Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om informatie over producten en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g014685

Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Important: De motor van dit product is niet uitgerust met een vonkenvanger. Als de machine wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code), Afdeling 4442, van de Staat Californië. In andere landen of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.

Veiligheid

Deze machine voldoet minstens aan CEN-norm EN 836:1997, ISO-norm 5395:1990 en de B71.4-2004 specificaties van het American National Standards Institute (ANSI), van kracht op het moment van productie, als 16,8 kg is toegevoegd aan het achterwiel.

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool (Figuur 2), te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – 'instructie voor persoonlijke veiligheid'. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

De volgende instructies zijn ontleend aan CEN-norm EN 836:1997, ISO-norm 5395:1990 en ANSI B71.4-2012.

Instructie

  • Lees de Gebruikershandleiding en het overige instructiemateriaal zorgvuldig. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen en weet hoe u de machine moet gebruiken.

  • Als de bestuurder of de monteur de taal waarin de handleiding is geschreven, niet machtig is, moet de eigenaar ervoor zorgen dat zij de inhoud van het materiaal begrijpen.

  • Laat kinderen of personen die de instructies niet kennen, nooit de maaimachine gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.

  • Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.

  • Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Elke bestuurder en monteur moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van de gebruikers. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:

    • zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers;

    • als de machine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:

      • onvoldoende grip van de wielen,

      • te snel rijden,

      • onjuist gebruik van de rem,

      • het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk,

      • de bestuurder is zich onvoldoende bewust van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen.

      • De eigenaar/gebruiker kan ongelukken voorkomen en is verantwoordelijk voor ongelukken, letsel van hemzelf/haarzelf of van anderen en schade aan eigendommen

Vóór ingebruikname

  • Draag tijdens het maaien altijd stevige schoenen, een lange broek, een helm, een veiligheidsbril en gehoorbescherming. Lang haar, losse kleding of sieraden kunnen worden gegrepen door bewegende onderdelen. Loop niet op blote voeten en draag ook geen schoenen met open tenen als u de machine gebruikt.

  • Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.

  • Vervang defecte geluiddempers/knalpotten.

  • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen nodig zijn om goed en veilig te werken. Gebruik alleen door de fabrikant goedgekeurde accessoires en werktuigen.

  • Controleer of de dodemansknop, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

Gebruiksaanwijzing

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.

  • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Alle werktuigkoppelingen uitschakelen, versnelling in de neutraalstand zetten en de parkeerrem in werking stellen voordat u de motor start.

  • Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt:

    • niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het op- en afrijden van hellingen.

    • houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en in scherpe bochten;

    • let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;

    • maai nooit dwars over een helling, tenzij de maaimachine speciaal daarvoor is bedoeld.

  • Let op kuilen in het terrein en andere verborgen gevaren.

  • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.

  • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.

  • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de werkende machine laten komen.

  • Gebruik de machine nooit als schermen, afdekplaten of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. Zorg ervoor dat alle interlockschakelaars zijn aangebracht, correct zijn afgesteld en naar behoren werken.

  • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.

  • Voordat u de bestuurderspositie verlaat:

    • machine laten stoppen op een horizontaal oppervlak;

    • aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;

    • versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in werking stellen;

    • de motor afzetten en het sleuteltje uit het contact nemen.

  • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

  • Motor afzetten en aandrijving naar werktuigen uitschakelen:

    • voor het bijvullen van brandstof;

    • voor verwijdering van de grasvanger(s);

    • voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld.

    • voordat u verstoppingen verwijdert;

    • voordat u de maaimachine gaat controleren, schoonmaken of werkzaamheden daaraan gaat verrichten;

    • als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine opnieuw gebruikt.

  • Zet de gashendel terug voordat u de motor afzet. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maaidekken.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt. Breng de maaikooien tot stilstand als u niet aan het maaien bent.

  • Gebruik de maaimachine niet als u onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

Rolbeugel – Gebruik en onderhoud

  • De rolbeugel is een volledige en doeltreffende veiligheidsvoorziening. Houd een opvouwbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt.

  • Klap de rolbeugel uitsluitend tijdelijk omlaag als dit absoluut noodzakelijk is. Draag de veiligheidsgordel niet als de rolbeugel omlaag geklapt is.

  • Let op: er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.

  • Controleer het maaigebied en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein, steile hellingen of in de buurt van aflopende waterkanten.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object door rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

  • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

  • Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Niet herstellen of wijzigen.

  • Verwijder de rolbeugel niet.

  • Eventuele veranderingen aan een rolbeugel moeten worden goedgekeurd door de fabrikant.

Veilige behandeling van brandstof

  • Om letsel en schade te voorkomen dient u bijzonder voorzichtig te zijn bij de omgang met benzine. Benzine is uiterst brandbaar en de dampen ervan zijn explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Verwijder nooit de dop van de brandstoftank en vul nooit brandstof bij terwijl de motor loopt.

  • Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult.

  • U mag de brandstoftank nooit binnenshuis bijvullen.

  • Bewaar de machine of brandstofhouder nooit bij een open vlam, vonk of waakvlam bij bijv. een geiser of andere apparaten.

  • Vul vaten nooit in een voertuig of vrachtwagen of op een oplegger met plastic afdekking. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of van de aanhanger en vul de tank pas als de machine op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, is het beter dergelijke machines bij te vullen uit een draagbaar vat dan met behulp van een brandstofpistool.

  • Houd de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van de brandstofhouder totdat u klaar bent met bijvullen.

  • Gebruik geen hulpmiddelen die de vulpijp in de geopende stand vergrendelen.

  • Kleed u onmiddellijk om als er brandstof wordt gemorst op uw kleding.

  • Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de dop van de brandstoftank terug en draai deze stevig vast.

Onderhoud en opslag

  • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.

  • Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact met open vuur of vonken kunnen komen.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

  • Houd de motor, geluiddemper/knalpot, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om het risico op brand te verminderen.

  • Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.

  • Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en mankementen.

  • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen en hydraulische aansluitingen stevig vastzitten. Vervang versleten of beschadigde onderdelen en stickers.

  • Als het nodig is de brandstoftank af te tappen, doe dit dan buiten.

  • Wees voorzichtig als u de machine afstelt, teneinde te voorkomen dat uw vingers bekneld raken tussen de draaiende messen en de vaste onderdelen van de machine.

  • Let op dat bij machines met meerdere messenkooien, andere messenkooien kunnen gaan draaien doordat u één messenkooi draait.

  • Schakel de aandrijvingen uit, breng de maaidekken omlaag, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine afstelt, reinigt of repareert.

  • Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof meteen op.

  • Plaats onderdelen op assteunen indien dit nodig is.

  • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

  • Maak de accukabels los voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.

  • Wees voorzichtig als u de messenkooien controleert. Omwikkel de maaikooien of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaikooien verricht.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

  • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte; doe dit niet in de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u deze aansluit op of losmaakt van de accu. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

De machine transporteren

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Gebruik oprijplaten over de volledige breedte om de machine op een aanhangwagen of in een vrachtwagen te laden.

  • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. De spanbanden voor en achter dienen naar beneden en van de machine af gericht te zijn.

Veiligheid Toro-maaiers

De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere belangrijke veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de ANSI-standaarden.

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Gebruik van dit product voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor de bestuurder of omstanders.

Gebruiksaanwijzing

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de motor snel kunt afzetten.

