Inleiding

Deze maaitractor met draaiende messen is bedoeld voor professioneel gebruik of particulier thuisgebruik. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Voor de Gebruikershandleiding, alle informatie over de garantie of het registreren van uw product kunt u de QR-code gebruiken of www.Toro.com raadplegen. Als u een gedrukt exemplaar van de garantie wilt ontvangen, bel ons dan op 00 1 888 384 9939.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g188704

U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder:

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Bruto- en nettokoppel

De bruto- en nettokoppel van deze motor is door de motorfabrikant in laboratoriumomstandigheden gemeten volgens standaard J1940 of J2723 van de Society of Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-, emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van dit type maaiers in de praktijk veel minder koppel hebben. Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de motorfabrikant.

Waarschuwing

Standaard gemonteerde oorspronkelijke onderdelen en accessoires verwijderen kan een invloed hebben op de garantie, tractie en veiligheid van de machine. Niet-originele Toro onderdelen gebruiken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. Ongeoorloofde wijzigingen aanbrengen aan de motor of het brandstof- of ventilatiesysteem kan een inbreuk zijn op voorschriften.

Vervang alle onderdelen, inclusief maar niet beperkt tot: banden, riemen, messen en onderdelen van het brandstofsysteem door originele Toro onderdelen.

Ga naar www.Toro.com om de specificaties van uw maaier te raadplegen.

Important: Als u een machine met een Toro motor gedurende een ononderbroken periode boven 1.500 m gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de set voor grote hoogte is gemonteerd zodat de motor voldoet aan de CARB- en EPA-emissierichtlijnen. De set voor grote hoogte vergroot de motorprestaties en voorkomt vervuiling van de bougie, moeilijk starten en grotere emissies. Zodra u de set hebt gemonteerd, dient u het label voor grote hoogte op de machine te bevestigen naast de sticker met het serienummer. Neem contact op met een erkende Toro servicedealer om de geschikte set voor grote hoogte en het label voor grote hoogte voor uw machine te verkrijgen. Om een dealer in uw buurt te vinden, kunt u kijken op onze website www.Toro.com of contact opnemen met onze Toro Customer Care Departement op het nummer dat is opgegeven in de garantieverklaring voor het emissiecontrolesysteem.Verwijder de set van de motor en zet de motor terug naar zijn originele fabrieksinstelling als u de motor gebruikt onder 1.500 m. Gebruik geen motor die geschikt is gemaakt voor gebruik op grote hoogte op lagere hoogtes; anders kan de motor oververhit raken en worden beschadigd.Indien u niet zeker bent of uw machine geschikt is gemaakt voor gebruik op grote hoogte, moet u zoeken naar het volgende label.

decal127-9363

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

  • Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren, of op hellingen steiler dan 15 graden.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Laat geen kinderen of omstanders het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

U vindt bijkomende veiligheidsinformatie op de betreffende plaatsen in deze handleiding.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decalbatterysymbols
decaloemmarkt
decal93-7009
decal99-3943
decal105-7015
decal106-8717
decal112-9840
decal120-5469
decal120-5469
decal121-0772
decal121-0773
decal121-2989b
decal131-1097
decal131-3620
decal131-3621b
decal131-3664
decal131-3665
decal131-3954
decal131-3955
decal132-6863
decal132-0872
decal138-2456
decal132-0870

Algemeen overzicht van de machine

g027935

Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt.

Bedieningspaneel

g028250
g028251

Contactschakelaar

De contactschakelaar, waarmee u de motor start en afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START. Zie Starten van de motor.

Gashendel

De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot SNEL (Figuur 6).

Chokeknop

Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten.

Maaimesschakelaar (aftakas, PTO)

Met de maaimesschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool (PTO), schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit (Figuur 6).

Brandstofvenstertje

Met het brandstofvenstertje aan de linkerkant van de machine kunt u nagaan of er zich brandstof in de tank bevindt (Figuur 7).

Maaihoogtehendel

Met de maaihoogtehendel kunt u het maaidek opheffen en neerlaten vanuit de bestuurdersstoel. Als u de hendel omhoog zet, naar u toe, wordt het maaidek opgeheven van de grond en als u de hendel omlaag zet, weg van u, wordt het maaidek neergelaten. De maaihoogte mag uitsluitend worden ingesteld als de machine stilstaat (Figuur 28).

Key Choice

Als deze schakelaar ingeschakeld is, kunt u in achteruit maaien. Om deze te activeren, zet u de schakelaar AAN en laat u hem los wanneer de aftakas ingeschakeld is. Om de schakelaar uit te schakelen, schakelt u de aftakas uit (Figuur 7).

Waarschuwingslampje 'werken in achteruit'

Het waarschuwingslampje 'werken in achteruit' licht op als u het Key Choice sleuteltje gebruikt om de veilgheid voor werken in achteruit te deactiveren. Het is een geheugensteuntje om eraan te herinneren dat het veiligheidssysteem uitgeschakeld is. Het lampje gaat uit wanneer u de aftakas uitschakelt of de motor afzet. Wanneer het lampje brandt, kijk dan achterom en wees extra voorzichtig bij het achteruitrijden.

Smart Park

De parkeerrem wordt elektronisch geactiveerd.

Activeer de parkeerrem op een van de volgende manieren:

  • Zet de Smart Parkschakelaar op AAN (Figuur 6).

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld als u de stoel verlaat en het tractiepedaal in NEUTRAAL staat.

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld 5 tot 6 seconden nadat de contactschakelaar op UIT is gezet (indien hij nog niet ingeschakeld was).

Om de parkeerrem uit te schakelen, zet u de Smart Park schakelaar op UIT terwijl de sleutel in de stand LOPEN staat.

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

  • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

  • Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met benzine om persoonlijk letsel en materiële schade te voorkomen. Brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

  • Vul de machine niet binnen een gebouw bij met brandstof.

  • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

  • Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Plaats vaten die u wilt vullen altijd op de grond, uit de buurt van uw voertuig.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul dan brandstof bij met een draagbaar vat in plaats van met een vulpistool van een pomp.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

  • Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.

  • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

    • Houd uw gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.

    • Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.

Brandstof bijvullen

Aanbevolen brandstof

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de brandstof vers gedurende stalling van 90 dagen of minder (laat de brandstoftank leeglopen als u de machine langer dan 90 dagen stalt).

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Stel de parkeerrem in werking.

  3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  4. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank.

  5. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis (Figuur 8).

    Note: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    g027243

Dagelijks onderhoud uitvoeren

Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem heeft de volgende functies:

  • Voorkomen dat de motor gestart wordt, tenzij het tractiepedaal in NEUTRAAL staat.

  • Automatisch nagaan of de parkeerrem ingeschakeld is en de aftakas uitgeschakeld bij het starten van de machine.

  • De motor stoppen wanneer het tractiepedaal niet in NEUTRAAL staat en u de stoel verlaat.

  • De parkeerrem automatisch inschakelen en de aftakas uitschakelen wanneer u de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal in NEUTRAAL staat.

  • De motor stoppen wanneer de parkeerrem niet ingeschakeld is en u de stoel verlaat.

Het veiligheidssysteem testen

  1. Ga op de stoel zitten terwijl de motor uitgeschakeld is en controleer of de aftakasschakelaar in de UIT-stand staat.

  2. Draai het contactsleuteltje op START; de startmotor moet nu aanslaan. Probeer de motor niet te starten of te stoppen vóór stap 3.

  3. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN en duw de Smart Park schakelaar naar UIT. De rem moet uitgeschakeld worden, en het remlicht moet doven.

  4. Terwijl de rem uitgeschakeld is en het tractiepedaal in NEUTRAAL staat, draait u het sleuteltje naar START. De rem moet automatisch ingeschakeld worden, de motor moet aanslaan, en het remlicht moet gaan branden.

  5. Terwijl de motor uitgeschakeld is en het sleuteltje in de AAN-stand staat, schakelt u de aftakas in door de messchakelaar omhoog te trekken; u moet de koppeling horen aangrijpen.

  6. Zorg ervoor dat het tractiepedaal in neutraal staat en draai het sleuteltje naar START. De aftakas moet uitgeschakeld worden en de motor moet aanslaan en starten zonder dat de messen draaien.

  7. Laat de motor lopen en sta op van de stoel. De motor moet blijven lopen en het remlicht moet gaan branden.

  8. Ga terug op de stoel zitten en schakel de parkeerrem uit door de Smart Park schakelaar naar UIT te duwen. De motor moet blijven lopen.

  9. Sta opnieuw op uit de stoel. De rem moet automatisch ingeschakeld worden en de motor moet blijven draaien.

  10. Ga terug op de stoel zitten en stel de maaimessen in werking door de messchakelaar omhoog te trekken.

  11. Sta op uit de stoel. De messen moeten uitgeschakeld worden en de motor moet blijven draaien.

  12. Ga terug op de stoel zitten en trek de messchakelaar omhoog. De messen moeten ingeschakeld worden. Schakel de messen uit door de messchakelaar naar beneden te duwen.

  13. Trek de aftakasschakelaar omhoog om de messen in te schakelen. Zet het tractiepedaal in de stand ACHTERUIT. De messen moeten tot stilstand komen. Zet het tractiepedaal in de stand NEUTRAAL.

  14. Trek de aftakasschakelaar omhoog om de messen in te schakelen. Draai de Key Choice schakelaar naar AAN en laat de schakelaar los. Het achteruitrijlampje moet gaan branden.

  15. Zet het tractiepedaal in de stand ACHTERUIT. De messen moeten ingeschakeld blijven. Druk de messchakelaar in om de messen uit te schakelen. Het achteruitrijlampje moet uitgaan. Zet het tractiepedaal in de stand NEUTRAAL.

  16. Als de Smart Park-schakelaar niet ingeschakeld is, duw deze dan in de AAN-stand en trap lichtjes op het tractiepedaal in de VOORUIT- of ACHTERUIT-stand. De rem moet uitgeschakeld worden, en het remlicht moet doven.

    Note: Trap licht op het pedaal en duw het niet volledig in, want dan loopt het remsysteem vast en kan het niet vrijgezet worden.

  17. Terwijl de rem vrij gezet is, duwt u het tractiepedaal een beetje in en staat u op van de stoel. De motor moet afslaan.

  18. Ga terug op de stoel zitten en draai het sleuteltje naar de UIT-stand. Na enkele seconden moet het remsysteem ingeschakeld worden.

    Note: Als het sleuteltje in de UIT-stand staat, gaat het remlicht niet branden.

Bestuurdersstoel instellen

U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit (Figuur 9).

g027249

Het stuurwiel afstellen

Het stuurwiel heeft 3 bedrijfsstanden en één opgerichte stand. De opgerichte stand dient om op de machine te stappen en om de stoel en de machine te verlaten. Plaats het stuurwiel tijdens het werken met de machine zo dat uw controle over de machine en uw comfort optimaal zijn.

  1. Druk met uw voet de vrijgavehendel van de stuurkolom in.

  2. Zet het stuurwiel in de gewenste stand (Figuur 10).

    g027751

Zijuitworp gebruiken

Machines met een maaidek van 107 cm

Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met de machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

Uitworpafsluiter verwijderen om uitwerpkanaal te gebruiken

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Maak de buigbare vergrendeling los van de grendelhouder op de afvoerafsluiter en kantel de afvoerafsluiter naar rechts (Figuur 11).

    g230251
  4. Maak de haakvormige grendel bovenaan de afvoerafsluiter los van de draaistang (Figuur 15).

