Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door particulieren in huiselijke toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g014523

U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder:

Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten (Figuur 2) met de volgende veiligheidssymbolen, die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Bruto paardenkracht

De bruto en netto pk van deze motor is door de motorfabrikant in laboratoriumomstandigheden gemeten volgens standaard J1940 van de Society of Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-, emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van dit type maaiers in de praktijk veel minder koppel hebben.

Ga naar www.Toro.com om de specificaties van uw maaier te raadplegen.

Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002

Important: De motor van dit product is niet uitgerust met een vonkenvanger. Als de machine wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code), Afdeling 4442, van de Staat Californië. In andere landen of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze maaier kan letsel tot gevolg hebben. Houd u aan deze veiligheidsinstructies om het risico op letsel te verminderen.

Toro heeft deze maaier ontworpen voor en getest op veilig gebruik. Als u zich echter niet houdt aan de volgende instructies kan dit lichamelijk letsel tot gevolg hebben.

Het is van essentieel belang dat u en eventuele andere gebruikers van de maaier de inhoud van deze handleiding lezen en begrijpen voordat de motor voor het eerst wordt gestart om maximale veiligheid en de beste prestaties te garanderen en zodat u kennis over het product opdoet. Let men name op het symbool voor veiligheidswaarschuwingen (Figuur 2) dat Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – "instructie voor persoonlijke veiligheid" kan betekenen. Zorg dat u de instructies leest en begrijpt, dit is belangrijk voor de veiligheid. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk letsel.

Veilige bediening

Instructie

  • Lees of raadpleeg de Gebruikershandleiding en ander instructiemateriaal.

    Note: Als de bestuurder(s) of de monteur(s) de taal waarin de handleiding is geschreven, niet machtig is (zijn), moet de eigenaar ervoor zorgen dat zij de inhoud van het materiaal begrijpen.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Alle bestuurders en monteurs moeten instructie hebben ontvangen. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van de gebruikers.

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten.

    Note: Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt.

  • De eigenaar/gebruiker kan ongelukken voorkomen en is verantwoordelijk voor ongelukken, letsel van hemzelf/haarzelf of van anderen en schade aan eigendommen.

Voor ingebruikname

  • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen nodig zijn om goed en veilig te werken. Gebruik alleen door de fabrikant goedgekeurde accessoires en werktuigen.

  • Draag geschikte kleding waaronder een veiligheidshelm, veiligheidsbril, lange broek, stevige en gripvaste schoenen, veiligheidshandschoenen en gehoorbescherming.

    Important: Lang haar, losse kleding of sieraden kunnen worden gegrepen door bewegende onderdelen.

  • Inspecteer het gebied waar de machine zal worden gebruikt en verzeker dat alle objecten voor gebruik van de machine zijn verwijderd.

  • Betracht bijzondere voorzichtigheid bij het omgaan met brandstof. Deze stoffen zijn ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

    • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik.

    • Als de motor draait mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag geen brandstof worden bijgevuld. Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult. Rook niet in de nabijheid van de machine als de motor draait.

    • U mag de brandstoftank nooit binnenshuis bijvullen of aftappen.

  • Controleer of de dodemansknop, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werken.

Bediening

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolstofmonoxide- en uitlaatgassen kunnen verzamelen.

  • Werk uitsluitend bij goed licht en blijf uit de buurt van kuilen en verborgen gevaren.

  • Controleer of alle aandrijvingen in de neutraalstand staan en de parkeerrem in werking is gesteld voordat u de motor start. De motor mag uitsluitend worden gestart als de bestuurder op de stoel zit.

  • Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. Op hellingen dient u zijdelings te rijden. De toestand van het gras kan van invloed zijn op de stabiliteit van de machine. Wees voorzichtig als u dicht in de buurt van een steile helling werkt.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u op een helling een bocht maakt of van richting verandert.

  • Breng het maaidek niet omhoog als de maaimessen draaien.

  • Gebruik de machine niet als de afscherming van de aftakas of andere afschermingen niet goed op hun plaats zitten. Zorg ervoor dat alle interlockschakelaars zijn aangebracht, correct zijn afgesteld en naar behoren werken.

  • Bedien de machine nooit terwijl de grasgeleider omhoog staat, of verwijderd of aangepast is, tenzij u een grasvanger gebruikt.

  • Verander nooit de stand van de toerenregelaar van de motor en laat de motor niet te snel draaien.

  • Stop op een vlakke ondergrond, koppel de aandrijvingen af, stel de parkeerrem (indien aanwezig) in werking, en schakel de motor uit voordat u de bedieningspositie verlaat, om wat voor reden dan ook, inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal.

  • Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van het maaidek.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

  • Houd huisdieren en andere mensen uit de buurt van een werkende machine.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt. Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

  • Let op de richting van de afvoer van de machine en laat deze naar niemand wijzen.

  • Gebruik de maaimachine niet als u onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

Veilig omgaan met brandstof

  • Om letsel en schade te voorkomen dient u bijzonder voorzichtig te zijn bij de omgang met benzine. Benzine is uiterst brandbaar en de dampen ervan zijn explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Als de motor draait mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag geen brandstof worden bijgevuld.

  • Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult.

  • Vul de machine niet binnen een gebouw bij met brandstof.

  • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

  • Vul de brandstofhouders niet binnen in een voertuig, op een vrachtwagen of op de laadbak van een aanhanger die voorzien is van een kunststofbekleding. Zet brandstofhouders altijd op de grond en uit de buurt van uw voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze pas op de grond met brandstof bij. Als dit niet mogelijk is gebruik dan een draagbare brandstofhouder in plaats van een vulpistool.

  • Houd de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van de brandstofhouder totdat het bijvullen voltooid is. Vergrendel het vulpistool niet in de open stand.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddelijk om te kleden.

  • Vul de brandstoftank niet te vol. Plaats de brandstoftankdop en draai deze goed aan.

Onderhoud en opslag

  • Koppel de aandrijvingen af, trek de parkeerrem aan, stop de motor en verwijder de sleutel of maak de bougiekabel los. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine afstelt, reinigt of repareert.

  • Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen.

  • Neem gemorste olie of brandstof meteen op.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opslaat.

  • U mag brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis aftappen uit de brandstoftank.

  • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

  • Plaats onderdelen op assteunen indien dit nodig is.

  • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

  • Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.

  • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen met een dikke voering en wees voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

  • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten. Vervang versleten of beschadigde stickers.

Slepen

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Gebruik een hellingbaan van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

  • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. De spanbanden voor en achter dienen naar beneden en van de machine af gericht te zijn.