  • Draag altijd stevige schoenen. Draag geen sandalen, tennisschoenen of gymschoenen als u de machine gebruikt. Het verdient aanbeveling veiligheidsschoenen en een lange broek te dragen. Dit is verplicht op grond van diverse plaatselijke veiligheidsvoorschriften en verzekeringsbepalingen.

  • De bestuurder moet bedreven en getraind zijn in het rijden op hellingen. Onvoorzichtig rijden op heuvels of hellingen kan tot gevolg hebben dat u de controle over het voertuig verliest en het voertuig kantelt of omrolt. Dit kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

  • Wees voorzichtig als u omgaat met brandstof. Neem gemorste brandstof op.

  • Controleer elke dag of de interlockschakelaars goed functioneren. Als een schakelaar defect is, moet u deze vervangen voordat u de machine gebruikt

  • Voordat u de motor start, moet u plaats nemen op de bestuurdersstoel, de hefhendel naar achteren bewegen en loslaten om te controleren of de maaidekken zijn uitgeschakeld. Controleer of het tractiesysteem in de neutraalstand staat en de parkeerrem in werking is gesteld.

  • Let goed op als u de machine gebruikt. Om te voorkomen dat u de controle over de machine verliest, moet u de volgende instructies naleven:

    • Rij niet te dicht langs bunkers, greppels, sloten of andere gevaarlijke punten.

    • Verminder de snelheid als u een scherpe bocht maakt. Vermijd plotseling stoppen en starten.

    • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt. Verleen altijd voorrang.

    • Gebruik de bedrijfsremmen als u een helling afdaalt, om de snelheid laag te houden en de machine onder controle te houden.

  • Ten behoeve van een maximale veiligheid moeten de grasmanden zijn gemonteerd als de messenkooien en de verticuteereenheden in werking zijn. Zet de motor af voordat u de manden leegmaakt.

  • De maaidekken moeten omhoog worden gebracht als u van het ene werkgebied naar het andere rijdt.

  • Raak de motor, de geluiddemper of de uitlaatpijp niet aan als de motor loopt of direct nadat u deze heeft afgezet. Deze kunnen heet zijn en brandwonden veroorzaken.

  • Voordat u de stoel verlaat, moet u de schakelhendel in de neutraalstand (N) zetten, de maaidekken omhoog brengen en wachten totdat de messenkooien niet meer ronddraaien. Stel de parkeerrem in werking. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  • Rij voorzichtig op een helling. U mag daarom nooit plotseling starten of stoppen bij het op- en afrijden van een helling.

  • De bestuurder moet bedreven en getraind zijn in het rijden op hellingen. Onvoorzichtig rijden op heuvels of hellingen kan tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest en het voertuig kantelt of omrolt. Dit kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

  • Als de motor afslaat of de machine vaart verliest en de top van een helling niet haalt, mag u de machine nooit keren. U moet dan altijd langzaam in een rechte lijn achterwaarts de helling af rijden.

  • Als er onverwachts een persoon of huisdier in of in de buurt van het maaigebied verschijnt, moet u stoppen met maaien. Onvoorzichtig gebruik in combinatie met de hoeken van het terrein, afkaatsingen en verkeerd geplaatste schermen kunnen leiden tot letsel als gevolg van uitgeworpen voorwerpen. Ga pas verder met maaien als er niets of niemand meer in het maaigebied is.

  • Gebruik altijd de veiligheidsgordel en de rolbeugel wanneer u de machine bedient.

  • Voordat u de stoel verlaat, moet u de schakelhendel in de neutraalstand (N) zetten, de maaidekken omhoog brengen en wachten totdat de messenkooien niet meer ronddraaien. Stel de parkeerrem in werking. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  • Als u de machine onbeheerd achterlaat, moet u ervoor zorgen dat de maaidekken volledig omhoog zijn, de messenkooien niet meer ronddraaien, het sleuteltje uit het contact is verwijderd en de parkeerrem in werking is gesteld.

Onderhoud en opslag

  • Zorg ervoor dat alle aansluitstukken van de hydraulische leidingen vastzitten en alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

  • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt. U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier. Doe dit niet met uw handen. Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om door de huid heen te dringen, en letsel veroorzaken.

  • Voordat u het hydraulische systeem loskoppelt of werkzaamheden daaraan verricht, moet u alle druk in het systeem opheffen. Dit doet u door de motor af te zetten en de maaidekken en werktuigen neer te laten op de grond.

  • Controleer regelmatig of de brandstofleidingen goed vastzitten en slijtage vertonen. Indien nodig moet u ze vastzetten of repareren.

  • Als de motor moet lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de maaidekken, werktuigen en bewegende delen, met name het rooster op de zijkant van de motor, houden. Houd iedereen op afstand.

  • Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u het maximale motortoerental door een erkende Toro dealer laten controleren met een toerenteller. Het maximale afgeregelde motortoerental moet 2900 tpm bedragen.

  • U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

  • Indien belangrijke reparaties nodig zijn of hulp vereist is, moet u contact opnemen met een erkende Toro dealer.

  • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 98 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 84 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk werd bepaald volgens de procedures in EN 836.

Trillingsniveau op de handen en armen

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,22 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 0,24 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,24 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN 836.

Trillingsniveau op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,41 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,21 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN 836.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal119-9343
decal115-8156
decal115-8155
decal115-8203
decal117-2718
decal121-5169
decal121-5172
decal121-5170
decal119-9346
decalbatterysymbols
decal121-2641
decal121-2640

Montage

De rolbeugel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Rolbeugel1
Bout (½" x 3¾")4
Flensmoer (½")4
  1. Verwijder de bovenste steun uit de transportverpakking.

  2. Verwijder de rolbeugel uit de transportverpakking.

  3. Monteer de rolbeugel met behulp van 4 bouten (1/2 x 3-3/4 inch) en vier flensmoeren (1/2 inch) in de vakken aan weerszijden van de machine (Figuur 3).

    g014601
  4. Trek de bevestigingen aan met 136 tot 149 N·m.

De stoel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Stoelset1

Schaf de gewenste stoelset aan bij uw dealer en monteer deze zoals aangegeven in de instructies die bij de set geleverd zijn.

Het stuurwiel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Stuurwiel1
Borgmoer (1½")1
Ring1
Stuurwieldop1
  1. Schuif het stuurwiel op de stuuras (Figuur 4).

    g010834
  2. Schuif de ring op de stuuras (Figuur 4).

  3. Bevestig het stuurwiel op de as met een contramoer en draai deze vast met 27 tot 35 N·m (Figuur 4).

  4. Plaats de dop op het stuurwiel en bevestig deze met de schroef (Figuur 4).

De accu in gebruik nemen en opladen

Gebruik uitsluitend accuzuur (met een soortelijk gewicht van 1,265) als u de accu voor de eerste keer vult.

  1. Maak het bevestigingsmateriaal en de accuklembeugel los en til de accu uit de machine.

    Important: Giet geen accuzuur in de accu als deze in de machine zit. Er zou dan accuzuur op machine kunnen komen, waardoor corrosie kan ontstaan.

  2. Maak de bovenkant van de accu schoon en verwijder de vuldoppen (Figuur 5).

    g005080
  3. Giet voorzichtig accuzuur in elke cel totdat de vloeistof ongeveer 6 mm boven de platen staat (Figuur 6).

    g001197
  4. Laat de platen ongeveer 20 tot 30 minuten weken in het accuzuur. Vul indien nodig bij totdat het accuzuur ongeveer 6 mm van de onderkant van de vulbuis staat (Figuur 6).