  5. Buig het metalen lipje van de afvoerafsluiter uit de sleuf in de beugel die is gelast aan het maaidek (Figuur 12).

    g230250

De uitworpafsluiter monteren om te mulchen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Buig het metalen lipje van de afvoerafsluiter in de sleuf in de beugel die is gelast aan het maaidek (Figuur 13).

    g230248
  4. Draai de afvoerafsluiter naar achteren in de richting van het maaidek zodat de afvoerafsluiter op gelijke hoogte met het maaidek is (Figuur 14).

    g230249
  5. Zet de haakvormige vergrendeling op de bovenkant van de afvoerafsluiter vast rond de draaistang van de grasgeleider (Figuur 15).

    g230253
  6. Bevestig de afvoerafsluiter aan het maaidek door de buigbare vergrendeling op de afvoerafsluiter te bevestigen aan de houder op het maaidek (Figuur 11).

Machines met een maaidek van 127 cm

Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met de machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

Rechterplaat verwijderen om uitwerpkanaal te gebruiken

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Verwijder het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen verwijderen

  4. Verwijder de 2 knoppen en de klemringen waarmee de rechterplaat is bevestigd aan het maaidek (Figuur 16).

    g005655
  5. Verwijder vervolgens de rechterplaat en laat de grasgeleider over de uitwerpopening zakken zoals wordt getoond in Figuur 16 en Figuur 17.

    g024261
  6. Monteer de bevestigingen in de openingen in de bovenkant van het maaidek om rondvliegend vuil te voorkomen.

    Waarschuwing

    Het maaidek kan voorwerpen uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen.

    • Gebruik de machine nooit zonder dat alle openingen in het maaikast zijn afgedicht met bouten en moeren.

    • Zorg ervoor dat er bouten en moeren zijn gemonteerd in de montageopeningen als de mulchplaat is verwijderd.

  7. Monteer het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen monteren.

  8. Breng de grasgeleider omhoog. Monteer 2 bouten (5/16 x ¾") in de 2 gaten in de uitsparing van het maaidek.

  9. Monteer de keerplaat op het maaidek (Figuur 18).

    Note: Zet de plaat met de twee borgmoeren (5/16") vast aan het maaidek.

    Note: De keerplaat wordt samen met de machine geleverd als een los onderdeel.

    g015321
  10. Draai de bevestigingen vast met 7 tot 9 N·m.

  11. Laat de grasgeleider over de uitwerpopening zakken.

    Important: Het maaidek moet zijn uitgerust met een scharnierende grasgeleider die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert als de machine in de zijuitworpmodus staat.

Rechterplaat monteren voor mulching

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Verwijder de keerplaat van het maaidek (Figuur 18).

  4. Verwijder het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen verwijderen.

  5. Schuif de rechterplaat onder het maaidek en bevestig het met 2 knoppen en klemringen (holle kant gericht naar het maaidek) zoals wordt getoond in Figuur 16 en Figuur 17.

    Important: Zorg ervoor dat het lipje helemaal rechts op de rechterplaat buiten het maaidek zit en gelijk met de wand van het maaidek is.

  6. Monteer het rechtermes van de maaier, zie Maaimessen monteren.

Tijdens gebruik

Veiligheid tijdens het werk

Algemene veiligheid

  • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

  • Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, lange broek, gripvaste, stevige schoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.

  • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.

  • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

  • Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

  • Controleer of alle aandrijvingen in de neutraalstand zijn, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt voordat u de motor start.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maaidekken. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

  • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.

  • Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

  • Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

  • Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).

  • Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.

  • Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.

  • Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):

    • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    • Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.

    • Stel de parkeerrem in werking.

    • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

  • Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

  • Gebruik de machine enkel als sleepvoertuig als ze voorzien is van een trekhaak.

  • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

  • Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires en werktuigen.

  • Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

    g229846

De machine veilig gebruiken op hellingen

  • Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. De bestuurder is verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid. Doe het volgende voordat u de machine op een helling gaat gebruiken:

    • Lees de instructies voor gebruik op een helling in de handleiding en op de machine, en zorg dat u deze instructies begrijpt.

    • Gebruik een hellingsindicator om de hellingshoek bij benadering te bepalen.

    • Gebruik de maaimachine nooit op hellingen van meer dan 15 graden.

    • Onderzoek de toestand van het werkgebied op die dag om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert. Veranderingen in het terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen snel van invloed zijn op de manier waarop de machine reageert op een helling.

  • Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt of als de rand instort. Houd een veilige afstand (tweemaal de breedte van de machine) tussen de machine en landschapselementen die gevaarlijk kunnen zijn. Gebruik een loopmaaier of een handtrimmer om gras te maaien op deze plaatsen.

  • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting; verander traag en geleidelijk van richting.

  • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit. Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen. De machine kan schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.

  • Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

  • Wees extra voorzichtig wanneer u de machine gebruikt met accessoires of werktuigen zoals grasopvangsystemen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen. Volg de instructies voor gebruik van contragewichten op.

  • Laat het maaidek indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u het maaidek omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

g231393

Veiligheid tijdens het slepen

  • Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.

  • Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Het gesleepte gewicht mag niet hoger zijn dan het totale gewicht van de machine, bestuurder en ballast. Gebruik tegengewichten of wielgewichten zoals aangegeven op het sleepwerktuig of in de Gebruikershandleiding van het sleepvoertuig.

  • Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op de gesleepte werktuigen.

  • Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen, een hoger risico op omslaan, en verlies van de controle over de machine door de bestuurder Verminder het sleepgewicht en verminder uw snelheid.

  • Hoe zwaarder een gesleepte last, hoe langer de stopafstand wordt. Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen.

  • Maak grote bochten om ervoor te zorgen dat het werktuig de machine niet raakt.

De Smart Park

De parkeerrem wordt elektronisch geactiveerd.

Activeer de parkeerrem op een van de volgende manieren:

  • Zet de Smart Parkschakelaar op AAN (Figuur 6).

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld als de bestuurder de stoel verlaat en het tractiepedaal in NEUTRAAL staat.

  • De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld 5 tot 6 seconden nadat de contactschakelaar op UIT is gezet (indien hij nog niet ingeschakeld was).

Zet de parkeerrem op een van de volgende manieren vrij:

  • Tik het tractiepedaal in vooruit of achteruit.