Veiligheid Toro-maaiers

De volgende lijst bevat specifieke en algemene veiligheidsinformatie voor Toro-producten waarvan u op de hoogte moet zijn.

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Toro heeft deze maaimachine ontworpen voor het maaien en fijnmaken van gras of, indien uitgerust met een grasvanger voor het verzamelen van gemaaid gras. Toepassing voor andere doeleinden dan deze kan gevaarlijk zijn voor de bestuurder of omstanders.

Algemeen gebruik

  • Zorg dat er niemand in het werkgebied aanwezig is. Zet de machine af als iemand het gebied betreedt.

  • Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat alle delen afkoelen voordat u onderhoud, instellingen of servicewerkzaamheden aan de machine uitvoert.

  • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt, en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

  • Verminder uw snelheid voordat u een bocht maakt en wees extra voorzichtig.

  • Wees voorzichtig bij het rijden in de buurt van stoepen, stenen, wortels of andere obstakels.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is. Wees extra voorzichtig als u de machine in de achteruitstand bedient.

  • Trek niet ruw aan de bedieningselementen, beweeg deze gelijkmatig.

  • Bij het laden en lossen van de machine moet een rijplaat worden gebruikt die breder is dan de machine.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Het is niet toegestaan de machine te gebruiken voor het vervoer van materieel.

Maaien op hellingen

Wees voorzichtig op hellingen en hellingbanen. Als u zich onveilig voelt op een helling, maai deze dan niet.

  • Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied.

  • Kijk uit voor gaten, groeven of bulten.

    Note: In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.

  • Wees voorzichtig in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken.

    Note: De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand van een klip of greppel komt, of als een rand afbrokkelt.

  • Wees extra voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen.

    Note: Deze kunnen de machine minder stabiel maken.

  • Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit.

  • Niet plotseling van snelheid of richting veranderen.

  • Maai dwars op hellingen.

  • Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.

Veiligheid tijdens het slepen

  • Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.

  • Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Het gesleepte gewicht mag niet hoger zijn dan het totale gewicht van de machine, bestuurder en ballast. Gebruik tegengewichten of wielgewichten zoals aangegeven op het sleepwerktuig of in de Gebruikershandleiding van het sleepvoertuig.

  • Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.

  • Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen, een hoger risico op omslaan, en verlies van de controle over de machine door de bestuurder Verminder het sleepgewicht en verminder uw snelheid.

  • Hoe zwaarder de gesleepte last, hoe langer de stopafstand wordt. Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen.

  • Maak grote bochten om ervoor te zorgen dat het werktuig de machine niet raakt.

Onderhoud

  • Sla de maaimachine of een brandstofvat nooit op in een ruimte waarin zich open vuur bevindt, zoals een waakvlam van een boiler of een verwarmingsketel.

  • Zorg ervoor dat moeren en bouten goed zijn vastgedraaid, in het bijzonder de bevestigingsbouten van de maaimessen.

  • Veiligheidsvoorzieningen mogen nooit verwijderd of gewijzigd worden. Controleer de goede werking ervan regelmatig. Voer geen handelingen uit die van invloed zijn op de bedoelde werking van een veiligheidsvoorziening of die de bescherming waarin de veiligheidsvoorziening voorziet verminderen.

  • Standaard gemonteerde oorspronkelijke onderdelen en accessoires verwijderen kan een invloed hebben op de garantie, tractie en veiligheid van de machine. Niet-originele Toro onderdelen gebruiken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. Ongeoorloofde wijzigingen aanbrengen aan de motor of het brandstof- of ventilatiesysteem kan een inbreuk zijn op voorschriften.

  • Vervang alle onderdelen, inclusief maar niet beperkt tot: banden, riemen, messen en onderdelen van het brandstofsysteem door originele Toro onderdelen.

  • Controleer regelmatig de werking van de rem. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

Model 74675

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 89 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Trilling

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 1,6 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 1,6 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,8 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,60 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,30 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald in overeenstemming met de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013 (stand-on- en zitmaaiers).

Model 74680

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 93 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Trilling

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 1,7 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 1,7 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,8 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,48 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,24 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald in overeenstemming met de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013 (met meelopende bestuurder of met bestuurderszitplaats).

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal93-7009
decaloemmarkt
decal99-3943
decal105-7015
decal106-8717
decal110-6691
decal112-9840
decal114-1606
decal120-5469
decal120-5469
decal121-2989b
decalbatterysymbols
decal131-1097
decal131-3620
decal131-3621b
decal131-3664
decal131-3665
decal131-3954
decal131-3955
decal131-4036
decal132-6863
decal132-0870
decal121-0772
decal121-0773

Algemeen overzicht van de machine

g027935

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen in Figuur 4 en Figuur 5 voordat u de motor start en de machine gebruikt.

g028250
g028251

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft drie standen: Uit, Lopen en Start. Als u het contactsleuteltje naar Start draait en loslaat, zal het zelf naar Lopen terugkeren. Als u het sleuteltje op UIT draait, wordt de motor afgezet; het verdient echter aanbeveling het sleuteltje altijd uit het contact te verwijderen als u de machine verlaat om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start (Figuur 5).

Chokeknop

Gebruik de choke om een koude motor te starten. Trek de knop van de choke omhoog om deze in te schakelen. Druk de knop van de choke omlaag om deze uit te schakelen (Figuur 5).

Gashendel

De gashendel heeft twee standen: Snel en Langzaam. Door de gashendel naar voren bewegen wordt het motortoerental verhoogd en deze naar achteren te bewegen wordt het toerental verlaagd (Figuur 5)

Aftakasschakelaar

Met de messchakelaar schakelt u de aandrijving naar de maaimessen in of uit (Figuur 5).

Brandstofvenstertje

Met het brandstofvenstertje aan de linkerkant van de machine kunt u nagaan of er zich brandstof in de tank bevindt (Figuur 6).

Maaihoogtehendel

Met de maaihoogtehendel kunt u het maaidek opheffen en neerlaten vanuit de bestuurdersstoel. Als u de hendel omhoog beweegt (naar u toe), wordt het maaidek opgetild van de grond, en als u de hendel naar beneden beweegt (weg van u), wordt het maaidek neergelaten. De maaihoogte mag uitsluitend worden ingesteld als de machine stilstaat (Figuur 14).

Key Choice

Als deze schakelaar ingeschakeld is, kunt u in achteruit maaien. Om deze te activeren, zet u de schakelaar aan en laat u hem los wanneer de aftakas ingeschakeld is. Om de schakelaar uit te schakelen, schakelt u de aftakas uit (Figuur 6).

