Inleiding

Deze maaitractor met draaiende messen is bedoeld voor professioneel gebruik. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Voor de Gebruikershandleiding, alle informatie over de garantie of het registreren van uw product kunt u de QR-code gebruiken of www.Toro.com raadplegen. Als u een gedrukt exemplaar van de garantie wilt ontvangen, bel ons dan op 00 1 888 384 9939.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g024196

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

Standaard gemonteerde oorspronkelijke onderdelen en accessoires verwijderen kan een invloed hebben op de garantie, tractie en veiligheid van de machine. Niet-originele Toro onderdelen gebruiken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. Ongeoorloofde wijzigingen aanbrengen aan de motor of het brandstof- of ventilatiesysteem kan een inbreuk zijn op voorschriften.

Vervang alle onderdelen, inclusief maar niet beperkt tot: banden, riemen, messen en onderdelen van het brandstofsysteem door originele Toro onderdelen.

Bruto- en nettokoppel: Het bruto- en nettokoppel van deze motor is door de motorfabrikant in laboratoriumomstandigheden gemeten volgens standaard J1940 of J2723 van de Society of Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-, emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van dit type maaiers in de praktijk veel minder koppel hebben. Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de motorfabrikant.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

  • Houd de rolbeugel altijd in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.

  • Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren, of op hellingen steiler dan 15 graden.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Laat geen kinderen of omstanders het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

U vindt bijkomende veiligheidsinformatie op de betreffende plaatsen in deze handleiding.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decalbatterysymbols
decaloemmarkt
decal93-6696
decal93-7818
decal98-1977
decal106-5517
decal112-8760
decal112-9028
decal115-4212
decal116-8813
decal116-8934
decal116-8935
decal116-8936
decal116-8941
decal116-8943
decal116-8946
decal116-9049
decal119-0217
decal120-0625
decal126-4159
decal126-4207
decal130-2880
decal126-4158
decal116-9044

Algemeen overzicht van de machine

g233918

Bedieningspaneel

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 4 en Figuur 5).

g035550

Contactschakelaar

De contactschakelaar, waarmee u de motor start en afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START. Zie Starten van de motor.

Chokeknop

Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten.

Gashendel

De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot SNEL (Figuur 5).

Aftakashendel

Gebruik de aftakashendel om de maaimessen en de ventilator in te schakelen.

Rijhendels

De rijhendels worden gebruikt om de motor vooruit en achteruit te laten rijden en om bochten naar links of naar rechts te maken (Figuur 4).

Snelheidshendel

De snelheidshendel regelt de maximale snelheid bij het vooruitrijden van de machine (Figuur 4). Als u de snelheidshendel naar achteren beweegt, naar de NEUTRAALSTAND, wordt de aandrijving op neutraal gezet.

Remhendel

Met de remhendel worden de aandrijfwielen geblokkeerd door de parkeerrem (Figuur 4).

Urenteller

De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller registreert als de decimale punt in het uren/volt-display knippert. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 6).

g020563

Accu-indicatielampje

Als u het contactsleuteltje gedurende een paar seconden in de stand AAN zet, wordt de accuspanning weergegeven in het gebied waar normaal de uren worden weergegeven.

Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer het contact is ingeschakeld en wanneer de lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt (Figuur 6).

Indicators veiligheidssysteem

Er staan symbolen op de urenteller die met een zwarte driehoek aangeven dat het veiligheidssysteem juist aangebracht is (Figuur 6).

Brandstofafsluitklep

Sluit de brandstofafsluitklep (onder de hopper) als u de maaier gaat transporteren of stallen.

Indicatielamp en zoemer van motorolietemperatuur

De indicatielamp van de motorolietemperatuur bewaakt de olietemperatuur. Als de temperatuur van de motor te hoog wordt, licht de indicatielamp van de motorolietemperatuur op en klinkt de zoemer onderbroken.

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Breedte

 Maaidek van 122 cm
Zonder maaidek108 cm
Met maaidek125 cm

Lengte

 Maaidek van 122 cm
Zonder maaidek171 cm
Maaidek omhoog 208 cm
Maaidek omlaag 240 cm

Hoogte

Maaidek van 122 cm
130 cm

Gewicht

Maaidek van 122 cm
538 kg

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

  • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

  • Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met benzine om persoonlijk letsel en materiële schade te voorkomen. Brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

  • Vul de machine niet binnen een gebouw bij met brandstof.

  • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

  • Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Plaats vaten die u wilt vullen altijd op de grond, uit de buurt van uw voertuig.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul dan brandstof bij met een draagbaar vat in plaats van met een vulpistool van een pomp.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

  • Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.

  • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

    • Houd uw gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.

    • Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.

Brandstof bijvullen

Aanbevolen brandstof

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de brandstof vers gedurende stalling van 90 dagen of minder (laat de brandstoftank leeglopen als u de machine langer dan 90 dagen stalt).

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Stel de parkeerrem in werking.

  3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  4. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank.

  5. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis (Figuur 7).

    Note: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    g233737

Dagelijks onderhoud uitvoeren

Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

Maaidek heffen tot de onderhoudsstand

  1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Maak de bouten los die aan de rubberen kap zijn bevestigd (Figuur 8).

    g036545
  4. Beweeg de kap naar voren.

  5. Maak de bouten los en verwijder de metalen afschermingen getoond in Figuur 9.

    g035552
  6. Maak de borgpennen van het maaidek los aan beide kanten (Figuur 10).

    g006790
  7. Til het maaidek omhoog met de maaidekhandgreep en vergrendel het in de geheven stand (de vergrendeling bevindt zich middenvoor bij de stoel), zie Figuur 11.

    g025155

Waarschuwing

Het inschakelen van de aftakas met het maaidek in de geheven stand kan leiden tot ernstig letsel of schade.

Zet het maaidek altijd naar beneden en vergrendel het in de bedrijfsstand voordat u de aftakas inschakelt.

Het maaidek naar beneden zetten in de bedrijfsstand

  1. Hou de maaidekhandgreep stevig vast, maak de maaidekvergrendeling los van de machine en laat het maaidek langzaam tot op de grond zakken (Figuur 11).

  2. Monteer de metalen afschermingen en bouten zoals in Figuur 9.

  3. Monteer de rubberen kap met de bouten (Figuur 8).

  4. Duw de borgpennen van het maaidek naar binnen en draai ze naar voren om het maaidek goed vast te zetten in de onderste stand (Figuur 10).

Waarschuwing

Het gebruik van de machine zonder dat de vergrendelpennen goed vast zitten, kan leiden tot het onverwachts omhoog bewegen van het maaidek, wat ernstig letsel kan veroorzaken.

Gebruik de machine alleen als de borgpennen goed vast zitten.

Instellen van de schotten van het Fill Reduction System (FRS)

Met het Fill Reduction System kunt u de hoeveelheid opgevangen maaisel regelen. Voordelen: de hopper hoeft minder vaak te worden geleegd en voedingsstoffen gaan terug in de grond.

De volgende instellingen zijn mogelijk:

  • Schotten open met standaard maaimessen: maximale opvang

  • Schotten gesloten met standaard maaimessen: gedeeltelijk mulchen

  • Schotten gesloten met mulchmessen: gemiddeld mulchen

  • Mulckdop geplaatst met mulchmessen: volledig mulchen (vereist mulch-set)

Instellen van de FRS schotten:

  1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Maak de bouten los die aan de rubberen kap zijn bevestigd (Figuur 12).

  4. Beweeg de kap naar voren.

    g036545
  5. Maak de borgmoeren op de achterste draadeinden van de FRS schotten los.

    g025242
  6. Til het maaidek omhoog; zie Maaidek heffen tot de onderhoudsstand .

  7. Verwijder de bout en onderlegring aan de voorkant van elk FRS schot (Figuur 14).

  8. Draai de schotten naar de gewenste stand en monteer de bout en onderlegring.

    g007577
  9. Laat het maaidek zakken; zie Het maaidek naar beneden zetten in de bedrijfsstand .

  10. Zet de borgmoeren op de achterste draadeinden van de FRS schotten iets vast.

    Note: De borgmoeren op de achterste draadeinden kunnen iets los blijven indien u verwacht het schot vaak in te stellen.

  11. Monteer de rubberen kap met de bevestigde bouten.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • de parkeerrem in werking is gesteld;

  • De aftakashendel is uitgeschakeld.

  • De snelheidshendel staat in de NEUTRAALstand.

Het veiligheidssysteem schakelt de motor uit indien u uit de bestuurdersstoel opstaat terwijl de aftakas ingeschakeld is.

