Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om informatie over producten en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Toro dealer. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de motor van dit product bevatten chemische stoffen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute) en voldoet aan deze normen indien u de juiste gewichtenset, ballast, CE-stickers en kapset monteert.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Waar nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Gebruik uitsluitend accuzuur (met een soortelijk gewicht van 1,265) als u de accu voor de eerste keer vult.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Maak de vleugelmoeren, de ringen en de accuklembeugel los en neem de accu uit.
Important: Giet geen accuzuur in de accu als deze in de machine zit. Er zou dan accuzuur op machine kunnen komen, waardoor corrosie kan ontstaan.
Maak de bovenkant van de accu schoon en verwijder de vuldoppen (Figuur 3).
Giet voorzichtig accuzuur in elke cel totdat de vloeistof ongeveer 6 mm boven de platen staat (Figuur 4).
Laat de platen ongeveer 20 tot 30 minuten weken in het accuzuur. Vul indien nodig bij totdat het accuzuur ongeveer 6 mm van de onderkant van de vulbuis staat (Figuur 4).
Sluit een acculader van 2 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu ten minste 2 uur op bij 4 A of ten minste 4 uur bij 2 A totdat het soortelijk gewicht 1,250 of hoger is en de temperatuur minstens 16 °C bedraagt, waarbij alle cellen onbelemmerd gas afgeven.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Als u de accu minder lang dan hierboven vermeld oplaadt, kan dat de levensduur van de accu verkorten.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Note: Nadat de accu in gebruik is genomen, mag u deze indien nodig uitsluitend bijvullen met gedistilleerd water, hoewel dit in normale gebruiksomstandigheden bij onderhoudsvrije accu's niet nodig is.
Important: Als dat de accu niet goed in gebruik wordt genomen, bestaat de kans dat er accugassen ontstaan en/of de accu voortijdig defect raakt.
Plaats de vuldoppen.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Slotbout (5/16" x ¾") | 2 |
Moer (5/16") | 2 |
Plaats de accu met de accupolen gericht naar de voorkant van de machine.
Sluit de pluskabel (rood) van de accu vanaf de startmotorsolenoïde aan op de pluspool (+) van de accu (Figuur 5). Bevestig met een slotbout en een moer.
Important: Zorg ervoor dat de kabel vrij van de stoel blijft als deze stoel helemaal naar achteren is gezet, omdat dit kan leiden tot slijtage of beschadiging van de kabel.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Sluit de zwarte aardingskabel (vanaf de onderkant van de motor) aan op de min (-) pool van de accu. Bevestig met een slotbout en een moer.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Breng vaseline aan op de beide accupolen.
Plaats de accuklembeugel en de ringen en zet deze vast met vleugelmoeren (Figuur 5).
Schuif het kapje op de op de pluspool (+) van de accu.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Bout (½" x 1¾") | 2 |
Bout (½" x 1½") | 6 |
Moer (½") | 8 |
Verwijder de schroeven en moeren die het stutplatform aan de rechterkant van de machine ondersteunen.
Laat de rolbeugel (Figuur 6) op de montagebeugels zakken en zorg ervoor dat de montagegaten uitgelijnd zijn.
Bevestig de linkerzijde van de rolbeugel aan de montagebeugel met 4 bouten (½" x 1½") en borgmoeren (Figuur 6).
Draai het bevestigingsmateriaal vast met een torsie van 91 tot 115 N·m.
Bevestig de rechterzijde van de rolbeugel en het eerder verwijderde stutplatform aan de montagebeugel met 2 bouten (½" x 1½"), 2 bouten (½" x 1¾") en borgmoeren zoals getoond in Figuur 6.
Draai het bevestigingsmateriaal vast met een torsie van 91 tot 115 N·m.
Als u tijdens het werken met de machine geen veiligheidsgordel draagt, kunt u uit de stoel geworpen worden en verwond worden indien de machine kantelt.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Maaidek | 3 |
Grasmand | 3 |
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de steunbuizen op de voorkant van het frame en aan de zijkant van de machine plaatsen om beschadiging van de slangen te voorkomen.
Haal de maaidekken uit de dozen. U moet de maaidekken monteren en afstellen volgens de instructies in de Gebruikershandleiding.
Schuif het maaidek onder het trekframe terwijl u de hefhaak op de hefarm schuift (Figuur 7).
Schuif de mof van de kogelverbindinghouder terug en haak de houder op de halvekogeltap van het maaidek. Laat de mof los zodat deze over de halvekogeltap schuift en de onderdelen aan elkaar vastzet (Figuur 8).
Monteer de manden op de trekframes, draai de contramoeren op de trekarmen los en stel de kogelmoffen af totdat de afstand tussen de lip van de mand en de messen van de messenkooi 6 tot 13 mm bedraagt.
Note: Dit voorkomt dat de mand het maaidek naar voren laat kantelen, waardoor de hefrol tijdens het maaien van de hefarm raakt.
Note: Zorg ervoor dat de lip van de mand zich op gelijke afstand van de messen van de messenkooi bevindt over de gehele lengte van elke messenkooi. Als de mand zich te dicht bij de messenkooi bevindt, bestaat de kans dat de messenkooi in contact komt met de mand als het maaidek van de grond wordt getild of op de grond wordt neergelaten.
Plaats de moffen in de kogelverbindingen met de open kant van de moffen gecentreerd t.o.v. de halvekogeltap. Draai de contramoeren vast om de moffen op hun plaats te houden (Figuur 9).
Laat ongeveer 13 mm draad uitsteken op de montagebouten van de aandrijfmotoren (Figuur 10).
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor.
Plaats de motor door deze rechtsom te draaien zodat de flenzen van de motor loskomen van de tapbouten; vervolgens de motor linksom draaien tot de flenzen om de tapbouten zitten.
Draai de montagebouten vast (Figuur 10).