  • Duw de remschakelaar in UIT (Figuur 6).

De messchakelaar (aftakas) bedienen

De messchakelaar (aftakas) start en stopt de maaimessen en eventuele bekrachtigde werktuigen.

Messchakelaar (aftakas) inschakelen

g008945

Note: U moet de maaimessen altijd inschakelen met de gashendel op SNEL (Figuur 22 ).

g187516

Messchakelaar (aftakas) uitschakelen

g009174

De gashendel bedienen

De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 24).

Gebruik altijd de stand SNEL wanneer u de aftakas inschakelt.

g187517

De choke bedienen

Gebruik de choke om een koude motor te starten.

  1. Trek de knop van de choke omhoog om deze in te schakelen voordat u de contactschakelaar inschakelt (Figuur 25).

    Note: Zorg ervoor dat u de choke volledig hebt ingeschakeld. Het zou kunnen dat u de knop omhoog moet houden als u het sleuteltje gebruikt.

  2. Druk de choke omlaag om deze weer uit te schakelen nadat de motor is gestart (Figuur 25).

    g008959

Starten van de motor

Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken.

Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als u de startmotor langer dan 5 seconden in werking stelt, kan deze worden beschadigd. Als de motor niet wil starten, moet u 10 seconden wachten voordat u de startmotor opnieuw in werking stelt.

g027831

De motor afzetten

  1. Schakel de maaimessen uit door de aftakasschakelaar op UIT te zetten (Figuur 26).

  2. Schakel de parkeerrem in; zie De Smart Park™ parkeerrem gebruiken.

  3. Zet de gashendel op SNEL.

  4. Draai het sleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.

Voorzichtig

Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

Verwijder altijd het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

Met de machine rijden

Deze machine heeft eigenschappen van zowel een tractor als een zero-turn machine. Net als een tractor heeft de machine een pedaal waarmee zowel de voorwaartse als achterwaartse beweging en de snelheid worden bepaald, en een stuurwiel waarmee u de richting en de draaicirkel bepaalt. Net als bij een zero-turn machine kunnen de achteraandrijfwielen afzonderlijk van elkaar werken, waardoor u korte bochten kunt maken en snel van richting kunt veranderen. Dat maakt de machine veel wendbaarder, maar mogelijk moet u ook oefenen als u het niet gewend bent om met een dergelijke machine te rijden.

Waarschuwing

De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

  • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

  • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). De gashendel op SNEL zetten kan het beste zijn met het oog op de prestaties. Voor de meeste toepassingen wordt de stand VOL GAS aanbevolen.

Vooruit- en achteruitrijden

  1. Zet de gashendel op SNEL.

  2. Zet de parkeerrem vrij.

  3. Zet uw voet op het tractiepedaal en trap de bovenkant van het pedaal langzaam in om vooruit te rijden of trap de onderkant van het pedaal in om achteruit te rijden (Figuur 27).

    Note: Hoe verder u het pedaal intrapt (in beide richtingen), hoe sneller de machine in de gewenste richting zal rijden.

    g027750
  4. Om langzamer te rijden, laat u het tractiepedaal opkomen.

Achteruit maaien

De machine is uitgerust met een veiligheid die voorkomt dat het maaidek maait als de machine achteruitrijdt. Als u in achteruit schakelt terwijl de aftakas ingeschakeld is, komt deze tot stilstand. Als u toch wilt maaien terwijl de machine in achteruit geschakeld staat, kunt u de veiligheid tijdelijk uitschakelen.

Note: Maai uitsluitend in de achteruitstand als dat noodzakelijk is.

Gevaar

Er kan een kind of een omstander onder de rijdende maaier belanden terwijl de messen ingeschakeld zijn, wat ernstige letsels of de dood kan veroorzaken.

  • Maai niet in de achteruit-stand, tenzij dat strikt noodzakelijk is.

  • Kijk altijd omlaag en achterom vóór en tijdens het achteruitrijden.

  • Gebruik de Key Choice schakelaar alleen wanneer u er zeker van bent dat er geen kinderen of andere omstanders binnen het maaigebied zullen komen.

  • Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als het Key Choice sleuteltje en bewaar ze op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen of onbevoegde gebruikers wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

Als u zeker bent dat het veilig is om te maaien of een werktuig te gebruiken in achteruit, voer dan de volgende stappen uit:

  1. Steek het Key Choice sleuteltje in de Key Choice schakelaar (Figuur 7).

  2. Schakel de aftakas in.

  3. Draai het Key Choice sleuteltje rechtsom tot het niet verder kan en laat het terugkeren.

    Note: Een rood lampje gaat branden op het bedieningspaneel om aan te geven dat de veiligheid uitgeschakeld is.

  4. Voer de maaiwerkzaamheden uit.

  5. Verwijder na het maaien het Key Choice sleuteltje (Figuur 7).

    Note: Een uitgeschakelde veiligheid blijft in deze modus staan – uw maaimes of door de aftakas aangedreven werktuig werkt wanneer u achteruitrijdt – en het lampje op het bedieningspaneel blijft branden tot u de aftakas uitschakelt of de motor uitzet.

De maaihoogte instellen

Note: De transportstand is de hoogste maaihoogtestand of maaihoogte (115 mm), zoals geïllustreerd in Figuur 28.

De maaihoogte wordt bepaald met de hendel rechts van de bestuurdersstoel (Figuur 28).

g027697

Antiscalpeerrollen afstellen

Antiscalpeerrollen afstellen

Machines met een maaidek van 107 cm

Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de antiscalpeerrollen in.

Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Stel de antiscalpeerrollen af in een van de volgende standen:

    • Bovenste gat – gebruik deze stand als het maaidek op een maaihoogte van 63 mm of lager staat (Figuur 29).

    • Onderste gat – gebruik deze stand als het maaidek op een maaihoogte van 76 mm of hoger staat (Figuur 29).

    g019929

Antiscalpeerrollen afstellen

Machines met een maaidek van 127 cm

Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de antiscalpeerrollen in.

Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Stel de antiscalpeerrollen (Figuur 30) in zodat deze zo goed mogelijk overeenkomen met de ingestelde maaihoogte.

    g010233

Tips voor bediening en gebruik

Gebruik van de snel-stand van de gashendel

Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van het maaidek vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht in het maaidek kan worden gezogen.

Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

Laat het gras iets langer dan normaal om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

Eén derde van de lengte van het gras afmaaien

Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

Maairichting afwisselen

Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

Met de juiste regelmaat maaien

Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.

Een lagere maaisnelheid gebruiken

Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

Gras niet te kort afmaaien

Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zetten om een golvend gazon te voorkomen.

De machine stoppen

Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

Onderkant van het maaidek schoonhouden

Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek ophopen, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

Onderhoud van de maaimessen

Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes.

Na gebruik

Veiligheid na het werk

Algemene veiligheid

  • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

  • Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine stalt of transporteert.

  • Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

  • Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.

Machine met de hand duwen

Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine niet: dit kan schade veroorzaken.

Deze machine is uitgerust met een elektrisch remmechanisme. Om de machine te duwen, moet het contactsleuteltje in de stand LOPEN staan. De accu moet geladen zijn en werken om de elektrische rem uit te schakelen.

De machine duwen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Zoek de omloophendels op het frame aan beide kanten van de machine.

  4. Zet de omloophendels naar voren door het "sleutelgat" en dan naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 31).

    Note: Doe dit met elke hendel.

  5. Draai het contactsleuteltje op Aan en schakel de parkeerrem uit.

    Note: Start de machine niet.

    g017303
  6. Als u klaar bent, dient u het contactsleuteltje opnieuw naar STOP draaien om te voorkomen dat de accu ontlaadt.

Note: Als de machine niet kan worden bewogen, is de elektrische rem mogelijk nog ingeschakeld. U kunt de elektrische rem indien nodig manueel vrij zetten; zie Elektrische rem vrij zetten.

Gebruik van de machine

Zet de omloophendels naar achteren door het spiegat en dan naar beneden om ze vast te zetten zoals wordt getoond in Figuur 31.

Note: Doe dit met elke hendel.

De machine transporteren

Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Gebruik altijd een oprijplaat over de volledige breedte. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen. Raadpleeg de lokale vereisten inzake aanhangwagens en de bevestiging van machines.

Waarschuwing

Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

Rijd niet met de machine op de openbare weg.

Een aanhanger kiezen

Waarschuwing

Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken (Figuur 32).

  • Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

  • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

  • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

g027996

De machine laden

Waarschuwing

Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

  • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

  • Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af.

  • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

  1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

  2. Sluit indien van toepassing de remmen en verlichting van de aanhanger aan.

  3. Laat de oprijplaat zakken; zorg dat de hellingshoek van de oprijplaat ten opzichte van de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 32).

  4. Rij de machine achteruit op de oprijplaat (Figuur 33).

    g028294
  5. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.

  6. Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper; gebruik hierbij spanbanden, kettingen, kabels of touwen (Figuur 34). Raadpleeg de lokale vereisten inzake de bevestiging van machines.

    g027708

De machine van de aanhanger rijden

  1. Laat de oprijplaat zakken; zorg dat de hellingshoek van de oprijplaat ten opzichte van de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 32).

  2. Rij de machine vooruit de oprijplaat af (Figuur 33).

Onderhoud

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Aanbevolen onderhoudsschema

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen.
  • Oliepeil controleren.
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Controleer de maaimessen.
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Na elk gebruik
  • De voorkant van de machine controleren en reinigen.
  • Maaikast reinigen.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Smeer alle smeerpunten.
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Bandenspanning controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Het papierelement van het luchtfilter reinigen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Motorolie verversen en oliefilter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Controleer de bougie(s).
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter vervangen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • De bougie(s) vervangen.
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
  • Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde onderhoudsprocedures worden uitgevoerd.
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contactsleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Veiligheid bij onderhoud

    • Doe het volgende voordat u de machine gaat repareren:

      • Schakel de aandrijvingen uit.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Maak de bougiekabels los.

    • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    • Verwijder gras en vuil van het maaidek, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen.

    • Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Plaats de machine en/of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen met een dikke voering en wees voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van de maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Doe nooit iets wat de functie van een veiligheidsvoorziening belemmert of wat ervoor zorgt dat een veiligheidsvoorziening minder bescherming biedt. Controleer regelmatig of ze goed werken.

    • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

    • Controleer de werking van de parkeerrem regelmatig. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

    De stoel omhoog zetten

    Zorg ervoor dat de parkeerrem ingeschakeld is. Til de stoel naar voren.

    U kunt bij de volgende onderdelen komen door de stoel omhoog te zetten:

    • Plaatje met serienummer

    • Instructiesticker voor controle en onderhoud

    • Bouten voor het verstellen van de stoel (indien van toepassing)

    • Brandstoffilter

    • Accu en kabels

    De afdekking van het maaidek losmaken

    Maak de 2 onderste bouten van de afdekking los om toegang te verkrijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 35).

    g027794

    Note: Draai de bouten altijd vast om de afdekking te bevestigen na onderhoudswerkzaamheden.

    De voorkant van de machine omhoog brengen

    Als de voorkant van de machine omhoog moet worden gebracht, gebruik dan de rand helemaal vooraan, zoals getoond in Figuur 36.

    Important: Gebruik de voorste rand van de machine als krikpunt om schade aan het stuurmechanisme te voorkomen.

    g028320

    Smering

    De lagers smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Smeer alle smeerpunten.
  • Type vet: nr. 2 vet op lithiumbasis

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de messchakelaar uit en stel de parkeerrem in werking; zie De motor afzetten.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de smeernippels (Figuur 37 en Figuur 38) met een doek.

      Note: Verwijder indien nodig verf van de voorkant van de fitting(s).

      g027752
      decal106-8717
    4. Zet telkens een smeerpistool op een nippel (Figuur 37 en Figuur 38).