De urenteller is voorzien van symbolen die u op de hoogte stellen als het veiligheidssysteem in de juiste stand staat. Als het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt, wordt er een driehoekje verlicht in het betreffende hokje.

g020563

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, zet de aftakashendel in de stand AAN en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    2. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en zet de aftakashendel in de stand UIT. Zet de snelheidshendel uit de NEUTRAALstand. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    3. Neem plaats op de stoel, schakel de parkeerrem uit, zet de aftakashendel in de stand UIT en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    4. Neem plaats op de stoel, schakel de parkeerrem in, zet de aftakashendel in de stand UIT en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand. Start nu de motor. Bij draaiende motor: zet de parkeerrem vrij, schakel de aftakashendel in, en sta op uit de bestuurdersstoel; de motor moet afslaan.

    5. Neem plaats op de stoel, schakel de parkeerrem in, zet de aftakashendel in de stand UIT en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand. Start nu de motor. Beweeg de snelheidshendel naar voren; de motor moet afslaan.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, lange broek, gripvaste, stevige schoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.

    • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

    • Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

    • Controleer of alle aandrijvingen in de neutraalstand zijn, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt voordat u de motor start.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maaidekken. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.

    • Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

    • Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).

    • Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.

    • Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • Gebruik de machine enkel als sleepvoertuig als ze voorzien is van een trekhaak.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    • Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires en werktuigen.

    • Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

      g229846

    Bescherming van de rolbeugel

    • Verwijder de rolbeugel niet van de machine.

    • Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.

    • Draag altijd uw veiligheidsgordel als de rolbeugel omhoog is geklapt.

    • Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Vervang een beschadigde rolbeugel. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. De bestuurder is verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid. Doe het volgende voordat u de machine op een helling gaat gebruiken:

      • Lees de instructies voor gebruik op een helling in de handleiding en op de machine, en zorg dat u deze instructies begrijpt.

      • Gebruik een hellingsindicator om de hellingshoek bij benadering te bepalen.

      • Gebruik de maaimachine nooit op hellingen van meer dan 15 graden.

      • Onderzoek de toestand van het werkgebied op die dag om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert. Veranderingen in het terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen snel van invloed zijn op de manier waarop de machine reageert op een helling.

    • Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt of als de rand instort. Houd een veilige afstand (tweemaal de breedte van de machine) tussen de machine en landschapselementen die gevaarlijk kunnen zijn. Gebruik een loopmaaier of een handtrimmer om gras te maaien op deze plaatsen.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting; verander traag en geleidelijk van richting.

    • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit. Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen. De machine kan schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.

    • Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

    • Wees extra voorzichtig wanneer u de machine gebruikt met accessoires of werktuigen zoals grasopvangsystemen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen. Volg de instructies voor gebruik van contragewichten op.

    • Laat het maaidek indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u het maaidek omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

    g233738

    Parkeerrem gebruiken

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

    De handrem inschakelen

    Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    g032726

    De handrem uitschakelen

    g032727

    De aftakashendel bedienen

    De aftakashendel schakelt de maaimessen en de ventilator in en uit.

    De aftakashendel inschakelen

    g032741

    De aftakashendel uitschakelen

    g032742

    De gashendel bedienen

    De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 22).

    Gebruik altijd de stand SNEL wanneer u de aftakas inschakelt.

    g232776

    Starten van de motor

    1. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand.

    2. Schakel de parkeerrem in; zie De handrem inschakelen.

    3. Zet de aftakashendel in de stand UIT (Figuur 23).

    4. Zet de gashendel halverwege tussen LANGZAAM en SNEL.

    5. Zet de chokehendel in de stand GESLOTEN/AAN.

      g032743
    6. Draai het contactsleuteltje naar de stand START (Figuur 23). Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

      Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 15 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

      Note: Mogelijk moet u meerdere pogingen doen om de motor voor het eerst te starten nadat u brandstof hebt toegevoegd aan een leeg brandstofsysteem.

    7. Als de choke in de stand GESLOTEN/AAN staat, zet deze dan geleidelijk in de stand OPEN/UIT als de motor warmer wordt.

    De motor afzetten

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

    Verwijder altijd het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

    1. Schakel de aftakas uit.

    2. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de gashendel in de middelste stand.

    5. Laat de motor 15 seconden stationair draaien. Draai dan het contactsleuteltje naar UIT en verwijder het sleuteltje.

    g032744

    Met de machine rijden

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.

    Waarschuwing

    De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

    • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

    • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    Vooruitrijden

    Note: Om te beginnen rijden (vooruit of achteruit), moet u in de stoel zitten en de parkeerremhendel vrijzetten voordat u de snelheidshendel naar voren beweegt, anders zal de motor afslaan.

    Stoppen van de machine: duw de snelheidshendel naar de NEUTRAALstand.

    1. Start de motor.

    2. Schakel de parkeerrem uit; zie De handrem uitschakelen.

    3. Om recht vooruit te rijden beweegt u de snelheidshendel naar voren.

      Note: Hoe verder u de snelheidshendel van de NEUTRAALSTAND weg beweegt, hoe sneller de machine rijdt.

    4. Om naar links of naar rechts te draaien trekt u 1 van de stuurhendels naar achteren, naar neutraal, in de gewenste richting.

    5. Stoppen van de machine: duw de snelheidshendel terug naar de NEUTRAALSTAND.

    Achteruitrijden

    1. Om de machine recht achteruit te rijden, beweegt u beide stuurhendels evenveel achteruit.

      Om naar links of naar rechts te draaien vermindert u de druk op de stuurhendel in de gewenste richting.

    2. Om de machine te stoppen, laat u de stuurhendels los zodat deze naar de neutraalstand gaan.

    Bestuurdersstoel ontgrendelen

    Om de stoel te ontgrendelen verwijdert u de bout en de pen aan de linkerkant van de stoel (Figuur 25).

    g034253

    De maaihoogte instellen

    De maaihoogte van het maaidek is instelbaar van 2,5 tot 10,2 cm, in stappen van 6,3 mm.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Til het maaidek met de handgreep naar boven en zet de borgpennen op de gewenste maaihoogte. Herhaal aan de andere kant.

      g233948

    De hopper leegmaken

    Een zoemer in de hopper achter de stoel geeft aan dat de hopper vol is. Maak de hopper leeg als u de zoemer kunt horen, dit voorkomt verstopping van de ventilator of het maaidek.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Til het achterste luik op en laat dit op de bovenkant van de hopper rusten.

    4. Til de hopper op met de handgrepen onderaan de voorkant en maak de hopper leeg.

    5. Laat de hopper zakken en sluit het luik van de hopper.

    Tips voor bediening en gebruik

    Gebruik van de snel-stand van de gashendel

    Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van het maaidek vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht in het maaidek kan worden gezogen.

    Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

    Laat het gras iets langer dan normaal om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

    Eén derde van de lengte van het gras afmaaien

    Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

    Maairichting afwisselen

    Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Met de juiste regelmaat maaien

    Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.

    Een lagere maaisnelheid gebruiken

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Gras niet te kort afmaaien

    Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zetten om een golvend gazon te voorkomen.

    De machine stoppen

    Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

    Onderkant van het maaidek schoonhouden

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek ophopen, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine stalt of transporteert.

    • Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

    • Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.

    Scherm van de hopper reinigen

    Verwijder de scherm door het aan de handgrepen op te tillen(Figuur 27).

    Trek het scherm naar achteren om het te verwijderen. Klop voorzichtig op het scherm om vervuiling te verwijderen.

    Note: Bij teveel vervuiling op het scherm kan de ventilator verstoppen.

    Note: Bij werkomstandigheden waarbij het scherm snel dichtslaat, kunt u het voorste afneembare scherm draaien en onder het primaire scherm monteren zodat de lucht vrij uit de hopper kan stromen.

    g025244

    De vrijgavehendels van de aandrijfwielen gebruiken

    Waarschuwing

    Handen kunnen klem raken in de draaiende onderdelen onder het maaidek. Dit kan tot ernstig letsel leiden.

    Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en laat alle bewegende delen tot stilstand komen voordat u de vrijgaveventielen van de aandrijfwielen aanraakt.

    Waarschuwing

    De aandrijfeenheden van de motor en de hydrauliek kunnen zeer heet worden. Een hete motor of hydraulische aandrijfeenheid aanraken kan ernstige brandwonden veroorzaken.

    Laat de motor en de hydraulische aandrijfeenheden volledig afkoelen voordat u de vrijgavehendels van de aandrijfwielen aanraakt.

