Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door particulieren in huiselijke toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g014523

U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder:

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de motor van dit product bevatten chemische stoffen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

Voor modellen waarvan het aantal pk is aangegeven, is de bruto pk door de motorfabrikant gemeten in laboratoriumomstandigheden volgens SAE J1995. De prestaties van de motor voldoen aan J2723. Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-, emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van dit type gazonmaaiers in de praktijk veel minder pk hebben.

Ga naar www.Toro.com om de specificaties van uw maaier te raadplegen.

Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

De volgende instructies zijn ontleend aan de norm EN ISO 5395:2013.

Algemeen gebruik

  • Voordat u de machine start, moet u ervoor zorgen dat u de instructies in de gebruikershandleiding en op de machine hebt gelezen, begrepen en uitgevoerd.

  • Hou uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen en plaats ze niet onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.

  • De machine mag alleen worden bediend door verantwoordelijke volwassenen die bekend zijn met de gebruikershandleiding.

  • Verwijder stenen, speelgoed, draad, enz. uit het werkgebied aangezien deze door het mes kunnen worden weggeworpen.

  • Zorg ervoor dat er geen mensen in het gebied zijn voordat u gaat maaien. Zet de machine af als iemand het gebied betreedt.

  • Vervoer nooit passagiers.

  • Niet in de achteruit-stand maaien, tenzij dat strikt noodzakelijk is. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en naar achteren.

  • Let op de richting van de afvoer van de machine en laat deze naar niemand wijzen. Zorgt dat het afgevoerde materiaal niet tegen een muur of obstakel komt. Het materiaal zou dan in uw richting kunnen terugkaatsen. Stop het mes of de messen als u over grind rijdt.

  • Gebruik de machine niet zonder dat de grasgeleider, afvoerafsluiter of het volledige grasopvangsysteem zijn gemonteerd en goed werken.

  • Let goed op, verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar links en naar rechts voordat u van richting verandert.

  • Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien. U moet altijd de maaimessen uitschakelen, de parkeerrem in werking stellen, de motor uitschakelen, en het contactsleuteltje uitnemen voordat u van de machine stapt.

  • Schakel de maaimessen uit als de machine niet maait. Zet de motor af, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en verwijder het contactsleuteltje voordat u de machine reinigt, de grasvanger verwijdert, of verstopping van de uitworptunnel oplost.

  • Werk uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.

  • Wees extra voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Draag geschikte kleding, waaronder oogbescherming, stevige, gripvaste schoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los. Draag geen juwelen.

  • Volg altijd de aanwijzingen betreffende tegengewichten op.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

Maaien op hellingen

Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Bij het werken op hellingen dient u extra voorzichtig te zijn. Als u niet achterwaarts een helling kunt oprijden of u de helling gevaarlijk vindt, moet u deze niet maaien.

  • Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.

  • Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen in het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat de machine kan omkantelen op oneffen terrein.

  • Kies een lage rijsnelheid zodat u bij het maaien op een helling niet hoeft te stoppen.

  • Maai nooit op een helling als het gras nat is. Bij gladheid kunnen de wielen hun grip verliezen, waardoor bestaat de kans dat zij gaan slippen en u de macht over de machine verliest.

  • Laat de aandrijfwielen gekoppeld bij het naar beneden rijden op een helling.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

  • Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.

  • Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt.

  • Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

  • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de banden slippen, stop de machine dan, koppel de maaimessen los, en rijd de helling langzaam af.

  • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over de machine verliest.

  • Probeer de machine niet in evenwicht te houden door uw voeten op de grond te zetten.

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

  • Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water.

Kinderen

Als de bestuurder zich niet bewust is van kinderen in de buurt kan dit leiden tot tragische ongevallen. Kinderen komen vaak naar de machine en het maaien kijken. Ga er nooit van uit dat kinderen op de plaats blijven waar u ze voor laatst zag.

  • Hou kinderen buiten het maaigebied en onder toezicht van een andere verantwoordelijke volwassene (dus niet onder toezicht van de bestuurder).

  • Pas goed op en schakel de machine uit als er kinderen in de buurt komen.

  • Kijk voor en tijdens het achteruitrijden of van richting veranderen naar achteren, naar beneden en van links naar rechts om te zien of er kleine kinderen in de buurt zijn.

  • Neem nooit kinderen mee op de machine, ook niet bij uitgeschakelde maaimessen. Kinderen kunnen van de machine vallen en ernstig letsel oplopen, of het veilig gebruik van de machine onmogelijk maken.

  • Als in kind in het verleden op een maaier heeft meegereden kan het opeens in het maaigebied verschijnen om weer mee te rijden, en kan dan overreden worden door de maaier, bij het vooruit of achteruit rijden.

  • Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, het eind van een hek of andere dingen die het zicht kunnen beperken.

Veiligheid tijdens het slepen

  • Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.

  • Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Het gesleepte gewicht mag niet hoger zijn dan het totale gewicht van de machine, bestuurder en ballast. Gebruik tegengewichten of wielgewichten zoals aangegeven op het sleepwerktuig of in de Gebruikershandleiding van het sleepvoertuig.

  • Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.

  • Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen, een hoger risico op omslaan, en verlies van de controle over de machine door de bestuurder Verminder het sleepgewicht en verminder uw snelheid.

  • Hoe zwaarder de gesleepte last, hoe langer de stopafstand wordt. Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen.

  • Maak grote bochten om ervoor te zorgen dat het werktuig de machine niet raakt.

