Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om informatie over producten en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g014685

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2012 van het ANSI (American National Standards Institute) en voldoet aan deze normen indien de juiste ballastgewichten gemonteerd zijn.

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool (Figuur 2), te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – 'instructie voor persoonlijke veiligheid'. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

Instructie

  • Lees of raadpleeg de Gebruikershandleiding en ander instructiemateriaal. Als de bestuurder(s) of de monteur(s) de handleiding niet kan/kunnen lezen, moet de eigenaar ervoor zorgen dat zij de inhoud van het materiaal begrijpen.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Alle bestuurders en monteurs moeten instructie hebben ontvangen. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van de gebruikers.

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt.

  • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor lichamelijk letsel en materiële schade, en hij dient zulke ongelukken en beschadigingen te voorkomen.

Voor ingebruikname

  • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen nodig zijn om goed en veilig te werken. Gebruik alleen door de fabrikant goedgekeurde accessoires en werktuigen.

  • Draag geschikte uitrusting zoals stevige schoenen met een gripvaste zool, een veiligheidsbril en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los. Draag geen juwelen.

  • Inspecteer het terrein waarop u het werktuig gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen, zoals steentjes, speelgoed en draden.

  • Controleer de aanwezigheid en goede werking van de detectie van de aanwezigheid van de bestuurder, veiligheidsschakelaars en afschermingen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werken.

Bediening

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolstofmonoxide- en uitlaatgassen kunnen verzamelen.

  • Gebruik de machine uitsluitend bij goed licht en blijf uit de buurt van kuilen en verborgen gevaren.

  • Verzeker dat alle hendels op neutraal staan en de parkeerrem in werking is voordat u de motor start. Start de motor alleen vanuit de bestuurderspositie.

  • Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. De gazonomstandigheden kunnen van invloed zijn op de stabiliteit van de machine. Wees voorzichtig als u dicht in de buurt van een steile helling werkt.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u op een helling een bocht maakt of van richting verandert.

  • Gebruik de machine nooit als de veiligheidsschermen niet stevig op hun plaats zitten. Zorg ervoor dat alle interlockschakelaars zijn aangebracht, correct zijn afgesteld en naar behoren werken.

  • Verander nooit de stand van de toerenregelaar van de motor en laat de motor niet te snel draaien.

  • Stop de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, schakel de aandrijvingen uit, stel de parkeerrem in werking en zet de motor af voordat u de bestuurdersstoel om welke reden ook verlaat, bijvoorbeeld om de grasvanger leeg te maken.

  • Stop de machine en controleer deze als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maaidekken.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

  • Vervoer geen passagiers en zorg ervoor dat huisdieren en omstanders uit de buurt blijven.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt. Breng de messenkooien tot stilstand als u niet aan het maaien bent.

  • Gebruik de machine niet als u moe, ziek of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

Gebruik en onderhoud van de rolbeugel

  • De rolbeugel is een integrale en doeltreffende veiligheidsvoorziening. Draag de veiligheidsgordel wanneer u de machine bedient.

  • Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object door rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

  • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

  • Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Niet herstellen of wijzigen.

  • Verwijder de rolbeugel niet.

  • Eventuele veranderingen aan een rolbeugel moeten worden goedgekeurd door de fabrikant.

Onderhoud en opslag

  • Parkeer de machine op een egale ondergrond, schakel de aandrijvingen uit, laat de maaidekken neer, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en maak de bougiekabel(s) los van de bougie. Wacht tot alle onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine afstelt, reinigt of repareert.

  • Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

  • Laat de machine eerst afkoelen voordat u deze stalt, en stal de machine niet in de nabijheid van een open vuur.

  • Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert. U mag brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis aftappen uit de brandstoftank.

  • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

  • Plaats onderdelen op assteunen indien dit nodig is.

  • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

  • Maak de accukabel(s) los en verwijder deze voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

  • Draag handschoenen en wees voorzichtig als u de messenkooien controleert.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

  • Laad de accu's op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u deze aansluit op of losmaakt van de accu. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

  • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen en hydraulische aansluitingen stevig vastzitten. Vervang versleten of beschadigde stickers.

Veiligheid Toro-maaiers

De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere belangrijke veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de ANSI-standaarden.

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Gebruik van dit product voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor de bestuurder of omstanders.

Gebruiksaanwijzing

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de motor snel kunt afzetten.

  • Controleer elke dag of de interlockschakelaars goed functioneren.

  • Alle werktuigkoppelingen uitschakelen, versnelling in de neutraalstand zetten en de parkeerrem in werking stellen voordat u de motor start.

  • Let goed op als u de machine gebruikt. Om te voorkomen dat u de controle over de machine verliest, moet u de volgende instructies naleven:

    • Rij niet te dicht langs bunkers, greppels, sloten of andere gevaarlijke punten.

    • Verminder de snelheid als u een scherpe bocht maakt. Vermijd plotseling stoppen en starten.

    • Deze machine is niet ontworpen of bestemd voor gebruik op de openbare weg en is een 'langzaam rijdend voertuig'. Indien u een openbare weg oversteekt of hierop moet rijden, dient u zich te houden aan de plaatselijke voorschriften, zoals voorgeschreven verlichting, aanbrenging van een plaat met de aanduiding 'langzaam rijdend voertuig' en reflectoren.

    • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt. Verleen altijd voorrang.

    • Gebruik de bedrijfsremmen als u een helling afdaalt, om de snelheid laag te houden en de machine onder controle te houden.

  • Ten behoeve van een maximale veiligheid moeten de grasmanden zijn gemonteerd als de messenkooien en de verticuteereenheden in werking zijn. Zet de motor af voordat u de manden leegmaakt.

  • De maaidekken moeten omhoog worden gebracht als u van het ene werkgebied naar het andere rijdt.

  • Raak de motor, de geluiddemper of de uitlaatpijp niet aan als de motor loopt of direct nadat u deze heeft afgezet. Deze kunnen heet zijn en brandwonden veroorzaken.

  • Blijf uit de buurt van het draaiende rooster op de zijkant van de motor om direct contact met uw lichaam en kleding te vermijden.

  • Als een maaidek een vast voorwerp raakt of het voertuig abnormaal trilt, moet u onmiddellijk stoppen, de motor afzetten, wachten tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen en het voertuig op beschadigingen controleren. Repareer of vervang een beschadigde messenkooi of ondermes voordat u opnieuw begint te werken.

  • Voordat u de stoel verlaat, moet u de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND zetten, de maaidekken omhoog brengen en wachten totdat de messenkooien niet meer ronddraaien. Stel de parkeerrem in werking. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  • Rij voorzichtig op een helling. U mag daarom nooit plotseling starten of stoppen bij het op- en afrijden van een helling.

  • De bestuurder moet bedreven en getraind zijn in het rijden op hellingen. Onvoorzichtig rijden op heuvels of hellingen kan tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest en het voertuig kantelt of omrolt. Dit kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

  • Als de motor afslaat of de machine vaart verliest en de top van een helling niet haalt, mag u de machine nooit keren. U moet dan altijd langzaam in een rechte lijn achterwaarts de helling af rijden.

  • Als er onverwachts een persoon of dier in of in de buurt van het maaigebied verschijnt, moet u stoppen met maaien. Onvoorzichtig gebruik, hellingen op het werkterrein en verkeerd geplaatste schermen kunnen leiden tot letsel als gevolg van uitgeworpen of afgeketste voorwerpen. Ga pas verder met maaien als er niets of niemand meer in het maaigebied is.