Waarschuwingslampje werken-in-achteruit

Het waarschuwingslampje werken-in-achteruit gaat branden wanneer de KeyChoice-sleutel wordt gebruikt om de werken-in-achteruit-veiligheid uit te schakelen. Het is een geheugensteuntje om eraan te herinneren dat het veiligheidssysteem uitgeschakeld is. Het lampje gaat uit wanneer de aftakas of de motor uitgeschakeld wordt. Wanneer het lampje brandt, kijk dan achterom en wees extra voorzichtig bij het achteruitrijden.

SmartPark

De parkeerrem wordt elektronisch geactiveerd.

Activeer de parkeerrem op een van de volgende manieren:

  • Zet de SmartPark-schakelaar op Aan (Figuur 5).

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld als de bestuurder de stoel verlaat en het tractiepedaal in neutraal staat.

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld 5 tot 6 seconden nadat de contactschakelaar op Uit is gezet (indien hij nog niet ingeschakeld was).

Om de parkeerrem uit te schakelen, zet u de Smartpark-schakelaar op Uit terwijl de sleutel in de stand Lopen staat.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Brandstof bijvullen

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine met meer dan 10 vol.% ethanol, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van ongeschikte benzine kan leiden tot een verminderde prestatie en/of schade aan de motor welke mogelijk niet door de garantie wordt gedekt.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen.

  • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze ruimte in de tank geeft benzine de kans om uit te zetten.

  • Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent, en houd de brandstof weg van open vuur of vonken.

  • Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Benzinevaten niet in een vrachtwagen of aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kan isoleren, waardoor de afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.

  • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste een machine met een benzinemotor eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

  • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

  • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.

Waarschuwing

Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw gezicht uit de buurt van de vulpijp en de opening van de tank of blik met conditioner.

  • Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de benzine vers gedurende opslag van maximaal 90 dagen. Als u de machine langer wilt opslaan, is het raadzaam de benzine af te tappen uit de brandstoftank.

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/ conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

Note: Verzeker dat de motor is uitgeschakeld en de rijhendels in de parkeerstand staan.

Note: Gebruik het brandstofvenstertje om voor het tanken na te gaan of er zich brandstof in de tank bevindt (Figuur 7).

Important: Vul de brandstoftank niet te vol. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Overvullen kan leiden tot brandstoflekken, motorschade of schade aan het systeem om de uitlaatgassen te beheersen.

g027243

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

Veiligheid staat voorop

Veiligheid van de bestuurder

Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

Gevaar

Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest.

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Als de wielen grip verliezen, kan de bestuurder de macht over het stuur verliezen.

Om te voorkomen dat u de controle over de machine verliest en deze omslaat, moet u de volgende richtlijnen in acht nemen:

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen of water.

  • Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Als u op een helling maait, moet u op de helling langzaam van beneden naar boven werken.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

  • Draai naar boven als u op een helling van richting verandert. Als u naar beneden draait, kunnen de wielen grip verliezen.

  • Werktuigen veranderen de gebruikseigenschappen van de machine. Wees extra voorzichtig als u werktuigen met deze machine gebruikt.

g027830

Voorzichtig

Deze machine stelt de bestuurder bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, veiligheidsschoenen en een helm.

g009027

Werking van het veiligheidssysteem (interlock)

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Het veiligheidssysteem heeft de volgende functies:

  • Voorkomen dat de motor gestart wordt, tenzij het tractiepedaal in neutraal staat.

  • Automatisch nagaan of de parkeerrem ingeschakeld is en de aftakas uit bij het starten.

  • De motor stoppen wanneer het tractiepedaal niet in neutraal staat en u de stoel verlaat.

  • De parkeerrem automatisch inschakelen en de aftakas uitschakelen wanneer u de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal in neutraal staat.

  • De motor stoppen wanneer de parkeerrem niet ingeschakeld is en u de stoel verlaat.

Veiligheidssysteem testen

  1. Blijf zitten op de bestuurdersstoel en schakel de aftakas uit.

  2. Draai het contactsleuteltje naar de stand Start.

    Note: De starter moet aanslaan.

  3. Zet de SmartPark-schakelaar in de stand Uit.

    Note: De rem moet uitgeschakeld worden, en het remlicht moet doven.

  4. Terwijl de rem uitgeschakeld is en het tractiepedaal in neutraal staat, draait u de contactschakelaar naar de Start-stand.

    Note: De rem moet automatisch ingeschakeld worden, de motor moet aanslaan, en het remlicht gaat branden.

  5. Schakel de aftakas in door de messchakelaar omhoog te trekken.

  6. Zorg ervoor dat het tractiepedaal in neutaal staat en draai de contactschakelaar naar de Start-stand.

    Note: De aftakas moet uitgeschakeld worden en de motor moet aanslaan.

  7. Zorg ervoor dat het tractiepedaal in neutraal staat en start de motor.

  8. Sta op uit de stoel.

    Note: De motor moet blijven draaien.

  9. Ga terug op de stoel zitten en schakel de parkeerrem uit door de SmartPark-schakelaar naar Uit de duwen.

    Note: De motor moet blijven draaien.

  10. Sta op uit de stoel.

    Note: De rem moet automatisch ingeschakeld worden en de motor moet blijven draaien.

  11. Ga terug op de stoel zitten en stel de maaimessen in werking door de messchakelaar omhoog te trekken.

  12. Sta op uit de stoel.

    Note: De messen moeten uitgeschakeld worden en de motor moet blijven draaien.

  13. Ga terug op de stoel zitten en trek de messchakelaar omhoog.

    Note: De messen moeten ingeschakeld worden.

  14. Duw de messchakelaar naar beneden.

    Note: De messen moeten tot stilstand komen.

  15. Schakel de messen in door de messchakelaar omhoog te trekken.

  16. Zet het tractiepedaal in neutraal.

    Note: De messen moeten tot stilstand komen.

  17. Schakel de messen in door de messchakelaar omhoog te trekken.

  18. Draai de KeyChoice-schakelaar naar Aan en laat de schakelaar los.

    Note: Het lampje 'werken in achteruit' moet gaan branden.

  19. Zet het tractiepedaal in achteruit.

    Note: De messen moeten ingeschakeld blijven.

  20. Duw de aftakasschakelaar naar de Uit-stand.

    Note: De messen moeten uitgeschakeld worden en het waarschuwingslampje voor achteruitrijden moet doven.

  21. Schakel de parkeerrem in door de SmartPark-schakelaar naar de Aan-stand te duwen.

    Note: De rem moet ingeschakeld worden, en het remlicht moet gaan branden.

  22. Druk het tractiepedaal in en laat het opkomen (in voor- of achteruit).

    Note: De rem moet uitgeschakeld worden, en het remlicht moet doven.

