Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.
Important: Om de veiligheid en de prestaties van deze machine te optimaliseren en een juist gebruik ervan te garanderen, moet u de inhoud van deze Gebruikershandleiding zorgvuldig lezen en volledig begrijpen. Als u nalaat deze bedieningsinstructies op te volgen of geen goede training krijgt, kan dit leiden tot letsel. Ga naar www.Toro.com voor meer informatie over veilige bediening, inclusief veiligheidstips en trainingsmaterialen.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Toro dealer. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute) en voldoet aan deze normen indien u de juiste gewichtenset, CE-stickers en kapset monteert.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Waar nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Rolbeugel | 1 |
Bout (½" x 3¾") | 4 |
Flensmoer (½") | 4 |
Verwijder de bovenste steun uit de transportverpakking.
Verwijder de rolbeugel uit de transportverpakking.
Gebruik 4 bouten (½" x 3¾") en 4 flensmoeren (½") om de rolbeugel te monteren in de beugels van de rolbeugel aan weerszijden van de machine; zie Figuur 3.
Draai het de bevestigingsmiddelen vast met een torsie van 136 tot 149 N·m.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Voltooiingsset voor stoel | 1 |
Bestel de gewenste bestuurdersstoel bij de distributeur en monteer deze op de machine; zie de montage-instructies in de set.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Stuurwiel | 1 |
Borgmoer (1½") | 1 |
Ring | 1 |
Dop van stuur | 1 |
Gebruik uitsluitend accuzuur (met een soortelijk gewicht van 1,265) als u de accu voor de eerste keer vult.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Maak het bevestigingsmateriaal en de accuklembeugel los en til de accu uit de machine.
Important: Giet geen accuzuur in de accu als deze in de machine zit. Er zou dan accuzuur op machine kunnen komen, waardoor corrosie kan ontstaan.
Maak de bovenkant van de accu schoon en verwijder de vuldoppen (Figuur 5).
Giet voorzichtig accuzuur in elke cel totdat de vloeistof ongeveer 6 mm boven de platen staat (Figuur 6).
Laat de platen ongeveer 20 tot 30 minuten weken in het accuzuur. Vul indien nodig bij totdat het accuzuur ongeveer 6 mm van de onderkant van de vulbuis staat (Figuur 6).
Sluit een acculader van 2 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu ten minste 2 uur op bij 4 A of ten minste 4 uur bij 2 A totdat het soortelijk gewicht 1,250 of hoger is en de temperatuur minstens 16 °C bedraagt, waarbij alle cellen onbelemmerd gas afgeven.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Als u de accu minder lang dan hierboven vermeld oplaadt, kan dat de levensduur van de accu verkorten.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Note: Nadat de accu in gebruik is genomen, mag u deze indien nodig uitsluitend bijvullen met gedistilleerd water, hoewel dit in normale gebruiksomstandigheden bij onderhoudsvrije accu's niet nodig is.
Important: Als dat de accu niet goed in gebruik wordt genomen, bestaat de kans dat er accugassen ontstaan en/of de accu voortijdig defect raakt.
Plaats de vuldoppen.
Plaats de accu op de accubak en bevestig deze met de accuklem en het bevestigingsmateriaal dat u eerder hebt verwijderd.
Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu en vervolgens de minkabel (zwart) aan de klem van de minpool (-) van de accu en zet deze vast met behulp van de bouten en moeren (Figuur 7). Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Oliekoelerset — Greensmaster 3300 serie tractie-eenheid (onderdeelnummer 119-1691 (apart verkrijgbaar)) |
Als de machine in een warme streek wordt gebruikt waar de omgevingstemperatuur boven 29 °C stijgt, of als de machine voor zwaar werk wordt ingezet (andere toepassingen dan het maaien van greens, zoals fairways maaien en verticuteren), monteer dan de optionele koeler voor de hydraulische olie (onderdeelnummer 119-1691).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Haken van grasvanger | 6 |
Flensbouten | 12 |
Monteer de 6 haken voor de grasvanger aan de uiteinden van de ophangarm met behulp van 12 flensbouten (Figuur 8).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Meetstaaf | 1 |
Maaidek (verkrijgbaar bij uw erkende Toro dealer) | 3 |
Grasvanger | 3 |
Bereid de maai-eenheden voor op installatie; zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheden.