Om de machine uit te lijnen voor opeenvolgende maaibanen, voert u deze procedure uit voor de manden van maaidekken 2 en 3:
Zorg ervoor dat er ruimte van ongeveer 12,7 cm vanaf de buitenrand van elke mand is.
Bevestig een strook witte tape of zet een streep op elke mand, die evenwijdig loopt aan de buitenrand van elke mand Figuur 11)
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Achtergewichtset (onderdeelnummer 100-6441) – apart verkrijgbaar | 1 |
19,5 kg calciumchloride (apart kopen) | 1 |
Gewichtenset achteraan (onderdeelnummer 99-1645) – afzonderlijk aankopen als de set voor driewielaandrijving op uw machine gemonteerd is | 1 |
Deze machine voldoet aan de standaarden ANSI B71.4-2017 en EN ISO 5395:2013 als u deze uitrust met een achtergewichtset (onderdeelnummer 100-6441) en als een last van 19,5 kg calciumchloride aan het achterwiel. Als u een set voor driewielaandrijving monteert, gebruik dan de achtergewichtenset (onderdeelnr. 99-1645) in plaats van onderdeelnr. 100-6441.
Important: Als een band die is verzwaard met calciumchloride lek raakt, moet u de machine zo snel mogelijk van het gazon verwijderen. Om mogelijke schade aan het gazon te voorkomen, moet u het desbetreffende deel van het gazon onmiddellijk doordrenken met water.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker (onderdeelnummer 133-2339) | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Als deze machine wordt gebruikt in de EU, moet u de waarschuwingssticker (onderdeelnummer 133-2339) aanbrengen over de waarschuwingssticker (onderdeelnummer 133-2338). Breng de sticker met het productiejaar aan naast het plaatje met wettelijke informatie.
De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Laat daarom wat lucht uit de banden ontsnappen totdat deze de juiste spanning hebben, voordat u de machine in gebruik neemt. Zie De bandenspanning controleren.
Rijd met de machine op maaisnelheid en rem stevig totdat de remmen heet zijn; dit zult u ruiken. Mogelijk moet u de remmen bijstellen na de inloopperiode, zie Remmen afstellen.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
De set met CE-scherm (modelnr 04440 – afzonderlijk verkrijgbaar) | 1 |
Deze machine voldoet aan de EN ISO 5395:2013 als u ze uitrust met de set met CE-scherm (modelnr. 04440).
Het tractiepedaal (Figuur 13) heeft 3 functies: de machine vooruit en achteruit laten rijden en tot stilstand brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal naar de NEUTRAALSTAND laten komen om de machine te stoppen. Laat uw hiel niet op de onderzijde van het pedaal rusten als u vooruit rijdt (Figuur 14).
Druk het rempedaal (Figuur 13) in om de machine tot stilstand te brengen; de trommelremmen van de tractiewielen worden dan geactiveerd.
Om de parkeerrem in te schakelen, trapt u het rempedaal in en drukt u vervolgens het parkeerremklepje in (Figuur 13) om de remmen in werking te stellen. U schakelt het klepje uit door het rempedaal in te trappen. Stel de parkeerrem in werking voordat u de machine verlaat.
Met de gashendel (Figuur 15) kunt u de snelheid van de motor regelen. U verhoogt het toerental van de motor door de gashendel naar de stand SNEL te bewegen; u verlaagt het toerental van de motor door de gashendel naar de stand LANGZAAM te bewegen, maar hierdoor schakelt u de motor niet uit.
Om een koude motor te starten sluit u de choke van de carburator door de chokehendel naar voren te bewegen (Figuur 15), naar de GESLOTEN-stand. Nadat de motor loopt stelt u de chokehendel zo in dat de motor regelmatig loopt. Zet de choke zo snel mogelijk open door de hendel naar achteren te bewegen naar OPEN. Als de motor warm is, hoeft de choke niet of nauwelijks te worden gebruikt.
Gebruik de schakelaar (Figuur 15) om de werking van het alarm van de lekdetector en de tijdvertraging te controleren.
De urenteller (Figuur 15) toont het totale aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. Hij gaat lopen als u de contactschakelaar op AAN zet.
Deze hendel bevindt zich links van de stoel (Figuur 16) en laat toe de stoel 10 cm naar voren of naar achteren te verstellen.
Als u de hendel (Figuur 17) tijdens het gebruik naar voren beweegt, laat u de maaidekken neer en start u de messenkooien. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maaidekken omhoog te brengen, moet u de hendel naar achteren trekken. Als u tijdens het werk de messenkooien wilt stoppen, trek de hendel dan even achteruit en laat hem los; u start de messenkooien opnieuw door de hendel vooruit te bewegen.
De schakelhendel (Figuur 17) heeft 2 tractiestanden plus een neutraalstand. U kunt van maaien naar transport en van transport naar maaien schakelen (niet naar de neutraalstand) als de machine in beweging is; hierdoor wordt de machine niet beschadigd.
ACHTERSTE stand – neutraalstand en wetten
MIDDELSTE stand – maaien
VOORSTE stand – transport
Steek het sleuteltje in het contact (Figuur 17) en draai dit zo ver mogelijk naar rechts op START om de motor te starten. Laat het sleuteltje direct los als de motor start; het sleuteltje komt automatisch op AAN. Draai het sleuteltje linksom op UIT om de motor af te zetten.
Draai de hendel (Figuur 18) naar voren om het stuurwiel te verstellen en hoger of lager te zetten overeenkomstig uw wensen, en draai daarna de hendel naar achteren om het stuurwiel in de gekozen stand en hoogte te vergrendelen.
Draai de knop los (Figuur 19) totdat de borst van de knop vrijkomt uit de inkepingen in de stuurstangarm. Zet de stuurstangarm hoger of lager op de gewenste hoogte terwijl u de borst van de knop recht voor de inkeping in de stuurstangarm houdt. Draai de knop vast om de afstelling te borgen.