  23. Sta op van de stoel en duw het tractiepedaal in vooruit of achteruit.

    Note: De motor moet afslaan.

Motor starten

Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als u de startmotor langer dan 5 seconden in werking stelt, kan deze worden beschadigd. Als de motor niet wil starten, moet u 10 seconden wachten voordat u de startmotor opnieuw in werking stelt.

Ga op de bestuurdersstoel zitten en zorg dat de parkeerrem ingeschakeld is (Figuur 10).

g027831

De parkeerrem gebruiken (SmartPark

De parkeerrem wordt elektronisch geactiveerd.

Activeer de parkeerrem op een van de volgende manieren:

  • Zet de SmartPark-schakelaar op Aan (Figuur 5).

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld als de bestuurder de stoel verlaat en het tractiepedaal in neutraal staat.

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld 5 tot 6 seconden nadat de contactschakelaar op Uit is gezet (indien hij nog niet ingeschakeld was).

Schakel de parkeerrem op een van de volgende manieren uit:

  • Tik het tractiepedaal in vooruit of achteruit.

  • Zet de remschakelaar in de Uit-stand (Figuur 5).

Bediening van de maaimessen

Met de aftakasschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool, schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit. Deze schakelaar regelt het vermogen van werktuigen die worden aangedreven door de motor, zoals het maaidek en de maaibladen.

De maaimessen inschakelen

Important: Schakel de messen niet in als de machine in hoog gras is geparkeerd. De riem of de koppeling kunnen schade oplopen.

Note: U moet de maaimessen altijd inschakelen met de gashendel op SNEL.

g027902

De maaimessen uitschakelen

g027538

Motor afzetten

  1. Schakel de messen uit door de messchakelaar in Uit te duwen (Figuur 12).

  2. Zet de gashendel op Snel.

  3. Draai het contactsleuteltje op Uit en verwijder het sleuteltje.

Met de machine rijden

Deze machine heeft eigenschappen van zowel een tractor als een zero-turn machine. Net als een tractor heeft de machine een pedaal waarmee zowel de voorwaartse als achterwaartse beweging en de snelheid worden bepaald, en een stuurwiel waarmee u de richting en de draaicirkel bepaalt. Net als bij een zero-turn machine kunnen de achteraandrijfwielen afzonderlijk van elkaar werken, waardoor u korte bochten kunt maken en snel van richting kunt veranderen. Dat maakt de machine veel wendbaarder, maar mogelijk moet u ook oefenen als u het niet gewend bent om met een dergelijke machine te rijden.

Waarschuwing

De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

  • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

  • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). De gashendel op Snel zetten kan het beste zijn met het oog op de prestaties. Voor de meeste toepassingen wordt de stand vol gas aanbevolen.

Vooruit en achteruitrijden

  1. Zet de gashendel op snel.

  2. Zet de parkeerrem vrij. Zie De parkeerrem gebruiken (SmartPark™).

  3. Zet uw voet op het tractiepedaal en trap de bovenkant van het pedaal langzaam in om vooruit te rijden of trap de onderkant van het pedaal in om achteruit te rijden (Figuur 13).

    Note: Hoe verder u het pedaal intrapt (in beide richtingen), hoe sneller de machine in de gewenste richting zal rijden.

    g027750
  4. Om langzamer te rijden, laat u het tractiepedaal opkomen.

De machine stoppen

Om de machine tot stilstand te brengen, moet u het tractiepedaal laten opkomen, de messchakelaar uitschakelen, de gashendel tussen de snelle en de trage stand zetten, de parkeerrem inschakelen en het contactsleuteltje op Uit zetten.

Note: Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.

Waarschuwing

Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

Achteruit maaien

De machine is uitgerust met een veiligheid die voorkomt dat het maaidek maait als de machine achteruitrijdt. Als u in achteruit schakelt terwijl de aftakas ingeschakeld is, zal deze tot stilstand komen. Als u toch wilt maaien terwijl de machine in achteruit geschakeld staat, kunt u de veiligheid tijdelijk uitschakelen.

Note: Maai uitsluitend in de achteruitstand als dat strikt noodzakelijk is.

Gevaar

Er kan een kind of een omstander onder de rijdende maaier belanden terwijl de messen ingeschakeld zijn, wat ernstige letsels of de dood kan veroorzaken.

  • Maai niet in de achteruit-stand, tenzij dat strikt noodzakelijk is.

  • Kijk altijd omlaag en achterom vóór en tijdens het achteruitrijden.

  • Gebruik de KeyChoice-schakelaar alleen wanneer u er zeker van bent dat er geen kinderen of andere omstanders binnen het maaigebied zullen komen.

  • Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen of onbevoegde gebruikers, wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

Als u zeker bent dat het veilig is om te maaien of een werktuig te gebruiken in achteruit, voer dan de volgende stappen uit:

  1. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de KeyChoice-schakelaar (Figuur 6).

  2. Schakel de aftakas in.

  3. Draai het KeyChoice-sleuteltje rechtsom tot het niet verder kan en laat het terugkeren.

    Note: Er gaat een rood lampje branden op het bedieningspaneel om u eraan te herinneren dat de veiligheid uitgeschakeld is.

  4. Voer de maaiwerkzaamheden uit.

  5. Verwijder na het maaien het KeyChoice-sleuteltje (Figuur 6).

    Note: Een uitgeschakelde veiligheid blijft in deze modus staan – uw maaimes of door de aftakas aangedreven werktuig werkt wanneer u achteruitrijdt – en het lampje op het bedieningspaneel blijft branden tot u de aftakas uitschakelt of de motor uitzet.

Maaihoogte instellen

Note: De transportstand is de hoogste maaihoogtestand of maaihoogte (115 mm), zoals geïllustreerd in Figuur 14.

g027697

Bestuurdersstoel instellen

g027249

Het stuurwiel afstellen

Het stuurwiel heeft 3 bedrijfsstanden en één opgerichte stand. De opgerichte stand dient om op de machine te stappen en om de stoel en de machine te verlaten. Plaats het stuurwiel tijdens het werken met de machine zo dat uw controle over de machine en uw comfort optimaal zijn.

  1. Druk met uw voet de vrijgavehendel van de stuurkolom in.

  2. Zet het stuurwiel in de gewenste stand (Figuur 16).

    g027751

Antiscalpeerrollen afstellen (voor maaidekken van 107 cm)

Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.

Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.

  1. Schakel de messchakelaar uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Stel de antiscalpeerrollen af in een van de volgende standen:

    • Bovenste gat – gebruik deze stand als het maaidek op een maaihoogte van 63 mm of lager staat (Figuur 17).

