vol is.
Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.
Indien van toepassing: laat de maai-eenheden zakken en schakel ze uit.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR .
Note: Voor informatie over het openen van beveiligde menu's, zie Toegang tot de beveiligde menu's.
Open het beveiligde menu en ontgrendel het beschermde submenu met instellingen (Figuur 36), zie Toegang tot de beveiligde menu's.
Ga naar het HOOFDMENU, druk op de middelste knop om te scrollen naar hetONDERHOUDSMENU, druk dan op de rechterknop om ONDERHOUD te kiezen (Figuur 37).
Note: Het InfoCenter moet de PIN-indicator in de rechterbovenhoek tonen.
In het ONDERHOUD MENU drukt u op de middelste knop totdat de REGENERATIE VAN HET DPF optie verschijnt, druk dan op de rechterknop om de optie REGENERATIE VAN HET DPF te kiezen (Figuur 38).
Als het bericht “Initiate DPF Regen. Are you sure?” (DPF regeneratie starten. Bent u zeker?) verschijnt drukt u op de middelste knop (Figuur 39).
Als de temperatuur van de koelvloeistof temperatuur lager is dan 60°C verschijnt het bericht “Insure is running and above 60C/140F” (Figuur 40).
Lees de temperatuur af op het display en laat de machine met vol gas lopen tot de temperatuur 60°C bereikt,druk dan op de middelste knop.
Note: Als de temperatuur van de koelvloeistof hoger is dan 60°C dan verschijnt dit bericht niet.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR en druk op de middelste knop (Figuur 41).
De volgende berichten worden getoond als de geparkeerde regeneratie begint:
“Initiating DPF Regen.” (Figuur 42).
Daarna “Waiting on ” (Figuur 43).
De computer bepaalt of de regeneratie wordt uitgevoerd. Een van de volgende berichten verschijnt op het InfoCenter:
Als regeneratie mogelijk is verschijnt “Regen Initiated. Allow up to 30 minutes for completion” op het InfoCenter, wacht dan tot de machine de geparkeerde regeneratie heeft uitgevoerd (Figuur 44).
Als de motorcomputer de regeneratie niet toestaat verschijnt “DPF Regen Not Allowed” op het InfoCenter (Figuur 45). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten
Important: Als niet alle voorwaarden voor de regeneratie vervuld zijn of de laatste regeneratie minder dan 50 uur geleden is verschijnt “DPF Regen Not Allowed”.
Gedurende de regeneratie gaat het InfoCenter naar het Home-scherm en toont de volgende pictogrammen:
De motor is koud – wachten. | ||
De motor is warm – wachten. | ||
De motor is heet – regeneratie wordt uitgevoerd (percentage voltooid). |
De geparkeerde regeneratie is voltooid als het bericht “Regen Complete” op het InfoCenter verschijnt. Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten (Figuur 46).
Als u geen aandacht schenkt aan het verzoek om geparkeerde regeneratie op het InfoCenter en de machine blijft gebruiken zal er zich een kritieke hoeveelheid roet opbouwen in het DPF.
Als een herstel regeneratie nodig is verschijnt op het InfoCenter motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 16 (Figuur 47) en de motorcomputer vermindert het vermogen tot 85%.
Important: Als u de herstel regeneratie niet binnen 15 minuten uitvoert vermindert de motorcomputer het vermogen tot 50%.
Voer een herstel regeneratie uit als het motorvermogen lager wordt en geparkeerde regeneratie niet voldoende is om het roet uit het DPF te branden.
Herstel regeneratie kan tot 4 uur duren.
De herstel regeneratie moet door een monteur van de distributeur worden uitgevoerd, neem contact op met uw erkende Toro distributeur.
Oefen u in het rijden met de machine, omdat deze machine een hydrostatische transmissie heeft en de eigenschappen ervan anders zijn dan die van veel gazonmachines. Een aantal punten waarop u moet letten bij het gebruik van de machine en de maaidekken, zijn de transmissie, het motortoerental, de belasting van de maaimessen en het belang van de remmen.
Dankzij Toro Smart Power™ hoeft de bestuurder het toerental niet in de gaten te houden in zware omstandigheden. Deze slimme energievoorziening voorkomt vastlopen in zware omstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.
Een andere eigenschap waarop u moet letten, is het gebruik van de pedalen die zijn verbonden met de remmen. De remmen kunnen worden gebruikt ter ondersteuning bij het draaien van de machine. Ga echter voorzichtig te werk indien u ze gebruikt, in het bijzonder op zacht of nat gras, omdat het gazon per ongeluk kan scheuren. De remmen kunnen ook worden gebruikt om de machine grip te laten houden. In sommige heuvelachtige omstandigheden kan het hoogste wiel slippen en grip verliezen. Als deze situatie zich voordoet, trapt u het stuurpedaal voor het hoogste wiel geleidelijk en met tussenpozen in totdat dit wiel niet meer slipt, waarmee de tractie op het laagste wiel wordt vergroot.
Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Zorg ervoor dat de stoelvergrendeling goed vastzit en u de veiligheidsgordel hebt omgedaan. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen. Om beter in balans te kunnen blijven tijdens het sturen, moeten de maaidekken zijn neergelaten tijdens het afdalen.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Voordat u de motor afzet, moet u alle bedieningsorganen uitschakelen en het motortoerental op Langzaam zetten. Als u de gashendel op Langzaam zet, vermindert u een hoog motortoerental, het lawaai en de trillingen. Draai het sleuteltje op UIT om de motor af te zetten.
De koelventilator van de motor wordt normaal geregeld door de machine. De machine kan de ventilator omkeren zodat vuil van het achterscherm wordt geblazen. In normale werkomstandigheden regelt de machine het ventilatortoerental en de draairichting op basis van de temperatuur van de koelvloeistof en de hydraulische vloeistof, en gaat de ventilator automatisch omgekeerd draaien om vuil van het achterscherm te blazen. Een omgekeerde cyclus wordt automatisch gestart als de temperatuur van de motorkoelvloeistof of de hydraulische vloeistof een bepaalde waarde bereikt.
U kunt de ventilator handmatig omkeren door de 2 buitenste knoppen van het InfoCenter 2 seconden ingedrukt te houden – de ventilator zal een handmatig gestarte omgekeerde cyclus maken. Keer de ventilator om als het achterscherm vuil is of voordat u met de machine de werkplaats of opslagplaats binnenrijdt.
Met de schakelaar van de cruise control vergrendelt u het pedaal zodat de gewenste rijsnelheid behouden wordt. Druk op de achterzijde van de schakelaar om de cruise control uit te schakelen. Met de middelste stand van de schakelaar wordt de cruise control ingeschakeld en met de voorzijde van de schakelaar kan de gewenste rijsnelheid worden ingesteld.
Note: Ook door een rempedaal in te drukken of het tractiepedaal in ACHTERUIT te zetten gedurende 1 seconde kunt u de pedaalstand vrijstellen.
Gebruik de 2 achterste transportgrendels voor maaidekken nr. 6 en 7 als u de machine over een lange afstand of oneffen terrein vervoert of als u de machine transporteert of stalt.
Start de motor. Als de functie AUTO STATIONAIR uitgeschakeld is, laat de motor dan warmdraaien op HALFGAS. Laat de motor lopen in HOOG STATIONAIR, breng de maaidekken omhoog, zet de parkeerrem vrij, druk het tractiepedaal in om vooruit te rijden in en rij voorzichtig naar een open terrein.
Oefen u in het vooruit- en achteruitrijden en in starten en stoppen van de machine. Om de machine te stoppen, neemt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het terugkeren in de NEUTRAALSTAND of trapt u het achteruit-pedaal in.
Note: Als u met de machine een helling afdaalt, zult u soms het achteruitpedaal moeten gebruiken om te stoppen.
Maai indien mogelijk hellingopwaarts en hellingafwaarts en niet dwars over een helling. Zorg ervoor dat de maaidekken zijn neergelaten als u hellingafwaarts rijdt, zodat u de macht over het stuur behoudt. Draai de machine niet op een helling.
Oefen met het ontwijken van obstakels met de maaidekken omhoog en omlaag. Wees voorzichtig als u tussen smalle objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet beschadigt.
Rijd altijd langzaam op oneffen terrein.
Als u een obstakel tegenkomt, moet u de maaidekken omhoog brengen zodat u er omheen kunt maaien.
Als u de machine van het ene maaigebied naar het andere rijdt, moet u de maaidekken volledig omhoog brengen, de aftakas uitschakelen, de schakelaar voor maaien/transport op TRANSPORT zetten en de gashendel op SNEL zetten.
Verander vaak het maaipatroon om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in één richting.
Het tegengewichtsysteem oefent hydraulische tegendruk uit op de hefcilinders van de maaidekken. Deze tegendruk verplaatst het gewicht van het maaidek naar de aandrijfwielen van de maaier om de tractie te verbeteren. De druk van het tegengewicht is standaard ingesteld voor een optimale balans tussen maairesultaat en tractie in de meeste omstandigheden. De instelling van het tegengewicht verlagen kan het maaidek stabieler maken, maar de tractie verminderen. De instelling van het tegengewicht verhogen kan zorgen voor meer tractie, maar resulteren in een slecht maairesultaat; zie Het tegengewicht instellen.
Raadpleeg de After-cut Appearance Troubleshooting Guide (gids voor het oplossen van problemen met het maairesultaat) op www.Toro.com.
Om te beginnen met maaien, schakelt u de maaidekken in en rijdt u langzaam naar het maaigebied. Als de voorste maaidekken zich boven het maaigebied bevinden laat u de maaidekken zakken.
Om in een professioneel recht patroon en in banen te kunnen maaien zoals voor sommige werkzaamheden is vereist, moet u een boom of een ander object in de verte uitkiezen en recht daarop af rijden.