Veilig omgaan met brandstof

Wees extra voorzichtig wanneer u met benzine of andere brandstof bezig bent, om letsel en schade te voorkomen. Deze stoffen zijn ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik.

  • Nooit de brandstofdop verwijderen of brandstof toevoegen terwijl de motor loopt. Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult.

  • Vul de brandstoftank nooit binnenshuis bij.

  • Sla de maaimachine of een brandstofvat nooit op in een ruimte waarin zich een open vuur bevindt, zoals een waakvlam van een boiler of een fornuis.

  • Vul vaten nooit in een voertuig of vrachtwagen of op een oplegger met plastic afdekking. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of van de aanhanger en vul de tank pas als de machine op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, dan is het beter dergelijke machines bij te vullen uit een draagbaar vat dan met behulp van een brandstofpistool.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden.

  • Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.

Algemeen onderhoud

  • Gebruik de machine nooit in een afgesloten ruimte. De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif.

  • Zorg ervoor dat moeren en bouten goed zijn vastgedraaid, in het bijzonder de bevestigingsbouten van het mes. Houd de machine in goede conditie.

  • Doe nooit iets wat de functie van een veiligheidsvoorziening belemmert of wat ervoor zorgt dat een veiligheidsvoorziening minder bescherming biedt. Controleer regelmatig of ze goed werken.

  • Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere aangekoekte rommel. Verwijder gemorste olie of brandstof en met brandstof doortrokken rommel. Laat de motor afkoelen voordat u de machine stalt.

  • Als u iets raakt, stop dan en inspecteer de machine. Indien nodig repareren vóór u de maaimachine opnieuw start.

  • Maak nooit instellingen en doe geen reparaties zolang de motor loopt.

  • De onderdelen van de grasvanger kunnen slijten of beschadigd raken, waardoor bewegende delen zichtbaar worden of voorwerpen kunnen worden uitgeworpen. Controleer de onderdelen regelmatig en vervang deze indoen nodig. Gebruik hiervoor onderdelen die door de fabrikant worden aanbevolen.

  • De maaimessen zijn scherp en kunnen tot snijwonden leiden. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen met een dikke voering en wees extra voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

  • Controleer de goede werking van de remmen regelmatig. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

  • Zorg dat de op de machine aangebrachte veiligheidsinformatie en instructies in goede staat verkeren en vervang ze indien nodig.

  • Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd.

Model 74657

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 89 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in ISO 11094.

Hand-/armtrillingen

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 1,1 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 1,2 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,6 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,36 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,18 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Model 74661

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 93 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Hand-/armtrillingen

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 3,1 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 2,4 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 1,5 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,37 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,19 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal93-7009
decaloemmarkt
decal99-3943
decal105-7015
decal106-8717
decal112-9840
decal119-8814
decal119-8815
decal120-5469
decal120-5470
decal121-2989b
decal131-1097
decal131-3948
decalbatterysymbols
decal131-4036
decal132-0872
decal121-0772
decal121-0773
decal132-0869

Algemeen overzicht van de machine

g027829

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen in Figuur 4, en Figuur 5 voordat u de motor start en de machine gebruikt.

g027839

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft drie standen – UIT, LOPEN en START. Als u het contactsleuteltje op START draait en loslaat, zal het zelf naar LOPEN draaien. Als u het sleuteltje op UIT draait, wordt de motor afgezet; het verdient echter aanbeveling het sleuteltje altijd uit het contact te verwijderen als u de machine verlaat om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start (Figuur 5).

Gashendel

De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot SNEL ().

Chokeknop

Trek de chokeknop uit totdat de motor het vereiste benzine-/luchtmengsel heeft (). Sluit de Choke-klep door de knop in te duwen om de motor normaal te laten lopen.

Maaimesschakelaar (aftakas, PTO)

Met de aftakasschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool (PTO), schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit (Figuur 5).

Rijhendels en parkeerstand

De rijhendels zijn snelheidsgevoelig en bedienen de onafhankelijke wielmotoren. Als u een hendel naar voren of naar achteren beweegt, draait het wiel aan dezelfde kant vooruit of achteruit; de snelheid van de wielen is evenredig aan hoever u de hendel beweegt. Zet de rijhendels vanuit het midden naar buiten in PARKEER en verlaat de machine (Figuur 13). Zet de rijhendels altijd in PARKEER als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.

Smart Speed

De hendel van het Smart Speed™ systeem bevindt zich onder de bestuurdersstoel en geeft de bestuurder de keuze uit drie snelheidsbereiken: trimmen, slepen en maaien (Figuur 16).

Brandstofvenstertje

Met het brandstofvenstertje aan de linkerkant van de machine kunt u nagaan of er zich brandstof in de tank bevindt (Figuur 6).

g014521

Maaihoogtehendel

Met de maaihoogtehendel kunt u het maaidek opheffen en neerlaten vanuit de bestuurdersstoel. Als de hendel omhoog wordt gezet, naar de bestuurder toe, wordt het maaidek opgeheven van de grond en als de hendel omlaag wordt gezet, van de bestuurder af, wordt het maaidek neergelaten. Stel de maaihoogte alleen in als de machine niet rijdt.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Brandstof bijvullen

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen.

  • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze ruimte in de tank geeft benzine de kans om uit te zetten.

  • Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent, en houd de brandstof weg van open vuur of vonken.

  • Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Benzinevaten niet in een vrachtwagen of aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kan isoleren, waardoor de afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.

  • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste een machine met een benzinemotor eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

  • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

  • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.

Waarschuwing

Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw gezicht uit de buurt van de vulpijp en de opening van de tank of blik met conditioner.

  • Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de benzine vers gedurende opslag van maximaal 90 dagen. Als u de machine langer wilt opslaan, is het raadzaam de benzine af te tappen uit de brandstoftank.

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/ conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

Note: Verzeker dat de motor is uitgeschakeld en de rijhendels in de parkeerstand staan.

Note: Gebruik het brandstofvenstertje om voor het tanken na te gaan of er zich brandstof in de tank bevindt (Figuur 7).

Important: Vul de brandstoftank niet te vol. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Overvullen kan leiden tot brandstoflekken, motorschade of schade aan het systeem om de uitlaatgassen te beheersen.

g027243

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

Veiligheid staat voorop

Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Gevaar

Als u maait op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de controle over de machine verliest.

  • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Gebruik de machine niet in de buurt van water.

Gevaar

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen.

g000513

Voorzichtig

Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, handschoenen, veiligheidsschoenen en een helm.

g009027

Werking van het veiligheidssysteem

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • De maaimessen zijn uitgeschakeld.

  • De rijhendels staan in PARKEER.

Het veiligheidssysteem zorgt ook dat de motor wordt gestopt wanneer de rijhendels niet in PARKEER staan en u de bestuurdersstoel verlaat.

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, met de rijhendels in PARKEER en zet de messchakelaar AAN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    2. Blijf zitten op de bestuurdersstoel en schakel de messchakelaar in de UIT-stand. Zet een van de rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de andere rijhendel.

    3. Blijf zitten op de bestuurdersstoel, zet de messchakelaar UITen zet de rijhendels vast in de PARKEERSTAND. Start de motor. Als de motor loopt, schakelt u de messchakelaar in en komt u iets overeind uit de bestuurdersstoel; de motor moet stoppen.

    4. Blijf zitten op de bestuurdersstoel, zet de messchakelaar UITen zet de rijhendels vast in PARKEER. Start de motor. Als de motor loopt, moet u de rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand zetten en de aftakas inschakelen. Kom dan iets overeind uit de bestuurdersstoel; de motor moet stoppen.

    Motor starten

    Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken (Figuur 10).

    Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 10 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging de motor 60 seconden laten afkoelen. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor schade oplopen.

    g027580

    Bediening van de maaimessen

    Met de messchakelaar schakelt u de aandrijving naar de maaimessen in of uit. Deze schakelaar schakelt de aandrijving van werktuigen die worden aangedreven door de motor, zoals het maaidek en de maaimessen.

    De maaimessen inschakelen

    Important: Schakel de maaimessen niet in als u de machine geparkeerd hebt in hoog gras; de riem of koppeling kan dan worden beschadigd.

    Note: U moet de maaimessen altijd inschakelen met de gashendel op SNEL (Figuur 11 ).

    g027582

    De maaimessen uitschakelen

    g027538

    De motor afzetten

    1. Schakel de maaimessen uit door de aftakasschakelaar naar UIT te duwen (Figuur 11).

    2. Zet de gashendel op SNEL.

    3. Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.

    Met de machine rijden

    U doet er goed aan om voor het gebruik van de machine te begrijpen wat maaien met nuldraaicirkel inhoudt. De aangedreven wielen werken onafhankelijk en worden aangedreven door een hydraulische motor op elke as. Zo kan het ene wiel achteruit draaien terwijl het andere vooruit draait, zodat de machine op zijn plaats ronddraait in plaats van een bocht te maken. Zo is de maaier veel wendbaarder, maar vereist wel wat aanpassing als de bestuurder het systeem niet gewoon is.

    Waarschuwing

    De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

    • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

    • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). De gashendel op SNEL zetten kan het beste zijn met het oog op de prestaties. Bij de meeste werkzaamheden moet de gashendel volledig open staan.

    g004532

    Vooruitrijden

    Note: Wees altijd voorzichtig als u achteruitrijdt of draait.

    1. Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    2. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 14).

      g008952

      Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijke druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 14).

      Om te draaien, vermindert u de druk op de rijhendels in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 14).

      Hoe verder u de rijhendels in een van beide richtingen beweegt, des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.

      Om de machine te stoppen, duwt u de rijhendels naar de NEUTRAAL-stand.

    Achteruitrijden

    Note: Wees altijd voorzichtig als u achteruitrijdt of draait.

    1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.

    2. Om achteruit te rijden, kijkt u achteruit en naar beneden terwijl u de rijhendels langzaam achteruit trekt (Figuur 15).

      g008953

      Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijke druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 15).

      Om te draaien, vermindert u de druk op de rijhendel in de richting waarin u wilt draaien.

      Om te stoppen, zet u de rijhendels in de VRIJSTAND.

    Het Smart Speed

    De hendel van het Smart SpeedTM besturingssyteem bevindt zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 16) en geeft de bestuurder de keuze uit drie snelheidsbereiken: trimmen, slepen en maaien.

    g027625

    Om van snelheid te veranderen, gaat u als volgt te werk:

    1. Zet de rijhendels in VRIJSTAND en dan naar buiten in PARKEER.

    2. Schakel de aftakas uit.

    3. Zet de hendel in de gewenste stand.

    Wat volgt, is uitsluitend bedoeld als gebruiksaanbeveling. De instelling is afhankelijk van de grassoort, het vochtgehalte en de hoogte van het gras.