    5. Spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.

    6. Veeg overtollig vet weg.

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    • Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen.
  • Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Schuim- en papierelement verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.

    4. Til het deksel op en draai het luchtfilter uit de motor (Figuur 39).

      g027800g027801
    5. Scheid het schuim- en papierelement (Figuur 40).

      g027802

    Het schuimelement van het luchtfilter een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Was het schuimfilter in warm water met vloeibare zeep. Als het element schoon is, moet u het grondig uitspoelen.

    2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen.

      Important: Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is.

    Papierelement van het luchtfilter onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter reinigen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter vervangen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
    1. Reinig het papierelement door er voorzichtig op te kloppen en het stof te verwijderen.

      Note: Als het papierelement zeer vuil is, vervang het dan door een nieuwe papierelement.

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.

    3. Vervang het papierelement als het is beschadigd.

      Important: U mag het papierfilter niet reinigen.

    Het luchtfilter monteren

    1. Monteer het schuimelement op het papierelement.

      Note: Voorkom beschadiging van de elementen.

    2. Lijn de gaten in het filter uit met de openingen van het verdeelstuk.

    3. Kantel het filter omlaag in de kamer en druk het tegen het verdeelstuk aan (Figuur 41).

      g228022
    4. Sluit de motorkap.

    Motorolie verversen

    Motorolietype

    Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Carterinhoud: 2,4 liter met oliefilter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g029683

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Important: Als er te veel of te weinig olie zit in het carter van de motor en u laat de motor toch draaien, kunt u deze beschadigen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      Note: Zorg dat de motor uitgeschakeld is zodat de olie tijd heeft gekregen om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 43).

    g193541

    Motorolie verversen en oliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en oliefilter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat alle olie volledig kan worden afgetapt.

    2. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Laat de olie uit de motor lopen.

      g027799g029570
    5. Vervang het motoroliefilter (Figuur 45).

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai de filter nog ¾ slag extra vast.

      g027477
    6. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 46).

      g193530
    7. Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de bougie(s).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De bougie(s) vervangen.
  • Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.

    Type: Champion® RN9YC of NGK® BPR6ES

    Elektrodenafstand: 0,76 mm

    Bougie verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van de onderkant van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil en rommel in de motor terechtkomt.

    4. Verwijder de bougie (Figuur 47).

      g027478

    Bougie controleren

    Important: Maak de bougie(s) niet schoon. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,75 mm.

    g206628

    Bougie monteren

    g027960

    Het koelsysteem reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de luchtfilter van de motor.

    4. Verwijder het motorscherm.

    5. Om te voorkomen dat vuil in de luchtinlaat komt, plaats de luchtfilter op de filterbasis.

    6. Verwijder vuil en gras van de onderdelen.

    7. Verwijder de luchtfilter en plaats het motorscherm.

    8. De luchtfilter monteren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Verricht onderhoudswerkzaamheden in verband met het brandstofsysteem als de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    Brandstoffilter van de slang vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer het brandstoffilter van de slang.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter van de slang vervangen.
  • Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027939g033082

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de accu

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de accu.

    4. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figuur 51).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

      Waarschuwing

      De accukabels onjuist afkoppelen kan schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

      • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    5. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood).

    6. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 51).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    7. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 51) en til de accu uit de accubak.

      g017701

    Accu opladen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
    1. Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Accu verwijderen.

    2. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6 tot 10 A.

      Note: De accu niet te ver opladen.

    3. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 52).

      g000538

    Accu plaatsen

    1. Plaats de accu in de bak (Figuur 51).

    2. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de pluskabel (rood) op de pluspool (+) van de accu aan te sluiten.

    3. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de minkabel op de minpool (–) van de accu aan te sluiten.

    4. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.

    5. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 51).

    6. Zet de stoel omlaag.

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    Zekeringtype:

    • Hoofdleiding – F1 (30 A, steekzekering)

    • Laadcircuit – F2 (25 A, steekzekering)

    1. Verwijder de schroeven waarmee het bedieningspaneel is bevestigd.

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    2. Breng het bedieningspaneel omhoog om toegang te krijgen tot de hoofdkabelboom en het zekeringenblok (Figuur 53).

    3. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering eruit (Figuur 53).

      g014921
    4. Plaats het bedieningspaneel terug op zijn plaats.

      Note: Gebruik de schroeven die u eerder hebt verwijderd om het paneel weer te bevestigen.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 54). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Kijk naar de aanbevolen maximale druk van de bandenfabrikant op de zijkant van de banden van de zwenkwielen.

    Pomp de banden van de achteraandrijfwielen op tot 0,9 bar.

    g000554

    Elektrische rem vrij zetten

    U kunt de elektrische rem manueel vrij zetten door de verbindingsarmen naar voren te draaien. Zodra de elektrische rem van stroom wordt voorzien, wordt hij teruggesteld.

    1. Draai het sleuteltje op UIT of koppel de accu af.

    2. Zoek de as van de elektrische rem waar de verbindingsarmen gekoppeld zijn (Figuur 55).

    3. Draai de as naar voren om de rem vrij te zetten.

    g027911

    Onderhoud riemen

    Drijfriem van maaidek vervangen

    Een aantal indicaties van een versleten riem: een gierend geluid tijdens het draaien van de riem, messen die slippen tijdens het maaien, gerafelde randen en schroeiplekken en scheuren op de riem. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogte op de laagste stand (38 mm).

    4. Verwijder de kappen van de poelies (Figuur 56).

      g032555
    5. Draai de twee onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    6. Met gebruik van een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771), verwijder de spanpoelieveer van de maaidekhaak om de spanning op de spanpoelie te verwijderen en rol de riem van de poelies (Figuur 57 en Figuur 58).

      Waarschuwing

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.

      g014930
      g014931
    7. Leg de nieuwe riem rond de motorpoelie en de poelies van het maaidek (Figuur 58).

