Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooien bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Toro dealer. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute) en voldoet aan deze normen indien u de juiste gewichtenset, CE-stickers en kapset monteert.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Waar nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Rolbeugel | 1 |
Bout (½" x 3¾") | 4 |
Flensmoer (½") | 4 |
Verwijder de bovenste steun uit de transportverpakking.
Verwijder de rolbeugel uit de transportverpakking.
Verwijder de 3 bouten waarmee het rechterdeksel is bevestigd en verwijder het zijdeksel.
Verwijder de 2 bouten waarmee de beugel van de zekeringhouder is bevestigd aan het vak van de rolbeugel; zie Figuur 3.
Plaats de beugel van de zekeringhouder op het rechtervak en monteer de rolbeugel met behulp van 4 bouten (½" x 3¾") en 4 flensmoeren (½") in de vakken aan weerszijden van de machine.
Draai het de bevestigingsmiddelen vast met een torsie van 136 tot 149 N·m.
Monteer het rechterdeksel en de 3 bouten waarmee het rechterdeksel bevestigd wordt.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Voltooiingsset voor stoel | 1 |
Schaf de gewenste stoelset aan bij uw dealer en monteer deze zoals aangegeven in de instructies die bij de set geleverd zijn.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Stuurwiel | 1 |
Borgmoer (1½") | 1 |
Ring | 1 |
Dop van stuur | 1 |
Gebruik uitsluitend accuzuur (met een soortelijk gewicht van 1,265) als u de accu voor de eerste keer vult.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of monteren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Maak het bevestigingsmateriaal en de accuklembeugel los en til de accu uit de machine.
Important: Giet geen accuzuur in de accu als deze in de machine zit. Er zou dan accuzuur op machine kunnen komen, waardoor corrosie kan ontstaan.
Maak de bovenkant van de accu schoon en verwijder de vuldoppen (Figuur 5).
Giet voorzichtig accuzuur in elke cel totdat de vloeistof ongeveer 6 mm boven de platen staat (Figuur 6).
Laat de platen ongeveer 20 tot 30 minuten weken in het accuzuur. Vul indien nodig bij totdat het accuzuur ongeveer 6 mm van de onderkant van de vulbuis staat (Figuur 6).
Sluit een acculader van 2 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu ten minste 2 uur op bij 4 A of ten minste 4 uur bij 2 A totdat het soortelijk gewicht 1,250 of hoger is en de temperatuur minstens 16 °C bedraagt, waarbij alle cellen onbelemmerd gas afgeven.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Als u de accu minder lang dan hierboven vermeld oplaadt, kan dat de levensduur van de accu verkorten.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Note: Nadat de accu in gebruik is genomen, mag u deze indien nodig uitsluitend bijvullen met gedistilleerd water, hoewel dit in normale gebruiksomstandigheden bij onderhoudsvrije accu's niet nodig is.
Important: Als dat de accu niet goed in gebruik wordt genomen, bestaat de kans dat er accugassen ontstaan en/of de accu voortijdig defect raakt.
Plaats de vuldoppen.
Plaats de accu op de accubak en bevestig deze met de accuklem en het bevestigingsmateriaal dat u eerder hebt verwijderd.
Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu en vervolgens de minkabel (zwart) aan de klem van de minpool (-) van de accu en zet deze vast met behulp van de bouten en moeren (Figuur 7). Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Oliekoelerset — Greensmaster 3300 serie tractie-eenheid (onderdeelnummer 119-1691 (apart verkrijgbaar)) |
Als de machine in een warme streek wordt gebruikt waar de omgevingstemperatuur boven 29 °C stijgt, of als de machine voor zwaar werk wordt ingezet (andere toepassingen dan het maaien van greens, zoals fairways maaien en verticuteren), monteer dan de optionele koeler voor de hydraulische olie (onderdeelnummer 119-1691).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Haken van grasvanger | 6 |
Flensbouten | 12 |
Monteer de 6 haken voor de grasvanger aan de uiteinden van de ophangarm met behulp van 12 flensbouten (Figuur 8).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Meetstaaf | 1 |
Maai-eenheid (verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur) | 3 |
Grasmand | 3 |
Contragewicht van elektrische messenkooimotor | 3 |
Inbusbout | 6 |
Bereid de maaidekken voor zoals beschreven in de Gebruikershandleiding van de maaidekken.
Breng smeer aan op de binnendiameter van de aandrijfkoppeling.
Monteer het contragewicht van de elektrische messenkooimotor zoals beschreven in Montage van de elektrische contragewichten.
Monteer de maaidekken zoals beschreven in Maaidekken monteren.
Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien is deze machine voorzien van de Clip-Control functie. Deze functie past de snelheid van de maaikooien aan de snelheid van de machine, voor een constante maaibewerking. Deze functie staat standaard UIT. Voor de configuratie en omschakeling naar AAN, zie Instellen van de Clip-Control functie.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Set ballastgewichten, onderdeelnr. 121-6665 (afzonderlijk aan te schaffen) NB: deze set is niet nodig voor machines voorzien van de aandrijfset met 3 wielen. | 1 |
Deze machine voldoet aan EN ISO 5395:2013 en ANSI B71.4-2017 indien deze is voorzien van de set ballastgewichten, onderdeelnummer 121-6665.
Note: Indien de machine is voorzien van de aandrijfset met 3 wielen zijn er geen extra gewichten nodig om te voldoen aan EN ISO 5395:2013 en ANSI B71.4-2017.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Als deze machine gebruikt zal worden in een EU-land, dient u de volgende stappen uit te voeren nadat u alle CE-sets hebt gemonteerd op de machine:
Breng de CE-waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) aan over de aanwezige waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8506).
Breng de sticker met het productiejaar aan bij het plaatje met serienummer; zie Figuur 1 voor de locatie van het plaatje met serienummer.
Breng de CE-sticker aan (onderdeelnummer 136-8505).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Set met CE-scherm – onderdeelnummer 04443 (afzonderlijkverkocht) | 1 |
Montage van de set met CE-scherm; zie de installatie-instructies voor set met CE-scherm voor Greensmaster 3420 TriFlex tractie-eenheid.
De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Verklein de druk in de banden volgens de aanbevelingen alvorens de machine te starten; zie De bandenspanning controleren.