    Aanbevolen gebruik:TrimmenSlepenMaaien
    ParkerenX  
    Zwaar, nat grasX  
    InstructieX  
    Maaisel opvangen X 
    Mulchen X 
    Normaal maaien  X
    Transport  X

    Trimmen

    Dit is de laagste snelheid. Deze snelheid wordt aanbevolen voor de volgende gevallen:

    • Parkeren

    • Zwaar, nat gras maaien

    • Instructie

    Slepen

    Dit is de middelste snelheid. Deze snelheid wordt aanbevolen voor de volgende gevallen:

    • Maaisel opvangen

    • Mulchen

    Maaien

    Dit is de hoogste snelheid. Deze snelheid wordt aanbevolen voor de volgende gevallen:

    • Normaal maaien

    • De machine transporteren

    De machine afzetten

    Om de machine uit te schakelen, moet u de rijhendels in de NEUTRAAL-stand zetten en naar buiten in de PARKEER-stand duwen, de aftakas uitschakelen, de gashendel tussen Half en Vol zetten en het contactsleuteltje op UIT draaien. Verwijder het sleuteltje uit het contact.

    Waarschuwing

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

    U moet altijd het contactsleuteltje verwijderen en de rijhendels naar buiten in PARKEER zetten wanneer u de machine onbeheerd laat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

    De maaihoogte instellen

    Note: De transportstand is de hoogste maaihoogtestand of maaihoogte (115 mm), zoals geïllustreerd in Figuur 17.

    De maaihoogte wordt bepaald met de hendel rechts van de bestuurdersstoel (Figuur 17).

    g027697

    Antiscalpeerrollen afstellen

    Voor modellen met een maaidek van 107 cm

    Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.

    Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE VRIJSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de antiscalpeerrollen af in een van de volgende standen:

      • Bovenste gat – gebruik deze stand als het maaidek op een maaihoogte van 63 mm of lager staat (Figuur 18).

      • Onderste gat – gebruik deze stand als het maaidek op een maaihoogte van 76 mm of hoger staat (Figuur 18).

      g019929

    Antiscalpeerrollen afstellen

    Voor modellen met een maaidek van 127 cm

    Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.

    Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE VRIJSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de antiscalpeerrollen (Figuur 19) in zodat deze zo goed mogelijk overeenkomen met de ingestelde maaihoogte.

      g010233

    Bestuurdersstoel instellen

    Beweeg de stoel naar voor of naar achter zoals getioond in Figuur 20.

    g027249

    Rijhendels afstellen

    De hoogte instellen

    U kunt de rijhendels hoger of lager afstellen, voor meer comfort (Figuur 21).

    g027252

    Hoek van rijhendels verstellen

    U kunt de hoek van de rijhendels naar voren of achteren afstellen, voor meer comfort.

    1. Verwijder de bovenste bout waarmee de rijhendel is bevestigd aan de schacht van de bedieningsarm.

    2. Draai de onderste bout los totdat u de rijhendels naar voren of naar achteren kunt bewegen (Figuur 21).

    3. Draai de moeren aan om de rijhendel vast te zetten in de nieuwe stand.

    4. Stel vervolgens ook de andere rijhendel af.

    Machine met de hand duwen

    Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine niet, dit kan schade veroorzaken.

    Deze machine is uitgerust met een elektrisch remmechanisme. Om de machine te duwen, dient het contactsleuteltje in de stand LOPEN te staan. De accu moet geladen zijn en werken om de elektrische rem te kunnen uitschakelen.

    De machine duwen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Zoek de omloophendels op het frame aan beide kanten van de machine.

    4. Zet de omloophendels naar voren door het "sleutelgat" en dan naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 22).

      Note: Doe dit met elke hendel.

    5. Breng de rijhendels naar binnen in de VRIJSTAND en draai het contactsleuteltje in de stand DRAAIEN.

      Note: Start de machine niet.

      Note: U kunt de machine nu duwen.

      g017303
    6. Als u klaar bent, dient het contactsleuteltje opnieuw in STOP te staan om te voorkomen dat de accu ontlaadt.

    Note: Als de machine niet kan worden bewogen, is de elektrische rem mogelijk nog ingeschakeld. Indien nodig kunt u de elektrische rem handmatig uitschakelen, zie Elektrische rem vrij zetten.

    Gebruik van de machine

    Zet de omloophendels naar achteren door het spiegat en dan naar beneden om ze vast te zetten zoals wordt getoond in Figuur 22.

    Note: Doe dit met elke hendel.

    Zijuitworp gebruiken

    Voor modellen met een maaidek van 107 cm

    Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met deze machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

    Uitworpafsluiter verwijderen om uitwerpkanaal te gebruiken

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder de 2 moeren en bouten waarmee de uitworpafsluiter aan de machine is bevestigd (Figuur 23).

      g009660
    4. Verwijder de afvoerafsluiter.

    5. Til de grasgeleider op en ga naar de borgmoer op de draaistang van de grasgeleider.

    6. Verwijder de aanwezige dunne moer (⅜").

    7. Monteer de keerplaat op de draaistang (Figuur 24).

      Note: Gebruik de aanwezige dunne moer (⅜") om de plaat aan de maaier te bevestigen.

      Note: De keerplaat wordt samen met de machine geleverd als een los onderdeel.

      g005667
    8. Draai de moer vast met 7 tot 9 N·m.

    9. Laat de grasgeleider over de uitwerpopening zakken.

      Important: Het maaidek moet zijn uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert als de machine in de zijuitworpmodus staat.