    8. Gebruik een veerverwijderaar en plaats de spanpoelieveer terug op de maaidekhaak om spanning op de spanpoelie en de riem te zetten (Figuur 57 en Figuur 58).

    9. Draai de 2 onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    10. Monteer de kappen van de poelies.

    Onderhoud van het maaimachine

    Onderhoud van de maaimessen

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Veiligheid van de messen

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de bestuurder of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de maaimessen.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 59).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    3. Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.

    4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 59).

      g006530

    Controle op kromme messen

    Note: De machine moet op een egaal oppervlak staan voor de volgende procedure.

    1. Zet het maaidek op de hoogste maaipositie.

    2. Trek dikke handschoenen of andere adequate handbescherming aan en draai langzaam het mes in een stand die meting mogelijk maakt van de afstand tussen de maairand en het egale oppervlak waarop de machine staat (Figuur 60).

      g014972
    3. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 61).

      g014973
    4. Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de maairand aan de andere kant nu in dezelfde stand staat (Figuur 62).

      g014974
    5. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 63).

      Note: De speling mag niet meer dan 3 mm bedragen.

      g014973
      1. Als het verschil tussen A en B groter is dan 3 mm, vervang dan het mes door een nieuw mes; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.

        Note: Als een krom mes is vervangen door een nieuw mes en de afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan is het mogelijk dat de mesas verbogen is. Neem contact op met een erkende onderhoudsdealer voor service.

      2. Ga als het verschil binnen de grenzen ligt door met het volgende mes.

    6. Herhaal deze procedure op elk mes.

    Maaimessen verwijderen

    Vervang messen die een vast voorwerp hebben geraakt of uit balans of krom zijn.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 64).

      g027833

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 65).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000552
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 66).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 65).

      g000553
    3. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 64).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 64).

    3. Draai de mesbout vast met 47 tot 88 N·m.

    Maaidek horizontaal stellen

    Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u de maaier installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.

    Voordat u het maaidek horizontaal afstelt moet u eerst controleren of er verbogen maaimessen zijn, en eventueel verbogen maaimessen verwijderen en vervangen; lees Controle op kromme messen voordat u dit doet.

    Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en dan kunt u voor/achter afstellen.

    Eisen:

    Gelijkstellen in de breedterichting

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de middelste positie.

    4. Draai voorzichtig de messen zodat ze zij aan zij staan (Figuur 67 en Figuur 68).

      g009682
      g005278
    5. Meet tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figuur 67 en Figuur 68).

      Note: Als het verschil tussen de afstanden groter is dan 5 mm is bijstelling noodzakelijk; ga verder met de rest van deze procedure.

    6. Ga naar de linkerkant van de machine.

    7. Draai de borgmoer aan de zijkant los.

    8. Breng de linkerkant van het maaidek omhoog of omlaag door aan de achterste moer te draaien (Figuur 69).

      Note: Draai de achterste moer rechtsom om het maaidek omhoog te brengen; draai ze linksom om het maaidek naar omlaag te brengen (Figuur 69).

      g027588
    9. Controleer de instellingen in de breedterichting opnieuw. Herhaal deze stappen totdat de juiste metingen worden verkregen.

    10. Ga verder met het horizontaal brengen van het maaidek door de schuinstand in de lengterichting te controleren; zie Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen.

    Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen

    Controleer de schuinstand van het maaimes telkens wanneer u de maaier monteert. Als de voorkant van het maaidek meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als volgt in:

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de middelste positie.

      Note: Controleer of de maaimessen horizontaal staan en pas dit aan als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie Gelijkstellen in de breedterichting.

    4. Draai de messen voorzichtig zodat ze van voren naar achteren staan (Figuur 70 en Figuur 71).

      g009658
      g009659
    5. Meet de afstand tussen de rand van het voorste mes en het horizontale oppervlak, en de afstand tussen de rand van het achterste mes en het horizontale oppervlak (Figuur 70 en Figuur 71).

      Note: Als de rand van het voorste mes niet 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u de voorste borgmoer afstellen.

    6. Om de schuinstand in te stellen, moet u de stelmoer op de voorkant van het maaidek draaien (Figuur 72).

      g014634
    7. Om de voorkant van het maaidek hoger te zetten, draait u de stelmoer vaster.

    8. Om de voorkant van het maaidek lager te zetten, draait u de stelmoer losser.

    9. Controleer de schuinstand nogmaals na het instellen, ga door met het instellen van de moer totdat de rand van het voorste mes 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes (Figuur 70 en Figuur 71).

    10. Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals controleren of het maaidek horizontaal staat; zie Gelijkstellen in de breedterichting.

    Maaidek verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    4. Draai de twee onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    5. Verwijder de R-pen uit de voorste steunstang en neem de stang uit de beugel van het maaidek (Figuur 73).

      g014635
    6. Laat de voorkant van het maaidek voorzichtig neer op de grond.

    7. Hef het maaidek en de ophangbeugels op van de achterste hefstang en laat het maaidek voorzichtig neer op de grond (Figuur 74).

      g005077
    8. Schuif het maaidek naar achteren om de drijfriem van het maaidek te verwijderen van de motorpoelie.

    9. Schuif het maaidek weg van onder de machine.

      Note: Bewaar alle onderdelen voor latere montage.

    Het maaidek monteren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Schuif het maaidek onder de machine.

    4. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    5. Hef de achterkant van het maaidek op en leid de ophangbeugels over de achterste hefstang (Figuur 72).

    6. Bevestig de voorste steunstang aan het maaidek met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 72).

    7. Monteer de maaierriem op de motorpoelie; raadpleeg stap Drijfriem van maaidek vervangen.

    8. Draai de twee onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Grasgeleider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Waarschuwing

    Als de uitworpopening niet afgedekt is, kan de machine voorwerpen uitwerpen naar u of naar omstanders; dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.

    Gebruik de machine nooit zonder dat de grasgeleider, de uitworpafsluiter of het grasopvangsysteem is gemonteerd.