    De vrijgaveventielen van de aandrijfwielen bevinden zich bij de linkerbovenhoek van de hydropompen.

    1. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand om de machine te stoppen.

    2. Schakel de aftakashendel uit, schakel de parkeerrem in, schakel de motor uit en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.

    3. Kantel de stoel omhoog om de pompen te bereiken.

    4. Draai beide vrijgaveventielen 1 slag linksom om het aandrijfsysteem vrij te zetten.

      Note: Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien.

    5. Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine gaat duwen.

      Note: U mag de machine nooit slepen.

    6. Draai de ventielen rechtsom om de machine weer te gebruiken.

      Note: Draai de ventielen niet te hard vast.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Gebruik altijd een oprijplaat over de volledige breedte. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen. Raadpleeg de lokale vereisten inzake aanhangwagens en de bevestiging van machines.

    Waarschuwing

    Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    Een aanhanger kiezen

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken (Figuur 28).

    • Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

    g027996

    De machine laden

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af.

    • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen en verlichting van de aanhanger aan.

    3. Laat de oprijplaat zakken; zorg dat de hellingshoek van de oprijplaat ten opzichte van de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 28).

    4. Rij de machine achteruit op de oprijplaat (Figuur 29).

      g233949
    5. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.

    6. Zet de machine goed vast op de aanhanger of vrachtwagen met sjorbanden, kettingen, kabels, of touwen die vanaf de machine naar buiten en naar beneden lopen. Raadpleeg de lokale vereisten inzake de bevestiging van machines.

    De machine van de aanhanger rijden

    1. Laat de oprijplaat zakken; zorg dat de hellingshoek van de oprijplaat ten opzichte van de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 28).

    2. Rij de machine vooruit de oprijplaat af (Figuur 29).

    Onderhoud

    Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de olie in alle 3 tandwielkastbehuizingen en voeg indien nodig olie toe.
  • Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • De torsie van de moer van de wielnaaf controleren.
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.
  • Vervang het hydraulische filter en ververs de hydraulische vloeistof in het reservoir als u om het even welk type vloeistof gebruikt.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Smeer de naven van de zwenkwielen voor met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Oliepeil controleren.
  • Reinig het motorscherm en de oliekoeler.
  • Maak de hydraulische pompen schoon.
  • Controleer de maaimessen.
  • Reinig het maaidek.
  • Verwijderen van vervuiling van de machine.
  • Om de 40 bedrijfsuren
  • Smeer de aandrijfas met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • De bandenspanning controleren.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Smeer het scharnierpunt van het maaidek met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de buizen van de duwarmen van het maaidek met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Controleer de olie in alle 3 tandwielkastbehuizingen en voeg indien nodig olie toe.
  • Motorolie verversen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Motoroliekoeler reinigen.
  • Controleer en reinig de koelribben en uitlaatringen.
  • Om de 160 bedrijfsuren
  • Het scharnierppunt van de remhendel smeren.
  • De bussen van de remstang en de stanguiteinden van de stuurkoppeling smeren.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het motoroliefilter(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Brandstoffilter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het voorfilter(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer het veiligheidsfilter.(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Vervang het hydraulische filter en ververs de hydraulische vloeistof in het reservoir bij gebruik van Mobil ® 1 vloeistof (vaker bij vuile of stoffige omstandigheden).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het veiligheidsfilter.(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer de bougie en stel de elektrodenafstand in.
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • De torsie van de moer van de wielnaaf controleren.
  • Lagers van draaipunt van zwenkwiel afstellen.
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.daarna
  • Vervang het hydraulische filter en ververs de hydraulische vloeistof in het reservoir bij gebruik van Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof (vaker bij vuile of stoffige omstandigheden).
  • Om de 2000 bedrijfsuren
  • Ververs de olie in alle 3 tandwielkastbehuizingen en voeg indien nodig olie toe.
  • Maandelijks
  • Controleer de accu.
  • Jaarlijks
  • Smeer de draaipunten van de voorste zwenkwielen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de naaf van het achterste zwenkwiel(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de arm van de riemspanpoelie van de pomp(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de spanner van de aandrijfriem van de aftakas met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer het scharnierpunt van het achterste zwenkwiel(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de zwenkwielnaven.
  • Jaarlijks of vóór stalling
  • Werk beschadigde oppervlakken bij.
  • Controleer alle bovenstaande onderhoudsprocedures voordat u de machine opslaat.
  • Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Veiligheid bij onderhoud

    • Doe het volgende voordat u de machine gaat repareren:

      • Schakel de aandrijvingen uit.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Maak de bougiekabels los.

    • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    • Verwijder gras en vuil van het maaidek, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen.

    • Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Plaats de machine en/of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen met een dikke voering en wees voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van de maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Doe nooit iets wat de functie van een veiligheidsvoorziening belemmert of wat ervoor zorgt dat een veiligheidsvoorziening minder bescherming biedt. Controleer regelmatig of ze goed werken.

    • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

    • Controleer de werking van de parkeerrem regelmatig. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

    Smering

    Machine smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Smeer de naven van de zwenkwielen voor met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 40 bedrijfsuren
  • Smeer de aandrijfas met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Smeer het scharnierpunt van het maaidek met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de buizen van de duwarmen van het maaidek met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Jaarlijks
  • Smeer de draaipunten van de voorste zwenkwielen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de naaf van het achterste zwenkwiel(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de arm van de riemspanpoelie van de pomp(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de spanner van de aandrijfriem van de aftakas met vet(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer het scharnierpunt van het achterste zwenkwiel(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Type vet: nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippel(s) afkrabben.

    4. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten komt.

    5. Overtollig vet wegvegen.

      g020366

    De spannerarm van de pompriem smeren

    1. Zet de hopper omhoog (Figuur 31).

      g034248
    2. Maak de bevestigingsbout van het luchtfilter los (Figuur 32).

    3. Maak de slangklem los en verwijder het luchtfilter (Figuur 32).

      g034250
    4. Verwijder de bouten en de plaat onder het luchtfilter.

      g034251
    5. De spannerarm van de pompriem smeren (Figuur 30).

    6. Monteer de plaat en het luchtfilter.

    Zwenkwielnaven smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • Smeer de zwenkwielnaven.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g006115
    3. Breng de maaier omhoog om eenvoudig toegang te krijgen.

    4. Verwijder het zwenkwiel uit de zwenkwielvorken.

    5. Verwijder de afdichtinghouders uit de wielnaaf.

    6. Verwijder een afstandsmoer van de as van het zwenkwiel.

      Note: Er is afdichtkit aangebracht tussen de afstandsmoeren en de as.

    7. Verwijder de as (terwijl de andere afstandsmoer er nog aan bevestigd is) van de wielconstructie.

    8. Wrik de afdichtingen los en inspecteer de lagers op slijtage of beschadigingen. Vervangen indien nodig.

    9. Smeer de lagers met smeervet voor algemene doeleinden.

    10. Plaats 1 lager en 1 nieuwe afdichting in het wiel.

    11. Als beide afstandsmoeren ontbreken op de as, breng dan afdichtkit aan op 1 van de afstandsmoeren en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.

      Note: Draai de afstandsmoer niet volledig tot het einde van de as. Laat een afstand van ongeveer 3 mm vrij tussen het buitenste oppervlak van de afstandsmoer en het einde van de as binnen de moer.

    12. Plaats de as met de moer in het wiel aan de zijde van het wiel met de nieuwe afdichting en het nieuwe lager.

    13. Laat het open uiteinde van het wiel omhoog wijzen en vul het gebied rond de as aan de binnenzijde van het wiel met smeervet voor algemene doeleinden.

    14. Plaats het tweede lager en een nieuwe afdichting in het wiel.

    15. Breng een afdichtkit aan op de tweede afstandsmoer en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.

    16. Draai de moer aan met een torsie van 8 tot 9 N·m, draai de moer los en draai deze opnieuw vast met een torsie van 2 tot 3 N·m.

      Note: Zorg ervoor dat de as niet buiten de moeren steekt.

    17. Plaats de afdichtinghouders op de wielnaaf en steek het wiel in de zwenkwielvork.

    18. Monteer de zwenkwielbout en draai de moer volledig vast.

    Important: Controleer de afstelling van het lager regelmatig om schade aan de afdichting en het lager te voorkomen. Draai het zwenkwiel rond. Het wiel mag niet vrij ronddraaien (meer dan 1 of 2 omwentelingen) of zijspeling hebben. Als het wiel blijft doordraaien, moet u de torsie van de afstandsmoer afstellen totdat het wiel lichte weerstand ondervindt. Breng nog een laag afdichtkit aan.