Onderhoud en opslag

  • Zorg ervoor dat alle aansluitstukken van de hydraulische leidingen vastzitten en alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

  • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt. U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier. Doe dit niet met uw handen. Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om door de huid heen te dringen, en letsel veroorzaken.

  • Voordat u het hydraulische systeem loskoppelt of werkzaamheden daaraan verricht, moet u alle druk in het systeem opheffen. Dit doet u door de motor af te zetten en de maaidekken en werktuigen neer te laten op de grond.

  • Controleer regelmatig of de brandstofleidingen goed vastzitten en slijtage vertonen. Indien nodig moet u ze vastzetten of repareren.

  • Als de motor moet lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de maaidekken, werktuigen en bewegende delen, met name het rooster op de zijkant van de motor, houden. Houd iedereen op afstand.

  • Voorkom dat de motor het maximaal toelaatbare toerental overschrijdt, doordat de instellingen van de motor zijn veranderd. Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u het maximale motortoerental door een erkende Toro-dealer laten controleren met een toerenteller.

  • U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

  • Indien belangrijke reparaties nodig zijn of hulp vereist is, moet u contact opnemen met een erkende Toro dealer.

  • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 97 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 81 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Trillingsniveau op de handen en armen

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,20 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 0,31 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,15 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Trillingsniveau op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,14 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,07 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal115-8155
decal115-8203
decal115-8226
decal117-2718
decal119-9346
decal132-9548
decal132-9550
decalbatterysymbols
decal133-2338
decal131-2046
decal133-2339
decal115-8156
decal119-9345

Montage

De rolbeugel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Rolbeugel1
Bout (½" x 3¾")4
Flensmoer (½")4
  1. Verwijder de bovenste steun uit de transportverpakking.

  2. Verwijder de rolbeugel uit de transportverpakking.

  3. Monteer de rolbeugel met behulp van 4 bouten (½" x 3¾") en vier flensmoeren (½") in de vakken aan weerszijden van de machine; zie Figuur 3.

    g014601
  4. Draai het de bevestigingsmiddelen vast met een torsie van 136 tot 149 N·m.

De stoel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Stoel1
Kabelboom van stoel1

Note: Plaats de stoel in de voorste montageopeningen om de stoel 7,6 cm extra naar voren te kunnen zetten, of in de achterste montageopeningen om de stoel 7,6 cm extra naar achteren te kunnen zetten.

  1. Verwijder de isoleerbouten waarmee de stoelrails zijn bevestigd en werp deze weg. Snij de transportbanden door.

  2. Verwijder de 4 bouten (5/16" x ¾") en ringen uit de transportbeugel en werp de beugel weg.

  3. Bevestig de stoel op de stoelbasis met behulp van de 4 bouten en ringen die u eerder hebt verwijderd (Figuur 4).

    g193736
  4. Verbind de vrije aansluiting van de hoofdkabelboom (rechts van de stoel) met de kabelboom die bij de stoel werd geleverd.

  5. Leid de kabelboom van de stoel rond de stoelrails (zodat deze niet bekneld raakt als de stoel wordt versteld) en sluit deze aan op de poort aan de onderkant van de stoel.

Het stuurwiel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Stuurwiel1
Borgmoer (1½")1
Ring1
Dop van stuur1
  1. Schuif het stuurwiel op de stuuras (Figuur 5).

    g014687
  2. Schuif de ring op de stuuras (Figuur 5).

  3. Zet het stuur vast op de as met een borgmoer en trek die aan tot 27-35 N∙m (Figuur 5).

  4. Plaats de dop op het stuurwiel en bevestig deze met 6 bouten (Figuur 5).

De accu in gebruik nemen en opladen

Gebruik uitsluitend accuzuur (met een soortelijk gewicht van 1,265) als u de accu voor de eerste keer vult.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

  1. Maak het bevestigingsmateriaal en de accuklembeugel los en til de accu uit de machine.

    Important: Giet geen accuzuur in de accu als deze in de machine zit. Er zou dan accuzuur op machine kunnen komen, waardoor corrosie kan ontstaan.

  2. Maak de bovenkant van de accu schoon en verwijder de vuldoppen (Figuur 6).

    g005080
  3. Giet voorzichtig accuzuur in elke cel totdat de vloeistof ongeveer 6 mm boven de platen staat (Figuur 7).

    g032705
  4. Laat de platen ongeveer 20 tot 30 minuten weken in het accuzuur. Vul indien nodig bij totdat het accuzuur ongeveer 6 mm van de onderkant van de vulbuis staat (Figuur 7).

  5. Sluit een acculader van 2 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu ten minste 2 uur op bij 4 A of ten minste 4 uur bij 2 A totdat het soortelijk gewicht 1,250 of hoger is en de temperatuur minstens 16 °C bedraagt, waarbij alle cellen onbelemmerd gas afgeven.

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Important: Als u de accu minder lang dan hierboven vermeld oplaadt, kan dat de levensduur van de accu verkorten.

  6. Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.

    Note: Nadat de accu in gebruik is genomen, mag u deze indien nodig uitsluitend bijvullen met gedistilleerd water, hoewel dit in normale gebruiksomstandigheden bij onderhoudsvrije accu's niet nodig is.

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of monteren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Important: Als dat de accu niet goed in gebruik wordt genomen, bestaat de kans dat er accugassen ontstaan en/of de accu voortijdig defect raakt.

  7. Plaats de vuldoppen.

  8. Plaats de accu op de accubak en bevestig deze met de accuklem en het bevestigingsmateriaal dat u eerder hebt verwijderd.

  9. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu en vervolgens de minkabel (zwart) aan de klem van de minpool (-) van de accu en zet deze vast met behulp van de bouten en moeren (Figuur 8). Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.

Waarschuwing

Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

  • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

g005098

De oliekoeler monteren (optioneel)

Als de machine in een warme streek wordt gebruikt, met een omgevingstemperatuur boven 29 °C of ook voor zwaar werk wordt ingezet (anders dan het maaien van greens, bv. fairways en verticuteren), monteer dan een koeler voor de hydraulische olie (onderdeelnummer 119-1691).

De haken van de grasvanger monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Haken van grasvanger6
Flensbouten12

Monteer de 6 haken voor de grasvanger aan de uiteinden van de ophangarm met behulp van 12 flensbouten (Figuur 9).

g015492

De maai-eenheden monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Meetstaaf1
Maaidek (verkrijgbaar bij uw erkende Toro dealer)3
Grasmand3
Contragewicht van elektrische messenkooimotor3
Inbusbout6
  1. Bereid de maaidekken voor zoals beschreven in de Gebruikershandleiding van de maaidekken.

  2. Breng smeer aan op de binnendiameter van de aandrijfkoppeling.

  3. Monteer het contragewicht van de elektrische messenkooimotor zoals beschreven in Montage van de elektrische contragewichten.

  4. Monteer de maaidekken zoals beschreven in Maaidekken monteren.

De Clip-Control functie instellen

Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien is deze machine voorzien van de Clip-Control functie. Deze functie past de snelheid van de maaikooien aan de snelheid van de machine, voor een constante maaibewerking. Deze functie staat standaard UIT. Voor de configuratie en omschakeling naar AAN, zie Instellen van de Clip-Control functie.

Het achtergewicht plaatsen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Gewichtset – onderdeelnummer 119-7129 (apart verkrijgbaar)1

Deze machine voldoet aan EN ISO 5395:2013 en ANSI B71.4-2012 indien deze is uitgerust met de gewichtset (onderdeelnummer 119-7129).

De set met CE-scherm monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Set met CE-scherm― onderdeelnummer 04443 (afzonderlijkverkocht)1

Montage van de set met CE-scherm; zie de installatie-instructies voor set met CE-scherm voor Greensmaster 3420 TriFlex tractie-eenheid.