    De uitworpafsluiter monteren om te mulchen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder de keerplaat van het maaidek (Figuur 24).

    4. Til de grasgeleider op en schuif de lippen boven op de afvoerafsluiter onder de bevestigingsstang van de grasgeleider door.

    5. Draai de afvoerafsluiter naar beneden op de opening en op de onderste lip van het maaidek (Figuur 25).

      g005652
    6. Zet de uitworpafsluiter vast aan de onderste lip van het maaidek met twee bouten (¼ x 2½") en twee dopmoeren (¼") zoals getoond in Figuur 25.

      Note: Draai de moeren niet te strak aan. Hierdoor kan de afsluiter vervormen en in aanraking komen met de messen.

    Zijuitworp gebruiken

    Voor modellen met een maaidek van 127 cm

    Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met deze machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

    Rechterplaat verwijderen om de zijuitworp te gebruiken

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen verwijderen

    4. Verwijder de 2 knoppen en de klemringen waarmee de rechterplaat is bevestigd aan het maaidek (Figuur 26).

      g005655
    5. Verwijder vervolgens de rechterplaat en laat de grasgeleider over de uitworpopening zakken (Figuur 26 en Figuur 27).

      g024261
    6. Monteer de bevestigingen in de openingen in de bovenkant van het maaidek om rondvliegend vuil te voorkomen.

    7. Monteer het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen monteren.

    8. Til de grasgeleider op en breng twee bouten (5/16" x ¾") aan in de twee gaten in de uitsparing van het maaidek.

    9. Monteer de keerplaat op het maaidek (Figuur 28).

      Note: Zet de plaat met de twee borgmoeren (5/16") vast aan het maaidek.

      Note: De keerplaat wordt samen met de machine geleverd als een los onderdeel.

      g015321
    10. Draai de bevestigingen vast met 7 tot 9 N·m.

    11. Laat de grasgeleider over de uitwerpopening zakken.

      Important: Het maaidek moet zijn uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert als de machine in de zijuitworpmodus staat.

    Rechterplaat monteren voor mulching

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder de keerplaat van het maaidek (Figuur 28).

    4. Verwijder het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen verwijderen.

    5. Schuif de rechterplaat onder het maaidek en bevestig het met 2 knoppen en klemringen (holle kant gericht naar het maaidek) zoals wordt getoond in Figuur 26 en Figuur 27.

      Important: Zorg ervoor dat het lipje helemaal rechts op de rechterplaat buiten het maaidek zit en gelijk met de wand van het maaidek is.

    6. Monteer het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen monteren.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    Waarschuwing

    Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

    3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

    4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de rem in werking en sluit de brandstofklep.

    5. Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper (Figuur 29).

      g027708

    De machine laden

    Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die breder is dan de machine. Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af (Figuur 30).

    g027995

    Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke oprijplaten voor elke zijde van de machine.

    Zorg dat de oprijplaat zo lang is dat de hellingshoek niet groter is dan 15 graden (Figuur 31). Op een vlakke ondergrond moet u dus een oprijplaat gebruiken die minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van de maaier blijven haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achterover kantelt of dat u de controle verliest. Als u de machine inlaadt op of in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de oprijplaat maakt zo klein mogelijk.

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Gebruik één oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke hellingbanen voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

    • Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af.

    • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

    g027996

    Tips voor bediening en gebruik

    Gebruik van de snel-stand van de gashendel

    Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.

    Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

    Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

    Eén derde van de lengte van het gras afmaaien

    Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

    Maairichting afwisselen

    Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Met de juiste regelmaat maaien

    Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.

    Een lagere maaisnelheid gebruiken

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Gras niet te kort afmaaien

    Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zettem om een golvend gazon te voorkomen.

    Stoppen

    Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

    Onderkant van het maaidek schoonhouden

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Oliepeil controleren.
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Maaimessen controleren.
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle smeerpunten smeren.
  • Het schuimelement reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Bandenspanning controleren.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Papierelement een onderhoudsbeurt geven(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Motorolie verversen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer de bougie(s).
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Papierelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • De bougie(s) vervangen.
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
  • Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde onderhoudsprocedures worden uitgevoerd.
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De stoel omhoog zetten

    Verzeker dat de rijhendels in PARKEER vergrendeld zijn, til de stoel dan naar voren op.

    Om bij de volgende onderdelen te kunnen komen, hoeft u enkel de stoel omhoog te zetten.

    • Plaatje met serienummer

    • Instructiesticker voor controle en onderhoud

    • Bouten voor het verstellen van de stoel

    • Brandstoffilter

    • Accu en kabels

    De afdekking van het maaidek losmaken

    Maak de 2 onderste bouten van de afdekking los om toegang te verkrijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 32).

    g027794

    Note: Draai de bouten altijd vast om de afdekking te bevestigen na onderhoudswerkzaamheden.

    Smering

    De lagers smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle smeerpunten smeren.
  • Type vet: nr. 2 vet op lithiumbasis

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Reinig de smeernippels (Figuur 33 en Figuur 34) met een doek.

      Note: Indien nodig verf van de voorkant van de nippel(s) afkrabben.

      g014522
      decal106-8717
    4. Sluit een smeerpistool aan op elke smeernippel en spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt (Figuur 33 en Figuur 34).

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    De elementen verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.