Rijd met de machine op maaisnelheid en rem stevig totdat de remmen heet zijn; dit zult u ruiken. Mogelijk moet u de remmen bijstellen na de inloopperiode, zie Remmen afstellen.
Het tractiepedaal (Figuur 10) heeft 3 functies: de machine vooruit en achteruit laten rijden en tot stilstand brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal in de neutraalstand zetten om de machine te stoppen. Laat uw hiel omwille van uw comfort niet op het achteruitgedeelte van het tractiepedaal rusten als u vooruitrijdt (Figuur 11).
De rijsnelheden zijn als volgt:
Maaisnelheid vooruit: 3,2 tot 8 km/u
Maximale transportsnelheid: 16 km/u
Snelheid achteruit: 4 km/u
Druk het pedaal in (Figuur 10) en breng de stuurarm omhoog of omlaag tot een comfortabele positie en laat het pedaal los om de arm te vergrendelen.
Met de gashendel (Figuur 12) kunt u de snelheid van de motor regelen. Als u de gashendel in de SNEL-stand zet, zal het motortoerental toenemen; als u de gashendel in de LANGZAAM-stand zet, zal het motortoerental afnemen.
Note: U kunt de motor niet stoppen met de gashendel.
Als u de hendel (Figuur 12) tijdens het maaien naar voren beweegt, laat u de maai-eenheden neer en start u de messenkooien. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maaidekken omhoog te brengen, moet u de hendel naar achteren trekken. Om de messenkooien tot stilstand te brengen zonder de maai-eenheden omhoog te brengen moet u de hendel eventjes naar achteren trekken en dan loslaten. U stelt de messenkooien in werking door de hendel naar voren te bewegen.
De schakelhendel (Figuur 12) heeft 2 tractiestanden plus een neutraalstand. U kunt van maaien naar transport en van transport naar maaien schakelen (niet naar de neutraalstand) als de machine in beweging is; hierdoor wordt de machine niet beschadigd.
ACHTERSTE stand – neutraalstand; gebruiken tijdens het wetten van de messenkooien
MIDDELSTE stand – gebruiken tijdens het maaien
VOORSTE stand – gebruiken om de machine van het ene werkgebied naar het andere te rijden
Steek het sleuteltje in het contact (Figuur 12) en draai het naar rechts op START om de motor te starten. Laat het sleuteltje direct los als de motor start; het sleuteltje komt automatisch op AAN. Draai het sleuteltje linksom naar STOP om de motor af te zetten.
Trek aan de remhendel (Figuur 13) om de parkeerrem in te schakelen. Schakel de parkeerrem uit door de vrijgavehendel aan de onderkant van de remhendel in te drukken en naar beneden te bewegen in de vrije stand. Stel altijd de parkeerrem in werking als u de machine verlaat.
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de status van de generator, de snelheid en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine en het accupack. Op Figuur 14 en Figuur 15 ziet u de welkompagina en het hoofdscherm van het InfoCenter. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen de welkompagina en het hoofdscherm door om het even welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de overeenkomstige pijl te drukken.
MOTORTOERENTAL/STATUS – het toerental van de motor.
STORINGSLOGBOEK – geeft aan dat er informatie in het storingslogboek staat.
GENERATORSPANNING/STATUS – spanning van de generator.
URENTELLER – totaal aantal bedrijfsuren van de machine. De urenteller gaat lopen als de contactschakelaar op AAN staat.
AFTAKAS-TOERENTAL – Toerental van de aftakas.
GLOEIBOUGIE – geeft aan dat de gloeibougie ingeschakeld is.
ACCUSPANNING – spanning van de accu, in Volt.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR – de temperatuur van de motorkoelvloeistof in °C of °F.
FUNCTIONELE CONTROLESTATUS – transportmodus wordt aangegeven door een konijn en maaimodus door een schildpad.
MOTOROLIEDRUK-lamp – dit icoon verschijnt als de motoroliedruk lager is dan de veilige onderwaarde.
MENUTOEGANG/TERUG – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.
KNOP NAAR BENEDEN – GEBRUIK DEZE KNOP OM NAAR BENEDEN DOOR MENU'S TE BEWEGEN.
KNOP NAAR RECHTS – GEBRUIK DEZE KNOP ALS EEN PIJL NAAR RECHTS AANGEEFT DAT ER NOG ANDERE OPTIES IN HET MENU ZIJN.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
Druk in het hoofdscherm op de MENUKNOP om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het HOOFDMENU. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
HOOFDMENU | |
Menu-optie | Beschrijving |
FOUTEN | Het menu STORINGEN bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu STORINGEN en de informatie die het bevat. |
ONDERHOUD | Het menu ONDERHOUD bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren en andere cijfergegevens van die aard. |
DIAGNOSTISCH SYSTEEM | Het menu DIAGNOSTISCH SYSTEEM geeft de huidige toestand aan van diverse aspecten van de machine. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn. |
INSTELLINGEN | In het menu INSTELLINGEN kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
BETREFFENDE | In het menu MACHINE ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
ONDERHOUD | |
Menu-optie | Beschrijving |
UUR | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor, messenkooien, weteenheid en ventilator, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd en oververhit is geweest. |
COUNTS | Het aantal keer dat de machine voorverwarmd en gestart is geweest. |
WETTEN | Schakelt wetten AAN/UIT (als het wetten aanstaat kunt u het uitschakelen met deze instelling of met het contactsleuteltje). |
DIAGNOSTIEK | |
Menu-optie | Beschrijving |
ENGINE RUN | Geeft aan of de volgende functies actief zijn: Sleutelstart, contactsleutel ingeschakeld, bedieningshendel omlaag, bedieningshendel omhoog, neutraal, stoel of parkeerrem, OK lopen, en RTR of ETR. |
