Inleiding

Deze maaitractor met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om informatie over producten en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figure 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g012436

Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd met de volgende veiligheidssymbolen (Figure 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte product-specifieke conformiteitsverklaring.

Close section

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO5395:2013.

Instructies voor veilige bediening van (rijdende) maaimachines met zittende bestuurder

Lees deze handleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de machine in gebruik neemt.

Het veiligheidssymbool (Figure 2) wordt gebruikt om u attent te maken op mogelijk risico's op lichamelijk letsel. Houd u aan alle veiligheidsberichten bij dit symbool teneinde lichamelijk of zelfs dodelijk letsel te voorkomen.

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Instructie

  • Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met bedieningsorganen en weet hoe u de machine moet gebruiken.

  • U dient erop toe te zien dat de machine niet door kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.

  • Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.

  • Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Zorg ervoor dat u de uitleg over alle pictogrammen op de machine en in de instructies hebt gelezen en begrepen.

  • Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:

    • zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers;

    • als de machine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:

      • onvoldoende grip van de wielen,

      • te snel rijden,

      • onjuist gebruik van de rem,

      • het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk,

      • zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen,

      • onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.

Close section

Brandstofveiligheid

WARNING – Brandstof is zeer ontvlambaar. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen.

  • Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die daar speciaal voor bedoeld zijn.

  • Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het bijvullen niet roken.

  • Vul brandstof bij voordat u de motor start. Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen of brandstof bijvullen als de motor loopt of heet is.

  • Probeer de motor niet te starten als er brandstof is gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

  • Doe steeds de dop weer zorgvuldig op brandstoftanks en -containers.

Close section

Voorbereiding

  • Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool.

  • Draag geen sieraden of losse kleding en bind lang haar op.

  • Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.

  • Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.

    • Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die speciaal daarvoor bedoeld zijn.

    • Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het bijvullen niet roken.

    • Vul brandstof bij voordat u de motor start. Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen of brandstof bijvullen als de motor loopt of heet is.

    • Probeer de motor niet te starten als er brandstof is gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

    • Zorg ervoor dat de afsluitdoppen van brandstoftanks en – blikken weer goed vastzitten.

  • Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.

  • Controleer vr het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.

Close section

Gebruiksaanwijzing

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.

  • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling in vrij schakelen voordat u de motor start.

  • Gebruik de machine nooit zonder de grasgeleider, de complete grasvanger of een zelfsluitend uitwerpkanaal.

  • Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt:

    • niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het op- en afrijden van hellingen.

    • houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en in scherpe bochten;

    • let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;

    • maai nooit dwars over een helling, tenzij de maaimachine speciaal daarvoor is bedoeld.

  • Gebruik de maaimachine niet bij de randen van kliffen, steile hellingen, sloten of dijken.

  • Wees voorzichtig bij het maaien van nat gras.

  • Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of zware werktuigen gebruikt.

    • Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekstangbevestigingspunten.

    • Beperk de belasting tot wat u veilig kunt beheersen.

    • Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig te werk als u achteruitrijdt.

    • Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten, als dit in de bedieningshandleiding wordt geadviseerd.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.

  • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.

  • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.

  • Gebruik de machine nooit als schermen of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.

  • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.

  • Voordat u de bestuurderspositie verlaat:

    • aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;

    • versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in werking stellen;

    • de motor afzetten en het sleuteltje uit het contact nemen.

  • Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit het contact nemen

    • voordat u verstoppingen losmaakt of het uitwerpkanaal ontstopt;

    • voordat u de maaimachine controleert, reinigt of daaraan werkzaamheden verricht;

    • als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer gebruikt:

    • als de maaimachine abnormaal trilt (direct controleren).

  • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

  • Zet de motor af en schakel de aandrijving naar de werktuigen uit:

    • vr het bijvullen van brandstof;

    • vr verwijdering van de grasvanger;

    • voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld.

Close section

Onderhoud en opslag

  • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.

  • Reinig de machine niet met een hogedrukreiniger.

  • Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact kunnen komen met open vuur of vonken.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

  • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.

  • U moet de onderdelen van de grasvanger en de afvoergeleider veelvuldig controleren en, indien nodig, vervangen door onderdelen die de fabrikant heeft aanbevolen.

  • Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.

  • Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.

  • Als het nodig is de brandstoftank af te tappen, doe dit dan buiten.

  • Wees voorzichtig als u de machine afstelt, om te voorkomen dat uw vingers bekneld raken tussen de draaiende messen en de vaste onderdelen van de machine.

  • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik nooit universele onderdelen en accessoires; deze kunnen de machine onveilig maken.

Close section

Slepen

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

  • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.

Close section
Close section

Veilige bediening Toro zitmaaiers

De volgende paragraaf bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten en niet zijn opgenomen in de CEN-norm.

Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als u de machine gebruikt met werktuigen die niet zijn goedgekeurd.

Close section

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 85,8dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 0,8dBA). De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in ENISO5395:2013.

Close section

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 99,1dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 0,4dBA. Het geluidsniveau is vastgesteld volgens de procedures in ISO11094.

Voorzichtig

Langdurige blootstelling aan lawaai tijdens het gebruik van de machine kan leiden tot gehoorverlies.

Draag geschikte gehoorbescherming als u de machine langere tijd gebruikt.

Close section

Trillingen op de handen en armen

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 2,7m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 3,5m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 1,2m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in ENISO 5395:2013.

Voorzichtig

Langdurige blootstelling aan trillingen tijdens het gebruik van de machine kan een verdoofd gevoel in handen en polsen veroorzaken.

Draag handschoenen die de trillingen dempen als u de machine langere tijd gebruikt.

Close section

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 1,6m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,44m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in ENISO5395:2013.