Breng smeer aan op de binnendiameter van de aandrijfkoppeling.
Monteer de maai-eenheden; zie Maaidekken monteren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Set ballastgewichten, onderdeelnr. 121-6665 (afzonderlijk aan te schaffen) NB: deze set is niet nodig voor machines voorzien van de aandrijfset met 3 wielen. | 1 |
Deze machine voldoet aan EN ISO 5395:2013 en ANSI B71.4-2017 indien deze is voorzien van de set ballastgewichten, onderdeelnummer 121-6665.
Note: Indien de machine is voorzien van de aandrijfset met 3 wielen zijn er geen extra gewichten nodig om te voldoen aan EN ISO 5395:2013 en ANSI B71.4-2017.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Set met CE-scherm― onderdeelnummer 04442 (afzonderlijk verkocht) | 1 |
Monteer de CE beschermkap set; zie de Montage-instructies voor de CE Beschermkap Set voor de Greensmaster 3400 tractie-eenheid.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) | 1 |
Sticker CE-markering | 1 |
Als deze machine wordt gebruikt in een land waar de CE normen van toepassing zijn, neem dan de volgende stappen na het monteren van de beschermkap op de machine:
Breng de CE-waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) aan over de aanwezige waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8506).
Breng de CE-markeringssticker aan op het frame, onder de voorkant van de stoel (Figuur 9).
De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Verklein de druk in de banden volgens de aanbevelingen alvorens de machine te starten; zie De bandenspanning controleren.
Rijd met de machine op maaisnelheid en rem stevig totdat de remmen heet zijn; dit zult u ruiken. Mogelijk moet u de remmen bijstellen na de inloopperiode, zie Remmen afstellen.
Het tractiepedaal (Figuur 11) heeft 3 functies: de machine vooruit en achteruit laten rijden en tot stilstand brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal in de neutraalstand zetten om de machine te stoppen. Laat uw hiel omwille van uw comfort niet op het achteruitgedeelte van het tractiepedaal rusten als u vooruitrijdt (Figuur 12).
De rijsnelheden zijn als volgt:
Maaisnelheid vooruit: 3,2 tot 8 km/u
Maximale transportsnelheid: 16 km/u
Snelheid achteruit: 4 km/u
Druk het pedaal in (Figuur 11) en breng de stuurarm omhoog of omlaag tot een comfortabele positie en laat het pedaal los om de arm te vergrendelen.
Met de gashendel (Figuur 13) kunt u de snelheid van de motor regelen. Als u de gashendel in de SNEL-stand zet zal de motorsnelheid toenemen; als u de gashendel in de LANGZAAM-stand zet zal de motorsnelheid afnemen.
Note: U kunt de motor niet stoppen met de gashendel.
Als u de hendel (Figuur 13) tijdens het maaien naar voren beweegt, laat u de maai-eenheden neer en start u de messenkooien. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maaidekken omhoog te brengen, moet u de hendel naar achteren trekken. Om de messenkooien tot stilstand te brengen zonder de maai-eenheden omhoog te brengen moet u de hendel eventjes naar achteren trekken en dan loslaten. U stelt de messenkooien in werking door de hendel naar voren te bewegen.
De schakelhendel (Figuur 13) heeft 2 tractiestanden plus een NEUTRAALSTAND. U kunt van maaien naar transport en van transport naar maaien schakelen (niet naar de neutraalstand) als de machine in beweging is; hierdoor wordt de machine niet beschadigd.
ACHTERSTE stand – neutraalstand; gebruiken tijdens het wetten van de messenkooien
MIDDELSTE stand – gebruiken tijdens het maaien
VOORSTE stand – gebruiken om de machine van het ene werkgebied naar het andere te rijden
Steek het sleuteltje in het contact (Figuur 13) en draai het naar rechts op START om de motor te starten. Laat het sleuteltje direct los als de motor start; het sleuteltje komt automatisch op AAN. Draai het sleuteltje linksom naar STOP om de motor af te zetten.