Zodra de voorste maaidekken de rand van het maaigebied bereiken, brengt u de maaidekken omhoog en maakt u een traanvormige bocht om snel in de juiste positie te komen voor de volgende baan.
Er zijn mulchplaten verkrijgbaar voor de maaidekken; deze platen worden met bouten gemonteerd. De mulchplaten leveren uitstekende prestaties als u het gazon volgens een vast schema onderhoudt. Dit voorkomt dat per maaibeurt meer dan 25 mm gras wordt afgemaaid. Als er te hoog gras wordt gemaaid wanneer de mulchplaten zijn gemonteerd, kan het gazon er na het maaien minder fraai uitzien en moet er meer kracht worden gebruikt om het gras te maaien. De mulchplaten zijn ook uitstekend geschikt om in de herfst bladeren fijn te maken.
Maai laat in de ochtend om te vermijden dat het gras door dauw op kluitjes bij elkaar gaat zitten, of laat in de middag om te voorkomen dat het directe zonlicht het gevoelige, pas gemaaide gras schaadt.
Verwijder bij het maaien niet meer dan ongeveer 25 mm of ⅓ van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u misschien de maaihoogte vergroten.
Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed groeit en vatbaarder wordt voor ziekten. Controleer of het mes in een goede staat verkeert en over een volledige vleugel beschikt.
Controleer of de maaikamers in een goede staat zijn. Buig eventueel onderdelen van de maaikamer recht om ervoor te zorgen dat er voldoende speling is tussen de rand van het mes en de maaikamer.
Na het maaien moet u de machine grondig schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond, zodat de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken als gevolg van een te hoge waterdruk. Zorg ervoor dat de radiateur en de oliekoeler vrij blijven van vuil en maaisel. Na reiniging moet u de machine controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn.
In de handige Omkeerfunctie kan de bestuurder met één druk op de knop de maaidekken omhoog brengen boven het gras en de maaimessen tijdelijk tot stilstand brengen. Zo kan de bestuurder zijn aandacht richten op het manoeuvreren met de machine aan het eind van een werkgang of langs obstakels.
Als de Omkeerfunctie AAN is gezet, kan de hefschakelaar kortstondig achteruit worden gedrukt (Figuur 10) om al de maaidekken automatisch van de zweefstand naar een vooraf ingestelde hoogte te brengen en de maaimessen uit te schakelen. Om verder te gaan met maaien, duwt u de hefschakelaar naar voren. Al de maaidekken zakken en de maaimessen worden ingeschakeld.
Wanneer de Omkeerfunctie UIT staat, kunt u de maaidekken handmatig uit de zweefstand omhoogbrengen door al de hefschakelaars naar achteren ingedrukt te houden tot de maaidekken de gewenste hoogte hebben bereikt. Voor Groundsmaster 4700-machines dient u de 3 hefschakelaars in te drukken om de 7 maaidekken omhoog te brengen (Figuur 10). De maaimessen worden pas uitgeschakeld wanneer de maaidekken dezelfde hoogte bereikt hebben als wanneer de Omkeerfunctie op AAN staat.
Standaard wordt aanbevolen om deze functie AAN te zetten.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine stalt of transporteert.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
In noodgevallen kan de machine vooruit worden bewogen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen omdat anders de transmissie intern kan worden beschadigd. De omloopkleppen moeten open zijn als de machine wordt geduwd of gesleept.
Open de motorkap en zoek de omloopkleppen (Figuur 50) bovenaan de pomp, achter de accu en het opslagcompartiment.
Draai de omloopkleppen 3 slagen linksom om deze te openen en de olie inwendig om te laten leiden.
Note: Niet meer dan 3 slagen openen. Omdat de vloeistof wordt omgeleid, kan de machine traag worden voortbewogen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.
Sluit de omloopkleppen voordat u de motor start. Aandraaien tot 70 N·m om de klep te sluiten.
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen, moet u ook zorgen voor een omleiding langs de afsluitklep in het verdeelstuk van de vierwielaandrijving. Om te zorgen voor een omleiding langs de afsluitklep, sluit u een slang (onderdeelnr. 95-8843), 2 koppelingfittings (onderdeelnr. 95-0985) en 2 hydraulische fittings (onderdeelnr. 340-77) aan op de testaansluiting voor de achterwaartse tractiedruk op de hydrostaat, en op de aansluiting tussen de aansluitingen M8 en P2 van de achterste tractieverdeler, die zich aan de binnenzijde van het voorste achterwiel bevindt.
Note: Gebruik in de vier hoeken banden met de juiste specificaties en CE-merk om de machine vast te binden.
Aan beide zijden van het frame, bij het bestuurdersplatform
Aan de achterbumper
Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Jaarlijks |
|
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
maandag | dinsdag | woensdag | donderdag | vrijdag | zaterdag | zondag | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Motoroliepeil controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Radiateur en scherm controleren op vuil. | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
De bandenspanning controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Alle smeernippels smeren.2 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1 Controleer de gloeibougie en de spuitmonden van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval |
Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de gashendel op stationair – laag.