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 20) onder de benzinetank voordat u de machine opslaat of transporteert op een vrachtwagen of een aanhanger.
Gebruik de wethendel (Figuur 21) met de bedieningshendel van de hefinrichting en de toerenregelaar van de messenkooien om de messenkooien te wetten.
Met de toerentalregelaar van de messenkooien (Figuur 21) kunt u het toerental van de messenkooien regelen.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaibreedte | 150 cm |
Wielloopvlak | 126 cm |
Wielbasis | 119 cm |
Totale lengte | 229 cm |
Totale breedte | 177 cm |
Totale hoogte | 189 cm |
Nettogewicht | 493 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u nooit de brandstofdop verwijderen of brandstof toevoegen.
Nooit brandstof tanken in een afgesloten ruimte.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Inhoud brandstoftank: 26,6 liter
Aanbevolen brandstof:
Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).
Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.
Geen benzine gebruiken die methanol bevat.
Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.
Meng nooit olie door benzine.
Important: Gebruik nooit andere brandstofadditieven dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol, of isopropanol.
Reinig de omgeving van de dop van de brandstoftank en verwijder de dop (Figuur 22).
Vul de brandstoftank met loodvrije, normale benzine tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.
Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Vul de brandstoftank niet helemaal vol.
Plaats daarna de dop terug.
Note: U hoort een klik als de dop goed bevestigd is.
Neem gemorste brandstof op.
Ga elke dag als volgt te werk voordat u de machine start:
Controleer het oliepeil in de motor – zie Motoroliepeil controleren..
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof – zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het contact tussen de messenkooi en het ondermes – zie Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
Controleer de bandenspanning – zie De bandenspanning controleren.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, lange broek, gripvaste, stevige veiligheidsschoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Stop de machine en controleer de maai-eenheden als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Draag altijd uw veiligheidsgordel als uw machine een vaste rolbeugel heeft.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.
Stel uw eigen procedures en voorschriften op voor werken op hellingen. Als onderdeel van deze procedures moet u zeker het terrein onderzoeken om na te gaan op welke hellingen u de machine veilig kunt gebruiken. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Hellingen zijn de belangrijkste oorzaak dat de bestuurder de macht over de machine verliest en deze omkantelt. Dit kan leiden tot ernstig of dodelijke letsel. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Vertraag de machine wanneer u zich op een helling bevindt.
Als u zich ongemakkelijk voelt wanneer u de machine op een helling gebruikt, maai die helling dan niet.
Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.
Kies een lage rijsnelheid zodat u op een helling niet hoeft te stoppen of schakelen.
De machine kan omrollen voordat de wielen grip verliezen.
Gebruik de machine niet op een nat gazon. De wielen kunnen grip verliezen, ook als de remmen naar behoren werken.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op een helling.
Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit. Verander niet plots de snelheid of rijrichting van de machine.
Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers of water. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone (2 keer de breedte van de machine).
Voor olieverversingsbeurten en aanbevolen onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode, zie de Gebruikershandleiding van de motor, die u hebt gekregen bij de machine.
Voor de inrijperiode is 8 uur maaien genoeg.
Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in de toekomst, moet u de werking en de prestaties van de machine scherp in het oog houden zodat kleine gebreken die later grote problemen kunnen veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen. Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig op olielekken, losse bevestigingen of andere gebreken.
Note: Controleer de ruimte onder de maaidekken om er zeker van te zijn dat deze vrij van vuil is.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de bediening van de hefinrichting uit en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Zorg dat uw voet niet op het tractiepedaal rust en let erop dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Zet de chokehendel AAN (uitsluitend als u een koude motor start) en de gashendel op HALFGAS.
Start de motor en laat hem regelmatig lopen met behulp van de choke.
Zodra dit mogelijk is, opent u de choke door de chokehendel naar achteren te trekken en op UIT te zetten.
Note: Als de motor warm is, hoeft de choke niet of nauwelijks te worden gebruikt.
Nadat de motor is gestart, controleert u de machine aan de hand van de volgende procedures:
Zet de gashendel op SNEL.
Zet de tractiehendel op MAAIEN en schakel de messenkooien kortstondig in door de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren te bewegen.
De maaidekken moeten neerkomen en alle messenkooien moeten draaien.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren tot de maaidekken volledig in de transportstand staan.
De maaidekken stoppen met draaien zodra ze naar boven gaan. Als u de hendel loslaat voordat de maaidekken volledig omhoog zijn gekomen, zal de opwaartse beweging stoppen, maar de maaidekken zullen ook stoppen met draaien.
Vergrendel de parkeerrem en schakel de motor uit.
Controleer de lip van elke mand om er zeker van te zijn dat deze tijdens het maaien niet in contact komt met de messenkooi.
Als u contactsporen ziet, stel dan de trekarmen af; zie De maai-eenheden monteren.
Controleer op olielekken en draai de hydraulische fittings vast als u lekken vindt.
Note: Als de machine nieuw is en de lagers en messenkooien nog stroef zijn, moet u de gashendel in de stand SNEL zetten om deze controle uit te voeren. Na de inrijperiode hoeft u de gashendel niet op SNEL te zetten.
Note: Als er olie blijft lekken, neem dan contact op met uw erkende Toro-dealer voor hulp en, indien nodig, voor vervangonderdelen.
Important: Sporen van olie op de motor of de afdichtingen van de wielen zijn normaal. Afdichtingen hebben een beetje smering om goed te functioneren.
Zet de gashendel op LANGZAAM, zet de heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine opslaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De interlockschakelaars dienen voor de beveiliging, zodat de machine niet in werking kan treden als dit zou kunnen leiden tot verwonding van de bestuurder of schade aan de machine.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend start wanneer:
Het tractiepedaal staat in de NEUTRAALSTAND.