Close section

Hellingsindicator

g011841
Close section

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal93-7276
decal99-5340
decal119-5515
decal104-3238
decal119-2725
decal119-2726
decal119-2730
decal111-8217
decal111-5941
decal104-3237
Close section
Close section

Algemeen overzicht van de machine

Zorg dat u vertrouwd bent met de bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figure 4 en Figure 5).

g012437
g012474
Gewicht262kg
Lengte232cm
Breedte95cm
Maaibreedte92cm
Hoogte104cm
Motortoerental2,600tpm
Nominaal motorvermogen6,84kW bij 3000tpm
Close section

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Brandstoftank vullen

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10vol.% ethanol of 15vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine met meer dan 10vol.% ethanol, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van ongeschikte benzine kan leiden tot een verminderde prestatie en/of schade aan de motor welke mogelijk niet door de garantie wordt gedekt.

  • Geen brandstof gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door de brandstof.

Important: Om gemakkelijker te starten, kunt u het hele maaiseizoen lang brandstofstabilisator toevoegen aan brandstof van niet meer dan 30dagen oud; laat de machine volledig leeglopen als u deze langer dan 30dagen gaat stallen.Gebruik nooit andere brandstofadditieven dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol, of isopropanol.

Gevaar

Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst brandbaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden veroorzaken.

  • Om te voorkomen dat een statische lading de brandstof tot ontbranding kan brengen, moet u het benzinevat en/of de machine voordat u de tank vult op de grond plaatsen, niet op een voertuig of een ander object.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Neem gemorste benzine op.

  • Rook niet als u omgaat met brandstof, en houd brandstof uit de buurt van open vuur en vonken.

  • Bewaar brandstof in een goedgekeurd brandstofvat en buiten bereik van kinderen.

  1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

  2. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder deze.

  3. Vul de brandstoftank bij met loodvrije, normale benzine tot maximaal 6 tot 13mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Vul de brandstoftank niet helemaal.

    Important: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. De ruimte in de tank geeft de brandstof de kans om uit te zetten.

  4. Draai de tankdop stevig vast.

  5. Neem gemorste brandstof op.

  6. Start de motor niet als er gemorste brandstof, geopende brandstofvaten of andere brandbare vloeistoffen of gassen in de buurt van de machine zijn.

Close section

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Close section

Parkeerrem gebruiken

Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

Parkeerrem in werking stellen

  1. Trap het rempedaal in (Figure 5) en houd dit ingetrapt.

  2. Beweeg de parkeerremhendel naar rechts (Figure 6).

  3. Neem uw voet langzaam van het rempedaal.

    g028358

    Note: Het koppelings-/rempedaal moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan.

Close section

Parkeerrem vrijzetten

  1. Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt (Figure 5).

  2. Beweeg de parkeerremhendel naar links (Figure 6).

  3. Laat het rempedaal nu langzaam opkomen.

Close section
Close section

Bestuurdersstoel instellen

U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.

  1. Til de stoel op en draai de instelknoppen los (Figure 7).

    g008253
  2. Schuif de stoel naar de gewenste stand en draai de knoppen weer vast.

Close section

Bediening van de aftakas

Met de mes-knop schakelt u de aandrijving naar de maaimessen in of uit.

De maaimessen inschakelen

  1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.

  2. Trek de maaimes-knop uit in de ingeschakelde positie (Figure 5).

Close section

De maaimessen uitschakelen

  1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.

  2. Druk de maaimesknop in om uit te schakelen (Figure 5).

Close section
Close section

De maaihoogte instellen

Met de maaihoogtehendel stelt u het maaidek in op de gewenste maaihoogte. De maaihoogte kan in zeven standen worden gezet, van ongeveer 30 tot 80mm.

Important: U moet de maaihoogtehendel in de hoogste stand zetten (7) als u de machine van het gras rijdt, om beschadiging van de maaimessen te voorkomen.

  1. Druk op de knop op de maaihoogtehendel en houd de knop ingedrukt (Figure 8).

    g012441
  2. Zet de maaihoogtehendel in de gewenste stand.

  3. Laat de knop los.

Close section

Motor starten

  1. Open de brandstofklep; deze bevindt zich tussen de brandstoftank en de motor (Figure 9).

    g008258

    Note: De klep moet in n lijn met de brandstofslang staan.

  2. Neem plaats op de bestuurdersstoel.

  3. Controleer of de tractiepedalen in de neutraalstand staan.

  4. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen.

  5. Schakel de maaimessen (aftakas) uit; zie Figure 5 in Bedieningsorganen.

    Note: De motor zal niet starten als de maaimessen zijn ingeschakeld.

  6. Als de motor koud is, zet u de gashendel in de stand Choke (helemaal omhoog) (Figure 10).

    g015676

    Note: Als u een warme motor start, zet u de gashendel op Snel (haas).

  7. Zet de gashendel op Langzaam (schildpad) (Figure 10).

  8. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het sleuteltje op Start (Figure 11).

    Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

    g012447

    Important: Als de motor na 15seconden continu starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Uit draaien en de startmotor 2minuten laten afkoelen; zie .

  9. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam op Snel (haas).

Close section

Motor afzetten

  1. Beweeg de gashendel naar Langzaam (schildpad) (Figure 10).

    Note: Als de motor terugslaat, zet dan de gashendel op Snel (haas) voordat u de motor afzet.

  2. Draai het contactsleuteltje op Uit (Figure 11).

    Note: Als de motor zwaar belast is geweest of heet is, moet u deze nog een minuut laten draaien voordat u het contactsleuteltje op Uit draait. Hierdoor kan de motor afkoelen voordat u de motor afzet. In een noodgeval kunt u de motor afzetten door het contactsleuteltje op Uit te draaien.

Close section

Het veiligheidssysteem gebruiken

Voorzichtig

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Vervang schakelaars om de twee jaar ongeacht of ze wel of niet naar behoren functioneren.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • De bestuurder op de stoel zit.

  • Het rempedaal is ingetrapt.

  • De aftakasknop is uitgeschakeld.

  • Het tractiepedaal in de neutraalstand staat.

Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt gestopt als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl het tractiepedaal niet in de neutraalstand staat, de parkeerrem niet in werking is gesteld of de aftakas is ingeschakeld.

Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de maaimachine wordt gestopt, wanneer:

  • U de machine in de achteruitstand zet terwijl de maaimessen zijn ingeschakeld.

  • U de grasvanger verwijdert of leegstort.

Close section

KeyChoice® schakelaar instellen voor Werken in de achteruit-stand

Dankzij een interlockschakelaar op de machine wordt de aftakas uitgeschakeld als u achteruitrijdt. Als u de rijsnelheidshendel in de achteruitstand zet terwijl de messen (aftakas) zijn ingeschakeld (dat wil zeggen als er maaimessen of andere werktuigen in gebruik zijn), zullen de messen tot stilstand komen. Maai uitsluitend in de achteruitstand, als dat strikt noodzakelijk is.

Als u de maaimessen moet gebruiken terwijl u achteruitrijdt, moet u de interlockschakelaar uitzetten met behulp van de KeyChoice-schakelaar die zich naast de beugel van de bestuurdersstoel bevindt (Figure 12).

g008261

Gevaar

Wanneer u achteruitrijdt terwijl de maaimessen of andere werktuigen in gebruik zijn, bestaat het gevaar dat u een kind of een andere omstander overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg.

  • Maai uitsluitend in de achteruitstand, als dat strikt noodzakelijk is.

  • Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de KeyChoice-schakelaar als dit strikt noodzakelijk is.

  • Kijk altijd omlaag en achterom vr en tijdens het achteruitrijden.

  • Gebruik de KeyChoice-schakelaar alleen wanneer u er zeker van bent dat er geen kinderen of andere omstanders binnen het maaigebied zullen komen.

  • Let heel goed op als u de interlockschakelaar hebt uitgezet: door het lawaai van de motor merkt u mogelijk niet dat een kind of andere omstander zich in het maaigebied bevindt.

  • Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen of onbevoegde gebruikers, wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

  1. Schakel de maaimessen in.

  2. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de schakelaar (Figure 12).

  3. Draai het KeyChoice-sleuteltje om.

    Een rood lampje op het voorste paneel (Figure 5) gaat branden om aan te geven dat de interlockschakelaar is uitgezet.

  4. Bedien de machine in de achteruit en maak uw werk af.

  5. Schakel de maaimessen uit om de interlock in te schakelen.

  6. Verwijder het KeyChoice-sleuteltje en bewaar dit op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.

Close section
Close section

Veiligheidssysteem testen

Voorzichtig

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer. Gebruik de machine niet totdat deze is gerepareerd. Neem plaats op de stoel en voer de volgende controles uit:

  1. Zet de tractiepedalen in de neutraalstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas in en draai het contactsleuteltje naar de stand Start: De startmotor mag nu niet draaien.

  2. Schakel de aftakas uit, zet de parkeerrem vrij en draai het contactsleuteltje naar de stand Start. De startmotor mag nu niet draaien.

  3. Zet de tractiepedalen in de neutraalstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en start de motor. Als de motor loopt, zet u de parkeerrem vrij en komt u iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet afslaan.

  4. Zet de tractiepedalen in de neutraalstand, schakel de aftakas uit, zet het tractiepedaal in de neutraalstand en start de motor. Als de motor loopt, schakelt u de aftakas in en zet u het tractiepedaal in de achteruitstand. De motor moet afslaan.

  5. Zet de tractiepedalen in de neutraalstand, schakel de aftakas uit, zet het tractiepedaal in de neutraalstand. Start de motor, schakel de aftakas in, draai het KeyChoice sleuteltje om en laat dit weer los. Het lampje Werken-in-achteruit moet nu oplichten.

  6. Schakel de aftakas uit. Het waarschuwingslampje voor werken-in-achteruit moet nu doven.

Close section

De machine met de hand duwen

Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. U mag de machine nooit slepen. Dit kan schade aan de transaxle veroorzaken.

De machine duwen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

  3. Stel de parkeerrem in werking.

  4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

  5. Verwijder het contactsleuteltje.

  6. Verwijder de grasvanger; zie De grasvanger verwijderen.

  7. Druk de rijknop (aan de achterzijde van de machine) naar buiten in de duwstand.

  8. Zet de parkeerrem vrij.

Note: Hierdoor wordt het aandrijfsysteem uitgeschakeld en kunnen de wielen vrij draaien (Figure 13).

g012449
Close section

Gebruik van de machine

  1. Stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de aandrijfhendel in de bedrijfsstand (Figure 13) om het aandrijfsysteem in te schakelen.

    Note: U kunt de machine uitsluitend laten rijden als de aandrijfhendel in de stand In Werking staat.

  3. Monteer de grasvanger; zie Grasvanger plaatsen.

Close section
Close section

De machine stoppen

  1. Laat het tractiepedaal of het pedaal van de achteruit versnelling opkomen.

  2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    Draai het contactsleuteltje op Uit.

  3. Als u de machine onbeheerd laat, moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem gebruiken.

Note: Verwijder het contactsleuteltje en het KeyChoice-sleuteltje uit de desbetreffende schakelaars.

Voorzichtig

Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

Verwijder altijd het contactsleuteltje en het KeyChoice sleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd laat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

Close section

Vooruit en achteruit rijden

Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen.

Vooruitrijden:

  1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten.

  2. Zet uw voet op het pedaal van de vooruitversnelling en trap het pedaal langzaam in om vooruit te rijden (Figure 14).

    g015677

    Note: Om de snelheid te verhogen, moet u het pedaal van de vooruitversnelling intrappen. Om langzamer te rijden, laat u het tractiepedaal opkomen.

Achteruitrijden:

  1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten.

  2. Zet uw voet op het pedaal van de achteruit versnelling en trap het pedaal langzaam in om achteruit te rijden (Figure 14).

    Note: Om de snelheid te verhogen, moet u het pedaal van de achteruit versnelling intrappen. Om langzamer te rijden, laat u het pedaal van de achteruit versnelling opkomen.

Important: Om schade aan de transmissie te voorkomen, moet u altijd eerst de parkeerrem vrijzetten voordat u het tractiepedaal of het pedaal van de achteruitversnelling beweegt.