    4. Til het deksel op en draai het luchtfilter uit de motor (Figuur 35).

      g027800g027801
    5. Neem het schuimelement van het papieren element (Figuur 36).

      g027802

    Het schuimelement een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Reinig het schuimelement met water en vervang het indien het beschadigd is.

    Het papierelement een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Papierelement een onderhoudsbeurt geven(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Papierelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen.

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de afdichting.

      Important: Het papierfilter nooit reinigen met te harde perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd.

    Motorolie verversen

    Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Carterinhoud: 2,4 liter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g017470

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Important: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Laat de motor nooit lopen als de olie Lager staat dan de onderste markering, omdat de motor daardoor beschadigd kan raken.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Controleer of de motor is afgezet, horizontaal staat en is afgekoeld zodat de de olie tijd heeft om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 38).

    4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    g008792

    Motorolie verversen en oliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat alle olie volledig kan worden afgetapt.

    2. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Tap de motorolie af.

      g027799g027823
    5. Vervang het motoroliefilter (Figuur 40).

      g027477

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai de filter nog ¾ slag extra vast.

    6. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 41).

      g027660

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de bougie(s).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De bougie(s) vervangen.
  • Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien nodig nieuwe bougies.

    Type: Champion® RN9YC of NGK® BPR6ES

    Elektrodenafstand: 0,76 mm

    Bougie verwijderen

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g008791

      Note: Door de diepe uitsparing rond de bougie is doorblazen met perslucht de meest effectieve manier om de holte te reinigen. De bougie is heel goed bereikbaar als de ventilatorbehuizing wordt verwijderd voor reinigingswerkzaamheden.

    Bougie controleren

    Important: Bougie(s) nooit schoonmaken. Vervang een bougie altijd als deze een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm.

    g008794

    Bougie monteren

    Draai de gloeibougie(s) vast met een torsie van 25 tot 30 N·m.

    g010687

    Het koelsysteem reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Verwijder voor elk gebruik gras en vuil van het luchtinlaatrooster.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de luchtfilter van de motor.

    4. Verwijder het motorscherm.

    5. Om te voorkomen dat vuil in de luchtinlaat komt, plaats de luchtfilter op de filterbasis.

    6. Verwijder vuil en gras van de onderdelen.

    7. Verwijder de luchtfilter en plaats het motorscherm.

    8. De luchtfilter monteren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Verricht onderhoudswerkzaamheden in verband met het brandstofsysteem als de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    Brandstoffilter van de slang vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zorg ervoor dat de rem ingeschakeld is, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027939g029685

    Onderhoud elektrisch systeem

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    Accu opladen

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de accu.

    4. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figuur 46).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

      Waarschuwing

      Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

      • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    5. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) over de kabel.

    6. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 46).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    7. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 46) en til de accu uit de accubak.

      g005072

    Accu opladen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
    1. Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Accu verwijderen.

    2. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6 tot 10 A.

      Note: De accu niet te ver opladen.

    3. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 47).

      g000538

    Accu plaatsen

    1. Plaats de accu in de bak (Figuur 46).

    2. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de pluskabel (rood) op de pluspool (+) van de accu aan te sluiten.

    3. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de minkabel op de minpool (–) van de accu aan te sluiten.

    4. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.

    5. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 46).

    6. Zet de stoel omlaag.

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    Zekeringtype:

    • Hoofdleiding F1 – 30 A, steekzekering

    • Laadcircuit F2 – 25 A, steekzekering

    1. Verwijder de schroeven waarmee het bedieningspaneel is bevestigd.

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    2. Breng het bedieningspaneel omhoog om toegang te krijgen tot de hoofdkabelboom en het zekeringenblok (Figuur 48).

    3. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog (Figuur 48).

      g014921
    4. Plaats het bedieningspaneel terug op zijn plaats.

      Note: Gebruik de schroeven die u eerder hebt verwijderd om het paneel weer te bevestigen.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 49). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Kijk naar de aanbevolen maximale druk van de bandenfabrikant op de zijkant van de banden van de zwenkwielen.

    Pomp de banden van de achteraandrijfwielen op tot 0,82 bar.

    g000554

    Elektrische rem vrij zetten

    De elektrische rem kan worden vrijgezet door de verbindingsarmen manueel naar voren te draaien. Zodra de elektrische rem van stroom wordt voorzien, wordt hij teruggesteld.

    1. Draai het contactsleuteltje op UIT of koppel de accu af.

    2. Zoek de as van de elektrische rem waar de verbindingsarmen gekoppeld zijn (Figuur 50).

    3. Draai de as naar voren om de rem vrij te zetten.

      g027911

    Onderhoud van het maaimachine

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.

    Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel TORO-mes. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Waarschuwing

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, en verwijder de contactsleutel.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Maaimessen controleren.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 51).

      Note: Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u de maaimessen verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    2. Controleer de messen, met name het gebogen deel (Figuur 51).

      Note: Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert (3 en 4 in Figuur 51), moet u het mes direct vervangen.

      g006530

    Controle op kromme messen

    Note: De machine moet op een egaal oppervlak staan voor de volgende procedure.

    1. Zet het maaidek op de hoogste maaipositie.

    2. Draai terwijl u dikke handschoenen of andere adequate handbescherming draagt langzaam het te meten mes in een stand die effectieve meting mogelijk maakt van de afstand tussen de maairand en het egale oppervlak waarop de machine staat (Figuur 52).

      g014972
    3. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 53).

      g014973
    4. Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de maairand aan de andere kant nu in dezelfde stand staat (Figuur 54).

      g014974
    5. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 55).