GLOEIBOUGIES | Geeft aan of de volgende functies actief zijn: sleutelstart, time-out beperkt en gloeibougies. |
VENTILATOR | Geeft aan of de ventilator actief is in de volgende gevallen: motortemperatuur hoog, olietemperatuur hoog, motor of hydraulische temperatuur hoog, en ventilator aan. |
S1-S4 | Regelt het omhoog en omlaag brengen van de solenoïden. |
REELS ENABLE | Geeft aan of de messenkooi ingeschakeld is. |
INSTELLINGEN | |
Menu-optie | Beschrijving |
EENHEDEN | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter. De opties zijn Engels of metrisch. |
TAAL | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter. |
SCHERMVERLICHTING LCD | De helderheid van het lcd-scherm. |
CONTRAST LCD | Het contrast van het lcd-scherm. |
BEVEILIGDE MENU'S | Geeft de distributeur/monteur via een code toegang tot beveiligde menu's. |
BEVEILIGINGSINSTELLINGEN | Configureert de beveiligde menu's. |
STANDAARDWAARDEN HERSTELLEN | Herstelt de standaardwaarden van het InfoCenter. |
HEFVERTRAGING | Bepaalt de hefvertraging van het middelste maaidek. |
VERTRAGING BIJ LATEN ZAKKEN | Bepaalt de vertraging bij het laten zakken van het middelste maaidek. |
TAP-OFFVERTRAGING | Bepaalt de tap-offvertraging. |
TOERENTAL MESSENKOOI | Regelt het toerental van de messenkooi. |
TOERENTAL VOOR WETTEN | Het toerental voor het wetten. |
CLIP-CONTROL | Schakelt de automatische Clip-Control functie AAN/UIT. |
AANTAL MESSEN | Instellen van het aantal messen van elke kooi. Deze instelling is alleen nodig indien CLIP-CONTROL is ingesteld op AAN. |
CLIP (FOC) | Instellen van de gewenste "clip". Deze instelling is alleen nodig indien CLIP-CONTROL is ingesteld op AAN. |
BETREFFENDE | |
Menu-optie | Beschrijving |
MODEL | Het modelnummer van de machine. |
Serienummer | Het serienummer van de machine. |
TEC 5001 | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid. |
INFOCENTER | De softwareversie van het InfoCenter. |
CU1 | De softwareversie van het eerste maaidek. |
CU2 | De softwareversie van het tweede maaidek. |
CU3 | De softwareversie van het derde maaidek. |
GENERATOR | Het serienummer van de generator. |
CAN-BUS | De status van de communicatiebus van de machine. |
Stel de hef/daal-vertraging van het middelste maaidek in het InfoCenter in. De instelling loopt van 1 tot 10, zie onderstaande tabel. De standaardinstelling is 6 (375 ms), wat de optimale instelling is bij een maaisnelheid van 6,1 km/u.
Stap | Vertragingstijd (seconden) |
1 | 0,100 |
2 | 0,150 |
3 | 0,200 |
4 | 0,250 |
5 | 0,300 |
6 | 0,375 |
7 | 0,475 |
8 | 0,600 |
9 | 0,750 |
10 | 0,925 |
Met de tap-offvertraging kunnen de maaidekken uitgeschakeld worden zonder ze te heffen. U kunt dit in het InfoCenter instellen. De vertragingsinstelling is de maximale tijd gedurende dewelke de hendel voor omhoog/omlaag in de omhoogstand mag blijven om deze functie te activeren. De standaardwaarde is 1 (de functie is niet geactiveerd).
Stap | Vertragingstijd (seconden) |
1 | Uit |
2 | 0,050 |
3 | 0,100 |
4 | 0,150 |
5 | 0,200 |
6 | 0,250 |
7 | 0,300 |
8 | 0,350 |
9 | 0,400 |
10 | 0,450 |
Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien is deze machine voorzien van de Clip-Control functie. Deze functie past de snelheid van de maaikooien aan de snelheid van de machine, voor een constante maaibewerking. Deze functie staat standaard UIT. Voor de configuratie en omschakeling naar AAN, zie:
In het menu INSTELLINGEN, kies CLIP-CONTROL.
Zet CLIP-CONTROL op AAN.
In het menu INSTELLINGEN, kies AANTAL MESSEN.
Stel AANTAL MESSEN in op het aantal maaimessen in elk van de kooien.
In het menu INSTELLINGEN, kies CLIP (FOC)
Stel CLIP (FOC) in op de gewenste "clip".
De Clip-Control functie stemt de messenkooisnelheid automatisch af op de machinesnelheid. Als u de Clip-Control functie niet gebruikt, stel de messenkooisnelheid dan met de hand in:
Selecteer de maaihoogte waarop de maaidekken zijn ingesteld.
Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de maaiomstandigheden.
Gebruik de betreffende grafiek (Figuur 15), voor maaidekken met 5, 8, 11 of 14 messen, om de gewenste messenkooisnelheid te bepalen.
Om het toerental van de messenkooi te regelen gaat u in het InfoCenter naar het Hoofdmenu en scrollt u naar beneden, naar INSTELLINGEN.
In het menu INSTELLINGEN gaat u naar beneden tot MESSENKOOISNELHEID en kiest u de snelheid met de ± knop.
U kunt een code instellen voor het InfoCenter zodat de bestuurder de volgende instellingen zonder de code niet kan wijzigen: HEFVERTRAGING, DAALVERTRAGING, TAP-OFFVERTRAGING, MESSENKOOISNELHEID, WETSNELHEID, CLIP-CONTROL, AANTAL MESSEN en CLIP-CONTROL (FOC).
In het menu INSTELLINGEN, kies BEVEILIG INSTELLINGEN.
Zet BEVEILIG INSTELLINGEN op AAN.
Voer een code van 4 cijfers in.
Zet het contactsleuteltje op UIT om de code op te slaan.
Note: Als u de code die u heeft ingevoerd vergeet kunt u een tijdelijke code aanvragen bij uw erkende Toro distributeur.
Het icoontje van het storingslogboek verschijnt op het hoofdscherm als zich een storing voordoet in de machine. Dit icoontje wijst op een nieuw item in het logboek. Ga naar het menu Storingen om na te gaan wat het probleem is of vraag dit aan uw erkende Toro distributeur.
Raadpleeg voor een lijst met de storingen een erkende dealer of de Onderhoudshandleiding.
De hendel voor de lengte-instelling van de stoel bevindt zich links vooraan de stoel (Figuur 17). Deze laat toe de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.
Note: Als de stoel nog verder moet versteld worden, kunt u de 4 moeren verwijderen waarmee de schuifrails van de stoel aan de basis zijn bevestigd en de schuifrails van de stoel naar de tweede reeks montageopeningen verplaatsen.