    • Onderste gat – gebruik deze stand als het maaidek op een maaihoogte van 76 mm of hoger staat (Figuur 17).

    g019929

Antiscalpeerrollen afstellen (voor maaidekken van 127 cm)

Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.

Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.

  1. Schakel de messchakelaar uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Stel de antiscalpeerrollen (Figuur 18) in zodat deze zo goed mogelijk overeenkomen met de ingestelde maaihoogte.

    g010233

Machine met de hand duwen

Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine niet, dit kan schade veroorzaken.

Deze machine is uitgerust met een elektrisch remmechanisme. Om de machine te duwen, dient het contactsleuteltje in de stand Lopen te staan. De accu moet geladen zijn en werken om de elektrische rem te kunnen uitschakelen.

De machine duwen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

  2. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Zoek de omloophendels op het frame aan beide kanten van de machine.

  4. Zet de omloophendels naar voren door het "sleutelgat" en dan naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 19).

    Note: Verzeker dat beide hendels in de juiste stand staan.

  5. Draai het contactsleuteltje op Aan en schakel de parkeerrem uit.

    Note: Start de machine niet.

    Note: U kunt de machine nu met de hand duwen.

    g017303
  6. Als u klaar bent, dient het contactsleuteltje opnieuw in de Stopstand te staan om te voorkomen dat de accu ontlaadt.

Note: Als de machine niet kan worden bewogen, is de elektrische rem mogelijk nog ingeschakeld. Indien nodig kunt u de elektrische rem handmatig uitschakelen, zie Elektrische rem vrijzetten.

Gebruik van de machine

Zet de omloophendels naar achteren door het spiegat en dan naar beneden om ze vast te zetten zoals wordt getoond in Figuur 19.

Note: Verzeker dat beide hendels in de juiste stand staan.

Omzetten in zij-uitworp (voor modellen met 107 cm dek)

Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met deze machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

Uitworpafsluiter verwijderen om uitwerpkanaal te gebruiken

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

  2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Verwijder de 2 moeren en bouten waarmee de uitworpafsluiter aan de machine is bevestigd (Figuur 20).

    g009660
  4. Verwijder de afvoerafsluiter.

  5. Til de grasgeleider op en ga naar de borgmoer op de draaistang van de grasgeleider.

  6. Verwijder de aanwezige dunne moer (⅜").

  7. Monteer de keerplaat op de draaistang (Figuur 21).

    Note: Gebruik de aanwezige dunne moer (⅜") om de plaat aan de maaier te bevestigen.

    Note: De keerplaat wordt samen met de machine geleverd als een los onderdeel.

    g005667
  8. Trek het bevestigingsmiddel aan met 7 tot 9 N·m.

  9. Laat de grasgeleider over de uitwerpopening zakken

    Important: Het maaidek moet zijn uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert als de machine in de zijuitworpmodus staat.

De uitworpafsluiter monteren om te mulchen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

  2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Verwijder de keerplaat van het maaidek (Figuur 21).

  4. Til de grasgeleider op en schuif de lippen boven op de afvoerafsluiter onder de bevestigingsstang van de grasgeleider door.

  5. Draai de afvoerafsluiter naar beneden op de opening en op de onderste lip van het maaidek (Figuur 22).

    g005652
  6. Zet de uitworpafsluiter vast aan de onderste lip van het maaidek met twee bouten (¼ x 2½") en twee dopmoeren (¼") zoals getoond in Figuur 22.

    Note: Draai de moeren niet te strak aan. Hierdoor kan de afsluiter vervormen en in aanraking komen met de messen.

Omzetten in zij-uitworp (voor modellen met 127 cm dek)

Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met deze machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

Rechterplaat verwijderen om de zijuitworp te gebruiken

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

  2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Verwijder het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen verwijderen

  4. Verwijder de 2 knoppen en de klemringen waarmee de rechterplaat is bevestigd aan het maaidek (Figuur 23).

    g005655
  5. Verwijder vervolgens de rechterplaat en laat de grasgeleider over de uitwerpopening zakken zoals wordt getoond in Figuur 23 en Figuur 24.

    g024261
  6. Monteer de bevestigingen in de openingen in de bovenkant van het maaidek om rondvliegend vuil te voorkomen.

    Waarschuwing

    Het maaidek kan voorwerpen uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen.

    • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de maaikast zijn afgedicht met bouten en moeren.

    • Zorg ervoor dat er bouten en moeren zijn gemonteerd in de montageopeningen als de mulchplaat is verwijderd.

  7. Monteer het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen monteren.

  8. Breng de grasgeleider omhoog. Monteer twee bouten (5/16" x ¾") in de twee gaten in de uitsparing van het maaidek.

  9. Monteer de keerplaat op het maaidek (Figuur 25).

    Note: Zet de plaat met de twee borgmoeren (5/16") vast aan het maaidek.

    Note: De keerplaat wordt samen met de machine geleverd als een los onderdeel.

    g015321
  10. Trek het bevestigingsmiddel aan met 7 tot 9 N·m.

  11. Laat de grasgeleider over de uitwerpopening zakken.

    Important: Het maaidek moet zijn uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert als de machine in de zijuitworpmodus staat.

Rechterplaat monteren voor mulching

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

  2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Verwijder de keerplaat van het maaidek (Figuur 25).

  4. Verwijder het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen verwijderen.

  5. Schuif de rechterplaat onder het maaidek en bevestig het met 2 knoppen en klemringen (holle kant gericht naar het maaidek) zoals wordt getoond in Figuur 23 en Figuur 24.

    Important: Zorg ervoor dat het lipje helemaal rechts op de rechterplaat buiten het maaidek zit en gelijk met de wand van het maaidek is.

  6. Monteer het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen monteren.

De machine transporteren

Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

Waarschuwing

Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding "Langzaam rijdend voertuig", is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

Rijd niet met de machine op de openbare weg.

De machine transporteren:

  1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

  2. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

  3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

  4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de rem in werking en sluit de brandstofklep.

  5. Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper (Figuur 26).

    Note: Vermijd de stuuronderdelen bij het vastzetten van de voorste zwenkwielen van de machine.

    g027708

De machine laden

Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die breder is dan de machine. Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af (Figuur 27).

g028294

Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke hellingbanen voor elke zijde van de machine.

Zorg dat de hellingbaan zo lang is dat de hellingshoek niet groter is dan 15 graden (Figuur 28). Op een vlakke ondergrond moet u dus een hellingbaan gebruiken die minstens vier keer (4 x) zo lang is als de afstand van de aanhangwagen of laadbak tot de grond. Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van de maaier blijven haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achterover kantelt of dat u de controle verliest. Als u de machine inlaadt op of in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk.