Dit lampje (Figuur 13) brandt als de accu bijna leeg is.
Dit lampje (Figuur 13) brandt als de motoroliedruk gevaarlijk laag is.
Dit lampje (Figuur 13) brandt en de motor schakelt automatisch uit als de temperatuur van de motorkoelvloeistof te hoog wordt. Als de motor stilvalt, kunt u deze opnieuw starten en de machine 10 seconden besturen voor de motor opnieuw stilvalt, zodat u de machine naar een locatie kunt verplaatsen waar u deze kunt laten afkoelen.
Het indicatielampje voor onderhoud (Figuur 13) gaat branden zodra de machinesensoren een probleem detecteren met 1 van de systemen van de machine. Als dit lampje gaat branden, stop dan onmiddellijk met wat u aan het doen bent en rij naar een veilige locatie waar door uzelf of door een servicemonteur kan worden vastgesteld wat het probleem is. Raadpleeg Diagnose van het onderhoudsindicatielampje voor meer informatie over systeemproblemen.
Als het lampje voor de gloeibougies oplicht (Figuur 13) zijn de gloeibougies ingeschakeld.
Note: Het lampje voor de gloeibougies kan korte tijd na het starten van de motor oplichten, dit is normaal.
De urenteller (Figuur 14) toont het totale aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. De urenteller gaat lopen als de contactschakelaar op AAN staat.
Trek aan de remhendel (Figuur 15) om de parkeerrem in te schakelen. Schakel de parkeerrem uit door de vrijgavehendel aan de onderkant van de remhendel in te drukken en naar beneden te bewegen in de vrije stand. Stel altijd de parkeerrem in werking als u de machine verlaat.
De wethendel bevindt zich onder de plastic kap links van de stoel. De wethendel (Figuur 16) wordt in combinatie met de maai-/hefhendel en de toerenregelaar van de messenkooien gebruikt om de messenkooien te wetten.
De toerenregelaar van de messenkooien bevindt zich onder de plastic kap links van de stoel. Met de toerentalregelaar van de messenkooien (Figuur 17) kunt u het toerental van de messenkooien regelen.
De hendel voor de lengte-instelling van de stoel bevindt zich links vooraan de stoel (Figuur 18). Deze laat toe de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.
Note: Als de stoel nog verder moet versteld worden, kunt u de 4 moeren verwijderen waarmee de schuifrails van de stoel aan de basis zijn bevestigd en de schuifrails van de stoel naar de tweede reeks montageopeningen verplaatsen.
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 19) achter de stoel en onder de benzinetank voordat u de machine opslaat of transporteert op een vrachtwagen of een aanhanger.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaibreedte | 151 cm |
Wielloopvlak | 128 cm |
Wielbasis | 123 cm |
Totale lengte (met grasvangers) | 249 cm |
Totale breedte | 179 cm |
Totale hoogte | 205 cm |
Nettogewicht met messenkooien (11 messen) | 696 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Inhoud brandstoftank: 22,7 liter
Aanbevolen brandstof:
Gebruik voor optimaal resultaat uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag (<500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.
Note: Als u bij temperaturen boven -7 °C zomerbrandstof gebruikt, zal de pomp langer meegaan en meer vermogen leveren dan bij gebruik van winterbrandstof.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem voor verdere informatie over biodiesel contact op met een erkende Toro distributeur.
Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder deze (Figuur 20 of Figuur 21).
Giet de aanbevolen brandstof in de brandstoftank tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.
Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Controleer het brandstofpeil in het kijkglaasje of op de brandstofmeter wanneer u de tank aan het vullen bent.
Important: Vul de brandstoftank niet helemaal.
Plaats daarna de dop terug.
Note: U hoort een klik als de dop goed bevestigd is.
Neem eventueel gemorste brandstof op.
Ga elke dag als volgt te werk voordat u de machine start:
Controleer het oliepeil in de motor – zie Motoroliepeil controleren..
Water aftappen uit het brandstoffilter – zie Water aftappen uit het brandstoffilter.