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 18) achter de stoel en onder de benzinetank voordat u de machine opslaat of transporteert op een vrachtwagen of een aanhanger.
Voor het plaatsen van, verwijderen van of werken aan de maaidekken moet u altijd de maaidekken loskoppelen van de voedingsbron door de snelkoppeling los te maken (Figuur 19). Deze vindt u onderaan de rolbeugel aan de linkerkant van de tractie-eenheid. Sluit de snelkoppelingen weer aan voordat u de machine gaat bedienen.
Als u de voeding naar de maaidekken niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maaidekken per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.
Koppel altijd de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los voordat u werkzaamheden aan de maaidekken gaat uitvoeren.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaibreedte | 151 cm |
Wielloopvlak | 128 cm |
Wielbasis | 123 cm |
Totale lengte (met manden) | 249 cm |
Totale breedte | 179 cm |
Totale hoogte | 205 cm |
Nettogewicht met messenkooien (11 messen) | Raadpleeg het plaatje met het serienummer van de tractie-eenheid (Figuur 1). |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Inhoud brandstoftank: 22,7 liter
Aanbevolen brandstof:
Gebruik voor optimaal resultaat uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag (<500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.
Note: Als u bij temperaturen boven -7 °C zomerbrandstof gebruikt, zal de pomp langer meegaan en meer vermogen leveren dan bij gebruik van winterbrandstof.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u meer informatie over biodiesel wenst.
Uw brandstoftank heeft een kijkglaasje (Figuur 20) of een brandstofmeter (Figuur 21). Raadpleeg deze afbeeldingen voor deze procedure.
Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder deze.
Vul de brandstoftank tot 6 tot 13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.
Important: Vul de brandstoftank niet te vol. Controleer via het kijkglaasje of de brandstofmeter hoeveel brandstof er in de tank zit.
Plaats daarna de dop terug.
Neem eventueel gemorste brandstof op.
Ga elke dag als volgt te werk voordat u de machine start:
Controleer het oliepeil in de motor – zie Motoroliepeil controleren..
Water aftappen uit het brandstoffilter – zie Water aftappen uit het brandstoffilter.
Het koelsysteem controleren – zie Veiligheid van het koelsysteem.
Controleer de bandenspanning – zie De bandenspanning controleren.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof – zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het contact tussen de messenkooi en het ondermes – zie Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, lange broek, gripvaste, stevige veiligheidsschoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Stop de machine en controleer de maai-eenheden als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.
Stel uw eigen procedures en voorschriften op voor werken op hellingen. Als onderdeel van deze procedures moet u zeker het terrein onderzoeken om na te gaan op welke hellingen u de machine veilig kunt gebruiken. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Hellingen zijn de belangrijkste oorzaak dat de bestuurder de macht over de machine verliest en deze omkantelt. Dit kan leiden tot ernstig of dodelijke letsel. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Vertraag de machine wanneer u zich op een helling bevindt.
Als u zich ongemakkelijk voelt wanneer u de machine op een helling gebruikt, maai die helling dan niet.
Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.
Kies een lage rijsnelheid zodat u op een helling niet hoeft te stoppen of schakelen.
De machine kan omrollen voordat de wielen grip verliezen.
Gebruik de machine niet op een nat gazon. De wielen kunnen grip verliezen, ook als de remmen naar behoren werken.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op een helling.
Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit. Verander niet plots de snelheid of rijrichting van de machine.
Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers of water. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone (2 keer de breedte van de machine).
Zet de gashendel op SNEL.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting kort naar voren.
De maai-eenheden moeten zakken en alle messenkooien moeten draaien.
Note: De schakelhendel moet in de middelste stand (maaien) staan zodat de messenkooien draaien wanneer u de maai-eenheden laat zakken
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren.
De messenkooien moeten stoppen met draaien en de maaidekken moeten omhoogkomen in de volledige transportstand.
Trap het rempedaal in om te voorkomen dat de machine in beweging komt, en zet het tractiepedaal in de vooruit- en de achteruitstand.
Voer deze procedure gedurende 1-2 minuten uit. Zet de schakelhendel op NEUTRAAL, schakel de parkeerrem in en schakel de motor uit.
Controleer op vloeistoflekken en draai de hydraulische fittings vast als u lekken vindt.
Note: Als de machine nieuw is en de lagers en messenkooien nog stroef zijn, moet u de gashendel in de stand SNEL zetten om deze controle uit te voeren. Na de inrijperiode hoeft u de gashendel niet op Snel te zetten.
Note: Als er vloeistof blijft lekken, neem dan contact op met uw erkende Toro dealer voor hulp en, indien nodig, voor vervangonderdelen.
Important: Sporen van vloeistof op de motor of de afdichtingen van de wielen zijn normaal. Afdichtingen hebben een beetje smering om goed te functioneren.
Important: Gebruik geen ether of andere soorten startvloeistof.
Note: U moet mogelijk het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:
Eerste keer starten van een nieuwe motor.
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem, bijvoorbeeld er is een nieuw filter gemonteerd, etc.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor.
Ga op de stoel zitten, trek de parkeerrem aan, zet de heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Neem uw voet van het tractiepedaal en verzeker dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Zet de gashendel op LANGZAAM.
Plaats het sleuteltje in het contact en draai het naar de AAN-stand. Houd het in de AAN-stand tot het indicatielampje van de gloeibougies uitschakelt (ongeveer 6 seconden).
Draai het contactsleuteltje dan naar de START-stand.
Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 10 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Laat de motor enkele minuten opwarmen voordat u begint met werken.
Important: Als de motor voor het eerst gestart wordt, en na revisie van de motor, moet de machine de eerste een tot twee minuten vooruit en achteruit worden gezet. Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Zet dan de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn; zie De motor afzetten. Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en andere zichtbare gebreken.
Zet de gashendel op SNEL.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting kort naar voren.
De maai-eenheden moeten zakken en alle messenkooien moeten draaien.
Note: De schakelhendel moet in de middelste stand (maaien) staan zodat de messenkooien draaien wanneer u de maai-eenheden laat zakken
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren.
De messenkooien moeten stoppen met draaien en de maaidekken moeten omhoogkomen in de volledige transportstand.
Trap het rempedaal in om te voorkomen dat de machine in beweging komt, en zet het tractiepedaal in de vooruit- en de achteruitstand.