    1. Verwijder de moer (⅜") van de stang onder het maaidek (Figuur 75).

      g005192
    2. Schuif de stang uit de korte afstandhouder, veer en grasgeleider (Figuur 75).

    3. Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

    4. Monteer de grasgeleider (Figuur 75).

    5. Schuif de stang bij het rechte uiteinde door de achterste beugel van de grasgeleider.

    6. Plaats de veer op de stang, met de einddraden omlaag, tussen de beugels van de grasgeleider.

    7. Schuif de stang door de tweede beugel van de grasgeleider (Figuur 75).

    8. Schuif de stang bij de voorzijde van de grasgeleider door de korte afstandshouder op het maaidek.

    9. Bevestig de achterzijde van de stang aan de maaier met een moer (⅜"), zoals geïllustreerd in Figuur 75.

      Important: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.

    Reiniging

    Onder de voorkant van de machine reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na elk gebruik
  • De voorkant van de machine controleren en reinigen.
  • Verwijder vuil onder de voorkant van de machine met perslucht of handmatig met een borstel (Figuur 76).

    Note: Gebruik geen water om de voorkant van de machine te reinigen, omdat vuil hierdoor kan gaan aankoeken.

    g028248

    De onderkant van het maaidek reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, onder de stoel en rond de motor, de hydraulische pompen en de motors.

    Nadat u de maaimachine heeft gebruikt, moet u de onderkant van het maaidek telkens wassen om te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter verstrooid.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open (Figuur 77).

      Note: Smeer vaseline op de O-ring van de wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te bevestigen en de O-ring te beschermen.

      g003934
    4. Zet het maaidek in de laagste maaistand.

    5. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.

    6. Schakel de aftakas in en laat de machine één tot drie minuten lopen.

    7. Zet de aftakasschakelaar UIT, stop de motor, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.

    8. Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van de wasaansluiting.

      Note: Als de maaimachine na een wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.

    9. Laat de motor opnieuw één tot drie minuten lopen om het overtollig water te verwijderen.

      Waarschuwing

      Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met een maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

      • Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt.

      • Steek nooit uw handen of voeten onder de maaier of door openingen in de machine.

    Afval afvoeren

    Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Veiligheid tijdens opslag

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opslaat.

    • U mag de machine of brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis brandstof aftappen.

    Reinigen en opslaan

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.

    4. Controleer de werking van de parkeerrem; zie De Smart Park™ parkeerrem gebruiken.

    5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    6. Smeer de machine; zie Smering.

    7. Ververs de olie in het carter; zie Motorolie verversen en oliefilter vervangen.

    8. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    9. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    10. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

      Note: Laat de machine lopen met de aftakas ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.

    11. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.

    12. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen.

      4. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.

    13. Verwijder de bougie(s) en controleer de staat ervan; zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u 30 ml (2 eetlepels) motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    14. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    15. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    16. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar het buiten het bereik van kinderen en onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Opslag van de accu

    1. Laad de accu volledig op.

    2. Laat de accu 24 uur ongemoeid en controleer dan de spanning van de accu.

      Note: Indien de accuspanning lager is dan 12,6 V, moet u stappen 1 en 2 herhalen.

    3. Koppel de kabels los van de accu.

    4. Controleer regelmatig de spanning en zorg dat die altijd minstens 12,4 V is.

      Note: Indien de accuspanning lager is dan 12,4 V, moet u stappen 1 en 2 herhalen.

    Tips voor het bewaren van de accu

    • Bewaar de accu rechtop in een koele, droge omgeving.

    • Bewaar accu's niet op elkaar, tenzij ze in een doos zitten.

    • Stapel niet meer dan 3 accu's op elkaar (of 2 als het om accu's voor professioneel gebruik gaat).

    • Test een natte accu om de 4 tot 6 maanden en laad de accu indien nodig.

    • Test en laad de accu altijd op voor montage.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De brandstoftank is ingedeukt of de machine raakt regelmatig zonder brandstof.
    1. Het papierelement van het luchtfilter is verstopt.
    1. Reinig het papierelement.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De startmotor slaat niet aan.
    1. Het tractiepedaal is ingedrukt.
    2. De accu is leeg.
    3. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    4. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    5. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. Beweeg het tractiepedaal naar de neutraalstand.
    2. Accu opladen.
    3. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    4. De zekering vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De choke (indien aanwezig) staat niet aan.
    3. Het luchtfilter is vuil.
    4. De bougiekabel(s) zit(ten) los of is (zijn) niet aangesloten.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    8. Verkeerde brandstof in de tank.
    9. Het oliepeil in het carter is te laag.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. Zet de chokehendel in de Aan-stand.
    3. Reinig of vervang het luchtfilterelement.
    4. De bougiekabel(s) op de bougie monteren.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    9. Het carter bijvullen met olie.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ontluchting van de brandstoftank is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    9. Verkeerde brandstof in de tank.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Reinig het luchtfilterelement.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    9. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    De machine drijft niet aan.
    1. De omloopkleppen zijn open.
    2. De tractieriemen zijn versleten, los of stuk.
    3. De tractieriemen zitten niet op de poelies.
    4. De transmissie is uitgevallen.
    1. Sluit de sleepkleppen.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes zit los.
    3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    4. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    5. De motorpoelie is beschadigd.
    6. Mesas verbogen.
    7. De motorophangplaat zit los of is versleten.
    1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. Een antiscalpeerwiel (indien aanwezig) is niet correct afgesteld.
    5. De onderkant van het maaidek is vuil.
    6. De bandenspanning is niet correct.
    7. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Hoogte van antiscalpeerwiel afstellen.
    5. Reinig de onderkant van het maaidek.
    6. Banden op juiste spanning brengen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De tractieriem is versleten, los of stuk.
    2. De drijfriem zit niet op de poelie.
    3. De schakelaar van de aftakas (PTO) of de aftakkoppeling is defect.
    4. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    1. Een nieuwe drijfriem monteren.
    2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Een nieuwe drijfriem monteren.

    Schema's

    Installatieschema

    g027754