      Note: De speling mag niet meer dan 3 mm bedragen.

      g014973
      1. Als het verschil tussen A en B groter is dan 3 mm, vervang dan het mes door een nieuw mes; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.

        Note: Als een krom mes is vervangen door een nieuw mes en de afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan is het mogelijk dat de mesas verbogen is. Neem contact op met een erkende Toro-dealer voor service.

      2. Ga als het verschil binnen de grenzen ligt door met het volgende mes.

    Herhaal deze procedure op elk mes.

    Maaimessen verwijderen

    Een mes moet worden vervangen als u vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro-messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 56).

      g027833

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 57).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000552
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 58).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 57).

      g000553
    3. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 56).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 56).

    3. Draai de mesbout vast met 47 tot 88 N·m.

    Maaidek horizontaal stellen

    Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u het maaidek installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.

    Voordat u het maaidek horizontaal afstelt moet u eerst controleren of er verbogen maaimessen zijn; verwijder en vervang eventueel verbogen maaimessen; lees Onderhoud van de maaimessen voordat u dit doet.

    Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en dan voor/achter.

    Eisen:

    Gelijkstellen in de breedterichting

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de middelste positie.

    4. Draai het mes/de messen voorzichtig zodat ze zij aan zij staan (Figuur 59 en Figuur 60).

      g009682
      g005278
    5. Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figuur 59).

      Note: Als het verschil tussen de afstanden groter is dan 5 mm is bijstelling noodzakelijk; ga verder met de rest van deze procedure.

    6. Ga naar de linkerkant van de machine.

    7. Draai de borgmoer aan de zijkant los.

    8. Breng de linkerkant van het maaidek omhoog of omlaag door aan de achterste borgmoer te draaien. (Figuur 61).

      Note: Draai de achterste borgmoer met de klok mee om het maaidek hoger te zetten; draai de achterste borgmoer tegen de klok in om het maaidek lager te zetten.

      g027588
    9. Controleer de instellingen in de breedterichting opnieuw. Herhaal deze stappen totdat de juiste metingen worden verkregen.

    10. Ga verder met het afstellen van het maaidek door de schuinstand van het maaimes in de lengterichting te controleren; raadpleeg Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen.

    Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen

    Controleer de schuinstand van het maaimes telkens wanneer u de maaier monteert. Als de voorkant van het maaidek meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand van het maaimes als volgt in:

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de middelste positie.

      Note: Controleer of de maaimessen horizontaal staan en pas dit aan als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie Gelijkstellen in de breedterichting.

    4. Draai de messen voorzichtig zodat ze van voren naar achteren staan (Figuur 62 en Figuur 63).

      g009658
      g009659
    5. Meet de afstand tussen de rand van zowel het voorste mes als de rand van het achterste mes tot het horizontale oppervlak (Figuur 62).

      Note: Als de rand van het voorste mes niet 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u de voorste borgmoer afstellen.

    6. Om de schuinstand in te stellen, moet u de stelmoer op de voorkant van het maaidek draaien (Figuur 64).

      Note: Om de voorkant van het maaidek hoger te zetten, draait u de stelmoer vaster. Om de voorkant van het maaidek lager te zetten, draait u de stelmoer losser.

      g014634
    7. Controleer de schuinstand nogmaals na het instellen, ga door met het instellen van de moer totdat de rand van het voorste mes 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes (Figuur 62).

    8. Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals controleren of het maaidek van links naar rechts horizontaal staat; zie Gelijkstellen in de breedterichting.

    Maaidek verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    4. Draai de twee onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; Zie .

    5. Verwijder de R-pen uit de voorste steunstang en neem de stang uit de beugel van het maaidek (Figuur 65).

      g014635
    6. Laat de voorkant van het maaidek voorzichtig neer op de grond.

    7. Hef het maaidek en de ophangbeugels op van de achterste hefstang en laat het maaidek voorzichtig neer op de grond (Figuur 66).

      g005077
    8. Schuif het maaidek naar achteren om de drijfriem van het maaidek te verwijderen van de motorpoelie.

    9. Schuif het maaidek weg van onder de machine.

      Note: Bewaar alle onderdelen voor latere montage.

    Maaidek monteren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Schuif het maaidek onder de machine.

    4. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    5. Hef de achterkant van het maaidek op en leid de ophangbeugels over de achterste hefstang (Figuur 66).

    6. Bevestig de voorste steunstang aan het maaidek met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 65).

    7. Monteer de maaierriem op de motorpoelie; raadpleeg stap Aandrijfriem van maaidek vervangen.

    8. Draai de twee onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Grasgeleider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Waarschuwing

    Als een uitwerpopening niet is afgesloten, kan het maaidek voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes. Gebruik de machine nooit zonder dat de grasgeleider, de uitworpafsluiter of het grasopvangsysteem is gemonteerd.

    Gebruik de machine nooit zonder dat de grasgeleider, de uitworpafsluiter of het grasopvangsysteem is gemonteerd.

    Controleer vóór elk gebruik de grasgeleider op schade. Vervang vóór gebruik beschadigde filterelementen.

    1. Verwijder de moer (⅜") van de stang onder het maaidek (Figuur 67).

      g005192
    2. Schuif de stang uit de korte afstandshouder, de veer en de grasgeleider (Figuur 67).