Voer deze procedure gedurende 1 tot 2 minuten uit. Zet de schakelhendel op NEUTRAAL, schakel de parkeerrem in en schakel de motor uit.
Controleer op vloeistoflekken en draai de hydraulische fittings vast als u lekken vindt.
Note: Als de machine nieuw is en de lagers en messenkooien nog stroef zijn, moet u de gashendel in de stand SNEL zetten om deze controle uit te voeren. Na de inrijperiode hoeft u de gashendel niet op Snel te zetten.
Note: Als er vloeistof blijft lekken, neem dan contact op met uw erkende Toro dealer voor hulp en, indien nodig, voor vervangonderdelen.
Important: Sporen van vloeistof op de motor of de afdichtingen van de wielen zijn normaal. Afdichtingen hebben een beetje smering om goed te functioneren.
Zet de gashendel op LANGZAAM, trek de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine opslaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De interlockschakelaars dienen voor de beveiliging en zorgen dat de machine niet in werking kan treden als dit u zou kunnen verwonden of de machine beschadigen.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend start wanneer:
Het tractiepedaal staat in de NEUTRAALSTAND.
De schakelhendel staat in de NEUTRAALSTAND.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:
De parkeerrem is uitgeschakeld.
U op de bestuurdersstoel zit.
De schakelhendel op MAAIEN ofTRANSPORT staat.
Het veiligheidssysteem voorkomt het draaien van de messenkooien, tenzij de schakelhendel op MAAIEN staat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voor dagelijks de onderstaande systeemcontroles uit om te verzekeren dat het veiligheidssysteem goed werkt:
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Probeer het tractiepedaal naar voren of naar achteren te bewegen.
Het pedaal mag niet bewegen; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Zet de schakelhendel op MAAIEN of op TRANSPORT en probeer de motor te starten.
De motor mag niet aanslaan of starten; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor, zet de schakelhendel op MAAIEN of TRANSPORT.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt.
Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Zet de parkeerrem vrij, zet de schakelhendel op MAAIEN en beweeg omhoog uit de stoel.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren om de maaidekken neer te laten. De maaidekken moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien.
Als ze beginnen te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren; verhelp het probleem voordat u de machine gebruikt.
Verzeker dat de maaidekken volledig zijn geheven.
Zet de schakelhendel op TRANSPORT.
Gebruik de remmen om de machine langzamer te laten rijden als u een steile helling afrijdt om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest.
Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.
Important: Als uw machine uitgerust is met een lekdetectoralarm en het alarm klinkt terwijl u een gazon maait, of als u merkt dat er olie lekt, moet u onmiddellijk de maaidekken omhoog brengen, van het gazon rijden en de machine buiten het gazon tot stilstand brengen. Ga na wat de oorzaak van het lek is en verhelp het probleem.
Voordat u greens gaat maaien, moet u een open ruimte zoeken om het starten en stoppen van de machine, het omhoog en omlaag brengen van de maaidekken en het nemen van bochten te oefenen.
Controleer of er vuil op het gazon ligt, verwijder de vlag van de cup, en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan het vorige, zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en daardoor moeilijker tussen de messen van de messenkooi en het ondermes kunnen komen.
Rij naar de green met de schakelhendel in de MAAISTAND en de gashendel op vol gas.
Begin aan 1 rand van de green zodat u kunt maaien in banen.
Note: Dit beperkt de verdichting tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.
Druk de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren op het moment dat de voorste randen van de grasmanden over de buitenrand van de green komen.
Note: Hiermee laat u de maaidekken neer op de grasmat en start u de messenkooien.
Important: Het middelste maaidek komt vertraagd omhoog en omlaag; daarom moet u zich de timing eigen maken die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot een minimum te beperken.
Note: De vertraging bij het omhoog en omlaag komen hangt af van de temperatuur van de hydraulische vloeistof. Koude hydraulische vloeistof leidt tot een grotere vertraging. Naarmate de temperatuur stijgt, zal de vertragingstijd korter worden.
Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.
Note: Om ervoor te zorgen dat u het gazon in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 23). Sommige bestuurders vinden het handig de buitenrand van het stuurwiel deel te laten uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. de rand van het stuurwiel in een rechte lijn te houden ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft.
Als de voorste randen van de manden over de rand van de green komen, moet u de hendel van de hefinrichting naar achteren houden tot alle maai-eenheden opgetild zijn. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en brengt u de maaidekken omhoog.
Note: Het is belangrijk om dit op het juiste moment te doen zodat u de boord niet maait maar wel zo veel mogelijk gazon maait. Zo moet u later minder gras rond de buitenrand maaien.
U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudig voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel; maak een druppelvormige bocht (Figuur 22) om snel in positie te komen voor uw volgende werkgang.
Note: Probeer zo kort mogelijk te draaien, behalve bij warmer weer. Dan minimaliseert een bredere bocht de beschadiging van het gazon.
Note: Het stuurwiel zal niet terugkeren in zijn oorspronkelijke stand nadat u de machine hebt gedraaid.
Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green terwijl de messenkooien van het maaidek draaien, omdat hierdoor de green kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een natte green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.
Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Maai in een andere richting dan de voorgaande keer.
Note: Let altijd op het weer en de gazonomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.
Wanneer u de buitenste rand gemaaid hebt, tikt u de hendel van de hefinrichting even naar achteren om de messenkooien te stoppen. Rij vervolgens van het gazon. Wanneer alle maai-eenheden van het gazon af zijn, laat u de maai-eenheden omhoog komen.
Note: Zo worden graskluiten op het gazon tot een minimum beperkt.
Plaats de vlag terug.
Verwijder al het maaisel uit de grasmanden voordat u de machine naar een volgende green rijdt.
Note: Zwaar en vochtig maaisel vormt een overmatige belasting van de manden en voegt onnodig gewicht toe aan de machine, waardoor de motor, het hydraulische systeem, de remmen, enz. zwaarder worden belast.
Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Reinig de machine na het maaien grondig met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken. Was een hete motor of elektrische aansluitingen niet met water.
Doe het volgende nadat u de machine hebt gereinigd:
Controleer de machine op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen.
Controleer of de maai-eenheden scherp genoeg zijn.