De schakelhendel staat in de NEUTRAALSTAND.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:
De parkeerrem is uitgeschakeld.
de bestuurder op de bestuurdersstoel zit.
De schakelhendel staat op MAAIEN ofTRANSPORT.
Het veiligheidssysteem voorkomt het draaien van de messenkooien, tenzij de schakelhendel op MAAIEN staat.
Voor dagelijks de onderstaande systeemcontroles uit om te verzekeren dat het veiligheidssysteem goed werkt:
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Probeer het tractiepedaal in te trappen.
Als u het pedaal niet kunt intrappen, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Zet de schakelhendel op MAAIEN of op TRANSPORT en probeer de motor te starten.
De motor mag niet aanslaan of starten, dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor, zet de schakelhendel op MAAIEN of TRANSPORT.
Als de motor afslaat, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt.
Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Zet de parkeerrem vrij, zet de schakelhendel op MAAIEN en beweeg omhoog uit de stoel.
Als de motor afslaat, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren om de maaidekken neer te laten. De maaidekken moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien.
Als ze beginnen te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren; verhelp het probleem voordat u de machine gebruikt.
Verzeker dat de maaidekken volledig zijn geheven. Zet de schakelhendel op TRANSPORT. Gebruik de remmen om de machine langzamer te laten rijden als u een steile helling afrijdt om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest. Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.
Voordat u greens gaat maaien, moet u een open ruimte zoeken om het starten en stoppen van de machine, het omhoog en omlaag brengen van de maaidekken en het nemen van bochten te oefenen.
Controleer of er vuil op het gazon ligt, verwijder de vlag van de cup, en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan het vorige, zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en daardoor moeilijker tussen de messen van de messenkooi en het ondermes kunnen komen.
Rij naar de green met de schakelhendel in de MAAISTAND en de gashendel op vol gas.
Begin aan 1 rand van de green zodat u kunt maaien in banen.
Note: Dit beperkt de verdichting tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.
Activeer de bedieningshendel van de hefinrichting op het moment dat de voorste randen van de grasmanden over de buitenrand van de green komen.
Note: Hiermee laat u de maaidekken neer op de grasmat en start u de messenkooien.
Important: Maaidek 1 heeft een vertraging, en daarom moet u zich de timing eigen maken die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot een minimum te beperken.
Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.
Note: Om ervoor te zorgen dat u het gazon in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 23). Sommige bestuurders vinden het handig de buitenrand van het stuurwiel deel te laten uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. de rand van het stuurwiel in een rechte lijn te houden ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft.
Als de voorste randen van de manden over de rand van het gazon komen, moet u de hendel van de hefinrichting naar achteren houden tot alle maaidekken opgetild zijn. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en brengt u de maaidekken omhoog.
Note: Het is belangrijk om dit op het juiste moment te doen zodat u de boord niet maait maar wel zo veel mogelijk gazon maait. Zo moet u later minder gras rond de buitenrand maaien.
U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudig voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel; d.w.z. als u naar rechts wilt draaien, draait u eerst iets naar links en dan naar rechts.
Note: Op deze manier kunt u de machine sneller richten voor de volgende maaibaan. Probeer zo kort mogelijk te draaien, behalve bij warmer weer. Dan minimaliseert een bredere bocht de beschadiging van het gazon.
Note: Het stuurwiel zal niet terugkeren in zijn oorspronkelijke stand nadat u de machine hebt gedraaid.
Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green terwijl de messenkooien van het maaidek draaien, omdat hierdoor de green kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een natte green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.
Als uw machine uitgerust is met een lekdetectoralarm en het alarm klinkt terwijl u een gazon maait, of als u merkt dat er olie lekt, moet u onmiddellijk de maaidekken omhoog brengen, van het gazon rijden en de machine buiten het gazon tot stilstand brengen. Ga na wat de oorzaak van het lek is en verhelp het probleem.
Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.
Note: Let altijd op het weer en de gazonomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.
Wanneer u de buitenste rand gemaaid hebt, tikt u de hendel van de hefinrichting even naar achteren om de messenkooien te stoppen. Rij vervolgens van het gazon. Wanneer alle maai-eenheden van het gazon af zijn, laat u ze omhoog komen.
Note: Zo worden graskluiten op het gazon tot een minimum beperkt.
Plaats de vlag terug.
Verwijder al het maaisel uit de grasmanden voordat u de machine naar een volgende green rijdt.
Note: Zwaar en vochtig maaisel vormt een overmatige belasting van de manden en voegt onnodig gewicht toe aan de machine, waardoor de motor, het hydraulische systeem, de remmen, enz. zwaarder worden belast.
Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Sleep uitsluitend met een machine die is voorzien van een trekhaak. Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.
Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen en de bestuurder de controle over de machine verliest.
Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.
Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen wanneer u de machine sleept.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Reinig de machine na het maaien grondig met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken. Was een hete motor of elektrische aansluitingen niet met water.
Na reiniging moet u de machine te controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn. Smeer verder de remas met SAE 30 olie of een sproeismeermiddel om corrosie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de machine tot tevredenheid blijft werken als u deze de volgende keer gebruikt.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.
In een noodgeval kunt u de machine slepen over een afstand van 0,4 km.
Important: U mag de machine niet sneller dan met 3 tot 5 km per uur slepen om te vermijden dat u het aandrijfsysteem beschadigt. Als u de machine meer dan 0,4 km moet verplaatsen, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.
Als u de machine niet goed onderhoudt, kunnen systemen van de machine voortijdig defect raken en u of omstanders mogelijk letsel toebrengen.
U moet de machine goed onderhouden en in goede staat houden volgens deze instructies.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 25 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren | |||||||
Alarm van de lekdetector controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. | |||||||
Oliepeil controleren. | |||||||
Luchtkoelribben van motor reinigen. | |||||||
Controleer het voorfilter. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt. | |||||||
Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Vet in alle smeernippels spuiten.1 | |||||||
Verbindingen van maaidekken, hefinrichtingen en remsysteem smeren. | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval. |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de gashendel op stationair – laag.