    3. Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

    4. Monteer de grasgeleider (Figuur 67).

    5. Schuif de stang met het rechte uiteinde door achterste beugel van de grasgeleider.

    6. Plaats de veer op de stang, met de einddraden omlaag, tussen de beugels van de grasgeleider.

    7. Schuif de stang door de tweede grasgeleider beugel (Figuur 67).

    8. Schuif de stang bij de voorzijde van de grasgeleider door de korte afstandshouder op het maaidek.

    9. Bevestig de achterzijde van de stang aan de maaier met een moer (⅜"), zoals geïllustreerd in Figuur 67.

      Important: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.

    Onderhoud drijfriem van maaidek

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde riemen.

    Aandrijfriem van maaidek vervangen

    Een aantal indicaties van een versleten riem: een gierend geluid tijdens het draaien van de riem, messen die slippen tijdens het maaien, gerafelde randen en schroeiplekken en scheuren op de riem. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Zet de maaihoogte op de laagste stand (38 mm).

    4. Verwijder de kappen van de poelies (Figuur 68).

      g032555
    5. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771), verwijder de spanpoelieveer van de maaidekhaak om de spanning op de spanpoelie te verwijderen en rol dan de riem van de poelies (Figuur 69).

      Waarschuwing

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.

    6. Leg de nieuwe riem rond de motorpoelie en de poelies van het maaidek (Figuur 69).

    7. Gebruik een veerverwijderaar en plaats de spanpoelieveer terug op de maaidekhaak om spanning op de spanpoelie en de riem te zetten (Figuur 69).

    8. Monteer de kappen van de poelies (Figuur 68).

    g014930
    g014931

    Reiniging

    Onderkant van maaimachine wassen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Nadat u de maaimachine heeft gebruikt, moet u de onderkant van de machine telkens wassen om te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter verstrooid.

    Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Maak de machine niet schoon met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, onder de stoel en rond de motor, de hydraulische pompen en de motors.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open (Figuur 71).

      Note: Smeer vaseline op de O-ring van de wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te bevestigen en de O-ring te beschermen.

      g003934
    4. Zet het maaidek in de laagste maaistand.

    5. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.

    6. Schakel de aftakas in en laat de machine één tot drie minuten lopen.

    7. Zet de aftakasschakelaar UIT, stop de motor, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.

    8. Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van de wasaansluiting.

      Note: Als de maaimachine na een wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.

    9. Laat de motor opnieuw één tot drie minuten lopen om het overtollig water te verwijderen.

      Waarschuwing

      Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

      • Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt.

      • Steek nooit uw handen of voeten onder de machine of door openingen in de machine.

    Stalling

    Reiniging en stalling

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels naar buiten in PARKEER, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor.

    3. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Maak de machine niet schoon met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, onder de stoel en rond de motor, de hydraulische pompen en de motors.

    4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    5. Smeer en olie de machine; zie Smering.

    6. Ververs de olie in het carter en het filter; zieMotorolie verversen en oliefilter vervangen.

    7. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    8. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    9. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.

    10. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling.

    11. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

      Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.

      Laat de motor vijf minuten lopen om de brandstof met de toegevoegde stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen.

      Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      Choke de motor. Start de motor en laat deze lopen totdat de motor niet meer start.

      U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

      Important: Benzine waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 30 dagen bewaren.

    12. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand daarvan, zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u 2 eetlepels motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    13. Verwijder vuil en maaisel van de bovenkant van het maaidek.

    14. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

    15. Controleer de conditie van de riemen van de aandrijving en het maaidek.

    16. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Versleten of beschadigde delen repareren of vervangen.

    17. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    18. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar deze op een plaats die u makkelijk kunt onthouden. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De startmotor slaat niet aan.
    1. De aftakas is ingeschakeld.
    2. De rijhendels staan niet in Parkeer.
    3. De accu is leeg.
    4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    5. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    6. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. Aftakas uitschakelen.
    2. Zet de rijhendels in Parkeer.
    3. Accu opladen.
    4. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    5. De zekering vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De choke staat niet op AAN.
    3. Het luchtfilter is vuil.
    4. De bougiekabel(s) zit(ten) los of is (zijn) niet aangesloten.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    8. Verkeerde brandstof in de tank.
    9. Het oliepeil in het carter is te laag.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. De chokehendel op AAN zetten.
    3. Reinig of vervang het luchtfilterelement.
    4. De bougiekabel(s) op de bougie monteren.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    9. Het carter bijvullen met olie.
    De machine drijft niet aan.
    1. De omloopkleppen zijn open.
    2. De tractieriemen zijn versleten, los of stuk.
    3. De tractieriemen zitten niet op de poelies.
    4. De transmissie is uitgevallen.
    1. Sluit de sleepkleppen.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine trilt abnormaal.
    1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    3. De motorpoelie is beschadigd.
    4. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    5. Een bevestigingsbout van het maaimes zit los.
    6. Mesas verbogen.
    1. Draai de montagebouten vast.
    2. Desbetreffende poelie vastzetten.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    5. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. Een antiscalpeerwiel is niet correct afgesteld.
    5. De onderkant van het maaidek is vuil.
    6. De bandenspanning is niet correct.
    7. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Hoogte van antiscalpeerwiel afstellen.
    5. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    6. Banden op juiste spanning brengen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De tractieriem is versleten, los of stuk.
    2. De drijfriem zit niet op de poelie.
    3. De schakelaar van de aftakas (PTO) of de aftakkoppeling is defect.
    4. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    1. Een nieuwe drijfriem monteren.
    2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Een nieuwe drijfriem monteren.

    Schema's

    Installatieschema

    g028022