Smeer de remas met SAE 30 olie of een sproeismeermiddel om corrosie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de machine tot tevredenheid blijft werken als u deze de volgende keer gebruikt.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen. Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.
In een noodgeval kunt u de machine slepen over een afstand van 0,4 km.
Important: U mag de machine niet sneller dan met 3 tot 5 km per uur slepen om te vermijden dat u het aandrijfsysteem beschadigt. Als u de machine meer dan 0,4 km moet verplaatsen, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.
Als u de machine niet goed onderhoudt, kunnen systemen van de machine voortijdig defect raken en u of omstanders mogelijk letsel toebrengen.
U moet de machine goed onderhouden en in goede staat houden volgens deze instructies.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider controleren/legen. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. | |||||||
Oliepeil controleren. | |||||||
Radiateurscherm en radiateur reinigen. | |||||||
Het luchtfilter inspecteren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt. | |||||||
Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de gashendel op stationair – laag.
Schakel de maai-eenheden uit.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Zorg dat de tractie in neutraal staat.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Smeer de smeernippel regelmatig met lithiumvet nr 2.
Veeg de smeernippel schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus (Figuur 25).
Pomp vet in het lager of de lagerbus totdat er vet verschijnt. Veeg overtollig vet af.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken; vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 26).
Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing.
Voordat u het filter verwijdert, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als u het voorfilter verwijdert.
Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.
Verwijder het voorfilter en vervang het:
Important: Maak een gebruikt filterelement niet schoon.
Controleer het nieuwe filter op schade; een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Trek het oude filter voorzichtig uit de behuizing en gooi het weg.
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Controleer het afdichtingsuiteinde van het filter en de behuizing.
Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Maak de sluitingen vast (Figuur 26).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De motor wordt verzonden met 3,7 l (inclusief filter) olie in het carter; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat u de motor de eerste keer start.
Gebruik hoogwaardige motorolie die moet beantwoorden aan de volgende specificaties:
vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 10W-30
Alternatieve olie: SAE 15W-40
Toro Premium motorolie met een viscositeit van 10W-30 is verkrijgbaar bij uw dealer. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering Add op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering FULL te brengen. Niet te vol vullen.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 28).
Important: Verwijder de peilstok tijdens het bijvullen van de motor met olie. Als u motorolie bijvult, moet u ervoor zorgen dat er enige afstand is tussen de vulinrichting en de vulopening in het klepdeksel, zoals is aangegeven in Figuur 27. Hierdoor kan er tijdens het vullen lucht ontsnappen, zodat de olie niet overloopt en in de ontluchtingsinrichting terechtkomt.
Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift.
Haal de peilstok uit de buis en controleer het oliepeil.
Note: Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van het klepdeksel en langzaam voldoende olie bijvullen totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.
Plaats de peilstok terug.
Start de motor en laat deze 30 seconden stationair lopen. Zet de motor daarna af. Wacht 30 seconden, herhaal dan stap 2 tot en met 5.
Plaats de vuldop en de peilstok weer stevig op hun plaats.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Verwijder de aftapplug en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug (Figuur 29).
Verwijder het oliefilter (Figuur 30). Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het filter.
Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ½ tot ¾ slag. Niet te vast draaien.
Het carter met olie vullen, zie Motorolie verversen.
U moet de oude olie op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de motor uit.
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Open de aftapplug op het brandstoffilter ongeveer één slag en tap eventueel water af (Figuur 31).
Draai de plug weer dicht na het aftappen.
Note: Omdat het water wordt gemengd met dieselbrandstof, tapt u het brandstoffilter af in een geschikte opvangbak en voer de vloeistof op de juiste wijze af.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 32) onder de brandstoftank.
Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd (Figuur 33).
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Open de filteraftapplug (Figuur 33).
Schroef de filterbus los en verwijder deze volgens de plaatselijke voorschriften.
Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ½ tot ¾ slag.
Verzeker dat de filter-aftapplug gesloten is. Open de brandstofafsluitklep.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Sla de machine op in een koele ruimte om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof kan dodelijk zijn bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Controleer het zuurpeil in de cellen van de accu.
Voeg indien nodig gedistilleerd of gedemineraliseerd water toe de cellen van de accu.
Note: Vul de cellen met accuzuur tot de onderkant van de sleufring in elke cel.
Reinig de bovenkant van de accu door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld.
Spoel de bovenkant van de accu na het reinigen af met water.
Important: Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de minkabel (-) eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.
Als u de machine met startkabels moet starten kunt u de tweede positieve aansluiting (op het startrelais) gebruiken in plaats van de positieve pool van de accu (Figuur 36).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten alle drie de wielen een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Haal de wielmoeren volgens de aanbevolen onderhoudsintervallen aan met de aanbevolen torsie.
Aantrekkoppel van de wielmoeren: 95-122 N·m
Note: Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u de wielmoeren aan te halen in een kruispatroon.
Als de machine langzaam vooruit kruipt met het tractiepedaal op NEUTRAAL moet u het mechanisme voor de neutraalstand bijstellen.
Zorg dat de omloopklep gesloten is.
Til de machine op en ondersteun het frame zodat 1 van de voorwielen vrijkomt van de grond.
Note: Als de machine is voorzien van de aandrijfset met 3 wielen: krik het achterwiel dan ook op en ondersteun het met een blok.
Start de motor, zet de gashendel op LANGZAAM en controleer het voorwiel dat de vloer niet raakt stilstaat.
Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u als volgt te werk:
Draai de moer los waarmee de excentriek is bevestigd aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 37).
Zet de schakelhendel op NEUTRAAL en de gashendel op LANGZAAM. Start de motor.
Draai aan de excentriek totdat de machine niet meer naar voren of naar achteren kruipt. Als het wielen niet meer draaien, zet u de moer vast waarmee de excentriek en de afstelling worden geborgd (Figuur 37). Controleer de instelling met de gashendel op LANGZAAM en op SNEL.
Note: Als het wiel nog steeds draait terwijl de excentriek de maximale stand heeft bereikt, moet u voor verdere afstelling contact opnemen met een erkende Toro distributeur of de Onderhoudshandleiding raadplegen.