De EU-stickers aanbrengen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Waarschuwingssticker (133-2339)1

Als deze machine wordt gebruikt in de EU, moet u de waarschuwingssticker (133-2339) aanbrengen over de waarschuwingssticker (133-2338).

De bandenspanning verlagen

De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Laat daarom wat lucht uit de banden ontsnappen totdat deze de juiste spanning hebben, voordat u de machine in gebruik neemt. Zie Bandenspanning controleren.

De remmen polijsten

Rijd met de machine op maaisnelheid en rem stevig totdat de remmen heet zijn; dit zult u ruiken. Mogelijk moet u de remmen bijstellen na de inloopperiode, zie Remmen afstellen.

Algemeen overzicht van de machine

g014674

Tractiepedaal

Het tractiepedaal (Figuur 11) heeft 3 functies: de machine vooruit en achteruit laten rijden en tot stilstand brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal in de neutraalstand zetten om de machine te stoppen. Laat uw hiel niet op Achteruit rusten als u vooruitrijdt (Figuur 12).

g014603
g005105

De rijsnelheden zijn als volgt:

  • Maaisnelheid vooruit: 3,2 tot 8 km/u

  • Maximale transportsnelheid: 16 km/u

  • Snelheid achteruit: 4 km/u

Vergrendelingspedaal van stuurarm

Druk het pedaal in (Figuur 11) en breng de stuurarm omhoog of omlaag tot een comfortabele positie en laat het pedaal los om de arm te vergrendelen.

Gashendel

Met de gashendel (Figuur 13) kunt u de snelheid van de motor regelen. Als u de gashendel in de SNEL-stand zet zal de motorsnelheid toenemen; als u de gashendel in de LANGZAAM-stand zet zal de motorsnelheid afnemen.

Note: U kunt de motor niet stoppen met de gashendel.

g033079

Bedieningshendel van hefinrichting (voor omhoog/omlaag brengen van maaidekken)

Als u de hendel (Figuur 13) tijdens het gebruik naar voren beweegt, laat u de maaidekken neer en start u de messenkooien. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maaidekken omhoog te brengen, moet u de hendel naar achteren trekken. Tijdens het maaien kunt u de messenkooien tot stilstand brengen door de hendel eventjes naar achteren te trekken en dan los te laten. U stelt de messenkooien in werking door de hendel naar voren te bewegen.

Schakelhendel

De schakelhendel (Figuur 13) heeft 2 tractiestanden plus een NEUTRAALSTAND. U kunt van maaien naar transport en van transport naar maaien schakelen (niet naar de neutraalstand) als de machine in beweging is. De machine zal geen schade oplopen.

  • ACHTERSTE STAND – NEUTRAALSTAND EN WETTEN

  • MIDDELSTE STAND – MAAIEN

  • VOORSTE STAND – TRANSPORT

Contactschakelaar

Steek het sleuteltje in het contact (Figuur 13) en draai dit zo ver mogelijk naar rechts op START om de motor te starten. Laat het sleuteltje direct los als de motor start; het sleuteltje komt automatisch op AAN. Draai het contactsleuteltje naar links op UIT om de motor af te zetten.

Parkeerremhendel

Trek de remhendel (Figuur 14) omhoog om de parkeerrem in werking te stellen. Schakel de parkeerrem uit door de vrijgavehendel aan de onderkant van de remhendel in te drukken en naar beneden te bewegen naar de vrije stand. Stel altijd de parkeerrem in werking voordat u de machine verlaat.

g027863

InfoCenter bediening

Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken

Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de status van de generator, de snelheid en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine en het accupack. Op Figuur 15 en Figuur 16 ziet u de welkompagina en het hoofdscherm van het InfoCenter. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen de welkompagina en het hoofdscherm door om het even welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de overeenkomstige pijl te drukken.

g017973
g017974
  • MOTORTOERENTAL/STATUS – het toerental van de motor.

  • STORINGSLOGBOEK – geeft aan dat er informatie in het storingslogboek staat.

  • GENERATORSPANNING/STATUS – spanning van de generator.

  • URENTELLER – totaal aantal bedrijfsuren van de machine. De urenteller gaat lopen als de contactschakelaar op AAN staat.

  • AFTAKAS-TOERENTAL – Toerental van de aftakas.

  • ACCUSPANNING – spanning van de accu, in Volt.

  • KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR – de temperatuur van de motorkoelvloeistof in °C of °F.

  • FUNCTIONELE CONTROLESTATUS – transportmodus wordt aangegeven door een konijn en maaimodus door een schildpad.

  • MOTOROLIEDRUK-lamp – dit icoon verschijnt als de motoroliedruk lager is dan de veilige onderwaarde.

  • MENUTOEGANG/TERUG – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.

  • KNOP NAAR BENEDEN – GEBRUIK DEZE KNOP OM NAAR BENEDEN DOOR MENU'S TE BEWEGEN.

  • KNOP NAAR RECHTS – GEBRUIK DEZE KNOP ALS EEN PIJL NAAR RECHTS AANGEEFT DAT ER NOG ANDERE OPTIES IN HET MENU ZIJN.

Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een icoon dat de huidige functie weergeeft.

De menu's gebruiken

Druk in het hoofdscherm op de MENUKNOP om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het HOOFDMENU. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:

HOOFDMENU
Menu-optieBeschrijving
FOUTENHet menu STORINGEN bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat.
ONDERHOUDHet menu ONDERHOUD bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren en andere cijfergegevens van die aard.
DIAGNOSTISCH SYSTEEMHet menu DIAGNOSTISCH SYSTEEM geeft de huidige toestand aan van diverse aspecten van de machine. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn.
INSTELLINGENIn het menu INSTELLINGEN kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen.
BETREFFENDEIn het menu MACHINE ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine.
ONDERHOUD 
Menu-optieBeschrijving
UURHet totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor, messenkooien, weteenheid en ventilator, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd en oververhit is geweest.
COUNTSHet aantal keer dat de machine voorverwarmd en gestart is geweest.
WETTENSchakelt wetten AAN/UIT (als het wetten aanstaat kunt u het uitschakelen met deze instelling of met het contactsleuteltje).
DIAGNOSTISCH SYSTEEM
Menu-optieBeschrijving
ENGINE RUNGeeft aan of de volgende functies actief zijn: Sleutelstart, contactsleutel ingeschakeld, bedieningshendel omlaag, bedieningshendel omhoog, neutraal, stoel of parkeerrem, OK lopen, en RTR of ETR.
S1-S4Regelt het omhoog en omlaag brengen van de solenoïden.
REELS ENABLEGeeft aan of de messenkooi ingeschakeld is.
INSTELLINGEN
Menu-optieBeschrijving
EENHEDENBepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter. De opties zijn Engels of metrisch.
TAALBepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter.
SCHERMVERLICHTING LCDDe helderheid van het lcd-scherm.
CONTRAST LCDHet contrast van het lcd-scherm.
BEVEILIGDE MENU'SGeeft de distributeur/monteur via een code toegang tot beveiligde menu's.
BEVEILIGINGSINSTELLINGENConfigureert de beveiligde menu's.
STANDAARDWAARDEN HERSTELLENHerstelt de standaardwaarden van het InfoCenter.
HEFVERTRAGINGBepaalt de hefvertraging van het middelste maaidek.
VERTRAGING BIJ LATEN ZAKKENBepaalt de vertraging bij het laten zakken van het middelste maaidek.
TAP-OFFVERTRAGINGBepaalt de tap-offvertraging.
TOERENTAL MESSENKOOIRegelt het toerental van de messenkooi.
TOERENTAL VOOR WETTENHet toerental voor het wetten.
CLIP-CONTROLSchakelt de automatische Clip-Control functie AAN/UIT.
AANTAL MESSENInstellen van het aantal messen van elke kooi. Deze instelling is alleen nodig indien CLIP-CONTROL is ingesteld op AAN.
CLIP (FOC)Instellen van de gewenste "clip". Deze instelling is alleen nodig indien CLIP-CONTROL is ingesteld op AAN.
BETREFFENDE
Menu-optieBeschrijving
MODELHet modelnummer van de machine.
SerienummerHet serienummer van de machine.
TEC 5001De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid.
INFOCENTERDe softwareversie van het InfoCenter.
CU1De softwareversie van het eerste maaidek.
CU2De softwareversie van het tweede maaidek.
CU3De softwareversie van het derde maaidek.
GENERATORHet serienummer van de generator.
CAN-BUSDe status van de communicatiebus van de machine.