Important: Zet om schade aan de maaier te voorkomen de maaier altijd in de hoogste maaistand als u de machine van het gras rijdt.

Close section

Grasvanger leegmaken

Zodra de grasvanger vol is, klinkt er een zoemer en moet de grasvanger worden geleegd.

Important: Om te voorkomen dat de afvoertunnel verstopt raakt met gras, moeten de maaimessen (aftakas) worden uitgeschakeld als de zoemer klinkt.

  1. Ontgrendel de borgpen als deze vergrendeld is (Figure 15).

    g012470
  2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit en zet de gashendel op Langzaam.

  3. Trek de storthendel van de grasvanger naar voren om de grasvanger te kantelen (Figure 16).

    g012451
  4. Maak de grasvanger leeg.

  5. Zet de machine naar voren voordat u de grasvanger weer in de werkstand zet om de grasvanger van het gestorte gras te halen.

  6. Beweeg de storthendel langzaam omlaag om de grasvanger terug te zetten in de beginstand.

Close section

Het gras versnipperen (mulch-techniek)

Om het maaisel te versnipperen, moet u een mulchplug op de machine bevestigen.

  1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

  2. Stel de parkeerrem in werking.

  3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

  4. Verwijder de grasvanger; zie De grasvanger verwijderen.

  5. Steek de mulchplug (Figure 17) in de uitwerpopening aan de achterzijde van de machine en haak de plug in de opening van het uitwerpkanaal (Figure 18).

    g012494
    g012448

    Important: Zorg ervoor dat de mulchplug zo geplaatst is dat deze de messen niet raakt.

  6. Monteer de grasvanger; zie Grasvanger plaatsen.

Close section

Optionele trekhaak

De machine kan werktuigen (die niet met de grond in aanraking komen) met een maximum gewicht van 150kg slepen.

  1. Verwijder de grasvanger; zie De grasvanger verwijderen.

  2. Bevestig het werktuig aan de trekhaak onderaan op het achterste deel van de tractor (Figure 19).

    g012452
Close section

Tips voor bediening en gebruik

  • Om de beste resultaten te verkrijgen, moet u de motor op het maximale toerental laten draaien. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg dat de maaimachine niet helemaal door ongemaaid gras omgeven is. U moet altijd n kant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.

  • Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. Als u gras van meer dan 15cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

  • Aanbevolen wordt om bij het versnipperen niet meer dan ongeveer 1/3van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

  • Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

  • Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak.

  • Als het gras langer dan normaal is of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen, het gras op deze hoogte maaien en daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.

  • Als u de machine moet stoppen tijdens het maaien, kan er een kluit maaisel op het gazon terechtkomen. Om dit te voorkomen, moet u als volgt te werk gaan:

    • Schakel de maaimessen in en rij naar een deel van het gazon dat al is gemaaid.

    • Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u de maaihoogte n of twee standen hoger en rijdt u vooruit met de ingeschakelde messen.

  • Zorg dat u gedurende het hele seizoen steeds met scherpe messen maait. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer om de 30 dagen of de messen goed scherp zijn en verwijder bramen met een vijl.

Close section
Close section

Onderhoud

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker – en rechterzijde van de machine.

Aanbevolen onderhoudsschema

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
After the first 5 operating hours
  • De motorolie verversen.
  • Before each use or daily
  • Veiligheidssysteem controleren.
  • Controleer het motoroliepeil.
  • Accuzuur controleren.
  • De rem controleren.
  • Maaimessen controleren.
  • Maaikast reinigen.
  • Every 25 hours
  • Invetten en smeren van de machine.(De machine vaker invetten en smeren bij het werken onder stoffige of zanderige condities.)
  • Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt.(Pleeg vaker onderhoud bij gebruik van de machine onder stoffige of vuile condities.)
  • Bougie controleren.
  • De bandenspanning controleren.
  • Buitenkant van de motor reinigen.
  • Every 50 hours
  • De motorolie verversen.(Pleeg vaker onderhoud bij gebruik van de machine onder stoffige of vuile condities.)
  • Every 100 hours
  • Vervang het luchtfilter.(Vervang het vaker bij gebruik van de machine in stoffige of vuile omgevingen.)
  • Motoroliefilter vervangen.(Pleeg vaker onderhoud bij gebruik van de machine onder stoffige of vuile condities.)
  • Bougie vervangen.
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Controleer nogmaals de schuinstand van het maaidek.(controleer dit ook telkens wanneer u de maaier installeert.)
  • Yearly or before storage
  • Alle bovenstaande onderhoudsprocedures uitvoeren.
  • Benzine aftappen uit de brandstoftank.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Accu opladen en kabels loskoppelen.
  • Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie.

    Smering

    Machine smeren

    Smeer de machine met universeel smeervet.

    1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    4. Verwijder het contactsleuteltje.

    5. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippels afkrabben.

    6. Zet een smeerpistool op elke smeernippel en pomp hier vet in.

    7. Veeg overtollig vet weg.

    g008270
    ItemNaamHoeveelheid (pompen)Interval (uren)Smeermiddel
    1Voorwiel-smeer fittings225Smeervet
    2Stuurkogels450Olie
    3Stuurinrichting150Smeervet
    4Stuurasmechanisme125Smeervet
    5Stuuraslager150Olie
    6Stuuraslager150Olie
    7Rijhendel150Smeervet
    8Asnaaf om maaidek op te heffen.150Olie
    9Kogelverbindingen van bewegende verbinding450Olie
    10Smeernippel van de spanpoelieriem150Smeervet
    11Draaipunten rempedaalas250Olie
    12Parkeerremring150Olie
    13Stuurlager125 Smeervet
    14Linker en rechteras – Smeermiddel in nippels pompen225Smeervet
    15Scharnierpennen van maaidek6Bij verwijderingSmeervet
    16Draaipennen van vooras2Bij verwijderingSmeervet
    Close section
    Close section

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    5. Verwijder het contactsleuteltje.

    Het luchtfilter verwijderen

    1. Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.