    Het scharnierppunt van de remhendel smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 160 bedrijfsuren
  • Het scharnierppunt van de remhendel smeren.
    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Smeer de bronzen bussen van het scharnierpunt van de remhendel met smeermiddel in een spuitbus of met een lichte olie (Figuur 35).

      g006835

    De bussen van de remstang en de stanguiteinden van de stuurkoppeling smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 160 bedrijfsuren
  • De bussen van de remstang en de stanguiteinden van de stuurkoppeling smeren.
    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de stoelvergrendeling los en kantel de stoel naar boven; zie Bestuurdersstoel ontgrendelen.

    4. Smeer de bronzen bussen op de uiteinden van de as van de remstang; gebruik een spuitbus met smeermiddel of een lichte olie.

      Note: De bussen bevinden zich aan de binnenkant van de flenslagers.

    5. Smeer elk uiteinde van de scharnierkoppen van de remstangen met een spuitbus smeermiddel of met een lichte olie

    De olie van de tandwielkast verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de olie in alle 3 tandwielkastbehuizingen en voeg indien nodig olie toe.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de olie in alle 3 tandwielkastbehuizingen en voeg indien nodig olie toe.
  • Om de 2000 bedrijfsuren
  • Ververs de olie in alle 3 tandwielkastbehuizingen en voeg indien nodig olie toe.
    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de kap zodat u bij de tandwielkast kunt (Figuur 36).

      g209995
    4. Verwijder de messen die aan de tandwielkast bevestigd zijn; zieMaaimessen verwijderen.

    5. Verwijder de tandwielkast en aandrijfas van het maaidek. Bewaar de bevestigingsmiddelen voor hergebruik.

    6. Verwijder de grote aftapplug aan de voorkant van elk van de 3 delen van de tandwielkast en tap de olie af (Figuur 37).

      g007579
    7. Verwijder de kleine magnetische pluggen en verwijder materiaal dat op de pluggen opgebouwd is.

    8. Breng Teflon® afdichtingsmiddel aan op alle kleine magnetische pluggen en monteer ze in de tandwielkast.

    9. Monteer de tandwielkast en de aandrijfas op het maaidek.

    10. Vul de tandwielkast met Mobil® SHC (synthetisch) 75W-90 tandwielkastolie tot deze de aftap/vulplug bereikt.

      Note: Alle drie delen van de tandwielkast moeten afzonderlijk worden gevuld.

      Note: Bij het vullen van de tandwielkast met olie moet het maaidek op een vlakke ondergrond staan. Vul de tandwielkast niet als het maaidek omhoog staat, in de onderhoudsstand.

    11. Breng Teflon® afdichtingsmiddel aan op de drie grote oliepluggen en monteer ze in de tandwielkast.

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    • Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het voorfilter(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer het veiligheidsfilter.(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het veiligheidsfilter.(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Note: U moet de filters vaker controleren als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Filters verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de sluitingen op het luchtfilter los en trek het luchtfilterdeksel van de luchtfilterbehuizing (Figuur 38).

      g032301
    4. Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met perslucht.

    5. Schuif het voorfilter voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing (Figuur 38).

      Note: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing stoot.

    6. Verwijder het veiligheidsfilter uitsluitend als u dit gaat vervangen.

      Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd. Vervang beide filters.

    7. Inspecteer het filterelement op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken.

      Note: Gaten in het filter zijn herkenbaar als lichte plekken. Als het filter is beschadigd, moet u dit weggooien.

    De filters controleren

    1. Controleer het veiligheidsfilter. Als het vuil is, vervangt u het veiligheids- en het voorfilter.

      Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd.

    2. Inspecteer het filterelement op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken. Als het voorfilter vuil, verbogen of beschadigd is, moet u het vervangen.

      Note: Gaten in het filter zijn herkenbaar als lichte plekken. U mag het voorfilter niet reinigen.

    Filters monteren

    Important: U mag de motor nooit laten lopen zonder dat beide luchtfilters en het deksel zijn gemonteerd om beschadiging van de motor te voorkomen.

    1. Als u nieuwe filters plaatst, moet u elk filter controleren op transportschade.

      Note: Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt.

    2. Als u het binnenste filter vervangt, schuif het dan voorzichtig in de filterbehuizing (Figuur 38).

    3. Schuif het voorfilter op het veiligheidsfilter (Figuur 38).

      Note: Zorg ervoor dat het voorfilter volledig op zijn plaats zit door op de buitenrand te duwen tijdens de montage.

      Important: Druk niet op het zachte midden van het filter.

    4. Plaats het luchtfilterdeksel en maak de sluitingen vast (Figuur 38).

    Motorolie verversen

    Motorolietype

    Olie: detergent-olie (API service class SJ of hoger)

    Olie-inhoud: met vervanging van filter: 1,8 liter; zonder vervanging van filter: 1,6 liter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g032626

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Important: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Laat de motor nooit lopen als de olie lager staat dan de onderste markering, omdat de motor daardoor beschadigd kan raken.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      Note: Zorg dat de motor uitgeschakeld is zodat de olie tijd heeft gekregen om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Hef de hopper op

    4. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 40).

    5. Haal de peilstok eruit en veeg de olie eraf.

    6. Plaats de peilstok en duw deze volledig in de peilstokbuis.

    7. Verwijder de peilstok en controleer het oliepeil.

    8. Als het oliepeil laag is, maak de omgeving van de olievuldop dan schoon, verwijder de dop en voeg olie toe tot de Vol-markering op de peilstok bereikt is (Figuur 40).

      Important: Laat de motor niet draaien met het oliepeil onder de markeringen Laag of Toevoegen op de peilstok, of boven de markering Vol.

      g025758

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    1. Parkeer de machine zo, dat de achterkant iets lager is dan de voorkant om ervoor te zorgen dat alle olie volledig kan worden afgetapt.

    2. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand om de machine te stoppen.

    3. Schakel de aftakas uit, schakel de parkeerrem in, stop de motor, en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.

      g032754
    4. Giet langzaam ongeveer 80 % van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 40).

    5. Start de motor en rijd naar een vlak gebied. Controleer het oliepeil opnieuw (Figuur 40).

    6. Indien nodig, voeg dan olie toe tot het Vol merkteken op de peilstok is bereikt.

    Het motoroliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het motoroliefilter(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
    1. Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Motorolie verversen.

    2. Vervang het motoroliefilter (Figuur 42).

      g032755

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai het oliefilter nog 3/4 slag extra vast.

    3. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie (Motorolietype.

    Onderhoud van de bougies

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer de bougie en stel de elektrodenafstand in.
  • Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.

    Type: Champion® RC12YC, of equivalent type.

    Elektrodenafstand:0,762 mm

    Bougie verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van de onderkant van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil en rommel in de motor terechtkomt.

    4. Verwijder de bougie (Figuur 43).

      g027478

    Bougie controleren

    Important: Maak de bougie(s) niet schoon. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,76 mm.

    g206628

    Bougie monteren

    g028109

    Onderhoud brandstofsysteem

    Waarschuwing

    De onderdelen van het brandstofsysteem staan onder hoge druk. Gebruik van de verkeerde onderdelen kan leiden tot storingen, brandstoflekkage en mogelijk explosies.

    Gebruik uitsluitend goedgekeurde brandstofleidingen en brandstoffilters.

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Het brandstoffilter bevindt zich bij de motor, aan de voorzijde of de achterzijde van de motor.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Laat de motor afkoelen.

    4. Klem de slang vast aan de brandstoftankzijde van het brandstoffilter.

    5. Brandstoffilter vervangen (Figuur 46).

      Note: Zorg ervoor dat de markeringen op het filter de richting van de brandstofstroom volgen.

      g029685

    Note: Plaats de brandstofleidingen en bevestig ze met plastic kabelbinders. Volg hierbij de fabrieksmontage om ervoor te zorgen dat de brandstofleiding geen contact kan maken met onderdelen die de brandstofleiding zouden kunnen beschadigen.

    Onderhoud van de brandstoftank

    Probeer de brandstoftank niet zelf af te tappen. Laat een erkende servicedealer de brandstoftank aftappen en onderdelen van het brandstofsysteem een onderhoudsbeurt geven.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Maandelijks
  • Controleer de accu.
  • Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.

    U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    De accukabels onjuist afkoppelen kan schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de minkabel (zwart) los van de minpool (-) van de accu (Figuur 47).