Waarschuwing

Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

  • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

  • Gebruik één oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke hellingbanen voor elke kant van de machine.

  • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

  • Zorg ervoor dat de hellingbaan minstens vier keer (4 x) zo lang is als de afstand van de aanhangwagen of de laadbak tot de grond. Hierdoor is de hoek die de hellingbaan maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

  • Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af.

  • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

g027996

Tips voor bediening en gebruik

Gebruik van de snel-stand van de gashendel

Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.

Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

Maai ongeveer 1/3 van de lengte van het gras

Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

Maairichting

Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

Maaien met de juiste tussenpoos

Normaal gesproken moet u om de 4 dagen maaien. Houd er echter rekening mee dat gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.

Gras niet te kort afmaaien

Als de maaibreedte van het maaidek groter is dan die van het maaidek dat u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.

Lang gras maaien

Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Maai het gras daarna op de lagere, normale hoogte.

Stoppen

Als u de machine tijden het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op het gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

Onderkant van het maaidek schoonhouden

Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

Onderhoud van de maaimessen

Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes.

Onderhoud

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Aanbevolen onderhoudsschema

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Maaimessen controleren.
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Na elk gebruik
  • De voorkant van de machine controleren en reinigen.
  • Maaikast reinigen.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Smeer alle smeerpunten.
  • Het schuimelement reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Bandenspanning controleren.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Papierelement een onderhoudsbeurt geven(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Motorolie verversen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer de bougie(s).
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Papierelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • De bougie(s) vervangen.
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Vóór de stalling
  • Laad de accu op en koppel de kabels los.
  • Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde onderhoudsprocedures worden uitgevoerd.
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De stoel omhoog zetten

    Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is en til de stoel naar voren.

    Om bij de volgende onderdelen te kunnen komen, hoeft u enkel de stoel omhoog te zetten.

    • Plaatje met serienummer

    • Instructiesticker voor controle en onderhoud

    • Bouten voor het verstellen van de stoel

    • Brandstoffilter

    • Accu en kabels

    De afdekking van het maaidek losmaken

    Maak de 2 onderste bouten van de afdekking los om toegang te verkrijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 29).

    g027794

    De voorkant van de machine omhoog brengen

    Als de voorkant van de machine omhoog moet worden gebracht, gebruik dan de rand helemaal vooraan, zoals getoond in Figuur 30.

    Important: Gebruik alleen de voorste rand van de machine als krikpunt om schade aan het stuurmechanisme te voorkomen.

    g028320

    Smering

    De lagers smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Smeer alle smeerpunten.
  • Type vet: nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de smeernippels (Figuur 31 en Figuur 32) met een doek.

      Note: Indien nodig verf van de voorkant van de nippels afkrabben.

      g027752
      decal106-8717
    4. Zet telkens een smeerpistool op een nippel (Figuur 31 en Figuur 32).

    5. Spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    De elementen verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.

    4. Til het deksel op en draai het luchtfilter uit de motor (Figuur 33).

      g027800g027801
    5. Neem het schuimelement van het papieren element (Figuur 34).

      g027802

    Het schuimelement een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Reinig het schuimelement met water en vervang het indien het beschadigd is.

    Het papierelement een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Papierelement een onderhoudsbeurt geven(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Papierelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen.

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de afdichting.

      Important: Het papierfilter nooit reinigen met te harde perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd.

    Motorolie verversen

    Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Carterinhoud: 2,4 liter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g029683

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Important: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Laat de motor nooit lopen als de olie Lager staat dan de onderste markering, omdat de motor daardoor beschadigd kan raken.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Controleer of de motor is afgezet, horizontaal staat en is afgekoeld zodat de de olie tijd heeft om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 36).

    4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    g029368

    Motorolie verversen en oliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat alle olie volledig kan worden afgetapt.

    2. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Tap de motorolie af.

      g027799g029570
    5. Vervang het motoroliefilter (Figuur 38).

      g027477

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai de filter nog ¾ slag extra vast.

    6. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 39).

      g027484

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de bougie(s).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De bougie(s) vervangen.
  • Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien nodig nieuwe bougies.

    Type: Champion® RN9YC of NGK® BPR6ES

    Elektrodenafstand: 0,76 mm

    Bougie verwijderen

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027478

      Note: Door de diepe uitsparing rond de bougie is doorblazen met perslucht gewoonlijk de meest effectieve manier om de holte te reinigen. De bougie is heel goed bereikbaar als de ventilatorbehuizing wordt verwijderd voor reinigingswerkzaamheden.

    Bougie controleren

    Important: Bougie(s) nooit schoonmaken. Vervang een bougie altijd als deze een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm.

    g027479

    Bougie monteren

    Draai de bougie(s) vast met een torsie van 25-30 N·m.

    g027960

    Het koelsysteem reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Verwijder voor elk gebruik gras en vuil van het luchtinlaatrooster.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de luchtfilter van de motor.

    4. Verwijder het motorscherm.

    5. Om te voorkomen dat vuil in de luchtinlaat komt, plaats de luchtfilter op de filterbasis.

    6. Verwijder vuil en gras van de onderdelen.

    7. Verwijder de luchtfilter en plaats het motorscherm.

    8. De luchtfilter monteren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Verricht onderhoudswerkzaamheden in verband met het brandstofsysteem als de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    Brandstoffilter van de slang vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de rem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027939g029685

    Onderhoud elektrisch systeem

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    Accu opladen

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de accu.

    4. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figuur 44). Bewaar alle bevestigingen.

      Waarschuwing

      Als de accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

      • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    5. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) terug over de kabel. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 44). Bewaar alle bevestigingen.

    6. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 44) en til de accu uit de accubak.

      g005072

    Accu opladen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Vóór de stalling
  • Laad de accu op en koppel de kabels los.
    1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen.

    2. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6–10 A. De accu niet te ver opladen.

    3. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 45).

      g000538

    Accu plaatsen

    1. Plaats de accu in de bak (Figuur 44).

    2. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu met de bevestigingen die u eerder hebt verwijderd.

    3. Bevestig de minkabel aan de minpool (-) van de accu met de bevestigingen die u eerder hebt verwijderd.

    4. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.

    5. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 44).

    6. Zet de stoel omlaag.

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    Zekeringtype:

    • Hoofdleiding F1 – 30 A, steekzekering

    • Laadcircuit F2 – 25 A, steekzekering

    1. Verwijder de schroeven waarmee het bedieningspaneel is bevestigd.

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    2. Breng het bedieningspaneel omhoog om toegang te krijgen tot de hoofdkabelboom en het zekeringenblok (Figuur 46).