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

  5. Sluit een acculader van 2 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu 2 uur op bij 4 A of 4 uur bij 2 A totdat het soortelijk gewicht 1,250 of hoger is en de temperatuur minstens 16 °C bedraagt, waarbij alle cellen onbelemmerd gas afgeven.

  6. Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.

    Note: Nadat de accu in gebruik is genomen, mag u deze indien nodig uitsluitend bijvullen met gedistilleerd water, hoewel dit in normale gebruiksomstandigheden bij onderhoudsvrije accu's niet nodig is.

    Waarschuwing

    CALIFORNIË

    Proposition 65 Waarschuwing

    Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of monteren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als dat de accu niet goed in gebruik wordt genomen, bestaat de kans dat er accugassen ontstaan en/of de accu voortijdig defect raakt.

  7. Plaats de accu op de accubak en bevestig deze met de accuklem en het bevestigingsmateriaal dat u eerder hebt verwijderd.

  8. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu en vervolgens de minkabel (zwart) aan de klem van de minpool (–) van de accu en zet deze vast met behulp van de bouten en moeren (Figuur 7). Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.

Waarschuwing

Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

  • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

g005098

De oliekoeler monteren (optioneel)

Als u de machine bedient in een warm klimaat met omgevingstemperaturen hoger dan 29 °C, of als de machine intensief wordt gebruikt (voor andere doelen dan het maaien van greens, zoals fairways of verticuteerwerkzaamheden), moet u een koelerset voor hydraulische vloeistof (onderdeelnummer 117-9314) op de machine monteren.

De haken van de grasvanger monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Haak van grasvanger6
Flensbouten12

Monteer de 6 haken voor de grasvanger aan de uiteinden van de ophangarm met behulp van 12 flensbouten (Figuur 8).

g015492

De maai-eenheden monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Meetstaaf1
Maaidek (model 04613, 04614 of 04615)3
Grasvanger3

Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.

Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.

Important: Als het maaidek moet worden gekanteld om bij het ondermes/messenkooi te kunnen komen, moet u de achterkant van het maaidek ondersteunen zodat de moeren op het achtereind van de stelschroeven van de snijstang niet op het werkvlak rusten (Figuur 9).

g014596

Note: Alle maaidekken worden geleverd met het contragewicht gemonteerd aan de rechterzijde en de motor en aandrijfkoppeling aan de linkerzijde van het maaidek.

  1. Breng smeer aan op de binnendiameter van de aandrijfkoppeling.

  2. Het maaidek wordt geleverd zonder voorrol. U kunt een rol (met modelnummer 04625, 04626 of 04627) bestellen bij uw plaatselijke Toro-dealer. Bevestig de rol met behulp van de losse onderdelen die meegeleverd zijn met het maaidek en volg de montage-instructies die met de rol zijn meegeleverd.

  3. Voor het monteren van het middelste maaidek moet u de voetsteun omhoog klappen zodat u toegang heeft tot de plaats van het middelste maaidek (Figuur 10).

    Voorzichtig

    Uw vingers kunnen bekneld raken als de voetsteun dichtklapt.

    Houd uw vingers uit de buurt van het gebied waar de voetsteun terug kan klappen terwijl deze open staat.

    g014602
  4. Plaats het maaidek onder de ophangarm.

  5. Zorg ervoor dat de vergrendelingen op de ophangarm omhoog wijzen (dus open staan) (Figuur 11), druk de ophangarm omlaag zodat de stang ervan over de stang aan de bovenkant van het maaidek valt (Figuur 12).

    g014609
    g014611
  6. Sluit de vergrendelingen rond de stang van het maaidek en vergrendel ze (Figuur 11).

    Note: U kunt een klik horen en voelen als de vergrendelingen goed gesloten zijn.

  7. Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van het maaidek (Figuur 13).

  8. Steek de motor in de linkerkant van het maaidek (gezien vanuit de bestuurdersstoel) en trek de motorbevestigingsstang op het maaidek in de richting van de motor totdat u aan beide kanten een klik hoort (Figuur 13).

    g014690
  9. Monteer een grasvanger op de haken aan de ophangarm.

  10. Herhaal deze procedure bij de andere maaidekken.

Het achtergewicht plaatsen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Gewichtenset, 121-6665 (afzonderlijk verkrijgbaar) Opmerking:Deze set is niet vereist voor eenheden met de driewielaandrijvingset gemonteerd.1

Deze machine voldoet aan de ANSI-norm B71.4-2004 en EN 836-norm als deze is uitgerust met gewichtenset 121-6665.

Note: Als de machine uitgerust is met een set voor driewielaandrijving is geen extra gewicht vereist om de machine te laten voldoen aan de ANSI B71.4-2004 en EN 836 standaarden.

De set met CE-scherm monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Set met CE-scherm― onderdeelnummer 04442 (afzonderlijkverkocht)1

Montage van de set met CE-scherm; zie de installatie-instructies voor set met CE-scherm – Greensmaster 3400 TriFlex tractie-eenheid

De EU-stickers aanbrengen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Waarschuwingssticker (117-9537)1

Als deze machine wordt gebruikt in de EU, moet u de waarschuwingssticker (117-9537) aanbrengen over de Engelse waarschuwingssticker (117-9536).

Algemeen overzicht van de machine

g014674

Tractiepedaal

Het tractiepedaal (Figuur 15) heeft drie functies: de machine vooruit en achteruit te laten rijden en tot stilstand te brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal in de neutraalstand zetten om de machine te stoppen. Laat uw hiel niet op Achteruit rusten als u vooruitrijdt (Figuur 16).

g014603
g005105

Vergrendelpedaal van stuurstangarm

Druk het pedaal in (Figuur 15) en breng de stuurarm omhoog of omlaag voor het comfort van de bestuurder en laat het pedaal los om de arm te vergrendelen.

Gashendel

De gashendel (Figuur 17) biedt de bestuurder de mogelijkheid het toerental van de motor te regelen. U verhoogt het toerental van de motor door de gashendel naar Snel te bewegen; u verlaagt het toerental van de motor door de gashendel naar Langzaam te bewegen. De rijsnelheden zijn als volgt:

  • Maaisnelheid vooruit: 3,2 tot 8 km/u

  • Maximale transportsnelheid: 16 km/u

  • Snelheid achteruit: 4 km/u

Note: U kunt de motor niet afzetten met de gashendel.

g014599

Bedieningshendel van hefinrichting (voor omhoog/omlaag brengen van maaidekken)

Als u de hendel (Figuur 17) tijdens het gebruik naar voren beweegt, laat u de maaidekken neer en start u de messenkooien. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maaidekken omhoog te brengen, moet u de hendel naar achteren trekken. Tijdens het maaien kunt u de messenkooien tot stilstand brengen door de hendel eventjes naar achteren te trekken en dan los te laten. U stelt de messenkooien in werking door de hendel naar voren te bewegen.

Schakelhendel

De schakelhendel (Figuur 17) heeft twee tractiestanden plus een neutraalstand. U kunt van maaien naar transport en van transport naar maaien schakelen (niet naar de neutraalstand) als de machine in beweging is. De machine zal geen schade oplopen.

  • Achterste stand – neutraalstand en wetten

  • Middelste stand – maaien

  • Voorste stand – transport

Contactschakelaar

Steek het sleuteltje in het contact (Figuur 17) en draai dit zo ver mogelijk naar rechts op START om de motor te starten. Laat het sleuteltje direct los als de motor start; het sleuteltje komt automatisch op AAN. Draai het contactsleuteltje naar links op Uit om de motor af te zetten.