Schakel de maai-eenheden uit.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Zorg dat de tractie in neutraal staat.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat de aftakas is uitgeschakeld.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de parkeerrem in werking.
Laat indien nodig de maaidekken zakken.
Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
Draai het sleuteltje naar de stand STOP en verwijder het.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Gebruik de volgende locaties om de machine op te krikken:
Vooraan de machine – op het machineframe, voor de aandrijfmotoren van de wielen (Figuur 54)
Important: Krik de machine niet op aan de aandrijfmotoren van de wielen. Houd de krikken uit de buurt van hydraulische buizen en slangen.
Achteraan de machine – op het midden van as (Figuur 55)
Plaats kriksteunen met voldoende draagvermogen aan weerszijden van de tandwielkast en onder de as.
Important: Krik de machine niet op aan de trekstang.
Open de kap zodat u bij het chassis kunt; zie Figuur 56.
Kantel de stoel om bij het hydraulische hefcompartiment te kunnen; zie Figuur 57.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Te gebruiken vet: lithiumvet nr. 2
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
Lagers van draaipunt van remas (5); zie Figuur 58
Lagerbussen van achteras (2); zie Figuur 59
Kogelverbinding van stuurcilinder (2); zie Figuur 60
Kogelverbinding van trekstang (2); zie Figuur 60
Lagerbussen van koppelpen (2); zie Figuur 60
Important: De bovenste nippel op de koppelpen hoeft slechts één keer per jaar te worden gesmeerd (twee keer pompen).
Lagerbussen van hefarm (1 per maaidek); zie Figuur 61
Lagerbussen van hefcilinder (2 per maaidek); zie Figuur 61
Aslagers van maai-eenheid (2 per maaidek); zie Figuur 62
Note: U kunt beide smeernippels gebruiken: kies de nippel die het makkelijkst te bereiken is. Pomp vet in de nippel tot er vet aan de onderzijde van de asbehuizing verschijnt (aan de onderzijde van het dek).
Lagers van draagarm van maai-eenheid (1 per maaidek); zie Figuur 62
Lagers van achterrol (2 per maaidek); zie Figuur 63
Important: Controleer of de smeergroef in beide rolbevestigingen is uitgelijnd met de smeeropening in beide uiteinden van de rolas. Als hulp bij het uitlijnen van de groef en de opening bevindt zich verder een merkteken op één uiteinde van de rolas.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 64) dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als u het filter verwijdert.
Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Vervang het luchtfilter (Figuur 65).
Note: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.
Important: Probeer nooit het veiligheidsfilter te reinigen (Figuur 66). Plaats steeds een nieuw veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad.
Stel de indicator (Figuur 64) opnieuw in als deze rood is.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service category CJ-4 of hoger
ACEA service category E6
JASO service category DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Voorkeursolie: SAE 15W-40 (above -17,8°C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan het Vol-merkteken op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat, de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Motoroliepeil controleren (Figuur 67).
Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.
Ongeveer 5,7 liter inclusief het filter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie en vervang het filter (Figuur 68).
Het carter met olie vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Als advies op het InfoCenter verschijnt is het DPF binnenkort toe aan onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Als motorstoring , , of op het InfoCenter (Figuur 70) verschijnt, maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Gebruik een trechter om de brandstoftank te vullen en doe dit in de open lucht wanneer de motor uitgeschakeld is en koud staat. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
De tank moet ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Jaarlijks |
|
De leidingen en aansluitingen controleren op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Voer onderhoud uit aan de waterafscheider zoals getoond in Figuur 71.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 72).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 72).
Smeer de filterpakking met schone motorolie; raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor meer informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.
De brandstofaanzuigbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de brandstofaanzuigbuis en reinig het rooster als dit nodig is.
Verwijder de slangklem waarmee de brandstoftoevoerslang is bevestigd aan de fitting van de brandstofaanzuigbuis (Figuur 73).
Neem de slang van de fitting (Figuur 73).
Til de brandstofaanzuigbuis van de brandstoftank (Figuur 73).
Note: Til de buis recht uit de lagerbus in de tank.
Verwijder vuil van het scherm aan het uiteinde van de brandstofaanzuigbuis (Figuur 73).
Steek de brandstofaanzuigbuis door de rubberen lagerbus en in de tank (Figuur 73).
Note: Zorg dat de brandstofaanzuigbuis zo ver mogelijk in de rubberen lagerbus zit.
Monteer de toevoerslang op de fitting van de brandstofaanzuigbuis en bevestig de slang met de slangklem die u verwijderd hebt in stap 1.
Laat het brandstofsysteem voorinspuiten voordat u de motor voor de eerste keer start, nadat u zonder brandstof bent gevallen en nadat er onderhoud is uitgevoerd aan het brandstofsysteem (bv. filter/waterafscheider aftappen, een brandstofslang vervangen).