    4. Schuif het rode stofkapje van de (rode) pluspool van de accu en verwijder de pluskabel (+) (Figuur 47).

    5. Verwijder de vleugelmoeren van de J-vormige haken (Figuur 47).

    6. Verwijder de klem (Figuur 47).

    7. Verwijder de accu.

      g025144

    Accu opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,265). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 °C.

    1. Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Accu verwijderen.

    2. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 10 A.

      Note: De accu niet te ver opladen.

    3. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 48).

    4. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie De accu plaatsen.

      Note: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben.

      g000960

    De accu plaatsen

    1. Plaats de accu in een bak met de accupolen van de hydraulische tank weg (Figuur 47).

    2. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu.

    3. Bevestig de minkabel (zwart) en aardingsdraad aan de minpool (-) van de accu.

    4. Bevestig de kabels met 2 bouten, 2 ringen en 2 borgmoeren (Figuur 47).

    5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.

    6. Monteer de klem en zet deze vast met de vleugelmoeren en J-vormige haken (Figuur 47).

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeft geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    1. De zekeringen bevinden zich rechts achter de stoel.

    2. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog.

    3. Nieuwe zekering plaatsen.

    Instellen van de veiligheidsschakelaars

    Stel alle veiligheidsschakelaars zo in dat de plunjer 4,8 mm tot 6,4 mm uit het schakelaarhuis steekt als de plunjer ingedrukt is (Figuur 49).

    g006849

    Machine starten met startkabel

    1. Controleer de accupolen op roestvorming en verwijder roest voordat u de machine start met een startkabel. Zorg dat de verbindingen stevig vastzitten.

      Voorzichtig

      Roest en losse verbindingen kunnen op om het even welk moment van de startprocedure ongewenste elektrische spanningspieken veroorzaken.

      Gebruik geen startkabels als de accupolen loszitten of verroest zijn, dit kan schade aan de motor veroorzaken.

      Gevaar

      Het gebruik van startkabels als de accu in slechte staat is en gebarsten of bevroren is, of een laag accuzuurpeil heeft of open/kortgesloten cellen heeft, kan leiden tot een explosie en ernstig lichamelijk letsel.

      Gebruik geen startkabels op een zwakke accu die zulke eigenschappen vertoont.

    2. Gebruik als startaccu een goede, volledig opgeladen zuur-loodaccu met een spanning van minstens 12,6 V.

      Note: Gebruik korte startkabels van de juiste grootte om het spanningsverlies tussen de systemen te beperken. Zorg ervoor dat de kabels voorzien zijn van een kleurcode of markering voor de juiste polariteit.

      Voorzichtig

      De startkabels onjuist aankoppelen (verkeerde polariteit) kan de machine rechtstreeks beschadigen.

      Controleer de polariteit van de accupolen en de startkabels voordat u de accu's verbindt.

      Waarschuwing

      Accu's bevatten zuur en produceren ontvlambare gassen.

      • Bescherm te allen tijde uw ogen en gezicht voor de accu's.

      • Leun niet over de accu's.

      Note: Zorg dat de vuldoppen stevig vastzitten en horizontaal zijn. Indien vochtige doeken voorhanden zijn, legt u deze over de vuldoppen van de accu's. Zorg er ook voor dat de machines elkaar niet raken, dat de beide elektrische systemen uitgeschakeld zijn en dat ze hetzelfde nominale voltage hebben. Deze instructies gelden alleen voor negatief geaarde systemen.

    3. Koppel de pluskabel (+) aan op de pluspool (+) van de ontladen accu die verbonden is met de starter of de solenoïde; zie Figuur 50.

      g012785
    4. Koppel het andere uiteinde van de pluskabel aan op de pluspool van de startaccu.

    5. Sluit de zwarte minkabel (-) aan op de andere pool (min) van de startaccu.

    6. Maak ten slotte de laatste aansluiting op het motorblok van de machine met de lege accu (niet op de accupool), op enige afstand van de accu, en hou een veilige afstand aan (Figuur 51).

      g233950g013117
    7. Start de machine en neem alle kabels in omgekeerde volgorde weg (eerst de minkabel van het motorblok loskoppelen)

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De sporing afstellen

    Note: De sporingsknop zit onder de stoel.

    Note: Draai deze knop voor de fijnafstelling zodat de machine recht vooruit rijdt als de rijhendels volledig naar voren zijn geduwd.

    1. Laat de machine gedurende minstens 5 minuten op 3/4 snelheid draaien zodat de hydraulische vloeistof de bedrijfstemperatuur bereikt.

    2. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Kantel de stoel naar voren om bij de sporingsknop te kunnen.

    5. Draai de knop naar rechts om meer naar rechts te sturen, en naar links om meer naar links te sturen.

    6. Maak de instelling in stappen van 1/8 omwenteling totdat de machine recht vooruit spoort.

    7. Controleer en verzeker u ervan dat de machine niet kruipt in neutraal met uitgeschakelde parkeerrem (Figuur 52).

      g025157

    De bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 40 bedrijfsuren
  • De bandenspanning controleren.
  • Zorg dat de banden achter een spanning van 103 kPa hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Note: De voorbanden zijn semi-pneumatisch en hoeven niet op spanning te worden gehouden.

    g001055

    Note: Gebruik geen interne coating of schuimvulling in de banden.

    De wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • Controleer de wielmoeren en draai ze vast met een torsie van 122 tot 129 N·m.

    De moeren van de wielnaven controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • De torsie van de moer van de wielnaaf controleren.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • De torsie van de moer van de wielnaaf controleren.
  • Controleer of het koppel van de ingekeepte moer 373 tot 475 Nm bedraagt.

    Lagers van draaipunt van zwenkwiel afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Lagers van draaipunt van zwenkwiel afstellen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de borgmoer aan totdat de schotelveren vlak liggen. Draai de moer dan 1/4 slag terug om de voorspanning op de lagers in te stellen (Figuur 54 en Figuur 55).

      Important: Controleer dat de schotelveren juist zijn geplaatst zoals in Figuur 54 en Figuur 55.

    4. Plaats de stofkap.

      g001297
      g006850

    Onderhoud koelsysteem

    Motorscherm en oliekoeler van de motor reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het motorscherm en de oliekoeler.
  • Verwijder aangekoekt gras of vuil van het scherm van de oliekoeler en het motorscherm. Dit draagt bij tot een adequate koeling en een correct motortoerental en verkleint de kans dat de motor oververhit raakt en mechanische schade oploopt.

    Onderhoud van motoroliekoeler

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Motoroliekoeler reinigen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de bevestigingsmoeren van de brandstoftank en zwaai de brandstoftank naar buiten.

    4. Borstel vuil van de vinnen van de oliekoeler.

    5. Zwenk de brandstoftank naar binnen en zet deze vast met de moeren.

    6. Draai de moeren ½ slag terug zodat de tank kan uitzetten.

    De koelribben en uitlaatringen reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer en reinig de koelribben en uitlaatringen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder het luchtinlaatrooster en de ventilatorbehuizing.

    4. Verwijder vuil en gras van de machineonderdelen.

    5. Monteer het luchtinlaatrooster en de ventilatorbehuizing.

    De hydraulische pompen controleren en reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Maak de hydraulische pompen schoon.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de stoel omhoog.

    4. Verwijder vervuiling en gras van de hydraulische pompen.

    5. Zet de stoel omlaag.

    Onderhouden remmen

    De parkeerrem afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.daarna
  • Zorg dat de rem goed is afgesteld. Volg deze procedure wanneer u een onderdeel van de rem heeft verwijderd of vervangen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de parkeerrem vrij.

    4. Kantel de bestuurdersstoel naar voren.

    5. Zorg dat er geen speling is tussen de parkeerremhendel en de verbinding.

    6. Indien instelling noodzakelijk is: verwijder de gaffelpen en draai de verbinding linksom om deze langer te maken en rechtsom om deze korter te maken.

      g020488
    7. Meet de lengte van de ingedrukte veer van beide verticale veereenheden.

      Note: De veer moet een lengte van 6 tot 7 cm hebben. Indien instelling noodzakelijk is: stel de moer aan de bovenkant van de veereenheid in om de gewenste lengte te bereiken.

      g020489
    8. Stel de lengte van de verbinding in met de 2 moeren onderaan de verticale veereenheid (Figuur 58).

      Note: De verbinding moet een lengte hebben van 22,7 tot 23,3 cm.

      g020525
    9. Zet de remmen aan en uit om het goed inschakelen en loskomen te controleren. Wijzig de instelling indien noodzakelijk.

      Note: Als de remmen uitgeschakeld zijn moet er weinig tot geen speling zijn in de verbinding, en mogen de remmen niet aanlopen.