Instellen van de hef/daal-vertraging van het middelste maaidek

Stel de hef/daal-vertraging van het middelste maaidek in het InfoCenter in. De instelling loopt van 1 tot 10, zie onderstaande tabel. De standaardinstelling is 6 (375 ms), wat de optimale instelling is bij een maaisnelheid van 6,1 km/u.

StapVertragingstijd (seconden)
10,100
20,150
30,200
40,250
50,300
60,375
70,475
80,600
90,750
100,925

Instellen van de tap-offvertraging.

Met de tap-offvertraging kunnen de maaidekken uitgeschakeld worden zonder ze te heffen. U kunt dit in het InfoCenter instellen. De vertragingsinstelling is de maximale tijd gedurende dewelke de hendel voor omhoog/omlaag in de omhoogstand mag blijven om deze functie te activeren. De standaardwaarde is 1 (de functie is niet geactiveerd).

StapVertragingstijd (seconden)
1Uit
20,050
30,100
40,150
50,200
60,250
70,300
80,350
90,400
100,450

Instellen van de Clip-Control functie

Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien is deze machine voorzien van de Clip-Control functie. Deze functie past de snelheid van de maaikooien aan de snelheid van de machine, voor een constante maaibewerking. Deze functie staat standaard UIT. Voor de configuratie en omschakeling naar AAN, zie:

  1. In het menu INSTELLINGEN, kies CLIP-CONTROL.

  2. Zet CLIP-CONTROL op AAN.

  3. In het menu INSTELLINGEN, kies AANTAL MESSEN.

  4. Stel AANTAL MESSEN in op het aantal maaimessen in elk van de kooien.

  5. In het menu INSTELLINGEN, kies CLIP (FOC)

  6. Stel CLIP (FOC) in op de gewenste "clip".

Toerental van de messenkooien instellen

De Clip-Control functie stemt de messenkooisnelheid automatisch af op de machinesnelheid. Als u de Clip-Control functie niet gebruikt, stel de messenkooisnelheid dan met de hand in:

  1. Selecteer de maaihoogte waarop de maaidekken zijn ingesteld.

  2. Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de maaiomstandigheden.

  3. Gebruik de betreffende grafiek (Figuur 16), voor maaidekken met 5, 8, 11 of 14 messen, om de gewenste messenkooisnelheid te bepalen.

    g014736
  4. Om het toerental van de messenkooi te regelen gaat u in het InfoCenter naar het Hoofdmenu en scrollt u naar beneden, naar INSTELLINGEN.

  5. In het menu INSTELLINGEN gaat u naar beneden tot MESSENKOOISNELHEID en kiest u de snelheid met de ± knop.

Code machineconfiguratie

U kunt een code instellen voor het InfoCenter zodat de bestuurder de volgende instellingen zonder de code niet kan wijzigen: HEFVERTRAGING, DAALVERTRAGING, TAP-OFFVERTRAGING, MESSENKOOISNELHEID, WETSNELHEID, CLIP-CONTROL, AANTAL MESSEN en CLIP-CONTROL (FOC).

  1. In het menu INSTELLINGEN, kies BEVEILIG INSTELLINGEN.

  2. Zet BEVEILIG INSTELLINGEN op AAN.

  3. Voer een code van 4 cijfers in.

  4. Zet het contactsleuteltje op UIT om de code op te slaan.

Note: Als u de code die u heeft ingevoerd vergeet kunt u een tijdelijke code aanvragen bij uw erkende Toro distributeur.

Diagnostiek via het Storingslogboek

Het icoontje van het storingslogboek verschijnt op het hoofdscherm als zich een storing voordoet in de machine. Dit icoontje wijst op een nieuw item in het logboek. Ga naar het menu Storingen om na te gaan wat het probleem is of vraag dit aan uw dealer.

Raadpleeg voor een lijst met de storingen een erkende dealer of de Onderhoudshandleiding.

Instelhendel bestuurdersstoel

De hendel voor de lengte-instelling van de stoel bevindt zich links vooraan de stoel (Figuur 18). Deze laat toe de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.

Note: Als de stoel nog verder moet versteld worden, kunt u de 4 bouten verwijderen waarmee de stoel aan de basis is bevestigd en de stoel naar de tweede reeks montage-openingen bewegen.

g193737

Brandstofafsluitklep

Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 19) achter de stoel en onder de benzinetank voordat u de machine opslaat of transporteert op een vrachtwagen of een aanhanger.

g014626

Snelkoppelaars maaidekstroom

Voor het plaatsen van, verwijderen van of werken aan de maaidekken moet u altijd de maaidekken loskoppelen van de voedingsbron door de snelkoppelingen los te maken (Figuur 20). Deze vindt u onderaan de rolbeugel aan de linkerkant van de tractie-eenheid. Sluit de snelkoppelingen weer aan voordat u de machine gaat bedienen.

g016588

Voorzichtig

Als u de voeding naar de maaidekken niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maaidekken per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.

Koppel altijd de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los voordat u werkzaamheden aan de maaidekken gaat uitvoeren.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Maaibreedte151 cm
Wielloopvlak128 cm
Wielbasis119 cm
Totale lengte (met manden)249 cm
Totale breedte179 cm
Totale hoogte205 cm
GewichtRaadpleeg het plaatje met het serienummer van de machine (Figuur 1).

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Veiligheid staat voorop

Neem zorgvuldig alle veiligheidsinstructies en symbolen door in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Gevaar

Als u maait op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de controle over de machine verliest.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Gebruik de machine niet in de buurt van water.

Gevaar

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen.

Voorzichtig

Deze machine produceert geluidsniveaus die gehoorverlies kunnen veroorzaken door lange periodes van blootstelling.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Gebruik beschermingsmiddelen voor uw ogen, oren, handen, voeten en hoofd.

g009027

Motoroliepeil controleren.

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • De motor wordt verzonden met 3,7 l (inclusief filter) olie in het carter; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat u de motor de eerste keer start.

    Gebruik hoogwaardige motorolie die moet beantwoorden aan de volgende specificaties:

    • vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.

    • Aanbevolen olie: SAE 10W-30

    • Alternatieve olie: SAE 15W-40

    Toro Premium motorolie met een viscositeit van 10W-30 is verkrijgbaar bij uw dealer. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.

    Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering Add op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering FULL te brengen. Niet te vol vullen.

    Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 23).