Het brandstofsysteem voorinspuiten doet u als volgt:
Zorg dat er brandstof in de tank zit.
Draai het contactsleuteltje 10 tot 15 seconden naar de stand AAN.
Note: Zo kan de brandstofpomp het brandstofsysteem voorinspuiten.
Important: Gebruik de startmotor niet om de motor te laten draaien en het brandstofsysteem te vullen.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de minkabel loskoppelen van de accu om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen. U dient ook de motor, het InfoCenter en de bedieningsorganen van de machine loskoppelen voordat u laswerkzaamheden uitvoert op de machine.
Note: Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft. Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.
Ontgrendel het bedieningspaneel en breng dit omhoog (Figuur 74).
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Verwijder de rubberen stofhuls van de positieve pool en inspecteer de accu.
Maak de minkabel (zwart) los van de minpool (-) en de pluskabel (rood) los van de pluspool (+) van de accu (Figuur 75).
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de , waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Bevestig de pluskabel (rood) aan de klem van pluspool (+) van de accu en de minkabel (zwart) aan de klem van minpool (-) van de accu (Figuur 75).
Bevestig de kabels met bouten en moeren aan de accupolen.
Note: Zorg ervoor dat de accuklem (+) helemaal op de pluspool zit en de kabel goed op de accu is geplaatst. De kabel mag geen contact maken met het accudeksel.
Om corrosie van de accuklemmen te voorkomen, moet hierop u een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47), vaseline of dunvloeibare smeerolie aanbrengen.
Schuif het rubberen kapje over de pluspool van de accu heen.
Sluit het bedieningspaneel en sluit de vergrendeling.
De zekeringhouder voor de machine bevindt zich in de opbergbak rechts
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De planeetaandrijvingen/aandrijfwielen mogen geen eindspeling hebben (d.w.z. de wielen mogen niet bewegen wanneer u ze in een richting parallel met de as duwt of trekt).
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Blokkeer de achterwielen en hef de voorzijde van de machine op; laat de vooras/het frame op assteunen rusten.
Een opgekrikte machine kan wankel staan en van de krik glijden waardoor iemand die zich onder de machine bevindt letsel kan oplopen.
Start de motor niet als de machine is opgekrikt.
Haal altijd het sleuteltje uit het contact voordat u van de machine stapt.
Blokkeer de wielen wanneer u de machine opkrikt.
Ondersteun de machine met assteunen.
Neem een van de voorste aandrijfwielen en duw/trek het naar de machine toe en van de machine weg; controleer of het beweegt.
Herhaal stap 3 voor het andere aandrijfwiel.
Als een wiel beweegt, moet u contact opnemen met uw Toro-distributeur om de planeetaandrijving te laten reviseren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Gebruik hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie om de olie te verversen.
Zet het wiel zo dat 1 controleplug helemaal bovenaan en de andere op 3 uur staat (Figuur 80), parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de rechtse controleplug (Figuur 80).
De olie zou tot de onderkant van de opening van de controleplug moeten reiken.
Als het peil te laag is, verwijder dan de bovenste plug en voeg olie toe tot deze uit de opening aan de rechterkant begint te vloeien.
Monteer de beide pluggen.
Herhaal stap 1 tot 4 voor de planetaire aandrijving aan de andere kant.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Gebruik hiervoor hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie.
Zet een wiel met de controleplug helemaal onderaan (Figuur 81), parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Plaats een opvangbak onder de naaf van het planeetwiel, verwijder de plug en laat de olie in de bak lopen.
Plaats een opvangbak onder de remkast, verwijder de aftapplug en laat de olie in de bak lopen (Figuur 82).
Als alle olie op de beide plaatsen is afgetapt, plaatst u de plug weer in de remkast.
Draai het wiel tot de open plugopening in het planeetwiel zich helemaal bovenaan bevindt.
Giet langzaam 0,65 liter hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie door de opening in het planeetwiel.
Important: Als het planeetwiel vol is voordat u 0,65 liter olie hebt toegevoegd, moet u 1 uur wachten of de plug monteren en de machine ongeveer drie meter verplaatsen om de olie over het remsysteem te verdelen. Verwijder daarna de plug en voeg de resterende olie toe.
Plaats de plug.
Herhaal dit bij de planeetwielaandrijving/remsysteem aan de andere kant.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de achteras en de tandwielkast van de achteras visueel op lekkage.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De achteras is gevuld met SAE 85W-140 smeerolie. De capaciteit bedraagt 2,4 liter. Controleer elke dag op lekkage.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Verwijder een controleplug van 1 uiteinde van de as en controleer of het smeermiddel tot aan de onderkant van de opening komt (Figuur 84).
Note: Indien het peil te laag staat, verwijdert u de vulplug en vult u voldoende smeermiddel bij totdat het peil de onderkant van de openingen van de controleplug bereikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen smeermiddel: hoogwaardige SAE 85W-140 transmissieolie
Asinhoud: 2,4 liter
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Reinig de omgeving van de 3 aftappluggen, 1 aan elke kant en 1 in het midden (Figuur 85).