Waarschuwingslampje accu

Dit lampje (Figuur 17) brandt als de accu bijna leeg is.

Lampje motoroliedruk

Dit lampje (Figuur 17) brandt als de motoroliedruk gevaarlijk laag is.

Lampje watertemperatuur

Dit lampje (Figuur 17) brandt en de motor schakelt automatisch uit als de temperatuur van de motorkoelvloeistof te hoog wordt. Als de motor stilvalt, kunt u deze opnieuw starten en de machine 10 seconden laten rijden voor de motor opnieuw stilvalt, zodat u de machine naar een locatie kunt verplaatsen waar u deze kunt laten afkoelen.

Indicatielampje voor onderhoud

Het indicatielampje voor onderhoud (Figuur 17) gaat branden zodra de machinesensoren een probleem detecteren met één van de systemen van de machine. Als dit lampje gaat branden, stop dan onmiddellijk met wat u aan het doen bent en rij naar een veilige locatie waar door uzelf of door een servicemonteur kan worden vastgesteld wat het probleem is. Raadpleeg Diagnose van het onderhoudsindicatielampje voor meer informatie over systeemproblemen.

Indicatielampje van gloeibougie

Als dit lampje (Figuur 17) gaat branden, geeft dit aan dat de gloeibougies ingeschakeld zijn.

Note: Het indicatielampje van de gloeibougies kan kort gaan branden nadat de motor is gestart. Dit is normaal.

Urenteller

De urenteller (Figuur 18) toont het totale aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. De urenteller gaat lopen als de contactschakelaar op AAN staat.

g014600

Parkeerremhendel

Trek de remhendel (Figuur 15) omhoog om de parkeerrem in werking te stellen. Schakel de rem uit door de remhendel naar voren en omlaag te duwen. Stel altijd de parkeerrem in werking voordat u de machine verlaat.

g014610

Wethendel

De wethendel bevindt zich onder de plastic kap links van de stoel. De wethendel (Figuur 20) wordt in combinatie met de maai-/hefhendel en de toerenregelaar van de messenkooien gebruikt om de messenkooien te wetten.

g014620

Toerenregelaar van messenkooien

De toerenregelaar van de messenkooien bevindt zich onder de plastic kap links van de stoel. Met de toerentalregeling van de messenkooien (Figuur 21) kunt u het toerental van de messenkooien regelen.

g014623

Instelhendel bestuurdersstoel

De hendel voor de lengte-instelling van de stoel bevindt zich rechts vooraan de stoel (Figuur 22).

Note: Als de stoel nog verder moet versteld worden, kunt u de vier bouten verwijderen waarmee de stoel aan de basis is bevestigd en de stoel naar de tweede reeks montage-openingen bewegen.

g014628

Brandstofklep

Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 23) onder de stoel en onder de benzinetank voordat u de machine opslaat of transporteert op een vrachtwagen of een aanhanger.

g014626

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Maaibreedte151 cm
Wielloopvlak128 cm
Wielbasis123 cm
Totale lengte (met manden)249 cm
Totale breedte179 cm
Totale hoogte205 cm
Nettogewicht met messenkooien (11 messen)696 kg

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Veiligheid staat voorop

Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige Bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, veiligheidsschoenen en een helm.

Motoroliepeil controleren.

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voordat en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.

    De carterinhoud bedraagt ongeveer 3,7 liter met filter.

    Gebruik hoogwaardige motorolie die moet beantwoorden aan de volgende specificaties:

    • vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.

    • Aanbevolen olie: SAE 10W-30

    • Alternatieve olie: SAE 15W-40

    Toro Premium motorolie met een viscositeit van 10W-30 is verkrijgbaar bij uw dealer. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.

    Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Niet te vol vullen. Als het olieniveau zich tussen de twee markeringen bevindt, hoeft er geen olie te worden bijgevuld.

    Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat. De motor kan defect raken als er te veel of te weinig olie in het carter is.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 25). Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift. Haal de peilstok uit de buis en controleer het oliepeil. Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van het klepdeksel en langzaam voldoende olie bijvullen totdat het peil de vol-markering op de peilstok bereikt. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.

      Important: Zorg ervoor dat de peilstok is verwijderd terwijl u de motor met olie vult. Als u motorolie bijvult, moet u ervoor zorgen dat er enige afstand is tussen de vulinrichting en de vulopening in het klepdeksel, zoals is aangegeven in Figuur 24. Hierdoor kan er tijdens het vullen lucht ontsnappen, zodat de olie niet overloopt en in de ontluchtingsinrichting terechtkomt.

      g002373
      g014618
    3. Plaats de peilstok terug.

    4. Start de motor en laat deze 30 seconden stationair lopen. Zet de motor daarna af. Wacht 30 seconden en herhaal vervolgens stap en 2–3.

      Important: Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks. Ververs de olie en vervang het filter na de eerste 50 bedrijfsuren, daarna moet u om de 150 bedrijfsuren de olie verversen en het oliefilter vervangen. De olie moet echter vaker worden vervangen als de machine in zeer stoffige of vuile omstandigheden wordt gebruikt.

    5. Plaats de vuldop en de peilstok weer stevig op hun plaats.

    Brandstoftank vullen

    Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag <500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

    Inhoud brandstoftank: 22,7 liter

    Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.

    Gebruik van zomerdieselbrandstof bij temperaturen boven -7 °C zal bijdragen aan een langere levensduur van de pomp dan bij gebruik van winterdieselbrandstof.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar brandstof in een schone, gesloten, veilige en goedgekeurde container.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

    • Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult

    • Brandstofvaten niet in een voertuig of vrachtwagen of op aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren en de afvoer van statische lading kunnen bemoeilijken.

    • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste een machine met een benzinemotor eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

    • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

    • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.

    1. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank (Figuur 26).

      g014612
    2. Verwijder de dop van de brandstoftank.

    3. Vul de brandstoftank tot 6 tot 13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Niet te vol vullen. Plaats daarna de dop terug.

    4. Neem gemorste brandstof op.

    Biodiesel gebruiken

    Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

    • Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.

    • Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.

    • Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.

    • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud water

    • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

    • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

    • Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst

    Het koelsysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder het vuil van het radiateurscherm en de radiateur.reinig elk uur als u werkt in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
  • De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 4,6 liter. Zie Het radiateurscherm reinigen.

    g014613

    Het koelsysteem bevat een mengsel dat half uit water en half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Controleer het koelvloeistofpeil elke dag vóór het starten van de motor.

    Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

    • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Controleer het koelvloeistofpeil (Figuur 28). Het peil moet tussen de lijnen op de reservetank staan als de motor koud is.

      g008427
    3. Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de reservetank en vult u het koelsysteem bij met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Niet te vol vullen.

    4. Plaats de dop van de reservetank terug.

    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Controleer elke dag voor gebruik het peil van de hydraulische vloeistof via het witte plastic venster aan de voorkant van het reservoir met hydraulische vloeistof (achter de stoel, aan de linkerkant). De vloeistof moet tot tussen de strepen in het venster. Als dit niet zo is, vul dan vloeistof bij zoals hieronder beschreven:

    Aanbevolen hydraulische vloeistof

    Het reservoir van het hydraulische systeem is in de fabriek gevuld met ongeveer 20,8 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:

     Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. (Zie de onderdelencatalogus van de Toro-dealer voor de onderdeelnummers).

    Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.

    ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt
    Materiaaleigenschappen:
    Viscositeit, ASTM D445cSt @ 40 °C 44 tot 50cSt @ 100 °C 7,9 tot 8,5
    Viscositeitsindex ASTM D2270140 tot 160
    Stolpunt, ASTM D97-37 °C tot -45 °C
    Industriespecificaties:
    Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0

    Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te geven bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.

    Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H

    Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-leverancier.

    Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Één flesje is voldoende voor 15-22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-dealer, Onderdeelnr. 44-2500. Wij adviseren de rode kleurstof niet te gebruiken voor biologisch afbreekbare vloeistoffen.

    Important: Ongeacht de gebruikte soort hydraulische vloeistof moet een tractie-eenheid waarmee fairways worden gemaaid of verticuteerwerkzaamheden mee worden verricht of die wordt gebruikt bij een omgevingstemperatuur hoger dan 29 °C zijn uitgerust met een oliekoeler, onderdeelnummer 117-9314.

    Hydraulische tank vullen.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak. Laat de motor afkoelen zodat de vloeistof koud is.

    2. Verwijder de dop van het reservoir (Figuur 29).

      g014719
    3. Vul het reservoir langzaam bij met de juiste hydraulische vloeistof totdat het peil tot aan de Vol-streep op het witte venster aan de voorkant van het reservoir staat. Niet te vol vullen.

      Important: Om verontreiniging van het systeem te voorkomen, moet u de bovenzijde van een container met hydraulische vloeistof reinigen voordat u deze doorprikt. Zorg ervoor dat de tuit en de trechter schoon zijn.

    4. Plaats de dop weer op het reservoir. Neem gemorste vloeistof op.

      Important: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart en vervolgens dagelijks.

    Water aftappen uit het brandstoffilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Water aftappen uit het brandstoffilter.
    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak en zet de motor af

    2. Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.

    3. Open de aftapplug op het brandstoffilter ongeveer één slag en tap eventueel water af (Figuur 30). Draai de plug weer dicht na het aftappen.

      Note: Omdat het water wordt gemengd met dieselbrandstof, tapt u het brandstoffilter af in een geschikte opvangbak en voer de vloeistof op de juiste wijze af.

      g014720

    Bandenspanning controleren

    De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Laat daarom wat lucht uit de banden ontsnappen totdat deze de juiste spanning hebben, voordat u de machine in gebruik neemt.

    Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten de voorwielen een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.

    De achterband moet een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Waarschuwing

    Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.

    De torsie van de wielmoeren moet 94,4 tot 122 N·m bedragen. Haal de moeren aan na 1-4 bedrijfsuren en nog eens na 10 bedrijfsuren. Haal de wielmoeren daarna om de 200 bedrijfsuren aan.

    Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
  • Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet over de volle lengte een licht contact tussen de messenkooi en het ondermes zijn (zie Contact tussen snijplaat en messenkooi afstellen in de Gebruikershandleiding van het maaidek).

    Inrijperiode

    Voor olieverversingsbeurten en aanbevolen onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode, zie de Gebruikershandleiding van de motor, die u hebt gekregen bij de machine.

    Voor de inrijperiode is 8 uur maaien genoeg.

    Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in de toekomst, moet u de werking en de prestaties van de machine scherp in het oog houden zodat kleine gebreken die later grote problemen kunnen veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen. Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig op olielekken, losse bevestigingen of andere gebreken.

    Om ervoor te zorgen dat het remsysteem optimaal functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken (inrijden) voordat u de machine gaat gebruiken. Om de remmen gebruiksklaar te maken, moet u de machine op maaisnelheid laten rijden en stevig remmen totdat de remmen heet zijn., zoals blijkt uit hun geur. Na de inrijprocedure zullen de remmen misschien moeten worden afgesteld; zie Remmen afstellen.

    De machine starten en stoppen

    Note: Controleer de gebieden onder de maaidekken om er zeker van te zijn dat deze schoon zijn.

    Starten

    Important: Gebruik geen ether of andere soorten startvloeistof.

    1. Zorg ervoor dat de parkeerrem in werking is gesteld, de maai-/hefhendel is uitgeschakeld en de schakelhendel zich in de neutraalstand bevindt.

    2. Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat het pedaal in de neutraalstand staat.

    3. Zet de gashendel in de langzame stand.

    4. Steek het sleuteltje in het contactslot en draai het sleuteltje naar de stand Aan. Houd het sleuteltje in de stand Aan totdat het indicatielampje van de gloeibougies uitgaat (ongeveer na 6 seconden).

    5. Draai het contactsleuteltje onmiddellijk naar de stand Start. Laat het sleuteltje los als de motor start en laat dit weer terugkeren naar de stand Aan. Zet de gashendel op Langzaam.

      Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 10 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.

    6. Laat de motor enkele minuten opwarmen voordat u begint met werken.

      Important: Als de motor voor de eerste keer wordt gestart of een revisiebeurt heeft gehad, moet u de machine een of twee minuten in de vooruit- en de achteruit-stand laten werken. Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Schakel vervolgens de motor uit (zie Stoppen in het hoofdstuk De motor starten en stoppen) en wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen. Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en andere zichtbare gebreken.

    Stoppen

    1. Zet de gashendel op Langzaam, schakel de maai-/hefhendel uit en zet de schakelhendel in de neutraalstand.

    2. Draai het contactsleuteltje naar de stand Uit om de motor uit te schakelen. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.

    3. Sluit de brandstofafsluitkleppen voordat u de machine opslaat.

    Veiligheidssysteem controleren

    Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Het veiligheidssysteem is bedoeld om de voorkomen dat de machine wordt gebruikt wanneer er een kans op letsel voor de bestuurder of schade voor de machine bestaat.

    • het tractiepedaal in de neutraalstand staat.

    • de schakelhendel in de neutraalstand staat.

      Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:

    • de parkeerrem buiten werking is gesteld.

    • de bestuurder op de bestuurdersstoel zit.

    • de schakelhendel in de maai- of transportstand staat.

    Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de messenkooien uitsluitend draaien als de schakelhendel in de Maaistand staat.

    Voer elke dag de volgende controles uit om er zeker van te zijn dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt.

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, trap het tractiepedaal in de neutraalstand, zet de schakelhendel in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Probeer het tractiepedaal in te trappen. Als u het pedaal niet kunt intrappen, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, trap het tractiepedaal in de neutraalstand, zet de schakelhendel in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Zet de schakelhendel in de maai- of transportstand en probeer de motor te starten. Als de motor niet start, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, trap het tractiepedaal in de neutraalstand, zet de schakelhendel in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Start de motor en zet de schakelhendel in de maai- of transportstand. Als de motor afslaat, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, trap het tractiepedaal in de neutraalstand, zet de schakelhendel in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Start de motor. Zet de parkeerrem vrij, zet de schakelhendel in de Maaistand en kom overeind uit de bestuurdersstoel. Als de motor afslaat, betekent dit dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    5. Neem plaats op de bestuurdersstoel, trap het tractiepedaal in de neutraalstand, zet de schakelhendel in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Start de motor. Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren om de maaidekken neer te laten. De maaidekken moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien. Als dit wel het geval, werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren. Verhelp het probleem.

    De maaidekken monteren en verwijderen

    Maai-eenheden monteren

    1. Klap de voetsteun omhoog zodat u bij het middelste maaidek kunt (Figuur 31).

      Voorzichtig

      Uw vingers kunnen bekneld raken als de voetsteun dichtklapt.

      Houd uw vingers uit de buurt van het gebied waar de voetsteun terug kan klappen terwijl deze open staat.

      g014602
    2. Plaats het maaidek onder de middelste ophangarm.