    Onderhoud riemen

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 40 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Til de grasvangbak omhoog, controleer de aandrijfriemen van de pompen en aftakas op slijtage, barstjes of vervuiling.

      Note: De riemen staan onder veerspanning er is geen instelling nodig, tenzij de riemen worden vervangen.

    Vervangen van de aandrijfriemen van de aftakas

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Met uitgeschakelde motor: schakel de aftakashendel in en verwijder de haarspeldveer en gaffelpen onderaan de remband van de aftakas.

    4. Draai de remband naar boven zodat deze de riemen niet in de weg zit.

    5. Schakel aftakashendel uit.

    6. Maak de riemgeleiders los: A en B (Figuur 59).

    7. Verwijder de riemen.

    8. Plaats de nieuwe riemen op de poelies zoals in Figuur 59.

      g006836
    9. Schakel de aftakashendel in.

    10. Draai de remband naar onderen, tot de oorspronkelijke positie.

    11. Gebruik de gaffelpen en de haarspeldveer om de remband te bevestigen.

    12. Maak de contramoeren los, stel de verbinding in totdat de bovenkant van de spannerarm uitgelijnd is met de onderkant van de inkeping om de veerarm zoals in Figuur 60.

      g006837
    13. Trek de contramoeren aan en schakel aftakashendel uit.

    14. Schakel de aftakashendel in en controleer de uitlijning.

    15. Controleer de riemgeleiders zoals in Instellen van de riemgeleiders en stel deze in.

    Aandrijfriem van pomp vervangen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de aandrijfriemen van de aftakas; zie Vervangen van de aandrijfriemen van de aftakas.

    4. Trek aan de veerspanner of verwijder de veer om de spanning van de aandrijfriem van de pomp te halen.

    5. Verwijder de oude riem.

    6. Leid de nieuwe riem op de schijven zoals getoond op de sticker achterop de linkerkap van de aandrijving (Figuur 61).

      g006838
    7. De riemen van de aftakas monteren; zie Vervangen van de aandrijfriemen van de aftakas.

    Instellen van de riemgeleiders

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Schakel de aftakashendel in terwijl de motor uitgeschakeld is.

    4. Stel de riemgeleiders in zoals in Figuur 62.

    g006839

    Onderhoud bedieningsysteem

    Instelling van de achteruit-stop stang

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Controleer de beweging van de stuurhendels:

      • Als de hendels iets naar voren kunnen bewegen, max. 3 mm, dan is er geen instelling nodig.

      • Als de hendels niet bewegen voer dan de volgende stappen uit:

        1. Klap de stoel naar boven, of verwijder het stoelframe (met daarop de stoel gemonteerd), voor een goed zicht op de stuuras om deze instelling te maken.

        2. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand.

        3. Zet de parkeerrem vrij.

        4. Stel de lengte van de stang in door de contramoer los te maken en de stang te draaien.

          g020490
        5. Schakel de parkeerrem in en controleer de stuurhendels.

        6. Herhaal stap 3 tot en met 5 totdat u tot 3 mm speling verkrijgt.

        7. Monteer het stoelframe indien dit in stap 1 verwijderd was.

    Instellen van de spanning van de snelheidshendel

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de kantelmoer aan het uiteinde van de stang in, aan de voorkant van het rechter bedieningpaneel (Figuur 64).

      Note: Stel de spanning zo hoog in dat de snelheidshendel tijdens bedrijf op zijn plaats blijft, en laag genoeg dat u deze gemakkelijk kunt instellen.

      g020487

    Instellen van de verbinding van de snelheidshendel

    Waarschuwing

    De motor moet lopen en de aandrijfwielen moeten draaien om de rijhendels te kunnen afstellen. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende onderdelen en hete oppervlakken.

    Voorzichtig

    Vertrouw nooit uitsluitend op een mechanische of hydraulische krik om het maaidek op te heffen voor service- of onderhoudswerkzaamheden. Dit kan gevaarlijk zijn. Een mechanische of hydraulische krik kan een machine soms niet goed ondersteunen of slecht functioneren, waardoor de machine kan vallen. Dit kan letsel veroorzaken.

    Vertrouw nooit uitsluitend op een mechanische of hydraulische krik om het maaidek op te heffen. Gebruik goede assteunen of gelijkwaardige middelen om de machine te ondersteunen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de elektrische aansluiting van de stoelveiligheidsschakelaar, direct voor de stoelschakelaar.

    4. Plaats het chassis op assteunen zodat de wielen vrij kunnen draaien.

      Note: U moet de neutraalstand afstellen terwijl de aandrijfwielen draaien.

    5. Bevestig tijdelijk een verbindingssdraad over de aansluitingen in de connector van de stoelveiligheidsschakelaar van de kabelboom.

    6. Start de motor.

    7. Laat de machine minimaal 5 minuten draaien met de snelheidshendel op volledige snelheid vooruit om de vloeistof in het hydraulische systeem op bedrijfstemperatuur te brengen.

    8. Zet de snelheidshendel terug in de NEUTRAALSTAND.

    9. Instellen van de NEUTRAALstand: stel de verbindingen in de linker en rechter pompregelstangen (die de besturing verbinden met de regelarmen van de pompen) bij totdat de wielen stoppen, of langzaam achteruit kruipen (Figuur 65).

    10. Stel de linker pompverbinding in door de sporingsknop te draaien.

    11. Stel de rechter verbinding in door de dubbele moeren met een sleutel te verdraaien (Figuur 65).

      g006843
    12. Zet de stuurhendels in de achteruit-stand. Oefen een beperkte druk uit op de stuurhendels en laat ze naar NEUTRAAL terugkeren.

      Note: De wielen moeten ophouden met draaien of langzaam kruipen in de achteruitstand.

    13. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    14. Maak de verbindingsdraad los van de connector van de kabelboom en sluit de connector aan op de stoelschakelaar.

    15. Neem de machine van de assteunen.

    De aandrijvingspoelie van de aftakas uitlijnen

    Lijn de aandrijvingspoelie van de aftakas uit in de volgende gevallen:

    • Na vervanging of onderhoud van de ventilator.

    • Na het losmaken van de bevestigingsbouten van de motor of vervanging of verstelling van de motor.

    • Na het losmaken van de bevestigingsbouten van de omloopas of vervanging of verstelling van de omloopas.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de bevestigingsmoeren van de brandstoftank en zwaai de brandstoftank naar buiten.

    4. Controleer dat de ventilator gemonteerd is en goed vastzit.

    5. Maak de vier bevestigingsbouten van de motor los.

    6. Maak de spanveer van de pompriem los.

    7. Maak de vier bevestigingsbouten van de omloopas los.

    8. Meet vanaf de poelie van de ventilator: verstel de motor en de omloopas totdat de achterkanten van alle 3 poelies binnen 0,8 tot 1,6 mm gelijk liggen (Figuur 66).

      Note: Lijn de 3 vlakken uit met een liniaal.

      g006846
    9. Trek de 4 bevestigingsbouten van de motor en de 4 bevestigingsbouten van de omloopas aan. Controleer de uitlijning na het aantrekken van de bouten.

    10. Monteer de spanveer van de pompriem.

    11. Zwaai de brandstoftank naar binnen en plaats de bevestigingsmoeren van de tank.

    12. De aandrijvingspoelie van de pomp uitlijnen; Uitlijnen van de aandrijvingspoelie van de pomp.

    Uitlijnen van de aandrijvingspoelie van de pomp

    In de volgende gevallen moet de aandrijvingspoelie van de pomp worden uitgelijnd:

    • Na het losmaken van de bevestigingsbouten van de motor of vervanging of verstelling van de motor.

    • Als de aandrijvingspoelies van de pomp zijn losgemaakt, verplaatst of vervangen.

    • De aftakaspoelie werd uitgelijnd; zie Uitlijnen van de aandrijvingspoelie van de pomp.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de stelschroeven van beide pomppoelies los.

    4. Met een liniaal: lijn elke pomppoelie uit met de motorpoelie door deze over de pompas te schuiven (Figuur 66).

    5. Zet stelschroeven van de poelies vast en controleer de uitlijning.

    Instellen van de veer van de aftakasrem

    Stel de veer van de aftakasrem alleen af als de ventilator verwijderd of vervangen werd, of als de spannerarm van de aftakasaandrijving gedemonteerd is.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zoek de remveer en draai de 2 contramoeren naar het uiteinde van de remveerstang (Figuur 67).