      Important: Verwijder de peilstok tijdens het bijvullen van de motor met olie. Als u motorolie bijvult, moet u ervoor zorgen dat er enige afstand is tussen de vulinrichting en de vulopening in het klepdeksel, zoals is aangegeven in Figuur 22. Hierdoor kan er tijdens het vullen lucht ontsnappen, zodat de olie niet overloopt en in de ontluchtingsinrichting terechtkomt.

      g002373
      g014618
    3. Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift.

    4. Haal de peilstok uit de buis en controleer het oliepeil.

      Note: Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van het klepdeksel en langzaam voldoende olie bijvullen totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.

    5. Plaats de peilstok terug.

    6. Start de motor en laat deze 30 seconden stationair lopen. Zet de motor daarna af. Wacht 30 seconden, herhaal dan stap 2 tot en met 5.

    7. Plaats de vuldop en de peilstok weer stevig op hun plaats.

    Brandstoftank vullen

    Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag <500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

    Inhoud brandstoftank: 22,7 liter

    Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.

    Gebruik van zomerdieselbrandstof bij temperaturen boven -7 °C zal bijdragen aan een langere levensduur van de pomp dan bij gebruik van winterdieselbrandstof.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar brandstof in een schone, gesloten, veilige en goedgekeurde container.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

    • Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult

    • Brandstofvaten niet in een voertuig of vrachtwagen of op aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren en de afvoer van statische lading kunnen bemoeilijken.

    • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste de machine eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

    • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

    • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.

    1. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank (Figuur 24).

      g014612
    2. Verwijder de dop van de brandstoftank.

    3. Vul de brandstoftank tot 6 tot 13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.

      Important: Niet te vol vullen.

    4. Plaats daarna de dop terug.

    5. Neem gemorste brandstof op.

    Biodiesel gebruiken

    Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

    • Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.

    • Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.

    • Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.

    • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud water

    • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

    • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

    • Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst

    Het koelsysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder het vuil van het radiateurscherm en de radiateur.reinig elk uur als u werkt in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
  • De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 4,6 liter. Zorg dat het scherm van de radiateur schoon blijft, zie Het radiateurscherm reinigen.

    g014613

    Vul het koelsysteem met een 50/50 oplossing van water en permanente antivries op basis van ethyleenglycol. Controleer het koelvloeistofpeil elke dag vóór het starten van de motor.

    Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

    • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Controleer het koelvloeistofpeil (Figuur 26).

      Note: Het peil moet tussen de lijnen op de reservetank staan als de motor koud is.

      g008427
    3. Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de reservetank en vult u het koelsysteem bij met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Niet te vol vullen.

    4. Plaats de dop van de reservetank terug.

    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Het reservoir van de hydraulische vloeistof is in de fabriek gevuld met ongeveer 25,7 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer elke dag voor gebruik het peil van de hydraulische vloeistof via het witte plastic venster aan de voorkant van het reservoir met hydraulische vloeistof (achter de stoel, aan de linkerkant). De vloeistof moet komen tot tussen de lijnen in het venster. Als dit niet zo is, vul dan vloeistof bij zoals hieronder beschreven:

    Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:

     Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Zie de onderdelencatalogus van de Toro dealer voor de onderdeelnummers.

    Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.

    ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt
    Materiaaleigenschappen:
    Viscositeit, ASTM D445cSt @ 40 °C 44 tot 50cSt @ 100 °C 7,9 tot 8,5
    Viscositeitsindex ASTM D2270140 tot 160
    Stolpunt, ASTM D97-37 °C tot -45 °C
    Industriespecificaties:
    Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0

    Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te geven bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.

    Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H

    Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-leverancier.

    Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer, onderdeelnr. 44-2500. Wij adviseren de rode kleurstof niet te gebruiken voor biologisch afbreekbare vloeistoffen. Gebruik in plaats daarvan een kleurstof voor voedingsmiddelen.

    Important: Ongeacht de gebruikte soort hydraulische vloeistof moet een tractie-eenheid waarmee greens worden gemaaid of verticuteerwerkzaamheden worden verricht of die wordt gebruikt bij hoge omgevingstemperaturen boven 29 °C zijn uitgerust met een oliekoeler, zie De oliekoeler monteren (optioneel).

    Hydraulische tank vullen.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak. Laat de motor afkoelen zodat de vloeistof koud is.

    2. Verwijder de dop van het reservoir (Figuur 27).

      g014719
    3. Vul het reservoir langzaam bij met de juiste hydraulische vloeistof totdat het peil tot aan de Vol-streep op het witte venster aan de voorkant van het reservoir staat. Niet te vol vullen.

      Important: Om verontreiniging van het systeem te voorkomen, moet u de bovenzijde van een container met hydraulische vloeistof reinigen voordat u deze doorprikt. Zorg ervoor dat de tuit en de trechter schoon zijn.

    4. Plaats de dop weer op het reservoir. Neem gemorste vloeistof op.

      Important: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart en vervolgens dagelijks.

    Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
  • Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet een licht contact zijn over de volledige lengte van de messenkooi en het ondermes; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.

    Voordat u de messenkooien controleert, moet u eerst de snelkoppelingen van de voeding naar het maaidek loskoppelen, zie Snelkoppelaars maaidekstroom. Sluit deze weer aan nadat u klaar bent met de werkzaamheden.

    Bandenspanning controleren

    Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten de voorwielen een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.

    De achterband moet een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Waarschuwing

    Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.

    De torsie van de wielmoeren moet 95 tot 122 N·m bedragen. Haal de moeren aan na 1-4 bedrijfsuren en nog eens na 10 bedrijfsuren. Daarna om de 200 bedrijfsuren aanhalen.

    Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u in een sterpatroon te werk te gaan.

    De machine inrijden

    Voor olieverversingsbeurten en aanbevolen onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode, zie de Gebruikershandleiding van de motor, die u hebt gekregen bij de machine.

    Voor de inrijperiode is 8 uur maaien genoeg.

    Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in de toekomst, moet u de werking en de prestaties van de machine scherp in het oog houden zodat kleine gebreken die later grote problemen kunnen veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen. Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig op olielekken, losse bevestigingen of andere gebreken.

    Starten van de motor

    Important: Gebruik geen ether of andere soorten startvloeistof.

    Note: U moet mogelijk het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:

    • Eerste keer starten van een nieuwe motor.

    • De motor is gestopt omdat de brandstof op was.

    • Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem, bijvoorbeeld er is een nieuw filter gemonteerd, etc.

    Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor.

    1. Ga op de stoel zitten, trek de parkeerrem aan, zet de heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.

    2. Neem uw voet van het tractiepedaal en verzeker dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.

    3. Zet de gashendel op LANGZAAM.

    4. Plaats het sleuteltje in het contact en draai het naar de AAN-stand. Houd het in de AAN-stand tot het indicatielampje van de gloeibougies uitschakelt (ongeveer 6 seconden).

    5. Draai het contactsleuteltje dan naar de START-stand.

      Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 10 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.

    6. Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.

    7. Laat de motor enkele minuten opwarmen voordat u begint met werken.

      Important: Als de motor voor het eerst gestart wordt, en na revisie van de motor, moet de machine de eerste een tot twee minuten vooruit en achteruit worden gezet. Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Schakel vervolgens de motor uit (zie Stoppen in het hoofdstuk De motor starten en stoppen) en wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen. Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en andere zichtbare gebreken.

    De motor afzetten

    1. Zet de gashendel op LANGZAAM, zet de heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.

    2. Zet het contactsleuteltje op UIT om de motor uit te schakelen. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.

    3. Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine stalt.

    Veiligheidssysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    De interlockschakelaars dienen voor de beveiliging, zodat de machine niet in werking kan treden als dit zou kunnen leiden tot verwonding van de bestuurder of schade aan de machine.

    • Het tractiepedaal staat in de NEUTRAALSTAND.