    3. Zorg ervoor dat de vergrendelingen op de ophangarm omhoog wijzen (dus open staan) (Figuur 32), druk de ophangarm omlaag zodat de stang ervan over de stang aan de bovenkant van het maaidek valt (Figuur 33).

      g014609
      g014611
    4. Sluit de vergrendelingen rond de stang van het maaidek en vergrendel ze (Figuur 32).

      Note: U kunt een klik horen en voelen als de vergrendelingen goed gesloten zijn.

    5. Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van het maaidek (Figuur 34).

    6. Steek de motor in de linkerkant van het maaidek (gezien vanuit de bestuurdersstoel) en trek de motorbevestigingsstang op het maaidek in de richting van de motor totdat u aan beide kanten een klik hoort (Figuur 34).

      g014690
    7. Monteer een grasvanger op de haken aan de ophangarm.

    8. Herhaal deze procedure bij de andere maaidekken.

    De maaidekken verwijderen

    1. Parkeer de machine op een schoon en horizontaal oppervlak, laat de maaidekken tot op de grond neer tot de ophanghydrauliek volledig is uitgetrokken. Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Duw de motorbevestigingsstang uit de sleuven op de motor in de richting van het maaidek en verwijder de motor uit het maaidek.

      g014605
    3. Zet de motor in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarm (Figuur 36).

      g014608

      Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.

      Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben. Als u de tractie-eenheid moet verplaatsen terwijl de maaidekken niet gemonteerd zijn, bevestig deze dan met kabelklembanden aan de ophangarmen.

    4. Open de vergrendelingen op de stang van de ophangarm van het maaidek dat u wilt verwijderen (Figuur 32).

    5. Maak de vergrendelingen van de stang van het maaidek los.

    6. Rol het maaidek onder de ophangarm vandaan.

    7. Herhaal indien nodig stap 2 tot en met 6 voor de andere maaidekken.

    Toerental van de messenkooien instellen

    Om ervoor te zorgen dat de maaikwaliteit constant en van hoog niveau blijft en het gazon na het maaien een gelijkmatig uiterlijk krijgt, is het belangrijk dat de toerentalregeling van de messenkooien (die zich op het verdeelstuk onder de klep links van de stoel bevindt) juist is afgesteld.

    U stelt de toerentalregeling van de messenkooien als volgt in:

    1. Selecteer de maaihoogte waarop de maaidekken zijn ingesteld.

    2. Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de maaiomstandigheden.

    3. Met behulp van de bijbehorende grafiek (zie Figuur 37) voor maaidekken met 5, 8, 11 of 14 messen kunt u de juiste instelling voor de toerentalregeling van de messenkooien bepalen.

      g014736
    4. Om het toerental in te stellen, draait u aan de knop (Figuur 38) tot de wijzer de gewenste instelling aangeeft.

      g014623

      Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om te compenseren voor de veranderingen in de gazonomstandigheden.

    Maaien met de machine

    Note: Voordat u met de machine gazons gaat maaien, is het raadzaam dat u zich op een vrij terrein oefent in het starten en stoppen, omhoog en omlaag brengen van de maaidekken, draaien, enz. In deze oefenperiode kunt u zich vertrouwd maken met de bediening en de werking van de machine.

    Note: Controleer voor het maaien of er vuil op het gazon ligt, verwijder de vlag van de cup, en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan het vorige, zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en daardoor moeilijker tussen de messen van de messenkooi en het ondermes kunnen komen.

    1. Rij naar de green met de schakelhendel in stand 1. Begin aan een kant van de green zodat u kunt maaien in banen. Dit beperkt de compactie tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.

    2. Trap het maaipedaal in als de voorste rand van de grasmanden over de buitenrand van de green komt. Hiermee laat u de maaidekken neer op de grasmat en start u de messenkooien.

      Important: U moet eraan wennen dat maaidek 1 een vertraging heeft, en daarom moet u zich oefenen de timing te verkrijgen die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot het minimum te beperken.

    3. Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt. Om ervoor te zorgen dat u het gazon in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 39). Sommige bestuurders vinden het handig de buitenrand van het stuurwiel deel te laten uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. de rand van het stuurwiel in een rechte lijn te houden ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft (Figuur 39).

      g017821
    4. Als de voorkant van de manden over de rand van de green komen, moet u het hefpedaal intrappen. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en heft u de maaidekken op. De timing van deze procedure is belangrijk om te voorkomen dat de maaidekken het aangrenzende terrein maaien. Het is echter raadzaam een zo groot mogelijk deel van de green te maaien om de hoeveelheid gras langs de buitenrand dat nog moet worden gemaakt, tot het minimum te beperken.

    5. U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudig voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel; d.w.z. als u naar rechts wilt draaien, draait u eerst iets naar links en dan naar rechts. Op deze manier kunt u de machine sneller richten voor de volgende maaibaan. Volg dezelfde procedure als u in de andere richting draait. Het is verstandig een draaiing zo kort mogelijk maken. Maak echter bij warm weer een ruimere boog om het gras zo min mogelijk te beschadigen.

      Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green terwijl de messenkooien van het maaidek draaien, omdat hierdoor de green kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een natte green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.

    6. Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer. Let altijd op het weer en de greenomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer. Plaats de vlag terug.

      Aan het einde van het maaien van de buitenrand, moet u even de maai-/hefhendel naar achteren trekken zodat de messenkooien uitschakelen zonder dat u deze omhoog brengt. Blijf vooruit maaien tot de messenkooi stopt met draaien en rijd vervolgens van de green af en breng de messenkooien omhoog (dit voorkomt dat er gras op de green terechtkomt terwijl u de messenkooien omhoog brengt).

      Note: Aan het einde van het maaien van de buitenrand, moet u even de maai-/hefhendel naar achteren trekken zodat de messenkooien uitschakelen zonder dat u deze omhoog brengt. Blijf vooruit maaien tot de messenkooi stopt met draaien en rijd vervolgens van de green af en breng de messenkooien omhoog (dit voorkomt dat er gras op de green terechtkomt terwijl u de messenkooien omhoog brengt).

    7. Verwijder al het maaisel uit de grasmanden voordat u de machine naar het volgende green rijdt. Zwaar en vochtig maaisel vormt een overmatige belasting van de manden en voegt onnodig gewicht toe aan de machine, waardoor de motor, het hydraulische systeem, de remmen, enz. zwaarder worden belast.

    De machine transporteren

    Zorg ervoor dat de maaidekken volledig omhoog zijn. Zet de schakelhendel in de transportstand. Gebruik de remmen om de machine langzamer te laten rijden als u een steile helling afrijdt om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest. Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.

    De machine reinigen en controleren

    Als u klaar bent met maaien, moet u de machine grondig schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd en verontreinigd raken. Was een hete motor of elektrische aansluitingen NOOIT met water.

    Het wordt aanbevolen om de machine na het reinigen te inspecteren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadigingen of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer of de maaimessen scherp genoeg zijn. Smeer verder het tractiepedaal met SAE 30W olie of een sproeismeermiddel om corrosie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de machine tot tevredenheid blijft werken als u deze de volgende keer gebruikt.

    De machine slepen

    In noodgevallen kan de machine over een korte afstand (niet meer dan 0,4 km) worden gesleept. Toro raadt echter aan hiervan geen standaardprocedure te maken.

    Important: U mag de machine niet sneller dan 3-5 km/u slepen omdat hierdoor het aandrijfsysteem kan worden beschadigd. Als de machine over een grote afstand moet worden verplaatst, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.