    4. Draai de contramoeren tegen elkaar aan het uiteinde van de remveerstang.

      g006848

    Het deksel van de hopper instellen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de zes moeren van de scharnieren van het deksel los (Figuur 68).

    4. Open het deksel en plaats een rubberen strip (9,5 mm) of slang van (diameter 9,5 mm) tussen de hopper en het deksel van de hopper (Figuur 68).

    5. Sluit het deksel en duw dit tegen de hopper.

    6. Zet de bevestigingsmiddelen van de scharnieren vast.

    7. Open de hopper en verwijder de rubberen strip.

    g025251

    Instellen van de stop van de borgpen op het maaidek

    1. Schuif de borgpennen van het maaidek aan beide zijden van het maaidek naar binnen en draai ze om het maaidek in de bedrijfsstand te vergrendelen.

    2. Maak de contramoer los en draai de stopschroef rechtsom totdat de borgpen strak staat en niet met de hand kan worden gedraaid (Figuur 69).

      g007581
    3. Draai de stopschroef ½ slag linksom en zet de contramoer vast.

    4. Controleer of de borgpen vrij kan schuiven. Wijzig de instelling indien noodzakelijk.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    Het hydraulische systeem een onderhoudsbeurt geven

    Type hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL 500 hydraulische vloeistof of Mobil® 1 15W-50.

    Important: Gebruik de voorgeschreven vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 40 bedrijfsuren
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Laat de motor en het hydraulische systeem 10 minuten afkoelen.

      Note: Voor een goede aflezing moet u het peil van de hydraulische vloeistof controleren wanneer de machine afgekoeld is.

    4. Til de stoel omhoog; zie Bestuurdersstoel ontgrendelen.

    5. Maak de omgeving van de peilstok van het hydraulische reservoir schoon (Figuur 70).

    6. Verwijder de peilstok uit het hydraulische reservoir (Figuur 70).

    7. Veeg de peilstok schoon en draai de peilstok in het reservoir.

    8. Neem de peilstok eruit en bekijk het uiteinde (Figuur 70). Als het peil zich bij het Toevoegen merkteken bevindt, giet dan langzaam voldoende vloeistof in het reservoir om het Vol merkteken te bereiken.

      Important: Vul de hydraulische installaties niet te veel, dit kan tot schade leiden. Gebruik de machine niet als de vloeistof onder het Toevoegen merkteken staat.

    9. Plaats de peilstok.

      g025772

    De hydraulische vloeistof verversen en het filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en ververs de hydraulische vloeistof in het reservoir als u om het even welk type vloeistof gebruikt.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en ververs de hydraulische vloeistof in het reservoir bij gebruik van Mobil ® 1 vloeistof (vaker bij vuile of stoffige omstandigheden).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en ververs de hydraulische vloeistof in het reservoir bij gebruik van Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof (vaker bij vuile of stoffige omstandigheden).
  • Note: Gebruik een zomerfilter bij een temperatuur van 0 °C of hoger. Gebruik een winterfilter bij een temperatuur van 0 °C of lager.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het filter zorgvuldig schoon.

      Important: Verzeker dat er geen aarde of vervuiling in het hydraulische systeem kan komen.

    4. Schroef het filter los, verwijder het, laat de vloeistof uit het reservoir lopen.

      Important: Vervang de vloeistof in het hydraulische systeem niet (m.u.v. het verlies bij het vervangen van het filter) tenzij de vloeistof verontreinigd is of bijzonder heet is geworden. Het onnodig vervangen van de hydraulische vloeistof kan leiden tot schade aan hydraulische systeem doordat er vervuiling in komt.

    5. Voordat een nieuw filter gemonteerd wordt moet het worden gevuld met Toro® HYPR-OIL 500 hydraulische vloeistof en moet er een dunne laag vloeistof op het oppervlak van de rubber afdichting worden aangebracht.

    6. Draai het filter rechtsom totdat de rubber afdichting de filteradapter raakt, draai het filter dan nog ⅔ tot ¾ slag aan.

    7. Vul het reservoir zoals beschreven in Hydraulische vloeistof controleren.

    8. Breng de achterkant van de machine omhoog en plaats deze op assteunen (of een gelijkwaardige ondersteuning), net hoog genoeg om de aandrijfwielen vrij te laten ronddraaien.

    9. Start de motor en zet de gashendel op VOL GAS.

    10. Zet de snelheidshendels op volle snelheid en laat de machine enkele minuten draaien.

    11. Schakel de machine uit en controleer het vloeistofpeil.

    Onderhoud van het maaidek

    Maaidek horizontaal stellen

    Dek horizontaal stellen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Controleer de bandenspanning van de aandrijfbanden; zie De bandenspanning controleren.

    4. Controleer of alle haarspeldveren zich bevinden in de hoogtegaten van 7,62 cm van het maaidek, met de afstandsstukken onder de haarspeldveren (Figuur 71).

      g007580
    5. Stel elke steunpen van het maaidek korter of langer in zodat het uiteinde van het mes een hoogte heeft van 7,62 cm aan de voorkant van het maaidek en 8,26 cm aan de achterkant van het maaidek (Figuur 71).

      Note: De pennen vooraan zijn in het maaidek geschroefd en hebben een contramoer. De pennen achteraan hebben een ingeschroefde pen met een contramoer.

    Onderhoud van de maaimessen

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Veiligheid van de messen

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de bestuurder of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de maaimessen.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 72).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    3. Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.

    4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 72).

      g006530

    Controle op kromme messen

    1. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

    2. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, stand A, van de messen (Figuur 73).

      g025243
    3. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.

    4. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 2.

      Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 2 en stap 4 mag niet meer dan 3 mm zijn.

      Note: Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen.

    Maaimessen verwijderen

    Vervang messen die een vast voorwerp hebben geraakt of uit balans of krom zijn.

    Note: Onthoud de positie van het roodgekleurde mes. Gezien vanuit de normale gebruikerspositie bevindt dit zich aan de rechterkant.

    1. Til het maaidek op en zet het vast in de bovenste stand. Zie Maaidek heffen tot de onderhoudsstand .

    2. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    3. Verwijder het mes, de onderlegring, en de mesbout waarmee het mes en het aandrijfstuk bevestigd zijn (Figuur 74).

      g007578
    4. Neem het aandrijfstuk van het oude mes (Figuur 74).

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 75).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000552
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 76).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 75).

      g000553
    3. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    Note: Zorg dat u het rood gekleurde mes aan de rechterkant monteert.

    1. Monteer het aandrijfstuk op de nieuwe maaimessen met de breekbouten en borgmoeren (Figuur 74).

    2. Draai de schijfbouten vast met een torsie van 922 tot 1130 N·m.

      Note: Bij het monteren van het mes op het maaidek moet u de platte aandrijfvlakken van de messen uitlijnen met de platte vlakken op de as.

    3. Monteer het mes, onderlegring, en mesbout op de spilas (Figuur 74).

    4. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.

    5. Zet het maaidek naar beneden in de bedrijfsstand. Zie Het maaidek naar beneden zetten in de bedrijfsstand .

      Waarschuwing

      Het werken met een maaidek met losse of verzwakte mesbouten kan gevaar opleveren. Door een losse of verzwakte mesbout zou een blad dat op hoge snelheid draait uit het maaidek geworpen kunnen worden en tot ernstig letsel of schade kunnen leiden.

      • Vervang de mesbout na het raken van een voorwerp.

      • Gebruik alleen originele Toro onderdelen.

      • Breng geen smeermiddel aan op de schroefdraad van de bout of spindel voor de montage.

    Maaidek verwijderen

    Waarschuwing

    Het gebruik van deze machine zonder een goedgekeurd Toro werktuig aan de voorzijde verhoogt het risico dat de bestuurder wordt gegrepen door de aandrijfwielen of dat de machine naar voren kantelt. Dit zou kunnen leiden tot de dood of ernstig letsel.

    Bij het gebruik van deze machine zonder een goedgekeurd Toro werktuig aan de voorzijde moet men:

    • De voeten en kleding uit de buurt van de banden houden.

    • Het gebruik beperken tot het minimum dat nodig is een ander werktuig aan de voorzijde te monteren.

    • De snelheid minimaal houden en extreem voorzichtig zijn.

    • Alleen op vlakke ondergrond werken.

    • Geen aanhanger-oprijplaat op- of afrijden.

    • Plotselinge versnelling en vertraging voorkomen.

    Important: Transporteer deze machine niet zonder een goedgekeurd Toro werktuig aan de voorzijde.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet het maaidek in de geheven stand en zet het vast met de borgpennen. Zie Maaidek heffen tot de onderhoudsstand .