Schakel de maai-eenheden uit.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Zorg dat de tractie in neutraal staat.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
U kunt de stoel verwijderen om gemakkelijker toegang te krijgen tot het kleppenblok van de machine.
Ontgrendel de stoel, breng hem omhoog en zet vast met de steun.
Maak de 2 kabelboomstekkers onder de stoel los.
Laat de stoel neer en verwijder de rolpen waarmee de draaistang van de stoel is vastgezet aan het frame (Figuur 25).
Schuif de draaistang van de stoel naar links, schuif de stoel naar voren en verwijder deze.
Monteer de stoel in de omgekeerde volgorde.
Note: Als u de stoel regelmatig gaat verwijderen, kunt u de rolpen vervangen door een borgpen (onderdeelnr. 3290-467).
Als de machine niet goed is ondersteund, kan deze vallen, waardoor u of anderen verpletterd kunnen worden.
Voordat u onderhoudswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u deze op assteunen of houten blokken plaatsen.
Laat de maaidekken neer voordat u de machine opkrikt. De krikpunten zijn als volgt:
Rechts – onder het stutplatform en naast de steunbeugel van de rolbeugel (Figuur 26)
Links – onder de opstap
Achter – bij de zwenkwielvork
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Breng regelmatig nr. 2 smeervet op lithiumbasis aan in de smeernippels.
De smeerpunten zijn:
De naaf van de achterrol of, indien de set voor driewielaandrijving gemonteerd is, de koppelingen van de achterwielrol en de externe kogellager (1) (Figuur 27)
Stuurvorkas (1) (Figuur 28)
Stanguiteinde stuurcilinder (Figuur 28)
Draaipunt van hefarm (3) en draaischarnier (3) (Figuur 29)
As en rol van trekframe (12) (Figuur 30)
Uiteinde van stuurcilinder (Figuur 31)
Hefcilinders (3) (Figuur 32)
Tractiepedaal (Figuur 33)
Toerentalkoppeling (Figuur 34 en Figuur 35)
Om de machine te smeren, gaat u als volgt te werk:
Veeg de smeernippel schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus.
Pomp vet in het lager of de lagerbus totdat er vet verschijnt. Veeg overtollig vet af.
Smeer vet op de sleufas van de motor van de messenkooi en de hefarm als het maaidek wordt verwijderd voor een onderhoudsbeurt.
Spuit elke dag een paar druppels SAE 30 motorolie of een sproeismeermiddel (WD 40) op alle draaipunten na ze gereinigd te hebben.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Reinig het deksel grondig (Figuur 36).
Maak de sluitklemmen los en verwijder het luchtfilterdeksel.
Maak de vleugelmoer los waarmee de elementen zijn bevestigd aan de luchtfilterbehuizing (Figuur 37).
Als het schuimelement vuil is, moet u dit verwijderen van het papierelement (Figuur 37) Dit moet grondig worden gereinigd. Ga hierbij als volgt te werk:
Was het schuimelement in een oplossing van vloeibare zeep en warm water. Knijp het samen om vuil te verwijderen.
Important: Het schuimelement niet wringen om het te drogen; anders kan het scheuren.
Droog het schuimelement door dit te wikkelen in een schone doek. Knijp de doek en het schuimelement uit om het droog te laten worden.
Als u het schuimelement een onderhoudsbeurt geeft, moet u controleren in wat voor staat het papierelement verkeert. Klop het papierelement voorzichtig tegen een vlak oppervlak om het te reinigen of vervang het indien dit nodig is.
Monteer het schuimelement, het papierelement, de vleugelmoer en het luchtfilterdeksel.
Important: Gebruik de motor niet zonder het luchtfilterelement omdat dit kan leiden tot overmatige slijtage en beschadiging van de motor.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De motor wordt verzonden met 1,4 l (inclusief filter) olie in het carter; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat u de motor de eerste keer start.
De motor gebruikt elk type hoogwaardige reinigingsolie waaraan het American Petroleum Institute (API) onderhoudsclassificatie SG, SH of SJ of hoger heeft verleend. De aanbevolen viscositeit (gewicht) is SAE 30.
Plaats het voertuig op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, zet de motor uit en verwijder het sleuteltje uit het contact. Wacht enkele minuten voordat u het oliepeil controleert.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek. Druk de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift (Figuur 38).
Haal de peilstok uit de buis en controleer het oliepeil.
Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van het klepdeksel en voldoende olie bijvullen via de opening in het klepdeksel totdat het peil tussen de markeringen op de peilstok staat. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.
Plaats de vuldop en de peilstok weer stevig op hun plaats.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 25 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Verwijder de aftapplug (Figuur 39) en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug.
Verwijder het oliefilter (Figuur 39).
Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het filter.
Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ¾ tot 1 slag. Niet te vast draaien.
Vul het carter met olie; zie Motorolie verversen.
U moet het oliefilter en de gebruikte olie op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
De aanbevolen elektrodenafstand is 0,76 mm.
De correcte bougie is een Champion RC 14YC.
Note: De bougie heeft doorgaans een lange levensduur. U moet ze echter verwijderen en controleren als de motor slecht functioneert.
Maak de omgeving van de bougies schoon zodat er geen vuil in de cilinder kan terechtkomen.
Maak de kabels los van de bougies en verwijder de bougies.
Controleer de conditie van de massa-elektrode, de centrale elektrode en de isolator van de centrale elektrode op beschadigingen.
Important: Als de bougie gebarsten of vuil is of niet goed werkt, moet deze worden vervangen. U mag de elektroden niet zandstralen, afkrabben of reinigen met een staalborstel omdat hierdoor gruis kan losraken en in de cilinder terechtkomen en de motor beschadigen.