    2. Zet de knoppen in de ontgrendelde stand (Figure 21).

      g025035
    3. Verwijder het luchtfilterdeksel.

    4. Verwijder het uiteinde van het filter om het filter te verwijderen (Figure 21).

    Close section

    Het luchtfilter reinigen

    1. Controleer het luchtfilterelement op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.

    2. Tik het filter zachtjes tegen een hard oppervlak om vuil te verwijderen. Als het filter erg vuil is, dient u het te vervangen door een nieuw filter.

    Important: Het luchtfilter nooit reinigen met perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het luchtfilter als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd.

    Close section

    Luchtfilter monteren

    1. Monteer het luchtfilter in de onderkant van de motor en druk het naar beneden tot het filter op zijn plaats klikt.

    2. Monteer het luchtfilterdeksel en de knoppen (Figure 21).

    3. Sluit de motorkap.

    Close section
    Close section

    Motorolie verversen

    Type olie: Reinigingsolie (API-classificatie SJ of hoger)

    Carterinhoud: 1,4liter met filter; 1,3liter zonder filter

    Viscositeit: zie de olietabel (Figure 22).

    g006909

    Het motoroliepeil controleren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    5. Verwijder het contactsleuteltje.

    6. Laat de motor afkoelen.

    7. Open de motorkap.

    8. Maak de omgeving van de peilstok (Figure 23) schoon, zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in motorschade kan resulteren.

      g025108
    9. Verwijder de peilstok en veeg het metalen deel schoon (Figure 23).

    10. Draai de peilstok helemaal in de vulbuis (Figure 23).

    11. Peilstok opnieuw eruit draaien en oliepeil op metalen deel controleren. Als het oliepeil te laag is, moet u langzaam net genoeg olie in de vulbuis gieten totdat het peil de Volmarkering op de peilstok bereikt.

      Important: Giet niet te veel olie in het carter; als de motor daarna gaat lopen, kan de motor schade oplopen.

    Close section

    Motorolie verversen

    1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.

      Note: Warme olie kan beter afgetapt worden.

    2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.

    3. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    4. Stel de parkeerrem in werking.

    5. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    6. Verwijder het contactsleuteltje.

    7. Open de motorkap.

    8. Plaats een opvangbak onder de aftapplug.

    9. Verwijder de pluggen zodat de olie in de opvangbakken kan lopen (Figure 24).

      g012453
    10. Als de olie er geheel is uitgelopen moet de aftapplug weer worden geplaatst en goed vastgedraaid.

      Note: Recycleer de gebruikte motorolie op de juiste wijze.

    11. Reinig de omgeving van de peilstok en schroef de dop los (Figure 23).

    12. Giet ca. 80% van de gespecificeerde hoeveelheid olie langzaam in de vulbuis (Figure 23).

    13. Controleer het oliepeil; zie stappen 10 en 11 in Motoroliepeil controleren in.

    Close section

    Motoroliefilter vervangen

    1. Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Motorolie verversen.

    2. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van de filtertussenstuk (Figure 25) schoon.

      g008301
    3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen pakking van het nieuwe oliefilter (Figure 25).

    4. Plaats het nieuwe oliefilter op het filtertussenstuk. Draai het filter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk.

    5. Draai het filter vervolgens nog eens een tot slag (Figure 25).

    6. Vul het carter met het juiste type nieuwe motorolie; zie Het motoroliepeil controleren.

    Close section
    Close section

    Onderhoud van de bougie

    Gebruik een Champion RC12YC of soortgelijke bougie.Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode 0,76mm is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen.

    Bougie verwijderen

    1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    4. Verwijder het contactsleuteltje.

    5. Open de motorkap.

    6. Verwijder de bougiekabel van de bougie (Figure 26).

      g012457
    7. Maak de omgeving van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken.

    8. Verwijder de bougies en de metalen pakkingringen (Figure 26).

    Close section

    Bougie controleren

    1. Bekijk de binnenkant van de bougie (Figure 27). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

      g000666

      Important: Bougie nooit schoonmaken. Bougie altijd vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren.

    2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode (Figure 27) en verbuig de massa-elektrode als de afstand niet correct is.

    Close section

    Bougie monteren

    1. Monteer de bougie en de metalen afdichtring. Controleer of de elektrodenafstand correct is.

    2. Draai de bougie vast met een torsie van 20.4Nm.

    3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Figure 26).

    4. Sluit de motorkap.

    Close section
    Close section
    Close section

    Onderhoud brandstofsysteem

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    Maak de brandstoftank leeg als u de machine langer dan 30 dagen niet gebruikt.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn brandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materile schade veroorzaken.

    • Tap de brandstof af uit de brandstoftank wanneer de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    1. Parkeer de machine zo dat de linkervoorkant iets lager staat dan de rechterkant, zodat alle olie uit de tank kan lopen.

    2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    5. Verwijder het contactsleuteltje.

    6. Open de brandstofafsluitklep onder de voorzijde van de brandstoftank.

    7. Maak de slangklem op het brandstoffilter los en schuif deze over de brandstofslang weg van het brandstoffilter (Figure 28).

      g012458
    8. Trek de brandstofslang van het brandstoffilter (Figure 28).

    9. Open de brandstofafsluitklep en laat de brandstof in een goedgekeurd benzinevat of een opvangbak lopen.

      Note: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.

    10. Steek de brandstofslang op het filter.

    11. Schuif de slangklem dicht op het filter om de brandstofslang vast te zetten (Figure 28).

    Close section

    Brandstoffilter vervangen

    U kunt het brandstoffilter (Figure 28) het best vervangen als de brandstoftank leeg is. Na verwijdering nooit een vuil brandstoffilter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    5. Verwijder het contactsleuteltje.

    6. Sluit de brandstofklep (Figure 29).

      g012459
    7. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het oude brandstoffilter (Figure 29).