Verwijder de controlepluggen voor het oliepeil en de vuldop op de hoofdas zodat de transmissieolie gemakkelijk kan weglopen.
Verwijder de aftappluggen zodat de transmissieolie in de opvangbakken kan lopen.
Plaats de pluggen.
Verwijder een controleplug en vul de as met ongeveer 2,4 liter 85W-140 tandwielsmeer of totdat het smeermiddel tot aan de onderkant van de opening komt.
Plaats de controleplug terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De achteras is gevuld met SAE 85W-140 smeerolie. De capaciteit bedraagt 0,5 liter. Controleer elke dag op lekkage.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de controle/vulplug aan de linkerzijde van de tandwielkast en controleer of de tandwielolie tot aan de onderkant van de opening komt (Figuur 86).
Note: Als het peil te laag is, vult u voldoende transmissieolie bij totdat het peil de onderkant van de opening bereikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Meet de afstand hart-op-hart van het toespoor (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen (Figuur 87).
Note: De afstand aan de voorzijde moet 3 mm korter zijn dan de gemeten afstand aan de achterzijde.
Om het toespoor af te stellen, moet u de pen en moer van één van de kogelverbindingen van de trekstang verwijderen (Figuur 88). Verwijder de kogelverbinding van de trekstang uit de steun van de differentieelbehuizing.
Draai de klemmen aan beide uiteinden van de trekstangen los (Figuur 88).
Draai de losgemaakte kogelverbinding 1 volledige slag naar binnen of naar buiten en maak de klem vast aan het vrije uiteinde van de trekstang.
Draai de gehele trekstang 1 volledige slag in dezelfde richting (naar binnen of naar buiten) en maak de klem vast aan het aangekoppelde uiteinde van de trekstang.
Plaats de kogelverbinding in de steun van de differentieelbehuizing, draai de moer met de hand vast en meet het toespoor.
Indien nodig nogmaals afstellen.
Draai de moer vast en monteer een nieuwe pen als de afstelling correct is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Aanbevolen koelvloeistof: een 50/50 verhouding van water en ethyleenglycol-antivries
Inhoud van koelsysteem: 8,5 liter
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Verwijder voorzichtig de radiateurdop.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur. De radiateur moet worden gevuld tot de bovenkant van de vulbuis, en de expansietank tot de VOL-markering (Figuur 89).
Als het koelvloeistofpeil te laag is, moet u bijvullen met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol-antivries bestaat. Gebruik geen koelvloeistoffen op basis van alcohol/methanol of alleen water.
Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is voorzien van een hydraulisch aangedreven ventilatorsysteem dat automatisch (of handmatig) omkeert om de ophoping van vuil op de radiateur/oliekoeler en het scherm te verminderen. Hoewel u dankzij deze functie minder tijd moet besteden aan het reinigen van de radiateur/oliekoeler, blijft routinereiniging noodzakelijk. Periodieke reiniging en inspectie van de radiateur/oliekoeler blijven vereist.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Ontgrendel en draai het achterscherm open (Figuur 90).
Note: Om het scherm te verwijderen, moet u het van de scharnierpennen tillen.
Verwijder grondig al het vuil dat zich op het scherm bevindt.
Reinig beide zijden van de oliekoeler en de radiateur grondig met perslucht (Figuur 91).
Note: Begin aan de voorkant en blaas het vuil eruit naar de achterkant. Reinig vervolgens vanaf de achterkant en blaas het vuil naar de voorkant. Herhaal de procedure verschillende keren totdat u al het maaisel en het vuil verwijderd hebt.
Important: Als u de radiateur of de oliekoeler met water reinigt, ontstaat voortijdig corrosie van onderdelen en gaat vuil aankoeken.
Sluit het achterscherm en zet het vast met de vergrendeling.
Stel de bedrijfsremmen af als de rempedalen meer dan 25 mm 'speling' hebben of als de remmen niet naar behoren functioneren. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Maak de borgpen van de rempedalen los zodat beide pedalen onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren.
Om de speling op de rempedalen te verkleinen, moet u de remmen als volgt vaster zetten:
Draai de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 92).
Draai de achterste moer vast om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 13 tot 25 mm speling hebben.
Draai de voorste moeren aan nadat de remmen correct zijn afgesteld.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Bij een correcte spanning heeft de riem een speling van 10 mm als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 4,5 kg.
Als de speling geen 10 mm bedraagt, moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 93).
Note: Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast. Controleer nogmaals de speling van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Verzeker dat alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd uw lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten (pinholes) of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Raadpleeg onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir is in de fabriek gevuld met ongeveer 28,4 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:
Toro Premium All Season hydraulische vloeistof verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of uw Toro-dealer voor de onderdeelnummers).