Het tractiepedaal is standaard ingesteld op de maximale transportsnelheid, maar mogelijk moet u het afstellen als het pedaal zijn volledige bereik heeft afgelegd voordat het contact maakt met de pedaalaanslag, of als u de transportsnelheid wilt verlagen.
Om de maximale transportsnelheid te verkrijgen, moet u de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND zetten en het tractiepedaal intrappen. Als het pedaal contact maakt met de pedaalaanslag (Figuur 38) voordat u spanning op de kabel voelt, voer dan de volgende afstelprocedure uit:
Zet de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND en draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat (Figuur 38).
Draai de pedaalaanslag vast totdat deze niet meer tegen het tractiepedaal aan komt.
Houd het transportpedaal licht ingetrapt en stel de pedaalaanslag zodanig af dat deze contact maakt met de pedaalstang, en draai de moeren vast.
Important: De kabel mag niet te strak staan, omdat de kabel dan sneller slijt.
Trap het tractiepedaal in draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat.
Zet de pedaalaanslag losser totdat u de gewenste transportsnelheid hebt verkregen.
Draai de borgmoer aan om de pedaalaanslag vast te zetten.
De maaisnelheid is in de fabriek afgesteld op 6,1 km per uur.
U kunt de voorwaartse rijsnelheid instellen van 0 tot 8 km per uur.
Draai de contramoer op de draaitapbout los (Figuur 39).
Draai de moeren los waarmee de vergrendelings- en maaibeugels op het draaipunt van het pedaal zijn bevestigd.
Draai de draaitapbout rechtsom om de maaisnelheid te doen afnemen en linksom om de maaisnelheid te doen toenemen.
Draai de contramoer op de draaitapbout en de moer op het scharnierpunt van het pedaal vast om de afstelling te vergrendelen (Figuur 39). Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om oververhitting te voorkomen moeten de radiateur en het radiateurscherm schoon worden gehouden. Controleer en reinig het scherm en de radiateur dagelijks of indien nodig elk uur. Reinig deze onderdelen vaker in stoffige, vuile omstandigheden.
Verwijder het radiateurscherm (Figuur 40).
Blaas de radiateur schoon met perslucht en doe dit vanaf de zijde met de ventilator.
Reinig het radiateurscherm en monteer het.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 4,6 liter.
Vul het koelsysteem met een 50/50 oplossing van water en permanente antivries op basis van ethyleenglycol. Controleer het koelvloeistofpeil elke dag vóór het starten van de motor.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Controleer het koelvloeistofpeil (Figuur 40 en Figuur 41).
Het peil moet tussen de lijnen op de reservetank staan als de motor koud is.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de reservetank en vult u het koelsysteem bij met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de reservetank terug.
Als de rem de machine niet kan houden als deze geparkeerd staat, kunt u de remmen afstellen met behulp van de schutbordfitting bij de remtrommel; neem contact op met een erkende servicedealer of raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie.
Note: Polijst de remmen elk jaar; zie De remmen polijsten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Controleer dat de riem op de goede spanning staat om de goede werking van de machine te verzekeren en onnodige slijtage te voorkomen.
Schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking, en verwijder het contactsleuteltje.
Druk voorzichtig met een duim op de riem tussen de poelies (10 kg). De riem moet 7 tot 9 mm ingedrukt worden. Als dit niet het geval is, voltooi dan de onderstaande procedure om de riemspanning af te stellen:
Draai de bouten los waarmee de wisselstroomdynamo aan de motor en de afstelband is bevestigd.
Controleer de riem op slijtage en schade en vervang deze indien nodig.
Plaats een hefboom tussen de wisselstroomdynamo en het motorblok, trek de wisselstroomdynamo eruit om de juiste riemspanning te verkrijgen en draai de bouten vast.
Verzeker dat alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Raadpleeg onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Houd uw lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten (pinholes) of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir van de hydraulische vloeistof is in de fabriek gevuld met ongeveer 20,8 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof dagelijks voordat u de machine gaat gebruiken. Afhankelijk van uw machine kunt u het witte plastic venster aan de voorkant van het reservoir met hydraulische vloeistof (achter de stoel aan de linkerkant) of de peilstok aan de bovenkant van de tank gebruiken om het peil van de hydraulische vloeistof te controleren. De vloeistof moet komen tot tussen de lijnen in het venster of tussen de twee markeringen op de peilstok. Als dit niet zo is, vul dan vloeistof bij zoals hieronder beschreven:
Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:
Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Zie de onderdelencatalogus van de Toro dealer voor de onderdeelnummers. |
Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |
Materiaaleigenschappen: | |
Viscositeit, ASTM D445 | cSt @ 40 °C 44 tot 48cSt @ 100 °C 7,9 tot 8,5 |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 tot 160 |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C |
Industriespecificaties: | |
Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te geven bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-verdeler.
Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer, onderdeelnr. 44-2500. Wij adviseren de rode kleurstof niet te gebruiken voor biologisch afbreekbare vloeistoffen.
Important: Ongeacht de gebruikte soort hydraulische vloeistof moet een machine waarmee fairways worden gemaaid of verticuteerwerkzaamheden mee worden verricht of die wordt gebruikt bij een omgevingstemperatuur hoger dan 29 °C zijn uitgerust met een oliekoeler (onderdeelnummer 117-9314).
Raadpleeg Figuur 43 voor deze procedure.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Note: Zorg ervoor dat de machine afgekoeld is zodat de vloeistof koud is.
Controleer het vloeistofpeil afhankelijk van de tank op uw machine.
Als uw tank over een kijkglaasje beschikt, controleert u daar het oliepeil en gaat u verder met stap 5.
Als uw tank niet over een kijkglaasje beschikt, gebruikt u de peilstok bovenaan de hydraulische tank en gaat u verder met stap 3.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek. Schroef de peilstok vervolgens terug in de tank.
Verwijder de peilstok en controleer het vloeistofpeil. Als het zich tussen de markeringen op de peilstok bevindt, is er voldoende vloeistof. Als het peil niet tussen de markeringen ligt, moet u vloeistof bijvullen.
Verwijder de dop of peilstok (afhankelijk van uw machine) van de hydraulische vloeistoftank en giet langzaam bij met de geschikte hoogwaardige hydraulische vloeistof totdat het peil tussen de 2 lijnen op het kijkglaasje of de 2 markeringen op de peilstok komt.