    8. Verwijder het filter van de brandstofslang.

    9. Monteer een nieuw brandstoffilter en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter.

    10. Open de brandstofafsluitklep.

    Close section
    Close section

    Onderhoud elektrisch systeem

    Zekeringen vervangen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze bevinden zich onder de motorkap, bij de brandstoftank (Figure 30). Als er een zekering is doorgebrand, moet de bedrading op kortsluiting worden gecontroleerd.

    g012460

    Om een zekering te vervangen, trekt u de oude zekering omhoog uit de houder. Plaats de nieuwe zekering door deze in de houder te duwen.

    Note: Controleer of de nieuwe zekering hetzelfde amperage heeft als de oude zekering die u vervangt.

    Close section

    Onderhoud van de accu

    Important: Start de motor niet met een startbooster (jump starter). Als u de motor start met een startbooster kunt u schade toebrengen aan elektronische componenten van de machine.

    Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik een tissue om de accu en de accubak schoon te maken. Als de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en n deel zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.

    Accuspanning en amperage: 12V, 190A koudestart

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    4. Verwijder het contactsleuteltje.

    5. Klap de stoel op om de accu te zien.

    6. Verwijder het rubberen kapje van de minkabel (zwart).

    7. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figure 31).

      g012463

      Waarschuwing

      Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

      • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    8. Verwijder het rubberen kapje van de pluskabel (rood).

    9. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figure 31).

    10. Verwijder de accuhouder.

    11. Verwijder de accu uit het chassis.

    Close section

    Accu monteren

    1. Plaats de accu in het chassis met de accupolen naar de achterzijde van de machine wijzend (Figure 31).

    2. Zet de accu vast in het chassis met de aandrukstang.

    3. Bevestig de pluskabel (rood) met behulp van de bout en de vleugelmoer aan de pluspool (+) van de accu (Figure 31). Schuif het rubberen kapje over de accupool heen.

    4. Bevestig de minkabel (zwart) met behulp van de bout en de vleugelmoer aan de min (–) pool van de accu (Figure 31). Schuif het rubberen kapje over de accupool heen.

    Close section

    Zuurpeil controleren

    1. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de accu.

    2. Kijk aan de zijkant van de accu. Het zuurpeil moet tot aan de bovenste streep komen (Figure 32).

      g006918

      Note: Het zuurpeil mag niet beneden de onderste streep komen (Figure 32).

    3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu bijvullen met water.

      Gevaar

      Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.

      • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

      • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    Close section

    Accu bijvullen met water

    U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water net voordat u de machine gaat gebruiken. Het water vermengt zich dan goed met het accuzuur.

    1. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue.

    2. Verwijder de vuldoppen (Figure 32).

    3. Giet langzaam gedistilleerd water in elke accucel totdat het peil tot aan het onderste deel van de slang komt (Figure 32).

      Important: Laat de accu niet te vol worden. Accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en beschadiging van het chassis veroorzaken.

    4. Plaats de vuldoppen terug.

    Close section

    Accu opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen. Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,260), vooral bij temperaturen beneden 0°C, om schade aan de accu te voorkomen.

    1. Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Accu verwijderen.

    2. Controleer het peil van het accuzuur; zie Zuurpeil controleren.

    3. Verwijder de vuldoppen van de accu en sluit een acculader van 2A aan op de accupolen.

    4. Laad de accu gedurende 24uur op met 2A of minder (12V).

      Important: Gebruik uitsluitend een oplader die is afgesteld op 12V om de accu op te laden.

    5. Als de accu volledig is opgeladen, plaats u de vuldoppen.

    6. Monteer de accu in het chassis; zie Accu monteren.

    Close section
    Close section
    Close section

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De bandenspanning controleren

    De voor- en achterbanden moeten een spanning van respectievelijk 1,03bar en 0,82bar hebben. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figure 33). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    g000069
    Close section

    Onderhoud van de rem

    De rem bevindt zich aan de rechterkant van de achteras, in het achterwiel (Figure 34).

    g012465

    Note: Als de machine een remweg van meer dan 1m heeft bij hoge snelheid in de hoogste versnelling, stel dan de rem af.

    Rem controleren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    5. Verwijder het contactsleuteltje.

    6. Zet de aandrijfstang uit de stand DUWEN (Figure 13).

    7. Als de achterwielen blokkeren en slippen wanneer u de tractor naar voren duwt, hoeft u de parkeerrem niet af te stellen. Als de wielen draaien en niet blokkeren, moet u de rem afstellen; zie Rem afstellen.

    Close section

    Rem afstellen

    1. Controleer de rem voordat u deze afstelt; zie Rem controleren.

    2. De aandrijfhendel moet op de stand In Werking staan (Figure 13) en de parkeerrem moet in werking zijn gesteld.

    3. Draai de rem-instelmoer rechtsom tot u de machine niet meer kunt duwen (Figure 34).

    4. Ontkoppel de parkeerrem en controleer of de wielen vrij draaien als u de machine duwt. Als ze dat niet doen, moet u de remafstelmoer net zover linksom draaien dat u de machine kunt duwen.

    5. Controleer opnieuw de werking van de rem; zie Rem controleren.

    Close section
    Close section
    Close section

    De grasvanger verwijderen

    1. Vergrendel de borgpen op de grasvanger (Figure 35).

      g012470
    2. Breng de grasvanger omhoog met behulp van de bovenste steunbalk (Figure 35).

    Close section

    Grasvanger plaatsen

    1. Hang de bovenste steunbalk in de twee inkepingen in de steunbeugel aan de achterzijde van de machine (Figure 36).

      g012467

      Note: Controleer of de grasvanger goed op de maaier bevestigd is. Het maaidek zal niet functioneren als de grasvanger niet goed is gemonteerd.

    2. Ontgrendel de borgpen als u de grasvanger wilt legen.

    Close section

    Grasvanger en tunnel reinigen

    1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    4. Verwijder het contactsleuteltje.