    4. Verwijder de haarspeldveren en ringen aan de bovenkant van de veer van de maaideklift aan elke kant van de machine (Figuur 77).

      g006788
    5. Verwijder de veer van de veerpen. Herhaal dit aan de andere kant van de machine.

    6. Ontgrendel het maaidek uit de geheven stand en laat het maaidek langzaam op de grond zakken, zie Het maaidek naar beneden zetten in de bedrijfsstand .

      Note: Het maaidek is zwaarder als u de veren van de veerpennen verwijdert. Laat het maaidek voorzichtig zakken.

    7. Verwijder de borgpennen aan de voorkant van de duwarmen aan beide kanten van de machine (Figuur 78).

      g233982
    8. Maak de bouten los die aan de rubberen kap zijn bevestigd (Figuur 79).

      g036545
    9. Ontgrendel de stoel en koppel de aandrijfas los met de snelkoppeling bij de omloopas (Figuur 80). Zie Bestuurdersstoel ontgrendelen.

      g006785
    10. Trek het maaidek naar voren om dit van de machine te verwijderen.

    Het maaidek monteren

    Important: Transporteer deze machine niet zonder een goedgekeurd Toro werktuig aan de voorzijde.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Rol het maaidek naar de machine met de uitwerpbuis naar beneden. Verzeker dat de veren van het maaidek zich bevinden boven het aangedreven wiel en onder het bedieningspaneel, aan elke kant.

    4. Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.

    5. Monteer de aandrijfas op de omloopas (Figuur 80).

    6. Lijn de duwbuizen van het maaidek op de duwarmen van de machine en duw het maaidek naar achteren.

    7. Zet de duwarmen met de borgpennen vast aan de linker- en rechterkant van de machine (Figuur 78).

    8. Lijn het bovenste gedeelte van de rubberen kap uit en zet deze met de bevestigde bouten vast (Figuur 79).

    9. Maak de borgpennen van het maaidek los aan beide kanten, til het maaidek in de onderhoudsstand en zet de maaidekvergrendeling op de haak vast. Zie Maaidek heffen tot de onderhoudsstand .

    10. Monteer de veren op de veerpennen onder de bedieningspanelen links en rechts, en zet deze vast met een ring en een haarspeldveer (Figuur 77).

    11. Maak de vergrendeling van het maaidek los, laat het maaidek langzaam op de grond zakken en zet de borgpennen aan weerszijden vast. Zie Het maaidek naar beneden zetten in de bedrijfsstand .

    Instellen van de stop van de borgpen op het maaidek

    1. Schuif de borgpennen van het maaidek aan beide zijden naar binnen en draai om het maaidek in de bedrijfsstand te vergrendelen.

    2. Maak de contramoer los en draai de stopschroef rechtsom totdat de borgpen strak staat en niet met de hand kan worden gedraaid (Figuur 81).

      g007581
    3. Draai de stopschroef ½ slag linksom en zet de contramoer vast.

    4. Controleer dat de borgpen vrij kan schuiven. Pas de spanning indien nodig aan.

    Reiniging

    Onderkant van het maaidek reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het maaidek.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in deNEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Til het maaidek op en zet het vast in de bovenste stand. Zie Maaidek heffen tot de onderhoudsstand .

    4. Verwijder gras dat zich heeft opgebouwd onder het maaidek.

    5. Zet het maaidek naar beneden in de bedrijfsstand. Zie Het maaidek naar beneden zetten in de bedrijfsstand .

    Verwijderen van vervuiling van de machine

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijderen van vervuiling van de machine.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de snelheidshendel in de NEUTRAALstand, schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder olie, vuil en gras als dit op de machine is aangekoekt, vooral rond de brandstoftank, de motor en bij de uitlaat.

    Afval afvoeren

    Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Veiligheid tijdens opslag

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opslaat.

    • U mag de machine of brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis brandstof aftappen.

    Reinigen en opslaan

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.

    4. Controleer de werking van de parkeerrem; zie Parkeerrem gebruiken.

    5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    6. Smeer de machine; zie Smering.

    7. Ververs de olie in het carter; zie Motorolie verversen.

    8. Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.

    9. Vervang het hydraulische filter; zie De hydraulische vloeistof verversen en het filter vervangen.

    10. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    11. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

      Note: Laat de machine lopen met de aftakas ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.

    12. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.

    13. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen.

      4. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.

    14. Verwijder de bougie(s) en controleer de staat ervan; zie Onderhoud van de bougies. Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u 30 ml (2 eetlepels) motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    15. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    16. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    17. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar het buiten het bereik van kinderen en onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De startmotor slaat niet aan.
    1. De aftakas is ingeschakeld.
    2. De parkeerrem is uitgeschakeld.
    3. De rijhendels staan niet in de vergrendelde neutraalstand.
    4. U zit niet op de bestuurdersstoel.
    5. De accu is leeg.
    6. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    7. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    8. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. Schakel de aftakas uit.
    2. Stel de parkeerrem in werking.
    3. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde Neutraalstand.
    4. Ga op de bestuurdersstoel zitten.
    5. Accu opladen.
    6. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    7. De zekering vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De brandstofafsluitklep is gesloten.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De gashendel staat niet in de juiste stand.
    5. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    6. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    7. Het luchtfilter is vuil.
    8. De stoelschakelaar werkt niet goed.
    9. De elektrische verbindingen zijn gecorrodeerd, zitten los of zijn defect.
    10. Relais of schakelaar is beschadigd.
    11. De bougie is vuil of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    12. De bougiekabel is niet aangesloten.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. Open de brandstofafsluitklep.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. Stel de gashendel in halverwege de langzame en de snelle stand.
    5. Brandstoffilter vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Reinig of vervang het luchtfilterelement.
    8. Controleer de indicator voor de stoelschakelaar. Vervang de stoel indien dit nodig is.
    9. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken. Reinig de aansluitpolen grondig met een speciaal reinigingsmiddel, breng speciaal smeermiddel aan en sluit de connectoren weer op de juiste wijze aan.
    10. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    11. Bougie afstellen of vervangen.
    12. Controleer de aansluiting van de bougiekabel.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt.
    5. De ventilatieopening in de brandstoftankdop is verstopt.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Er bevindt zich vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Reinig het luchtfilterelement.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en de luchtkanalen ontstoppen.
    5. Brandstoftankdop reinigen of vervangen.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De maaimachine trekt naar links of naar rechts (met beide hendels volledig vooruit).
    1. De sporing moet afgesteld worden
    2. De banden van de aandrijfwielen hebben niet de juiste spanning.
    3. De verbinding van de snelheidshendel en de achteruit-indicatie moet bijgesteld worden.
    1. Stel de sporing af
    2. Breng de aandrijfbanden op de juiste spanning.
    3. Stel de verbinding van de snelheidshendel en achteruit-indicatie bij.
    De machine rijdt niet.
    1. De omloopkleppen zijn niet goed gesloten.
    2. De pompriem is versleten, los of stuk.
    3. De aandrijfriem van de pomp is van de poelie af.
    4. De veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    5. Het peil van de hydraulische vloeistof staat te laag of de hydraulische vloeistof is te heet.
    1. Sluit de omloopkleppen.
    2. Riem vervangen.
    3. Riem vervangen.
    4. Veer vervangen.
    5. De reservoirs bijvullen met hydraulische vloeistof of de hydraulische vloeistof laten afkoelen.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes zit los.
    3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    4. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    5. De motorpoelie is beschadigd.
    6. Mesas verbogen.
    7. De motorophangplaat zit los of is versleten.
    1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine produceert een ongelijke maaihoogte.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. De onderkant van het maaidek is vuil.
    5. De bandenspanning is niet correct.
    6. De afstandsstukken zitten verkeerd.
    7. De uiteinden van naburige maaimessen staan op verschillende maaihoogtes.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Reinig de onderkant van het maaidek.
    5. Banden op juiste spanning brengen.
    6. Plaats de afstandsstukken onder de haarspeldveren.
    7. Vervang de maaimessen of assen en/of controleer het maaidek op beschadiging.
    Messen draaien niet.
    1. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    2. De aftakas is niet aangesloten.
    3. De aftakasriem is van de poelie gelopen.
    1. Controleer de riemspanning of vervang de riem.
    2. Sluit de aftakas aan.
    3. Controleer de riem op schade. Monteer de riem en controleer of de stelassen en riemgeleiders in de juiste stand staan.

    Schema's

    Elektrisch schema

    g020385

    Hydraulisch schema

    g020536