Het koelsysteem controleren – zie Onderhoud koelsysteem.
Controleer de bandenspanning – zie De bandenspanning controleren.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof – zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het contact tussen de messenkooi en het ondermes – zie Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, lange broek, gripvaste, stevige veiligheidsschoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Stop de machine en controleer de maai-eenheden als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Draag altijd uw veiligheidsgordel als uw machine een vaste rolbeugel heeft.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
Raadpleeg de bijgeleverde Gebruikershandleiding van de motor voor informatie over olieverversingsbeurten en aanbevolen onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode.
Voor de inrijperiode is 8 uur genoeg.
Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in de toekomst, moet u de werking en de prestaties van de machine scherp in het oog houden zodat kleine gebreken die later grote problemen kunnen veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen. Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig op olielekken, losse bevestigingen of andere gebreken.
Important: Gebruik geen ether of andere soorten startvloeistof.
Note: U moet mogelijk het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:
Eerste keer starten van een nieuwe motor.
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem, bijvoorbeeld er is een nieuw filter gemonteerd, etc.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor.
Ga op de stoel zitten, trek de parkeerrem aan, zet de heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Neem uw voet van het tractiepedaal en verzeker dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Zet de gashendel op LANGZAAM.
Plaats het sleuteltje in het contact en draai het naar de AAN-stand. Houd het in de AAN-stand tot het indicatielampje van de gloeibougies uitschakelt (ongeveer 6 seconden).
Draai het contactsleuteltje dan naar de START-stand.
Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 10 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Laat de motor enkele minuten opwarmen voordat u begint met werken.
Important: Als de motor voor het eerst gestart wordt, en na revisie van de motor, moet de machine de eerste één tot twee minuten vooruit en achteruit worden gezet. Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Schakel de motor dan uit en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen; zie De motor afzetten. Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en andere zichtbare gebreken.
Zet de gashendel op SNEL.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting kort naar voren.
De maai-eenheden moeten zakken en alle messenkooien moeten draaien.
Note: De schakelhendel moet in de middelste stand (maaien) staan zodat de messenkooien draaien wanneer u de maai-eenheden laat zakken
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren.
De messenkooien moeten stoppen met draaien en de maaidekken moeten omhoogkomen in de volledige transportstand.
Trap het rempedaal in om te voorkomen dat de machine in beweging komt, en zet het tractiepedaal in de vooruit- en de achteruitstand.
Voer deze procedure gedurende 1 tot 2 minuten uit. Zet de schakelhendel op NEUTRAAL, schakel de parkeerrem in en schakel de motor uit.
Controleer op vloeistoflekken en draai de hydraulische fittings vast als u lekken vindt.
Note: Als de machine nieuw is en de lagers en messenkooien nog stroef zijn, moet u de gashendel in de stand SNEL zetten om deze controle uit te voeren. Na de inrijperiode hoeft u de gashendel niet op SNEL te zetten.
Note: Als er vloeistof blijft lekken, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp en, indien nodig, voor vervangonderdelen.
Important: Sporen van vloeistof op de motor of de afdichtingen van de wielen zijn normaal. Afdichtingen hebben een beetje smering om goed te functioneren.
Zet de gashendel op LANGZAAM, trek de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine opslaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De interlockschakelaars dienen voor de beveiliging en zorgen dat de machine niet in werking kan treden als dit u zou kunnen verwonden of de machine beschadigen.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend start wanneer:
Het tractiepedaal staat in de NEUTRAALSTAND.
De schakelhendel staat in de NEUTRAALSTAND.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:
De parkeerrem is uitgeschakeld.
U op de bestuurdersstoel zit.
De schakelhendel op MAAIEN ofTRANSPORT staat.
Het veiligheidssysteem voorkomt het draaien van de messenkooien, tenzij de schakelhendel op MAAIEN staat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voor dagelijks de onderstaande systeemcontroles uit om te verzekeren dat het veiligheidssysteem goed werkt:
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Probeer het tractiepedaal naar voren of naar achteren te bewegen.
Het pedaal mag niet bewegen; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Zet de schakelhendel op MAAIEN of op TRANSPORT en probeer de motor te starten.