    3. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog (Figuur 46).

      g014921
    4. Plaats het bedieningspaneel terug op zijn plaats.

      Note: Gebruik de schroeven die u eerder hebt verwijderd om het paneel weer te bevestigen.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 47). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Kijk naar de aanbevolen maximale druk van de bandenfabrikant op de zijkant van de banden van de zwenkwielen.

    Pomp de banden van de achteraandrijfwielen op tot 0,90 bar.

    g000554

    Elektrische rem vrijzetten

    De elektrische rem kan worden vrijgezet door de verbindingsarmen manueel naar voren te draaien. Zodra de elektrische rem van stroom wordt voorzien, wordt hij teruggesteld.

    De rem vrijzetten:

    g027911
    1. Draai het contactsleuteltje op Uit of koppel de accu af.

    2. Zoek de as van de elektrische rem waar de verbindingsarmen gekoppeld zijn.

    3. Draai de as naar voren om de rem vrij te zetten.

    Onderhoud van het maaimachine

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.

    Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel TORO-mes. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Waarschuwing

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de messchakelaar uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Maaimessen controleren.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 49).

      Note: Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u de maaimessen verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    2. Controleer de messen, met name het gebogen deel (Figuur 49).

      Note: Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert (punt 3 in Figuur 49), moet u het mes direct vervangen.

      g006530

    Controle op kromme messen

    Note: De machine moet op een egaal oppervlak staan voor de volgende procedure.

    1. Breng het maaidek omhoog naar de hoogste maaihoogtestand; ook wel de 'transportstand' genoemd.

    2. Draai terwijl u dikke handschoenen of andere adequate handbescherming draagt langzaam het te meten mes in een stand die effectieve meting mogelijk maakt van de afstand tussen de maairand en het egale oppervlak waarop de machine staat (Figuur 50).

      g014972
    3. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 51).

      g014973
    4. Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de andere maairand nu in dezelfde stand staat (Figuur 52).

      g014974
    5. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 53).

      Note: De speling mag niet meer dan 3 mm bedragen.

      g014973
      1. Indien het verschil groter is dan 3 mm, vervang dan het mes door een nieuw mes; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.

        Note: Als een krom mes is vervangen door een nieuw mes en de afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan is het mogelijk dat de mesas verbogen is. Neem contact op met een erkende Toro-dealer voor service.

      2. Ga als het verschil binnen de grenzen ligt door met het volgende mes.

    Herhaal deze procedure op elk mes.

    Maaimessen verwijderen

    Een mes moet worden vervangen als u vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro-messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 54).

      g027833

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 55).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000552
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 56).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 55).

      g000553
    3. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 54).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 54).

    3. Draai de mesbout vast met 47 tot 88 N·m.

    Maaidek horizontaal stellen

    Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u de maaier installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.

    Het maaidek moet op gebogen messen worden gecontroleerd voorafgaand aan het horizontaal brengen; eventuele gebogen messen moeten worden verwijderd en vervangen; zie Controle op kromme messen voordat u verdergaat.

    Het maaidek moet eerst aan beide zijden horizontaal staan en daarna kan de helling van voor naar achteren worden ingesteld.

    Eisen:

    Horizontaal brengen van kant naar kant

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de middelste positie.

    4. Draai voorzichtig de messen zodat ze evenwijdig staan (Figuur 57 en Figuur 58).

      g009682
      g005278
    5. Meet tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figuur 57 en Figuur 58).

      Note: Als het verschil tussen de afstanden groter is dan 5 mm is bijstelling noodzakelijk; ga verder met de rest van deze procedure.

    6. Ga naar de linkerkant van de machine.

    7. Draai de borgmoer aan de zijkant los.

    8. Breng de linkerkant van het maaidek omhoog of omlaag door aan de achterste moer te draaien (Figuur 59).

      Note: Draai de achterste moer rechtsom om het maaidek omhoog te brengen; draai ze linksom om het maaidek naar omlaag te brengen (Figuur 59).

      g027588
    9. Controleer de instellingen in de breedterichting opnieuw. Herhaal deze stappen totdat de juiste metingen worden verkregen.

    10. Ga verder met het horizontaal brengen van het maaidek door de schuinstand in de lengterichting te controleren; zie Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen.

    Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen

    Controleer de schuinstand van het maaimes telkens wanneer u de maaier monteert. Als de voorkant van het maaidek meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als volgt in:

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de middelste stand.

      Note: Controleer of de maaimessen horizontaal staan en pas dit aan als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie Horizontaal brengen van kant naar kant.

    4. Draai de messen voorzichtig zodat ze van voren naar achteren staan (Figuur 60 en Figuur 61).

      g009658
      g009659
    5. Meet de afstand tussen de rand van het voorste mes en het horizontale oppervlak, en de afstand tussen de rand van het achterste mes en het horizontale oppervlak (Figuur 60 en Figuur 61).

      Note: Als de rand van het voorste mes niet 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u de voorste borgmoer afstellen.

    6. Om de schuinstand in te stellen, moet u de stelmoer op de voorkant van het maaidek draaien (Figuur 62).

      g014634
    7. Om de voorkant van het maaidek hoger te zetten, draait u de stelmoer vaster.

    8. Om de voorkant van het maaidek lager te zetten, draait u de stelmoer losser.

    9. Controleer de schuinstand nogmaals na het instellen, ga door met het instellen van de moer totdat de rand van het voorste mes 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes (Figuur 60 en Figuur 61).

    10. Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals controleren of het maaidek horizontaal staat; zie Horizontaal brengen van kant naar kant.

    Maaidek verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    4. Draai de twee onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    5. Verwijder de R-pen (haarspeldveer) uit de voorste steunstang en neem de stang uit de beugel van het maaidek (Figuur 63).

      g014635
    6. Laat de voorkant van het maaidek voorzichtig neer op de grond.

    7. Hef het maaidek en de ophangbeugels op van de achterste hefstang en laat het maaidek voorzichtig neer op de grond (Figuur 64).

      g005077
    8. Schuif het maaidek naar achteren om de drijfriem van het maaidek te verwijderen van de motorpoelie.

    9. Schuif het maaidek weg van onder de machine.

      Note: Bewaar alle onderdelen voor latere montage.

    Maaidek monteren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Schuif het maaidek onder de machine.

    4. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    5. Hef de achterkant van het maaidek op en leid de ophangbeugels over de achterste hefstang (Figuur 64).