    5. Verwijder de grasvanger; zie De grasvanger verwijderen.

    6. Spoel de grasvanger schoon met een hogedrukreiniger.

    7. Veeg de omgeving van de VOL-sensor van de grasvanger schoon.

    8. Reinig de binnenzijde van de afvoertunnel helemaal tot aan het begin.

    9. Monteer de grasvanger; zie Grasvanger plaatsen.

      Note: Laat de grasvanger grondig drogen voordat u deze weer monteert.

    Close section

    Onderhoud van de maaimessen

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Gevaar

    Versleten of beschadigde messen kunnen breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in uw richting of naar omstanders en daarbij ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang versleten of beschadigde messen.

    De maaimessen controleren

    1. Verwijder de maaier; zie Maaidek verwijderen.

    2. Controleer de snijranden (Figure 37). Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

      g008281
    3. Controleer de messen, met name de gebogen randen (Figure 37). Als u beschadiging, slijtage of een gevormde sleuf in dit deel constateert, moet u een mes direct vervangen.

    4. Als de veiligheidspennen zijn gebroken, moet u deze direct vervangen (Figure 37).

    Important: Als de veiligheidspennen zijn gebroken, kan de maaidekriem worden beschadigd. Controleer de riem; neem contact op met een erkende servicedealer als de riem beschadigd is.

    Close section

    Maaimessen verwijderen

    1. Verwijder de maaier; zie Maaidek verwijderen.

    2. Kantel het maaidek voorzichtig.

    3. Verwijder de bouten, de ringen en de messen (Figure 37). Plaats een houten blok tussen elk maaimes en het maaidek om het mes vast te zetten, zodat u elke bout kunt losdraaien.

      Note: Het rechtermes heeft een linkse draad.

    4. Controleer alle onderdelen; beschadigde of versleten onderdelen moeten worden vervangen.

    Close section

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figure 38). Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u evenveel materiaal weghaalt van beide snijkanten.

      g000046
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figure 39). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, moet u wat materiaal van de achterkant van het mes afvijlen. Herhaal dit totdat elke mes in balans is.

      g006927
    Close section

    Maaimessen monteren

    1. Monteer de messen, de ringen en de mesbouten (Figure 37).

      Important: De gebogen randen van de messen moet naar de bovenkant van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Draai de maaimesbouten vast tot 50Nm.

    Close section
    Close section

    Maaidek verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    5. Verwijder het contactsleuteltje.

    6. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    7. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    8. Verwijder de mulchplug als deze is gemonteerd, zie Het gras versnipperen (mulch-techniek).

    9. Verwijder de riem van de poelie van de koppeling (Figure 40).

      g012469
    10. Verwijder de 2 bouten en moeren van het voorste mechanisme en trek de onderdelen uit elkaar om het mechanisme uit te machine te verwijderen.

    11. Verwijder de pennen uit de 4 achterste verbindingen en verwijder de verbindingen van de tractor (Figure 40).

      Note: U kunt de verbindingen aan de machine bevestigd laten zoals afgebeeld in (Figure 40).

    12. Trek het uiteinde van het uitwerpkanaal aan de kant van het maaidek omhoog om het maaidek uit de inkepingen in het uitwerpkanaal te kunnen verwijderen.

    13. Trek het maaidek vanaf de linkerzijde uit de machine.

    Close section

    Maaidek monteren

    Voer de procedure Maaidek verwijderen in omgekeerde volgorde uit

    Close section

    Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen

    Controleer de schuinstand van het maaidek telkens wanneer u dit monteert.

    1. Meet de afstand tussen de voorste tip van het linkermes en het platte oppervlak (Figure 41). Herhaal voor de achterste tip van het linkermes.

      g013165

      Note: De afstand tussen de voorste tip van het linkermes en het platte oppervlak moet ongeveer 6mm minder zijn dan de afstand tussen de achterste tip en het platte oppervlak. Als dit het geval is, ga dan naar Maaimachine horizontaal stellen Ga anders naar de volgende stap.

    2. Om de juiste afstand tussen de voor- en achtertip van het linkermes te verkrijgen, past u de lengte van de koppelstang aan (aan de linkerkant van de machine) (Figure 42).

      g013136

      Note: Maak de koppelstang korter om de hellingshoek van het mes te verkleinen; maak de koppelstang langer om de hoek te vergroten.

    3. Zorg ervoor dat de schuinstand correct is. Controleer dan of het maaidek horizontaal staat; zie Maaimachine horizontaal stellen.

    Close section

    Maaimachine horizontaal stellen

    De maaimessen moeten in dwarsrichting horizontaal staan. Controleer de horizontale stand van het maaidek telkens wanneer u het maaidek monteert of wanneer het maairesultaat onregelmatig is.

    1. Draai het maaimes voorzichtig in dwarsrichting horizontaal (Figure 43).

      g013166
    2. Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figure 43). De metingen mogen niet meer dan 3mm van elkaar verschillen. Als dit het geval is, ga dan naar de volgende stap.

    3. Zet de moeren van de voorste en achterste verstelbare koppeling los (aan de rechterkant van de maaier) zodat de koppelingen vrij door de draaitappen kunnen (Figure 44 en Figure 45).

      g013156
      g013157
    4. Breng de rechterkant van de maaibehuizing omhoog of omlaag door de moeren te draaien tot de afstand tussen de buitenranden van de messen en het platte oppervlak (Figure 43) niet meer dan 3mm is, en draai de moeren van de voorste en achterste verstelbare koppeling vast.

    Close section

    De maaihoogte controleren en instellen

    Alvorens de schuinstand van het maaidek te controleren, moet u ervoor zorgen dat de voor en achterbanden de aanbevolen spanning hebben; zie De bandenspanning controleren. Als de voorkant van het maaidek niet 4 tot 11mm lager staat dan de achterkant, moet u de messchuinstand afstellen.

    Telkens als u de maaier monteert, dient u de maaihoogte van de messen te controleren en aan te passen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zorg ervoor dat de banden de aanbevolen spanning hebben; zie Bandenspanning controlerenDe bandenspanning controleren.

    3. Schakel de messen (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    4. Stop de motor, wacht tot alle bewegende delen stilstaan en verwijder de contactsleutel.