Zorg ervoor dat de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode 0,76 mm bedraagt; zie Figuur 40.
Plaats een bougie met de juiste elektrodenafstand en monteer deze met een pakkingafdichting. Draai de bougie vast met een torsie van 23 N·m. Als u geen momentsleutel hebt, draait u de bougie stevig vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Er bevindt zich een leidingfilter in de brandstofleiding tussen de brandstoftank en de carburateur (Figuur 41).
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Tap de brandstof af uit de brandstoftank wanneer de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Rook nooit als u brandstof aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.
Sluit de brandstofklep, maak de slangklem op het filter aan de kant van de carburateur los en verwijder de brandstofslang van het filter (Figuur 41).
Plaats een opvangbak onder het filter, maak de andere slangklem los en verwijder het filter (Figuur 41).
Monteer het nieuwe filter. Let erop dat de pijl op de filterbehuizing van de brandstoftank af wijst.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Sla de machine op in een koele ruimte om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Controleer het zuurpeil om de 50 bedrijfsuren of om de 30 dagen, wanneer het voertuig is opgeslagen.
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
U kunt het peil in de cellen bijhouden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Vul de cellen niet hoger dan de onderkant van de sleufring in elke cel.
Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.
Controleer of de accukabels stevig op de accupolen zitten, zodat ze goed contact maken.
Als de accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de minkabel (-) eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.
De zekeringen van het elektrische systeem van de machine bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 42).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten de voorbanden een spanning van minimaal 0,55 bar tot maximaal 0,83 bar hebben.
De achterband moet een spanning van minimaal 0,55 bar tot maximaal 1,03 bar hebben.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Draai de wielmoeren vast met een torsie van 95 tot 122 N·m na 1 tot 4 bedrijfsuren en nogmaals na 10 bedrijfsuren. Haal de wielmoeren daarna om de 200 bedrijfsuren aan.
Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u de wielmoeren aan te halen in een sterpatroon.
Als de machine kruipt wanneer het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND staat, moet de contraveer van de neutraalstand worden afgesteld.
Krik het frame omhoog en ondersteun met een blok, zodat een van de voorwielen vrijkomt van de vloer van de werkplaats.
Note: Als de machine is uitgerust met driewielaandrijving, moet u het achterwiel omhoog brengen en blokkeren.
Start de motor, zet de gashendel op LANGZAAM en controleer of het voorwiel dat de vloer niet raakt stilstaat.
Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u als volgt te werk:
Draai beide contramoeren los waarmee de tractiekabel is bevestigd aan het schutbord op de hydrostaat (Figuur 43). Zorg ervoor dat de contramoeren gelijkmatig en voldoende zijn losgedraaid om afstelling mogelijk te maken.
Note: Draai de moer los waarmee de excentriek is bevestigd aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 43).
Zet de schakelhendel in NEUTRAAL en de gashendel op LANGZAAM.
Start de motor.
Draai aan de excentriek totdat de machine niet meer naar voren of naar achteren kruipt.
Als het wielen niet meer draaien, zet u de moer vast waarmee de excentriek en de afstelling worden geborgd (Figuur 43).
Controleer de afstelling met de gashendel op LANGZAAM en SNEL.
Draai vanaf beide kanten van het schutbord de borgmoeren waarmee de tractiekabel is bevestigd aan het schutbord gelijkmatig vast (Figuur 43). Zorg ervoor dat u de kabel niet verdraait.
Note: Als de kabel strak staat wanneer de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND staat, bestaat de kans dat de machine gaat kruipen als u de hendel in de MAAI- of TRANSPORTSTAND zet.
Het tractiepedaal is standaard ingesteld op de maximale transportsnelheid, maar mogelijk moet u het afstellen als het pedaal zijn volledige bereik heeft afgelegd voordat het contact maakt met de pedaalaanslag, of als u de transportsnelheid wilt verlagen.
Om de maximale transportsnelheid te verkrijgen, moet u de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND zetten en het tractiepedaal intrappen. Als het pedaal contact maakt met de pedaalaanslag (Figuur 44) voordat u spanning op de kabel voelt, voer dan de volgende afstelprocedure uit:
Zet de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND en draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat (Figuur 44).
Draai de pedaalaanslag vast totdat deze niet meer tegen het tractiepedaal aan komt.
Houd het transportpedaal licht ingetrapt en stel de pedaalaanslag zodanig af dat deze contact maakt met de pedaalstang, en draai de moeren vast.
Important: De kabel mag niet te strak staan, omdat de kabel dan sneller slijt.
Trap het tractiepedaal in draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat.
Zet de pedaalaanslag losser totdat u de gewenste transportsnelheid hebt verkregen.
Draai de borgmoer aan om de pedaalaanslag vast te zetten.
Fabrieksinstelling: 6,1 km/uur
Draai de contramoer op de draaitapbout aan de zijkant van het tractiepedaal los (Figuur 45).
Draai de aantapbout linksom om de maaisnelheid te verhogen en rechtsom om te verlagen.
Draai de contramoer vast zonder aan de aantapbout te draaien en controleer de rijsnelheid. Herhaal deze procedure indien nodig.
Aan beide kanten van de machine bevindt zich een hendel om de rem af stellen zodat u de remmen gelijkmatig kunt afstellen.
Laat de machine vooruitrijden op transportsnelheid en trap het rempedaal in; beide wielen moeten in gelijke mate worden geblokkeerd.
Een remproef in een afgesloten ruimte waar zich andere mensen bevinden, kan letsel veroorzaken.
Controleer de remmen altijd vóór en na de afstelling; doe dit op een ruim, open en vlak terrein waar zich geen personen of obstakels bevinden.
Als de remmen niet gelijkmatig aangrijpen, moet u de remmen afstellen.
Maak de remstangen los door de borgpen en de gaffelpen te verwijderen (Figuur 46).
Draai de contramoer los en stel de gaffel af (Figuur 46).