    6. Bevestig de voorste steunstang aan het maaidek met de gaffelpen en de R-pen (haarspeldveer) (Figuur 63).

    7. Monteer de maaierriem op de motorpoelie; raadpleeg stap Aandrijfriem van maaidek vervangen.

    8. Draai de 2 onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Grasgeleider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Waarschuwing

    Als een uitwerpopening niet is afgesloten, kan het maaidek voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.

    Gebruik de machine nooit zonder dat de grasgeleider, de uitworpafsluiter of het grasopvangsysteem is gemonteerd.

    Controleer vóór elk gebruik de grasgeleider op schade. Vervang vóór gebruik beschadigde filterelementen.

    1. Verwijder de moer (⅜") van de stang onder het maaidek (Figuur 65).

      g005192
    2. Schuif de stang uit de korte afstandshouder, de veer en de grasgeleider (Figuur 65).

    3. Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

    4. Monteer de grasgeleider (Figuur 65).

    5. Schuif de stang met het rechte uiteinde door achterste beugel van de grasgeleider.

    6. Plaats de veer op de stang, met de einddraden omlaag, tussen de beugels van de grasgeleider.

    7. Schuif de stang door de tweede grasgeleider beugel (Figuur 65).

    8. Schuif de stang bij de voorzijde van de grasgeleider door de korte afstandshouder op het maaidek.

    9. Bevestig de achterzijde van de stang aan de maaier met een moer (⅜"), zoals geïllustreerd in Figuur 65.

      Important: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.

    Onderhoud drijfriem van maaidek

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde riemen.

    Aandrijfriem van maaidek vervangen

    Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogte op de laagste stand (38 mm).

    4. Draai de twee onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    5. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771), verwijder de spanpoelieveer van de maaidekhaak om de spanning op de spanpoelie te verwijderen en rol de riem van de poelies (Figuur 66 en Figuur 67).

      Waarschuwing

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.

      g014930
      g014931
    6. Leg de nieuwe riem rond de motorpoelie en de poelies van het maaidek (Figuur 67).

    7. Gebruik een veerverwijderaar en plaats de spanpoelieveer terug op de maaidekhaak om spanning op de spanpoelie en de riem te zetten (Figuur 66 en Figuur 67).

    8. Draai de 2 onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Reiniging

    De voorkant van de machine omhoog reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na elk gebruik
  • De voorkant van de machine controleren en reinigen.
  • Verwijder vuil onder de voorkant van de machine met perslucht of handmatig met een borstel (Figuur 68).

    Note: Gebruik geen water om de voorkant van de machine te reinigen, omdat vuil hierdoor kan gaan aankoeken.

    g028248

    Onderkant van maaimachine wassen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, onder de stoel en rond de motor, de hydraulische pompen en de motors.

    Nadat u de maaimachine heeft gebruikt, moet u de onderkant van de machine telkens wassen om te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter verstrooid.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open (Figuur 69).

      Note: Smeer vaseline op de O-ring van de wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te bevestigen en de O-ring te beschermen.

      g003934
    4. Zet het maaidek in de laagste maaistand.

    5. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.

    6. Schakel de aftakas in en laat de machine één tot drie minuten lopen.

    7. Zet de aftakasschakelaar UIT, stop de motor, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    8. Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van de wasaansluiting.

      Note: Als de maaimachine na één wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.

    9. Laat de motor opnieuw één tot drie minuten lopen om het overtollig water te verwijderen.

      Waarschuwing

      Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

      • Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt.

      • Steek nooit uw handen of voeten onder de machine of door openingen in de machine.

    Stalling

    Reiniging en stalling

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels naar buiten in de parkeerstand, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor.

    3. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, onder de stoel en rond de motor, de hydraulische pompen en de motors.

    4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    5. Smeer en olie de machine; zie Smering.

    6. Ververs de olie in het carter en het filter; zie Motorolie verversen.

    7. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    8. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    9. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg De maaimessen controleren.

    10. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling.

    11. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

      Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.

      Laat de motor vijf minuten lopen om de brandstof met de toegevoegde stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      Zet de motor af, wacht totdat deze is afgekoeld en laat de benzine uit de tank lopen.

      Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      Choke de motor. Start de motor en laat deze lopen totdat de motor niet meer start.

      U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

      Important: Benzine waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 30 dagen bewaren.

    12. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand daarvan, zie Bougie controleren. Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    13. Verwijder vuil en maaisel van de bovenkant van het maaidek.

    14. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

    15. Controleer de conditie van de riemen van de aandrijving en het maaidek.

    16. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Versleten of beschadigde delen repareren of vervangen.

    17. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    18. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar deze op een plaats die u makkelijk kunt onthouden. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De brandstoftank is ingedeukt of de machine raakt regelmatig zonder brandstof.
    1. Het papierelement van het luchtfilter is verstopt.
    1. Reinig het papierelement.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De startmotor slaat niet aan.
    1. Het tractiepedaal is ingedrukt.
    2. De accu is leeg.
    3. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    4. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    5. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. Beweeg het tractiepedaal naar de neutraalstand.
    2. Accu opladen.
    3. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    4. De zekering vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De choke staat niet op AAN.
    3. Het luchtfilter is vuil.
    4. De bougiekabel(s) los of niet aangesloten.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    8. Verkeerde brandstof in de tank.
    9. Het oliepeil in het carter is te laag.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. De chokehendel op AAN zetten.
    3. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    4. De bougiekabel(s) op de bougie monteren.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    9. Het carter bijvullen met olie.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ontluchting van de brandstoftank is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    9. Verkeerde brandstof in de tank.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het luchtfilterelement reinigen.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    9. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    De machine drijft niet aan.
    1. De omloopkleppen zijn open.
    2. De tractieriemen zijn versleten, los of stuk.
    3. De tractieriemen zitten niet op de poelies.
    4. De transmissie is uitgevallen.
    1. Sluit de sleepkleppen.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine trilt abnormaal.
    1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    3. De motorpoelie is beschadigd.
    4. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    5. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los.
    6. Mesas verbogen.
    1. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    2. Desbetreffende poelie vastzetten.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    5. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Onregelmatige maaihoogte.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. Een antiscalpeerwiel is niet correct afgesteld.
    5. De onderkant van het maaidek is vuil.
    6. De bandenspanning is niet correct.
    7. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Hoogte van antiscalpeerwiel afstellen.
    5. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    6. Banden op juiste spanning brengen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De tractieriem is versleten, los of stuk.
    2. De drijfriem zit niet op de poelie.
    3. De schakelaar van de aftakas (PTO) of de aftakkoppeling is defect.
    4. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    1. Een nieuwe drijfriem monteren.
    2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Een nieuwe drijfriem monteren.

    Schema's

    Installatieschema

    g027754