Alternatieve vloeistoffen: Als de aanbevolen vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere gewone, op petroleum gebaseerde vloeistoffen gebruiken als deze voldoen aan alle onderstaande materiaaleigenschappen en industriespecificaties. Vraag uw olieleverancier of de olie voldoet aan deze specificaties.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | |||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 50cSt bij 100 °C 7,9 tot 9,1 | ||
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 tot 160 | ||
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | ||
Industriespecificaties: | Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISO VG 46 multigrade vloeistof blijkt optimaal te presteren in een brede reeks van temperatuuromstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen, 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-verdeler.
Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. 1 flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. Bestel onderdeelnummer 44-2500 bij uw Toro-dealer.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof (Figuur 94).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Til de motorkap op.
Maak de terugvoerleiding van de bak los van de bodem van het hydraulische reservoir en laat de hydraulische vloeistof in een opvangbak lopen.
Monteer de slang als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Vul het reservoir met hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de dop weer op het reservoir.
Draai het contactsleuteltje op AAN om de motor te starten. Gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden en controleer op lekkage.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Controleer het vloeistofpeil en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de FULL-markering op de peilstok bereikt. Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Gebruik ter vervanging Toro-filters met onderdeelnr. 94-2621 op de achterkant (maaidekken) van de machine en onderdeelnr. 75-1310 op de voorkant (lading) van de machine.
Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Kantel de bestuurdersstoel om bij het drukfilter van de maaier te komen; zie Toegang tot het hydraulische hefcompartiment
Vervang het hydraulische drukfilter bij het hydraulische hefcompartiment; zie Figuur 96.
Laat de bestuurdersstoel zakken en zet hem vast.
Plaats het retourfilter terug aan de rechterzijde van de machine (Figuur 96).
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor af en controleer op lekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Ontkoppel de hydraulische motor en verwijder deze van het dek (Figuur 97). Bedek de bovenzijde van de as zodat deze niet vuil wordt.
Verwijder de borgpen (voor Groundsmaster 4500-machines) of de borgmoer (voor Groundsmaster 4700-machines) waarmee het draagframe van het maaidek aan de draaipen van de hefarm is bevestigd (Figuur 98).
Rol het maaidek bij de machine vandaan.
Plaats het maaidek vóór de tractie-eenheid.
Schuif het draagframe van het maaidek op de draaipen van de hefarm (Figuur 98). Bevestig het maaidek aan de pen; gebruik hiervoor de borgpen (voor Groundsmaster 4500-machines) of de borgmoer (voor Groundsmaster 4700-machines).
Installeer de hydraulische motor op het dek (Figuur 97). Controleer of de O-ring zich op de juiste plaats bevindt en niet beschadigd is.
Smeer de as.
Controleer de voorrol op slijtage, wiebelen of klemmen. Voer onderhoud uit op de rol of de onderdelen ervan of vervang deze als u dergelijke zaken aantreft.
Verwijder de montagebout van de rol (Figuur 99).
Sla een drevel door het uiteinde van de rolbehuizing en sla het lager aan de tegenovergelegen zijde eruit door beurtelings aan beide zijden van de binnenste loopring van het lager te tikken. Er moet een lipje van de binnenste loopring van 1,5 mm bloot komen te liggen.
Druk het tweede lager eruit.
Controleer de rolbehuizing, de lagers en het afstandsstuk van het lager op schade (Figuur 99). Vervang beschadigde onderdelen en zet de rolconstructie weer in elkaar.
Druk het eerste lager in de rolbehuizing (Figuur 99). Druk alleen op het buitenste loopvlak of druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak.
Plaats het afstandsstuk (Figuur 99).
Druk het tweede lager in de rolbehuizing (Figuur 99) en druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak totdat het binnenloopvlak in contact komt met het afstandsstuk.
Plaats de rolconstructie in het maaidekframe.
Controleer of er maximaal 1,5 mm speling is tussen de rolconstructie en de montagebeugels van het maaidekframe. Als de opening groter is dan 1,5 mm, plaats dan voldoende ringen met een diameter van ⅝" om de speling aan te passen.
Important: Als de rolconstructie wordt bevestigd met een opening die groter is dan 1,5 mm zorgt dit voor een zijdelingse belasting van het lager. Dit kan leiden tot voortijdige slijtage van het lager.
Draai de bevestigingsbout vast met een torsie van 108 N·m.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de bestuurder of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Het maaidek is in de fabriek ingesteld op een maaihoogte van 5 cm en met een harkmes van 7,9 mm. De hoogte-instellingen links en rechts zijn ook vooraf ingesteld binnen 0,7 mm van elkaar.
Het maaidek is zo ontworpen dat het bestand is tegen impact van het mes zonder dat de kamer vervormt. Als u een vast voorwerp raakt, controleer dan of het mes is beschadigd en controleer of het mes nog nauwkeurig maait.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de hydraulische motor uit het maaidek en verwijder het maaidek van de machine.
Gebruik een takel (of minimaal 2 personen) en plaats het maaidek op een vlakke tafel.