Monteer de gaffel aan de remas (Figuur 46).
Controleer de vrije slag van het rempedaal. Het rempedaal moet een vrije slag van 13 tot 26 mm hebben voordat de remschoenen contact maken met de remtrommels. Indien nodig moet u nogmaals afstellen totdat het rempedaal de correcte vrije slag heeft.
Laat de machine vooruitrijden op transportsnelheid en trap het rempedaal in; beide remmen moeten in gelijke mate blokkeren. Pas aan indien nodig.
Important: Polijst de remmen elk jaar; zie het hoofdstuk De remmen polijsten.
Het circuit voor het opheffen/neerlaten van het maaidek is uitgerust met een doorstroomregelklep (Figuur 47). Deze klep is in de fabriek zo afgesteld dat deze na ongeveer 3 slagen opengaat. U moet de klep echter wellicht bijstellen in verband met verschillen in de temperaturen van de hydraulische vloeistof, maaisnelheden, enz.
Note: Zorg ervoor dat de hydraulische vloeistof de volledige bedrijfstemperatuur heeft bereikt als u de doorstroomregelklep afstelt.
Breng de stoel omhoog en ga naar de doorstroomregelklep voor het middelste trekframe (Figuur 47) die zich bevindt naast het verdeelstuk van het hydraulische systeem.
Draai de contramoer los die zich bevindt op de stelknop op de doorstroomregelklep.
Draai de knop linksom als het middelste maaidek te laat neerkomt of rechtsom als het middelste maaidek te vroeg neerkomt. Normaal moet u hem niet meer dan 1/32 tot 1/16 van een slag draaien.
Test de afstelling en herhaal stap 3 indien nodig; draai de contramoer aan wanneer u klaar bent.
Om de hoogte van de voorste maaidekken te regelen als ze in de opgeheven (transport) stand staan, kunnen de voorste hefcilinders worden afgesteld.
Laat de maaidekken neer op de grond.
Draai de contramoer op de gaffel van de hefcilinder van het maaidek dat u wilt afstellen, los.
Maak de gaffel van de cilinder los van de hefarm.
Draai de gaffel totdat u de gewenste hoogte heeft gekregen.
Bevestig de gaffel van de cilinder aan de hefarm en draai de contramoer vast.
Verzeker dat alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd uw lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten (pinholes) of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Raadpleeg onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir van de hydraulische vloeistof is in de fabriek gevuld met ongeveer 32,2 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof dagelijks voordat u de machine gaat gebruiken. Als het vloeistofpeil te laag is, voeg dan geschikte vloeistof toe zoals beschreven in de volgende hoofdstukken:
Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. (Zie de onderdelencatalogus van de Toro-dealer voor de onderdeelnummers). |
Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |
Materiaaleigenschappen: | |
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48cSt bij 100 °C 7,9 tot 8,5 |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 tot 160 |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C |
Industriespecificaties: | |
Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te geven bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-distributeur.
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer, onderdeelnr. 44-2500. Wij adviseren de rode kleurstof niet te gebruiken voor biologisch afbreekbare vloeistoffen. Gebruik in plaats daarvan een kleurstof voor voedingsmiddelen.
Important: Ongeacht de gebruikte soort hydraulische vloeistof moet een tractie-eenheid waarmee verticuteerwerkzaamheden of andere klussen dan gras maaien worden verricht, of die wordt gebruikt bij hoge omgevingstemperaturen boven 29 °C, zijn uitgerust met een oliekoeler, onderdeelnr. 105-8339.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Note: Laat de motor afkoelen zodat de vloeistof koud is.
Controleer het vloeistofpeil afhankelijk van de tank op uw machine.
Als de hydraulische hulptank over een kijkglas beschikt, controleert u daar het oliepeil (Figuur 48) en gaat u verder met stap 5.
Note: Als het oliepeil zich tussen de 2 markeringen op het kijkglas bevindt, is er voldoende olie.
Als de hydraulische hulptank niet over een kijkglas beschikt, gebruikt u de peilstok bovenaan de machine (Figuur 48) en gaat u verder met stap 3.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek. Schroef de peilstok vervolgens terug in de tank.
Verwijder de peilstok en controleer het vloeistofpeil. Als het zich tussen de markeringen op het kijkglas bevindt, is er voldoende vloeistof. Als het vloeistofpeil niet tussen de markeringen ligt, moet u het vloeistofpeil dienovereenkomstig aanpassen (Figuur 49).
Verwijder de dop van de hydraulische vloeistoftank en giet langzaam bij met de geschikte hoogwaardige hydraulische vloeistof totdat het peil tussen de 2 markeringen op het kijkglas of de peilstok komt.
Important: Om verontreiniging van het systeem te voorkomen, moet u de bovenzijde van een container met hydraulische vloeistof reinigen voordat u deze doorprikt. Zorg ervoor dat de tuit en de trechter schoon zijn.
Note: Gebruik nooit verschillende typen hydraulische vloeistoffen door elkaar.
Plaats daarna de dop terug.
Note: Onderwerp de onderdelen van het hydraulische systeem nauwgezet aan een visuele inspectie. Controleer deze op lekken, losse bevestigingen, ontbrekende delen, verkeerde geleide slangen, enz. Indien nodig, moet u dit verhelpen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Als de vloeistof verontreinigd raakt, laat dan uw lokale Toro verdeler het systeem spoelen. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd (Figuur 50). Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter.
Note: Als u de vloeistof niet gaat aftappen, maak de hydraulische slang naar het filter dan los en sluit deze af.
Vul het nieuwe filter met de juiste hydraulische vloeistof, smeer vet op de afdichtingspakking en draai het filter met de hand vast totdat de pakking in contact komt met de cilinderkop. Draai het filter vervolgens nog eens ¾ slag.
Vul het reservoir met hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten stationair lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten. Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil.