    1. Ga naar de omloopklep op de pomp en draai deze zodat de sleuf verticaal staat (Figuur 40).

      g014627
    2. Voordat u de motor start, moet u de omloopklep sluiten door deze zo te draaien dat de sleuf horizontaal staat (Figuur 40). U mag de motor niet starten als de klep open is.

    Onderhoud

    Note: Op zoek naar een elektrisch schema of hydraulisch schema van uw machine? Download het schema gratis op www.Toro.com u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker – en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Controleer de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Hydraulische filter vervangen.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Verwijder het vuil van het radiateurscherm en de radiateur.reinig elk uur als u werkt in zeer stoffige of vuile omstandigheden.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Water aftappen uit het brandstoffilter.
  • Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Accuzuur controleren.(Elke 30 dagen controleren als de machine is opgeslagen.)
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Torsie van wielmoeren controleren
  • Het luchtfilter reinigen (dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Vervang het hydraulische filter en de ontluchting en ververs de hydraulische vloeistof.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Klepspeling controleren.
  • Om de 2 jaar
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Loszittende slangen vervangen.
  • Koelsysteem aftappen en schoonspoelen
  • Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder de sleutel uit het contactslot.

    Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van veiligheidssysteem controleren.       
    Werking van instrumenten controleren       
    Werking van de remmen controleren.       
    Brandstoffilter/waterafscheider controleren.       
    Brandstofpeil controleren.       
    Het motoroliepeil controleren.       
    Radiateurscherm en radiateur reinigen.       
    Het luchtfilter inspecteren.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.       
    Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Controleer de bandenspanning.       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Verbindingen van tractie- en remsysteem smeren.       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden:

    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
       
       
       
       
       

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Het luchtfilter reinigen (dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
    • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang de luchtfilterbehuizing indien deze beschadigd is. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    • Als u maait in extreem stoffige of vuile omstandigheden moet u onderhoudswerkzaamheden op het luchtfilter uitvoeren voordat er 200 uur mee gewerkt is. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.

    • Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    1. Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan de luchtfilterbehuizing (Figuur 41).

      g014614
    2. Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing. Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit. Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.

    3. Verwijder en vervang het voorfilter. Het wordt afgeraden het gebruikte element te reinigen omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter, dat goed moet aansluiten, en de filterbehuizing. Een beschadigd element mag niet worden gebruikt. Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Druk niet op het flexibele midden van het filter.

    4. Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.

    5. Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een positie tussen ongeveer 5:00 tot 7:00 uur, gezien vanaf het uiteinde.

    6. Maak de sluitingen vast (Figuur 41).

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
    1. Verwijder de aftapplug en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug (Figuur 42).

      g014754
    2. Verwijder het oliefilter (Figuur 43). Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het filter.

      g014615
    3. Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ½ tot ¾ slag. Niet te vast draaien.

    4. Het carter met olie vullen, zie Motoroliepeil controleren..

    5. U moet de oude olie op de juiste wijze afvoeren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Onderhoud van de brandstoffilter/waterafscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
    1. Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 44) onder de brandstoftank.

      g014626
    2. Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd (Figuur 45).

    3. Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.

    4. Open de filteraftapplug (Figuur 45).

      g014720
    5. Schroef de filterbus los en verwijder deze volgens de plaatselijke voorschriften.

    6. Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een 1/2 tot 3/4 slag.

    7. Controleer of de aftapplug van het filter is gesloten. Open de brandstofafsluitklep.

    Brandstofleidingen en -verbindingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2 jaar
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Accuzuur controleren.(Elke 30 dagen controleren als de machine is opgeslagen.)
  • Waarschuwing

    CALIFORNIË

    Proposition 65 Waarschuwing

    Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

    Spanning: 12 V, 530 A (koude start)

    Het accuzuur moet op het juiste peil worden gehouden en de bovenkant van de accu moet schoon blijven. Als de machine wordt opgeslagen in een zeer hete omgeving, zal de accu sneller ontladen dan wanneer de machine in een koele omgeving wordt opgeslagen.

    U kunt het peil in de cellen bijhouden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Vul de cellen niet hoger dan de onderkant van de sleufring in elke cel.

    Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.

    • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.

    De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of monteren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de minkabel (-) eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels weer vast, de pluskabel (+) eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    Opslag van de accu

    Als u de machine langer dan 30 dagen gaat opslaan, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in de machine laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen accu is 1,265-1,299.

    De zekeringen vinden

    De zekeringen van het elektrische systeem van de machine bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 46).

    g014617
    Zekeringen
     Messenkooi omhoog brengen
     E-Messenkooi inschakelen
     Te hoge temp.
     7,5 A
     Messenkooi inschakelen
    VerlichtingOmhoog/omlaag brengen
    LekdetectorVentilator
    15 A7,5 A
     Start/lopen
    StarterDiag. Verlichting
     Gloeibougie
    15 A7,5 A
      
    LopenECM Logic
     Vermogen
    10 A2 A

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De transmissie afstellen voor de neutraalstand

    Als de machine kruipt wanneer het tractiepedaal in de neutraalstand staat, moet de contraveer van de neutraalstand worden afgesteld.

    1. Krik het frame omhoog en ondersteun met een blok, zodat een van de voorwielen vrijkomt van de vloer van de werkplaats.

      Note: Opmerking: Als de machine is uitgerust met driewielaandrijving, moet u ook het achterwiel omhoog brengen en blokkeren.

    2. Start de motor, zet de gashendel op LANGZAAM en controleer of het voorwiel vrij is van de vloer; het wiel mag niet draaien.

    3. Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u als volgt te werk:

      1. Draai de moer los waarmee de excentriek is bevestigd aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 47).

        g014616
      2. Zet de schakelhendel in de neutraalstand en de gashendel op LANGZAAM. Start de motor.

      3. Draai aan de excentriek totdat de machine niet meer naar voren of naar achteren kruipt. Als het wielen niet meer draaien, zet u de moer vast waarmee de excentriek en de afstelling worden geborgd (Figuur 47). Controleer de afstelling met de gashendel op LANGZAAM en SNEL.

        Note: Als het wiel nog steeds draait terwijl de excentriek de maximale stand heeft bereikt, moet u voor verdere afstelling contact opnemen met een erkende servicedealer of de Onderhoudshandleiding raadplegen.

    Transportsnelheid afstellen

    De maximale transportsnelheid wordt in de fabriek ingesteld, maar de snelheid moet worden bijgesteld als het pedaal een volledige slag heeft afgelegd voordat het contact maakt met de pedaalaanslag, of als de transportsnelheid moet worden verminderd.

    Druk het tractiepedaal in. Als het pedaal contact maakt met de pedaalaanslag (Figuur 48) voordat u spanning op de kabel voelt, is afstelling vereist:

    g015494
    1. Draai de flenskopborgmoeren los waarmee de pedaalaanslag aan de vloerplaat is bevestigd (Figuur 48).

    2. Stel de pedaalaanslag zo af, dat deze contact maakt met de stang van het pedaal en draai de moeren vast.

    Maaisnelheid afstellen

    De machine is afgesteld in de fabriek, maar de snelheid kan desgewenst worden gewijzigd.

    1. Draai de contramoer op de draaitapbout los (Figuur 49).

    2. Draai de moeren los waarmee de vergrendelings- en maaibeugels op het draaipunt van het pedaal zijn bevestigd.

      g014625
    3. Draai de draaitapbout rechtsom om de maaisnelheid te doen afnemen en linksom om de maaisnelheid te doen toenemen.

    4. Draai de contramoer op de draaitapbout en de moer op het scharnierpunt van het pedaal vast om de afstelling te vergrendelen (Figuur 49). Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.