    • De schakelhendel staat in de NEUTRAALSTAND.

    Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:

    • de parkeerrem buiten werking is gesteld.

    • de bestuurder op de bestuurdersstoel zit.

    • De schakelhendel staat op MAAIEN ofTRANSPORT.

    Het veiligheidssysteem voorkomt het draaien van de messenkooien, tenzij de schakelhendel op MAAIEN staat.

    Voor dagelijks de onderstaande systeemcontroles uit om te verzekeren dat het veiligheidssysteem goed werkt:

    1. Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.

    2. Probeer het tractiepedaal in te trappen.

      Als u het pedaal niet kunt intrappen, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    3. Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de schakelhendel op MAAIEN of op TRANSPORT en probeer de motor te starten.

      De motor mag niet ronddraaien of starten, dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    5. Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.

    6. Start de motor, zet de schakelhendel op MAAIEN of TRANSPORT.

      Als de motor afslaat, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt.

      Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    7. Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.

    8. Start de motor.

    9. Zet de parkeerrem vrij, zet de schakelhendel op MAAIEN en beweeg omhoog uit de stoel.

      Als de motor afslaat, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    10. Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.

    11. Start de motor.

    12. Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren om de maaidekken neer te laten. De maaidekken moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien.

      Als ze beginnen te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren; verhelp het probleem voordat u de machine gebruikt.

    De maaidekken monteren en verwijderen

    Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.

    Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.

    Important: Als u het maaidek moet kantelen, ondersteun de achterkant van het maaidek dan om te verzekeren dat de moeren van de instelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 28).

    g014596

    Montage van de elektrische contragewichten

    Bevestig het elektrische contragewicht aan het bestaande contragewicht; gebruik hierbij 2 inbusbouten zoals getoond in Figuur 29.

    g036342

    Maaidekken monteren

    1. Koppel de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.

      Voorzichtig

      Als u de voeding naar de maaidekken niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maaidekken per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.

      Koppel altijd de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los voordat u werkzaamheden aan de maaidekken gaat uitvoeren.

    2. Klap de voetsteun omhoog zodat u bij het middelste maaidek kunt (Figuur 30).

      Voorzichtig

      Uw vingers kunnen bekneld raken als de voetsteun dichtklapt.

      Houd uw vingers uit de buurt van het gebied waar de voetsteun terug kan klappen terwijl deze open staat.

      g014602
    3. Plaats het maaidek onder de middelste ophangarm.

    4. Zorg ervoor dat de vergrendelingen op de ophangarm omhoog wijzen (dus open staan) (Figuur 31), druk de ophangarm omlaag zodat de stang ervan over de stang aan de bovenkant van het maaidek valt (Figuur 32).

      g014609
      g036343
    5. Sluit de vergrendelingen rond de stang van het maaidek en vergrendel ze (Figuur 31).

      Note: U zult een klik horen en voelen wanneer de vergrendelingen goed gesloten zijn.

    6. Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van het maaidek (Figuur 33).

    7. Steek de motor in de linkerkant van het maaidek (gezien vanuit de bestuurdersstoel) en trek de motorbevestigingsstang op het maaidek in de richting van de motor totdat u aan beide kanten een klik hoort (Figuur 33).

      g036122
    8. Monteer een grasvanger op de haken aan de ophangarm.

    9. Herhaal deze procedure bij de andere maaidekken.

    10. Sluit de snelkoppelingen van de voeding naar de maaidekken aan, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.

    De maaidekken verwijderen

    1. Koppel de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.

      Voorzichtig

      Als u de voeding naar de maaidekken niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maaidekken per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.

      Koppel altijd de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los voordat u werkzaamheden aan de maaidekken gaat uitvoeren.

    2. Parkeer de machine op een schoon en horizontaal oppervlak, laat de maaidekken tot op de grond neer tot de ophanghydrauliek volledig is uitgetrokken. Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    3. Duw de motorbevestigingsstang uit de sleuven op de motor in de richting van het maaidek en verwijder de motor uit het maaidek.

      g036123
    4. Zet de motor in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarm (Figuur 35).

      g036124

      Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.

      Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben. Als u de tractie-eenheid moet verplaatsen terwijl de maaidekken niet gemonteerd zijn, bevestig deze dan met kabelklembanden aan de ophangarmen.

    5. Open de vergrendelingen op de stang van de ophangarm van het maaidek dat u wilt verwijderen (Figuur 31).

    6. Maak de vergrendelingen van de stang van het maaidek los.

    7. Rol het maaidek onder de ophangarm vandaan.

    8. Herhaal indien nodig stap 3 tot en met 7 voor de andere maaidekken.

    9. Sluit de snelkoppelingen van de voeding naar de maaidekken aan, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.

    Maaien

    Voordat u greens gaat maaien, moet u een open ruimte zoeken om het starten en stoppen van de machine, het omhoog en omlaag brengen van de maaidekken en het nemen van bochten te oefenen.

    Controleer of er vuil op het gazon ligt, verwijder de vlag van de cup, en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan het vorige, zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en daardoor moeilijker tussen de messen van de messenkooi en het ondermes kunnen komen.

    1. Rij naar de green met de schakelhendel in de MAAISTAND en de gashendel op vol gas.

    2. Begin aan de rand van de green zodat u kunt maaien in banen.

      Note: Dit beperkt de verdichting tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.

    3. Activeer de bedieningshendel van de hefinrichting op het moment dat de voorste randen van de grasmanden over de buitenrand van de green komen.

      Note: Hiermee laat u de maaidekken neer op de grasmat en start u de messenkooien.

      Important: Maaidek 1 heeft een vertraging, en daarom moet u zich de timing eigen maken die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot een minimum te beperken.

    4. Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.

      Note: Om ervoor te zorgen dat u het gazon in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 36). Sommige bestuurders vinden het handig de buitenrand van het stuurwiel deel te laten uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. de rand van het stuurwiel in een rechte lijn te houden ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft.

    5. Als de voorste randen van de manden over de rand van het gazon komen, moet u de hendel van de hefinrichting naar achteren houden tot alle maaidekken opgetild zijn. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en brengt u de maaidekken omhoog.

      Note: Het is belangrijk om dit op het juiste moment te doen zodat u de boord niet maait maar wel zo veel mogelijk gazon maait. Zo moet u later minder gras rond de buitenrand maaien.

    6. U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudig voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel; d.w.z. als u naar rechts wilt draaien, draait u eerst iets naar links en dan naar rechts.

      Note: Op deze manier kunt u de machine sneller richten voor de volgende maaibaan. Probeer zo kort mogelijk te draaien, behalve bij warmer weer. Dan minimaliseert een bredere bocht de beschadiging van het gazon.

      g005116

      Note: Wegens de aard van de stuurbekrachtiging zal het stuurwiel niet terugkeren in zijn oorspronkelijke stand nadat u de machine heeft gedraaid.

      Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green terwijl de messenkooien van het maaidek draaien, omdat hierdoor de green kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een natte green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.

    7. Als het alarm van de lekdetector klinkt als u een gazon maait, moet u onmiddellijk de maaidekken omhoog brengen, van het gazon rijden en de machine buiten het gazon tot stilstand brengen. Stel vast waarom het alarm is overgegaan, en verhelp het probleem.

    8. Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.

      Note: Let altijd op het weer en de gazonomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.

    9. Wanneer u de buitenste rand gemaaid hebt, tikt u de hendel van de hefinrichting even naar achteren om de messenkooien te stoppen. Rij vervolgens van het gazon. Wanneer alle maaidekken van het gazon af zijn, laat u ze omhoog komen.