    5. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    6. Zet de maaihoogtehendel in de middelste (4) stand.

      Draai de maaimessen voorzichtig in de lengterichting (Figure 46).

      g013165
    7. Meet de afstand tussen de voorste tip van het linkermes en het platte oppervlak (Figure 46).

      Note: De afstand moet 55mm bedragen. Als dat het geval is, ga dan naar Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen. Ga anders naar de volgende stap.

    8. Zet de borgmoer aan het einde van het spanslot los (aan de rechterkant van de machine; zie Figure 47), en stel het spanslot in tot de afstand tussen de voorste tip van het linkermes en het platte oppervlak 55mm is.

      g012471

      Note: Mogelijk moet u de maaihoogtehendel naar de laagste (1) stand brengen voordat u het spanslot instelt. Stel de maaihoogte opnieuw in op de middelste stand (4) voordat u de afstand tussen de voorste tip van het linkermes en het platte oppervlak controleert.

      Note: Om de tip van het mes omhoog te brengen, draait u het spanslot rechtsom; om de tip omlaag te brengen, draait u linksom.

    9. Draai de contramoer van het spanslot vast.

    Close section

    De verstelbare koppelingen monteren

    Bij het vervangen van een verstelbare koppeling moet u de nieuwe verstelbare koppeling al bij benadering afstellen voordat u de maaihoogte instelt, de schuinstand in de lengterichting aanpast en de maaier horizontaal instelt.

    Monteer de voorste of achterste verstelbare koppeling (zie Figure 48).

    g013169
    Close section
    Close section

    Stalling

    1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    4. Verwijder het contactsleuteltje.

    5. Verwijder de grasvanger en reinig deze; zie De grasvanger verwijderen.

    6. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Hierdoor kan het elektrische systeem worden beschadigd of noodzakelijk vet op wrijvingspunten worden weggespoeld. Gebruik niet te veel water, zeker niet in de buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor en de accu.

    7. Controleer de rem; zie Rem controleren.

    8. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    9. Smeer het chassis; zie Machine smeren.

    10. Ververs de motorolie en het filter; zie Motorolie verversen en Motoroliefilter vervangen.

    11. Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.

    12. Wanneer de tractor langer dan 30dagen niet wordt gebruikt, moet deze als volgt worden voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank op basis van de instructies van de fabrikant ervan. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de brandstof met de toegevoegde stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, wacht totdat deze is afgekoeld en laat de benzine uit de tank lopen; zie Brandstof aftappen uit de brandstoftank.

      4. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      5. Bedien de choke of hulpstarter.

      6. Start de motor totdat deze niet meer start.

      7. Voer de gebruikte olie af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

      8. Sluit de brandstofafsluitklep.

      Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90dagen bewaren.

    13. Verwijder en controleer de bougie; zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in de bougie-opening. Gebruik de elektrische startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie, maar sluit de kabel niet aan op de bougie.

    14. Maak de minkabel van de accu los. Reinig de accu en de accupolen. Controleer het accuzuurpeil en laad de accu volledig op; zie Onderhoud van de accu. Laat de minkabel loszitten tijdens de stalling.

      Important: De accu moet volledig opgeladen zijn, om te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij temperaturen beneden 0°C. Een volledig opgeladen accu kan de gehele winter worden opgeslagen zonder dat deze tussentijds hoeft te worden opgeladen.

    15. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Versleten of beschadigde delen repareren of vervangen.

    16. Werk alle krassen of afgebladderde metaaloppervlakken bij met lak die verkrijgbaar is bij een erkende servicedealer.

    17. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het contactsleuteltje en het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een gemakkelijk te onthouden plaats. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Close section

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De startmotor slaat niet aan.
    1. De aftakas is ingeschakeld.
    2. De parkeerrem is niet in werking.
    3. De accu is leeg.
    4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    5. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    6. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. De aftakas uitschakelen.
    2. Stel de parkeerrem in werking.
    3. Accu opladen.
    4. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    5. De zekering vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    De machine drijft niet aan.
    1. De aandrijfstang staat in de stand DUWEN.
    2. De tractieriem is versleten, los of stuk.
    3. De tractieriem zit niet op de poelie.
    1. De aandrijfstang in stand In Werking zetten.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De stoel is leeg.
    2. De brandstoftank is leeg.
    3. Het luchtfilter is vuil.
    4. De bougiekabel zit los of is niet aangesloten.
    5. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De choke gaat niet dicht.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter
    8. Het stationair toerental is te laag of het mengsel heeft niet de juiste verhouding.
    9. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    10. De brandstofafsluitklep is gesloten.
    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
    2. Brandstoftank vullen.
    3. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    4. De bougiekabel op de bougie monteren.
    5. Nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand plaatsen.
    6. De gaskabel afstellen.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    9. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    10. Open de brandstofafsluitklep.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    5. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ventilatieopening in de brandstoftankdop is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het luchtfilterelement reinigen.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand plaatsen.
    6. Brandstoftankdop reinigen of vervangen.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Maaimessen zijn verbogen of niet in balans.
    2. De bevestigingsschroeven van een maaimes zitten los.
    3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    4. Een motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    5. De motorpoelie is beschadigd.
    6. De drijfriem van de maaimessen is beschadigd.
    1. Nieuwe messen monteren.
    2. De bevestigingsschroeven van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De drijfriem van de maaimessen is versleten, los of stuk.
    2. De drijfriem van de maaimessen zit niet op de poelie.
    3. De grasvanger is niet gemonteerd.
    1. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. De grasvanger monteren.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. De bandenspanning is niet correct.
    2. Het maaidek staat niet horizontaal.
    3. De onderkant van het maaidek is vuil.
    4. De bevestigingsschroeven van een maaimes zitten los.
    5. De drijfriem van de maaimessen heeft niet de correcte spanning.
    1. De banden op de correcte spanning brengen.
    2. De kabelstang van de maaihoogte instelling afstellen.
    3. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    4. De bevestigingsschroeven van het maaimes vastdraaien.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Close section