Plaats de dop of de peilstok en neem gemorste brandstof op.
Important: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Inhoud hydraulische vloeistof: 25,7 liter
Als de vloeistof verontreinigd raakt, laat dan uw erkende Toro distributeur het systeem spoelen. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd (Figuur 44). Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter.
Note: Als u de vloeistof niet gaat aftappen, maak de hydraulische slang naar het filter dan los en sluit deze af.
Vul het nieuwe filter met de juiste hydraulische vloeistof, smeer vet op de afdichtingspakking en draai het filter met de hand vast totdat de pakking in contact komt met de cilinderkop. Draai het filter vervolgens nog eens ¾ slag.
Vul het hydraulische reservoir met hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren en Hydraulische tank vullen..
Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten stationair lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten. Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil.
U moet de vloeistof en het filter op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet, probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één messenkooi draait, kunnen andere messenkooien ook in beweging komen.
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.
Important: Als u het maaidek moet kantelen, ondersteun de achterkant van het maaidek dan om te verzekeren dat de moeren van de instelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 45).
Bevestig het elektrische contragewicht aan het bestaande contragewicht; gebruik hierbij 2 inbusbouten zoals getoond in Figuur 46.
Koppel de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.
Als u de voeding naar de maaidekken niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maaidekken per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.
Koppel altijd de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los voordat u werkzaamheden aan de maaidekken gaat uitvoeren.
Klap de voetsteun omhoog zodat u bij het middelste maaidek kunt (Figuur 47).
Uw vingers kunnen bekneld raken als de voetsteun dichtklapt.
Houd uw vingers uit de buurt van het gebied waar de voetsteun terug kan klappen terwijl deze open staat.
Plaats het maaidek onder de middelste ophangarm.
Zorg ervoor dat de vergrendelingen op de ophangarm omhoog wijzen (dus open staan) (Figuur 48), druk de ophangarm omlaag zodat de stang ervan over de stang aan de bovenkant van het maaidek valt (Figuur 49).
Sluit de vergrendelingen rond de stang van het maaidek en vergrendel ze (Figuur 48).
Note: U zult een klik horen en voelen wanneer de vergrendelingen goed gesloten zijn.
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van het maaidek (Figuur 50).
Steek de motor in de linkerkant van het maaidek (gezien vanuit de bestuurdersstoel) en trek de motorbevestigingsstang op het maaidek in de richting van de motor totdat u aan beide kanten een klik hoort (Figuur 50).
Monteer een grasvanger op de haken aan de ophangarm.
Herhaal deze procedure bij de andere maaidekken.
Sluit de snelkoppelingen van de voeding naar de maaidekken aan, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.
Koppel de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.
Als u de voeding naar de maaidekken niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maaidekken per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.
Koppel altijd de snelkoppelingen voor de voeding naar de maaidekken los voordat u werkzaamheden aan de maaidekken gaat uitvoeren.
Parkeer de machine op een schoon en horizontaal oppervlak, laat de maaidekken tot op de grond neer tot de ophanghydrauliek volledig is uitgetrokken. Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Duw de motorbevestigingsstang uit de sleuven op de motor in de richting van het maaidek en verwijder de motor uit het maaidek.
Zet de motor in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarm (Figuur 52).
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben. Als u de tractie-eenheid moet verplaatsen terwijl de maaidekken niet gemonteerd zijn, bevestig deze dan met kabelklembanden aan de ophangarmen.
Open de vergrendelingen op de stang van de ophangarm van het maaidek dat u wilt verwijderen (Figuur 48).
Maak de vergrendelingen van de stang van het maaidek los.
Rol het maaidek onder de ophangarm vandaan.
Herhaal indien nodig stap 3 tot en met 7 voor de andere maaidekken.
Sluit de snelkoppelingen van de voeding naar de maaidekken aan, zie Snelkoppelaars maaidekstroom.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet een licht contact zijn over de volledige lengte van de messenkooi en het ondermes; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Voordat u de messenkooien controleert, moet u eerst de snelkoppelingen van de voeding naar het maaidek loskoppelen, zie Snelkoppelaars maaidekstroom. Sluit deze weer aan nadat u klaar bent met de werkzaamheden.
Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen.
Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Verwijder de plastic afdekking links van de stoel.
Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen. Als de motor vastloopt, verhoog dan het toerental.
Met het InfoCenter, in het menu ONDERHOUD, kiest u WETTEN.
Zet WETTEN op AAN.
Ga naar het Hoofdmenu en dan naar beneden tot Instellingen.
IN HET MENU INSTELLINGEN gaat u naar beneden tot WETTEN-TOERENTAL en kiest u het toerental voor het wetten met de ± knop.
Zet de schakelhendel in de neutraalstand en duw de maai-/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.
Breng de wetpasta aan met een borstel met een lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.
Als de messenkooien vast komen te zitten of onregelmatig worden tijdens het wetten, verhoogt u het toerental tot dit gestabiliseerd wordt.
Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen en de motor af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen4 tot en met 10.
Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.
Na voltooiing van het wetten: ga naar het InfoCenter, WETTEN, stel dit in op UIT, of draai het contactsleuteltje op UIT om de machine terug te schakelen naar maaien in de vooruitstand.
Spoel alle wetpasta van de maaidekken. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand.
Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u eerst de volgende handelingen verrichten:
Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. De messen en de ondermessen slijpen als dit nodig is; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek. De ondermessen en de messen met een roestwerend middel behandelen. Alle smeerpunten invetten en smeren.
Blokken onder wielen plaatsen om de wielgewichten te verwijderen.
De hydraulische vloeistof aftappen en verversen en het filter vervangen. Tevens hydraulische leidingen en aansluitingen controleren. Indien nodig moet u beschadigde onderdelen vervangen, zie Hydraulische vloeistof verversen en de filter vervangen en Hydraulische slangen en leidingen controleren
Alle brandstof aftappen uit de brandstoftank. Laat de motor lopen totdat deze afslaat door gebrek aan benzine. Brandstoffilterbus vervangen Vervangen van het brandstoffilter/waterscheider.
Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Bijvullen met verse olie; zie Motorolie verversen en filter vervangen.
Vuil en maaisel verwijderen van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.
Accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt.
Indien mogelijk moet u de accu opslaan op een warme, droge plaats.