      Note: Zo worden graskluiten op het gazon tot een minimum beperkt.

    10. Plaats de vlag terug.

    11. Verwijder al het maaisel uit de grasmanden voordat u de machine naar een volgende green rijdt.

      Note: Zwaar en vochtig maaisel vormt een overmatige belasting van de manden en voegt onnodig gewicht toe aan de machine, waardoor de motor, het hydraulische systeem, de remmen, enz. zwaarder worden belast.

    Inspecteren en reinigen na het maaien

    Reinig de machine na het maaien grondig met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken. Was een hete motor of elektrische aansluitingen NOOIT met water.

    Na reiniging moet u de machine te controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn. Smeer verder de remas met SAE 30 olie of een sproeismeermiddel om corrosie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de machine tot tevredenheid blijft werken als u deze de volgende keer gebruikt.

    Met de machine rijden zonder te maaien

    Verzeker dat de maaidekken volledig zijn geheven. Zet de schakelhendel op TRANSPORT. Gebruik de remmen om de machine langzamer te laten rijden als u een steile helling afrijdt om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest. Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.

    De machine transporteren

    • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.

    De machine slepen

    In noodgevallen kunt u de machine over een korte afstand slepen (niet meer dan 0,4 km). Toro beveelt dit echter niet aan als standaardprocedure.

    Important: U mag de machine niet sneller dan met 3 tot 5 km per uur slepen omdat anders het aandrijfsysteem beschadigd kan raken. Als de machine over een afstand van meer dan 0,4 km moet worden verplaatst, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.

    1. Ga naar de omloopklep op de pomp en draai deze zodat de sleuf verticaal staat (Figuur 37).

      g014627
    2. Voordat u de motor start, moet u de omloopklep sluiten door deze zo te draaien dat de sleuf horizontaal staat (Figuur 37). U mag de motor niet starten als het ventiel open is.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Controleer de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo.
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Het filter van de hydraulische olie vervangen.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Verwijder het vuil van het radiateurscherm en de radiateur.reinig elk uur als u werkt in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Maak het radiatorscherm schoon.Reinig het elk uur als u werkt in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Accuzuur controleren.
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Voer onderhoud uit aan het luchtfilter (vaker bij gebruik onder stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Vervang de hydraulische vloeistof en de tankbeluchting.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Klepspeling controleren.
  • Om de 2 jaar
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Loszittende slangen vervangen.
  • Koelsysteem aftappen en schoonspoelen
  • Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van veiligheidssysteem controleren.       
    Werking van instrumenten controleren       
    Alarm van lekdetector controleren.       
    Werking van de remmen controleren.       
    Brandstofpeil controleren.       
    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.       
    Het motoroliepeil controleren.       
    De koelribben van de motor reinigen.       
    Luchtfilter controleren.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.       
    Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Controleer de bandenspanning.       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Beschadigde lak bijwerken.       
    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden:
    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
       
       
       
       
       

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Voer onderhoud uit aan het luchtfilter (vaker bij gebruik onder stoffige of vuile omstandigheden).
    • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken; vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    • Als u maait in extreem stoffige of vuile omstandigheden moet u onderhoudswerkzaamheden op het luchtfilter uitvoeren voordat er 200 uur mee gewerkt is. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.

    • Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    1. Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 38).

      g014614
    2. Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing.

    3. Voordat u het filter verwijdert, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (276 kPa [40 psi]) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als u het voorfilter verwijdert.

      Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.

    4. Verwijder het voorfilter en vervang het:

      Important: Maak een gebruikt filterelement niet schoon.

      1. Controleer het nieuwe filter op schade; een beschadigd element mag niet worden gebruikt.

      2. Trek het oude filter voorzichtig uit de behuizing en gooi het weg.

      3. Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Controleer het afdichtingsuiteinde van het filter en de behuizing.

        Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.

    5. Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.

    6. Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een positie tussen ongeveer 5:00 tot 7:00 uur, gezien vanaf het uiteinde.

    7. Maak de sluitingen vast (Figuur 38).

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
    1. Verwijder de aftapplug en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug (Figuur 39).

      g014754
    2. Verwijder het oliefilter (Figuur 40). Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het filter.

      g014615
    3. Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ½ tot ¾ slag. Niet te vast draaien.

    4. Het carter met olie vullen, zie Motoroliepeil controleren..

    5. U moet de oude olie op de juiste wijze afvoeren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Vervangen van het brandstoffilter/waterscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
    1. Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 41) onder de brandstoftank.

      g014626
    2. Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd (Figuur 42).

    3. Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.

    4. Open de filteraftapplug (Figuur 42).

      g014720
    5. Schroef de filterbus los en verwijder deze volgens de plaatselijke voorschriften.

    6. Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ½ tot ¾ slag.

    7. Verzeker dat de filter-aftapplug gesloten is. Open de brandstofafsluitklep.

    Brandstofleidingen en -verbindingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2 jaar
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Accuzuur controleren.
  • Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Sla de machine op in een koele ruimte om te voorkomen dat de accu ontlaadt.

    Controleer het zuurpeil om de 50 bedrijfsuren of om de 30 dagen, wanneer het voertuig is opgeslagen.

    Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.

    • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    U kunt het peil in de cellen bijhouden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Vul de cellen niet hoger dan de onderkant van de sleufring in elke cel.

    Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.

    De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de minkabel (-) eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Sluit de kabels aan – de pluskabel (+) eerst – en smeer de accupolen in met vaseline.

    Waarschuwing

    CALIFORNIË

    Proposition 65 Waarschuwing

    Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

    De zekeringen vinden

    De zekeringen van het elektrische systeem bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 43).

    g014803
    Zekeringen
     Messenkooi omhoog brengen
    Optionele hydrauliek E-Messenkooi inschakelen
    Set met ventilator 
    15 A7,5 A
     Messenkooi inschakelen
     Omhoog/omlaag brengen
      
     7,5 A
    VerlichtingStart/lopen
     Diag. Verlichting
    LekdetectorLekdetector
    15 A7,5 A
      
    LopenECM Logic
     Vermogen
    10 A2 A

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De transmissie afstellen voor de neutraalstand

    Als de machine langzaam vooruit kruipt met het tractiepedaal op NEUTRAAL moet u het mechanisme voor de neutraalstand bijstellen.

    1. Krik het frame omhoog en ondersteun met een blok, zodat een van de voorwielen vrijkomt van de vloer van de werkplaats.

      Note: Als de machine is voorzien van de aandrijfset met 3 wielen: krik het achterwiel dan ook op en ondersteun het met een blok.

    2. Start de motor, zet de gashendel op LANGZAAM en controleer of het voorwiel dat de vloer niet raakt stilstaat.

    3. Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u als volgt te werk:

      1. Draai de moer los waarmee de excentriek is bevestigd aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 44).

        g014616
      2. Zet de schakelhendel op NEUTRAAL en de gashendel op LANGZAAM. Start de motor.

      3. Draai aan de excentriek totdat de machine niet meer naar voren of naar achteren kruipt. Als het wielen niet meer draaien, zet u de moer vast waarmee de excentriek en de afstelling worden geborgd (Figuur 44). Controleer de instelling met de gashendel op LANGZAAM en op SNEL.

        Note: Als het wiel nog steeds draait terwijl de excentriek de maximale stand heeft bereikt, moet u voor verdere afstelling contact opnemen met een erkende servicedealer of de Onderhoudshandleiding raadplegen.

    Transportsnelheid afstellen

    Maximale transportsnelheid afstellen

    De maximale transportsnelheid wordt in de fabriek ingesteld, maar mogelijk moet u het tractiepedaal afstellen als het pedaal een volledige slag heeft afgelegd voordat het contact maakt met de pedaalaanslag, of als u de transportsnelheid wilt verlagen.