Markeer 1 uiteinde van het mes met een markeerstift. Gebruik dit uiteinde van het mes om alle hoogtes te controleren.
Plaats de snijrand van het gemarkeerde uiteinde van het mes op 12 uur (recht vooruit in de maairichting) (Figuur 100) en meet de hoogte vanaf de tafel tot het snijvlak van het mes.
Draai het gemarkeerde uiteinde van het mes naar 3 uur en naar 9 uur (Figuur 100) en meet de hoogte.
Vergelijk de gemeten hoogte op 12 uur met de maaihoogte-instelling. De afstand moet binnen een marge van 0,7 mm vallen. De hoogten op 3 uur en 9 uur moeten 1,6 tot 6,0 mm hoger zijn dan de instelling op 12 uur en binnen 2,2 mm van elkaar vallen.
Als een van deze metingen niet binnen de specificaties valt, ga dan verder met Maaimes afstellen.
Start met het afstellen aan de voorzijde (pas steeds 1 beugel per keer aan).
Verwijder de maaihoogtebeugel (aan de voorzijde, linkerzijde of rechterzijde) van het maaidekframe (Figuur 101).
Breng vulstukken van 1,5 mm en/of vulstukken van 0,7 mm aan tussen het maaidekframe en de beugel om de gewenste maaihoogte-instelling te bereiken (Figuur 101).
Bevestig de maaihoogtebeugel aan het maaidekframe met de overgebleven vulstukken onder de maaihoogtebeugel.
Bevestig de inbusbout/het afstandsstuk en een flensmoer.
Note: De inbusbout/het afstandsstuk worden bij elkaar gehouden met afdichtkit zodat het afstandsstuk niet in het maaidekframe valt.
Controleer de hoogte in de 12 uur-stand en breng indien nodig aanpassingen aan.
Bepaal of slechts één of beide maaihoogtebeugels (rechts en links) moeten worden aangepast.
Note: Als de kant op 3 uur of op 9 uur 1,6 tot 6,0 mm hoger is dan de nieuwe hoogte aan de voorkant, hoeft die kant niet aangepast te worden. Pas de andere kant zo aan, dat deze afstand ook binnen 2,2 mm van de juiste kant valt.
Pas de linker en rechter maaihoogtebeugel aan door stap 1 tot en met 4 te herhalen.
Bevestig de slotbouten en de flensmoeren.
Controleer de hoogte op 12 uur, 3 uur en 9 uur.
Vervang het maaimes als het een vast voorwerp raakt en als het uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet het maaidek in de hoogste stand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Note: Zet het maaidek vast om te voorkomen dat dit per ongeluk naar beneden valt.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen.
Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 102).
Monteer het mes, de antiscalpeercup en de mesbout; zet de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van het maaidek wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Note: Als u een vreemd voorwerp hebt geraakt, moet u alle moeren van de aspoelie vastdraaien met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Als u het maaimes controleert en een onderhoudsbeurt geeft, moet u op twee plaatsen letten: de vleugel en de snijrand. Zowel de snijranden als de vleugel – dat is het deel dat naar boven steekt tegenover de snijrand – zorgen ervoor dat het mes een goede maaikwaliteit levert. De vleugel is belangrijk omdat deze het gras rechtop zet zodat het gelijkmatig wordt gemaaid. De vleugel zal tijdens gebruik langzaam slijten. Naarmate de vleugel slijt, zal de maaikwaliteit geleidelijk aan enigszins afnemen, ook al zijn de snijranden scherp. De snijrand van het mes moet scherp zijn zodat het gras wordt gemaaid en niet wordt afgescheurd. De snijrand is kennelijk bot als de punten van de grassprieten bruin zijn of kapot zijn gescheurd. Slijp de snijranden om dit te verhelpen.
Parkeer de machine op een egale ondergrond, breng de maaidekken omhoog, stel de parkeerrem in werking, zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en schakel de aftakas UIT. Zet daarna de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figuur 103).
Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u de maaier gaat gebruiken. Als u een slijtplek ontdekt (Figuur 103), moet u het mes onmiddellijk vervangen.
Inspecteer de snijranden van alle messen en slijp de snijranden als deze bot zijn of bramen vertonen (Figuur 104).
Note: Slijp alleen de bovenkant van de snijrand en behoud de oorspronkelijke snijhoek om te zorgen dat het mes scherp blijft (Figuur 104). Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid metaal verwijdert.
Note: Verwijder de messen en slijp ze op een slijpmachine. Nadat de snijranden zijn geslepen, monteert u het mes met de antiscalpeercup en de mesbout; zie Maaimes(sen) verwijderen en monteren.
Reinig de tractie-eenheid, de maaidekken en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Zet de transportvergrendelingen vast (alleen Groundsmaster 4700-D).
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met motorolie.
Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.
Zet de motor af.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als de maaidekken langere tijd worden verwijderd van de tractie-eenheid, plaats dan een plug in de bovenzijde van de assen om te voorkomen dat er vuil en water in de assen terecht kan komen.