De motor mag niet aanslaan of starten; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor, zet de schakelhendel op MAAIEN of TRANSPORT.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt.
Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Zet de parkeerrem vrij, zet de schakelhendel op MAAIEN en beweeg omhoog uit de stoel.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren om de maaidekken neer te laten. De maaidekken moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien.
Als ze beginnen te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren; verhelp het probleem voordat u de machine gebruikt.
Verzeker dat de maaidekken volledig zijn geheven.
Zet de schakelhendel op TRANSPORT.
Gebruik de remmen om de machine langzamer te laten rijden als u een steile helling afrijdt om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest.
Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.
Important: Als uw machine uitgerust is met een lekdetectoralarm en het alarm klinkt terwijl u een gazon maait, of als u merkt dat er olie lekt, moet u onmiddellijk de maaidekken omhoog brengen, van het gazon rijden en de machine buiten het gazon tot stilstand brengen. Ga na wat de oorzaak van het lek is en verhelp het probleem.
Voordat u greens gaat maaien, moet u een open ruimte zoeken om de basisbediening van de machine onder de knie te krijgen (bv. de machine starten en stoppen, de maai-eenheden omhoog en omlaag brengen en bochten nemen).
Controleer of er vuil op het gazon ligt, verwijder de vlag van de cup, en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan het vorige, zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en daardoor moeilijker tussen de messen van de messenkooi en het ondermes kunnen komen.
Rij naar de green met de schakelhendel in de MAAISTAND en de gashendel op vol gas.
Begin aan 1 rand van de green zodat u kunt maaien in banen.
Note: Dit beperkt de verdichting tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.
Druk de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren op het moment dat de voorste randen van de grasvangers over de buitenrand van de green komen.
Note: Hiermee laat u de maaidekken neer op de grasmat en start u de messenkooien.
Important: De middelste maai-eenheid komt iets later omhoog en omlaag dan de voorste maai-eenheden; daarom moet u zich de timing eigen maken die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot een minimum te beperken.
Note: De vertraging bij het omhoog en omlaag komen hangt af van de temperatuur van de hydraulische vloeistof. Koude hydraulische vloeistof leidt tot een grotere vertraging. Naarmate de vloeistoftemperatuur stijgt, zal de vertragingstijd korter worden.
Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.
Note: Om ervoor te zorgen dat u het gazon in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 23). Sommige bestuurders vinden het handig de buitenrand van het stuurwiel deel te laten uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. de rand van het stuurwiel in een rechte lijn te houden ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft.
Als de voorste randen van de grasvangers over de rand van de green komen, moet u de hendel van de hefinrichting naar achteren houden tot alle maai-eenheden opgetild zijn. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en brengt u de maaidekken omhoog.
Note: Het is belangrijk om dit op het juiste moment te doen zodat u de boord niet maait maar wel zo veel mogelijk van de green maait. Zo moet u later minder gras rond de buitenrand maaien.
U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudiger voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel. Met zo'n druppelvormige bocht (Figuur 22) kunt u de machine snel in positie brengen voor uw volgende maaibaan.
Note: Probeer zo kort mogelijk te draaien, behalve bij warmer weer. Dan minimaliseert een bredere bocht de beschadiging van het gazon.
Note: Het stuurwiel zal niet terugkeren in zijn oorspronkelijke stand nadat u de machine hebt gedraaid.
Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green terwijl de maai-eenheden ingeschakeld zijn, omdat hierdoor het gras kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een natte green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.
Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Maai in een andere richting dan de voorgaande keer.
Note: Let altijd op het weer en de gazonomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.
Wanneer u de buitenste rand gemaaid hebt, tikt u de hendel van de hefinrichting even naar achteren om de messenkooien te stoppen. Rij vervolgens van het gazon. Wanneer alle maai-eenheden van het gazon af zijn, laat u de maai-eenheden omhoog komen.
Note: Zo worden graskluiten op het gazon tot een minimum beperkt.
Plaats de vlag terug.
Verwijder al het maaisel uit de grasvangers voordat u de machine naar een volgende green rijdt.