U moet de vloeistof en het filter op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Met de lekdetector kunt u vroegtijdig een olielek in het hydraulische systeem ontdekken. Als het vloeistofpeil in de hoofdtank van het hydraulische systeem met 118 tot 177 ml is gedaald, gaat de vlotterschakelaar in de tank dicht. Na 1 seconde klinkt het alarm om de bestuurder te waarschuwen (Figuur 53). Tijdens het gebruik van de machine zal de vloeistof gewoonlijk warm worden en uitzetten, waardoor de vloeistof naar de hulptank zal stromen. De vloeistof stroomt terug naar de hoofdtank als u het contactsleuteltje op Uit draait.
Draai het contactsleuteltje op AAN, beweeg de schakelaar van de lekdetector naar achteren en houd deze vast. Na 1 seconde moet het alarm klinken.
Laat de schakelaar van de lekdetector los.
Draai het contactsleuteltje op AAN. Start de motor niet.
Verwijder de ontluchting op de hydraulische tank van de vulbuis van de tank.
Steek een schone staaf of schroevendraaier in de vulbuis en druk de vlotter voorzichtig naar beneden (Figuur 54); het alarm zou moeten afgaan na 1 seconde.
Laat de vlotter los; het alarm moet stoppen.
Plaats de dop op de hydraulische tank.
Draai het contactsleuteltje op UIT.
Het alarm van de lekdetector kan om 1 van de volgende oorzaken afgaan:
Er is 118 tot 177 ml vloeistof gelekt.
Het vloeistofpeil in de hoofdtank van het hydraulische systeem is gedaald met 118 tot 177 ml als gevolg van inkrimping van afkoelende vloeistof.
Als het alarm klinkt, moet u de machine zo snel mogelijk afzetten en controleren op lekken. Als het alarm klinkt terwijl u een gazon maait, dient u eerst van het gazon af te rijden. Ga na wat de oorzaak van het lek is en verhelp het probleem voordat u doorgaat met werken.
Als u geen lek hebt gevonden en vermoedt dat het om een vals alarm gaat, draait u het contactsleuteltje op UIT en laat u de machine 1 tot 2 minuten staan zodat het vloeistofpeil zich kan stabiliseren. Start daarna de machine en laat deze werken op minder kwetsbaar terrein om vast te stellen of er een lek is.
Een vals alarm als gevolg van samentrekkende vloeistof kan worden veroorzaakt als u de machine na gebruik langdurig stationair laat lopen. Een vals alarm kan ook optreden als u de machine minder zwaar belast nadat deze lange tijd zwaarder is belast. Om een vals alarm te voorkomen, is het beter de machine af te zetten in plaats van deze langdurig stationair te laten lopen.
Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet, probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één messenkooi draait, kunnen andere messenkooien ook in beweging komen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet een licht contact zijn over de volledige lengte van de messenkooi en het ondermes; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien moet u de snelheid van de messenkooi (op het verdeelblok, onder de afdekking links van de stoel) juist instellen. U stelt de toerentalregeling van de messenkooien als volgt in:
Selecteer de maaihoogte waarop de maaidekken zijn ingesteld.
Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de maaiomstandigheden.
Gebruik de betreffende grafiek (zie Figuur 55), voor maaidekken met 5, 8, 11 of 14 messen, om de gewenste messenkooisnelheid te bepalen.
Om het toerental in te stellen, draait u aan de knop (Figuur 56) tot de wijzer de gewenste instelling aangeeft.
Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om te compenseren voor de veranderingen in de gazonomstandigheden.
Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw handen en kleding uit de buurt van de messenkooien en andere bewegende onderdelen.
Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Ontgrendel de stoel en til deze omhoog zodat u bij de bedieningsorganen kunt komen.
Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Zet de wethendel in de stand 'R' (Figuur 57).
Draai de toerentalregeling van de messenkooien op instelling 1 (Figuur 57).
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Important: Verander het toerental van de motor tijdens het wetten niet; anders kunnen de messenkooien tot stilstand komen. Wet de messenkooien uitsluitend als de motor stationair loopt.
Zet de maai/transporthendel in de NEUTRAALSTAND en duw de maai/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.
Breng de wetpasta aan met een borstel met een lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.
Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op stand 1 of de gewenste snelheid.
Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen en de motor af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen4 tot en met 8.
Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.
Als u klaar bent, moet u de wethendel terug in de 'F'-stand zetten, de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand zetten, de stoel laten zakken en alle wetpasta van de maaidekken wassen. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af.
Important: Als u de wethendel na het wetten niet in de 'F'-stand zet, zullen de maaidekken niet omhoog komen of naar behoren werken.
Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u eerst de volgende handelingen verrichten:
Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. De messenkooien en de snijplaten slijpen als dit nodig is; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek. De snijplaten en de messen van de messenkooien met een roestwerend middel behandelen. Alle smeerpunten smeren of oliën; zie De machine smeren.
Blokken onder wielen plaatsen om de wielgewichten te verwijderen.
De hydraulische vloeistof aftappen en verversen en het filter vervangen. Tevens hydraulische leidingen en aansluitingen controleren. Indien nodig moet u beschadigde onderdelen vervangen, zie Hydraulische vloeistof verversen en de filter vervangen en Hydraulische slangen en leidingen controleren
Benzine aftappen uit de brandstoftank. Laat de motor lopen totdat deze afslaat door gebrek aan benzine. Brandstoffilterbus vervangen Brandstoffilter vervangen.
Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Bijvullen met verse olie; zie Motoroliepeil controleren..
Bougies verwijderen. Giet ongeveer 30 ml SAE 30 olie in de cilinders en laat de motor langzaam draaien om de olie over de cilinderwand te verspreiden. Bougies vervangen, zie Bougies vervangen.
Vuil en maaisel verwijderen van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.
Accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt.
Indien mogelijk moet u de accu opslaan op een warme, droge plaats.