    Onderhoud koelsysteem

    Het radiateurscherm reinigen

    Het scherm en de radiateur moeten schoon worden gehouden om te voorkomen dat de motor oververhit raakt. Controleer en reinig het scherm en de radiateur dagelijks of indien nodig elk uur. Reinig deze onderdelen vaker in stoffige, vuile omstandigheden.

    1. Verwijder het radiateurscherm (Figuur 50).

      g014613
    2. Blaas de radiateur schoon met perslucht en doe dit vanaf de zijde met de ventilator.

    3. Reinig het radiateurscherm en monteer het.

    Onderhouden remmen

    Remmen afstellen

    Als de rem de machine niet kan houden als deze geparkeerd staat, kunt u de remmen afstellen met behulp van de schutbordfitting bij de remtrommel; neem contact op met een erkende servicedealer of raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie.

    Note: Polijst de remmen elk jaar; zie het hoofdstuk 'Inrijperiode'.

    Onderhoud riemen

    De riem van de wisselstroomdynamo afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Controleer de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo.
  • Zorg ervoor dat de riem op de juiste spanning is zodat de machine naar behoren kan werken en onnodige slijtage wordt voorkomen.

    1. Zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Druk voorzichtig met een duim op de riem tussen de poelies (10 kgf). De riem moet een speling van 7 tot 9 mm hebben. Als dit niet het geval is, voltooi dan de onderstaande procedure om de riemspanning af te stellen:

      g014755
      1. Draai de bouten los waarmee de wisselstroomdynamo aan de motor en de afstelband is bevestigd.

      2. Controleer de riem op slijtage en schade en vervang deze indien nodig.

      3. Plaats een hefboom tussen de wisselstroomdynamo en het motorblok, trek de wisselstroomdynamo eruit om de juiste riemspanning te verkrijgen en draai de bouten vast.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Hydraulische vloeistof verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Hydraulische filter vervangen.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en de ontluchting en ververs de hydraulische vloeistof.
  • Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw plaatselijke Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.

    1. Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd (Figuur 52). Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter.

      Note: Als de vloeistof niet wordt afgetapt, moet u de hydraulische leiding die naar het filter loopt, losmaken en afsluiten.

      g014619
    2. Vul het nieuwe filter met de juiste hydraulische vloeistof, smeer vet op de afdichtingspakking en draai het filter met de hand vast totdat de pakking in contact komt met de cilinderkop. Draai het filter vervolgens nog eens 3/4 slag. Het filter moet nu afgedicht zijn.

    3. Vul het hydraulische reservoir met hydraulische olie, raadpleeg Hydraulische tank vullen..

    4. Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten stationair lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten.

    5. Zet de machine af, controleer het vloeistofpeil opnieuw en vul indien nodig opnieuw bij.

    6. U moet de vloeistof en het filter op de juiste wijze afvoeren.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

    Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Onderhoud van maaidek

    De messenkooien wetten

    Waarschuwing

    Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Houd vingers, handen of kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen.

    • Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.

    1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Verwijder de plastic afdekking links van de stoel.

    3. Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.

      Gevaar

      Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.

      • Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.

      • Wet de messenkooien uitsluitend als de motor stationair loopt.

    4. Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.

    5. Zet de wethendel in de achteruitstand (R) (Figuur 53).

      g014620
    6. Draai de toerentalregeling van de messenkooien op instelling 1 (Figuur 54).

      g014623
    7. Zet de schakelhendel in de neutraalstand en duw de maai-/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.

    8. Breng de wetpasta aan met een borstel met een lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.

    9. Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op stand 1 of de gewenste snelheid.

    10. Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen en de motor af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen4 tot en met 8.

    11. Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.

    12. Als u klaar bent met wetten, moet u de wethendels in de vooruitstand (F) zetten, de afdekking terugplaatsen en alle wetpasta van de maaidekken wassen. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand.

      Important: Als de wethendel na het wetten niet in de vooruitstand (F) wordt gezet, zullen de maaidekken niet omhoog komen of naar behoren werken.

    Diagnostisch systeem

    Diagnose van het onderhoudsindicatielampje

    Het onderhoudsindicatielampje brandt als er een storing optreedt in de machine. Als dit lampje brandt, kunt u de computercodes bekijken om te achterhalen wat het probleem is. Schakel hiervoor de diagnostische modus in. In de diagnostische modus knippert het onderhoudsindicatielampje een aantal keer om de foutcode aan te geven waarmee u kunt nagaan wat het probleem is.

    Note: In de diagnostische modus kan de motor niet worden gestart.

    De diagnostische modus inschakelen

    1. Zet de machine stil, stel de parkeerrem in werking en draai het sleuteltje naar de stand Uit.

    2. Zet de schakelhendel in de transportstand.

    3. Controleer of de wethendel in de vooruitstand (F) staat.

    4. Verlaat de stoel.

    5. Houd de maai-/hefhendel in de stand Omhoog.

    6. Draai het contactsleuteltje naar de stand Lopen.

    7. Tel de codes zodra het lampje begint te knipperen (zodra dit gebeurt kunt u de maai-/hefhendel loslaten).

    Om de diagnostische modus af te sluiten, draait u het sleuteltje naar de stand Uit.

    De foutcode bepalen

    Het systeem geeft de laatste 3 storingen weer die in de afgelopen 40 uur zijn opgetreden. De storingen worden weergegeven met behulp van een reeks knipperende lichtjes, als volgt:

    • Als er geen storingen zijn, knippert het lampje gelijkmatig met een gemiddelde snelheid, zonder pauzes (1 Hz).

    • Als er een storing is, knippert het lampje eerst het eerste getal (het tiental), dan volgt een pauze en vervolgens het tweede getal (de eenheden). In de volgende voorbeelden stelt het symbool # een knippering van het lampje voor. Voorbeelden:

      • Als de code 15 is, is het knipperpatroon als volgt: #_#####

      • Als de code 42 is, is het knipperpatroon als volgt: ####_##

      • Als de code 123 is, is het knipperpatroon als volgt: ############_###

    • Als er meerdere storingen zijn, begint de knippercode voor het tiental van de volgende storing na een pauze na de eenheden van de eerste storing.

      Note: Het systeem slaat alleen de drie meest recente storingscodes op.

    Raadpleeg voor een lijst met de foutcodes een erkende dealer of de Onderhoudshandleiding.

    Stalling

    Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u eerst de volgende handelingen verrichten:

    1. Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. De messenkooien en de snijplaten slijpen als dit nodig is; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek. De snijplaten en de messen van de messenkooien met een roestwerend middel behandelen. Alle smeerpunten invetten en smeren.

    2. Blokken onder wielen plaatsen om de wielgewichten te verwijderen.

    3. De hydraulische vloeistof aftappen en verversen en het filter vervangen. Tevens hydraulische leidingen en aansluitingen controleren. Indien nodig moet u beschadigde onderdelen vervangen, zie Hydraulische vloeistof verversen en filter vervangen en Hydraulische slangen en leidingen controleren

    4. Alle brandstof aftappen uit de brandstoftank. Laat de motor lopen totdat deze afslaat door gebrek aan benzine. Brandstoffilterbus vervangen Onderhoud van de brandstoffilter/waterafscheider.

    5. Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Bijvullen met verse olie; zie Motorolie verversen en filter vervangen.

    6. Vuil en maaisel verwijderen van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.

    7. Accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt.

    8. Indien mogelijk moet u de accu opslaan op een warme, droge plaats.