    Om de maximale transportsnelheid te verkrijgen, moet u de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND zetten en het tractiepedaal intrappen. Als het pedaal contact maakt met de pedaalaanslag (Figuur 45) voordat u spanning op de kabel voelt, voer dan de volgende afstelprocedure uit:

    g015494
    1. Zet de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND en draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat (Figuur 45).

    2. Draai de pedaalaanslag vast totdat deze niet meer tegen het tractiepedaal aan komt.

    3. Houd het transportpedaal licht ingetrapt en stel de pedaalaanslag zodanig af dat deze contact maakt met de pedaalstang, en draai de moeren vast.

      Important: De kabel mag niet te strak staan, omdat de kabel dan sneller slijt.

    Transportsnelheid verminderen

    1. Trap het tractiepedaal in draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat.

    2. Zet de pedaalaanslag losser totdat u de gewenste transportsnelheid hebt verkregen.

    3. Draai de borgmoer aan om de pedaalaanslag vast te zetten.

    Maaisnelheid afstellen

    De maaisnelheid is in de fabriek afgesteld op 6,1 km per uur.

    De voorwaartse maaisnelheid kan ingesteld worden van 0 tot 8 km per uur.

    1. Draai de contramoer op de draaitapbout los (Figuur 46).

    2. Draai de moeren los waarmee de vergrendelings- en maaibeugels op het draaipunt van het pedaal zijn bevestigd.

      g014625
    3. Draai de draaitapbout rechtsom om de maaisnelheid te doen afnemen en linksom om de maaisnelheid te doen toenemen.

    4. Draai de contramoer op de draaitapbout en de moer op het scharnierpunt van het pedaal vast om de afstelling te vergrendelen (Figuur 46). Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    • Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.

    • Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

      • Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    Het radiateurscherm reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Maak het radiatorscherm schoon.Reinig het elk uur als u werkt in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
  • Om oververhitting te voorkomen moeten de radiateur en het radiateurscherm schoon worden gehouden. Controleer en reinig het scherm en de radiateur dagelijks of indien nodig elk uur. Reinig deze onderdelen vaker in stoffige, vuile omstandigheden.

    1. Verwijder het radiateurscherm (Figuur 47).

      g014613
    2. Blaas de radiateur schoon met perslucht en doe dit vanaf de zijde met de ventilator.

    3. Reinig het radiateurscherm en monteer het.

    Koelvloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 4,6 liter.

    Vul het koelsysteem met een 50/50 oplossing van water en permanente antivries op basis van ethyleenglycol. Controleer het koelvloeistofpeil elke dag vóór het starten van de motor.

    Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

    • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Controleer het koelvloeistofpeil (Figuur 47 en Figuur 48).

      Het peil moet tussen de lijnen op de reservetank staan als de motor koud is.

      g008427
    3. Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de reservetank en vult u het koelsysteem bij met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Niet te vol vullen.

    4. Plaats de dop van de reservetank terug.

    Onderhouden remmen

    Remmen afstellen

    Als de rem de machine niet kan houden als deze geparkeerd staat, kunt u de remmen afstellen met behulp van de schutbordfitting bij de remtrommel; neem contact op met een erkende servicedealer of raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie.

    Note: Polijst de remmen elk jaar; zie De remmen polijsten.

    Onderhoud riemen

    De riem van de wisselstroomdynamo afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Controleer de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo.
  • Controleer dat de riem op de goede spanning staat om de goede werking van de machine te verzekeren en onnodige slijtage te voorkomen.

    1. Schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking, en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Druk voorzichtig met een duim op de riem tussen de poelies (10 kg). De riem moet 7 tot 9 mm ingedrukt worden. Als dit niet het geval is, voltooi dan de onderstaande procedure om de riemspanning af te stellen:

      g014755
      1. Draai de bouten los waarmee de wisselstroomdynamo aan de motor en de afstelband is bevestigd.

      2. Controleer de riem op slijtage en schade en vervang deze indien nodig.

      3. Plaats een hefboom tussen de wisselstroomdynamo en het motorblok, trek de wisselstroomdynamo eruit om de juiste riemspanning te verkrijgen en draai de bouten vast.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Hydraulische olie verversen en de filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Het filter van de hydraulische olie vervangen.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Vervang de hydraulische vloeistof en de tankbeluchting.
  • Als de olie verontreinigd raakt, laat dan uw lokale Toro-verdeler het systeem spoelen. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.

    1. Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd (Figuur 50). Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter.

      g014619

      Note: Als u de olie niet aftapt, maak de hydraulische slang naar het filter dan los en sluit deze af.

    2. Vul het nieuwe filter met de juiste hydraulische vloeistof, smeer vet op de afdichtingspakking en draai het filter met de hand vast totdat de pakking in contact komt met de cilinderkop. Draai het filter vervolgens nog eens ¾ slag.

    3. Vul het reservoir met hydraulische vloeistof; zie Hydraulische tank vullen..

    4. Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten stationair lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten. Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil.

    5. U moet de vloeistof en het filter op de juiste wijze afvoeren.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

    Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Onderhoud van maaidek

    De messenkooien wetten

    Waarschuwing

    Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Houd uw handen en kleding uit de buurt van de messenkooien en andere bewegende onderdelen.

    • Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.

    1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Verwijder de plastic afdekking links van de stoel.

    3. Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.

    4. Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen. Als de motor vastloopt, verhoog dan het toerental.

    5. Met het InfoCenter, in het menu ONDERHOUD, kiest u WETTEN.

    6. Zet WETTEN op AAN.

    7. Ga naar het Hoofdmenu en dan naar beneden tot Instellingen.

    8. IN HET MENU INSTELLINGEN gaat u naar beneden tot WETTEN-TOERENTAL en kiest u het toerental voor het wetten met de ± knop.

    9. Zet de schakelhendel in de neutraalstand en duw de maai-/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.

    10. Breng de wetpasta aan met een borstel met een lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.

    11. Als de messenkooien vast komen te zitten of onregelmatig worden tijdens het wetten, verhoogt u het toerental tot dit gestabiliseerd wordt.

    12. Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen en de motor af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen4 tot en met 10.

    13. Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.

    14. Na voltooiing van het wetten: ga naar het InfoCenter, WETTEN, stel dit in op UIT, of draai het contactsleuteltje op UIT om de machine terug te schakelen naar maaien in de vooruitstand.

    15. Spoel alle wetpasta van de maaidekken. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand.

    Stalling

    Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u eerst de volgende handelingen verrichten:

    1. Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. De messen en de ondermessen slijpen als dit nodig is; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek. De ondermessen en de messen met een roestwerend middel behandelen. Alle smeerpunten invetten en smeren.

    2. Blokken onder wielen plaatsen om de wielgewichten te verwijderen.

    3. De hydraulische vloeistof aftappen en verversen en het filter vervangen. Tevens hydraulische leidingen en aansluitingen controleren. Indien nodig moet u beschadigde onderdelen vervangen, zie Hydraulische olie verversen en de filter vervangen en Hydraulische slangen en leidingen controleren

    4. Alle brandstof aftappen uit de brandstoftank. Laat de motor lopen totdat deze afslaat door gebrek aan benzine. Brandstoffilterbus vervangen Vervangen van het brandstoffilter/waterscheider.

    5. Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Bijvullen met verse olie; zie Motorolie verversen en filter vervangen.

    6. Vuil en maaisel verwijderen van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.

    7. Accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt.

    8. Indien mogelijk moet u de accu opslaan op een warme, droge plaats.