Note: Zwaar en vochtig maaisel vormt een overmatige belasting van de grasvangers en voegt onnodig gewicht toe aan de machine, waardoor de motor, het hydraulische systeem, de remmen, enz. zwaarder worden belast.
Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Reinig de machine na het maaien grondig met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken. Was een hete motor of elektrische aansluitingen niet met water.
Doe het volgende nadat u de machine hebt gereinigd:
Controleer de machine op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen.
Controleer of de maai-eenheden scherp genoeg zijn.
Smeer de remas met SAE 30 olie of een sproeismeermiddel om corrosie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de machine tot tevredenheid blijft werken als u deze de volgende keer gebruikt.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.
In een noodgeval kunt u de machine slepen over een afstand van 0,4 km.
Important: U mag de machine niet sneller dan met 3 tot 5 km per uur slepen om te vermijden dat u het aandrijfsysteem beschadigt. Als u de machine meer dan 0,4 km moet verplaatsen, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.
Als u de machine niet goed onderhoudt, kunnen systemen van de machine voortijdig defect raken en u of omstanders mogelijk letsel toebrengen.
U moet de machine goed onderhouden en in goede staat houden volgens deze instructies.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Important: Zie de Gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider controleren/legen. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. | |||||||
Oliepeil controleren. | |||||||
Radiateurscherm en radiateur reinigen. | |||||||
Het luchtfilter inspecteren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt. | |||||||
Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de gashendel op stationair – laag.
Schakel de maai-eenheden uit.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Zorg dat de tractie in neutraal staat.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken; vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 25).
Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing.
Voordat u het filter verwijdert, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als u het voorfilter verwijdert.
Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil door het filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.
Verwijder het voorfilter en vervang het:
Important: Maak een gebruikt filterelement niet schoon.
Controleer het nieuwe filter op schade; een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Trek het oude filter voorzichtig uit de behuizing en gooi het weg.
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Controleer het afdichtingsuiteinde van het filter en de behuizing.
Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Maak de sluitingen vast (Figuur 25).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De motor wordt verzonden met 3,7 l (inclusief filter) olie in het carter; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat u de motor de eerste keer start.
Gebruik hoogwaardige motorolie die moet beantwoorden aan de volgende specificaties:
vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 10W-30
Alternatieve olie: SAE 15W-40
Toro Premium motorolie met een viscositeit van 10W-30 is verkrijgbaar bij uw dealer. Raadpleeg de Onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering Add op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering FULL te brengen. Niet te vol vullen.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 27).
Important: Verwijder de peilstok tijdens het bijvullen van de motor met olie. Als u motorolie bijvult, moet u ervoor zorgen dat er enige afstand is tussen de vulinrichting en de vulopening in het klepdeksel, zoals is aangegeven in Figuur 26. Deze afstand is nodig voor het ontsnappen van de lucht bij het vullen, dit voorkomt dat de olie de breather (beluchting) buis instroomt.
Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift.
Haal de peilstok uit de buis en controleer het oliepeil
Note: Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van het klepdeksel en langzaam voldoende olie bijvullen totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.
Plaats de peilstok terug.
Start de motor en laat deze 30 seconden stationair lopen. Zet de motor daarna af. Wacht 30 seconden, herhaal dan stap 2 tot en met 5.
Plaats de vuldop en de peilstok weer stevig op hun plaats.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Verwijder de aftapplug en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug (Figuur 28).
Verwijder het oliefilter (Figuur 29). Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het filter.
Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ½ tot ¾ slag. Niet te vast draaien.
Het carter met olie vullen, zie Motoroliepeil controleren..
U moet de oude olie op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de motor uit.
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Open de aftapplug op het brandstoffilter ongeveer één slag en tap eventueel water af (Figuur 30).
Draai de plug weer dicht na het aftappen.
Note: Omdat het water wordt gemengd met dieselbrandstof, tapt u het brandstoffilter af in een geschikte opvangbak en voer de vloeistof op de juiste wijze af.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 31) onder de brandstoftank.
Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd (Figuur 32).
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Open de filteraftapplug (Figuur 32).
Schroef de filterbus los en verwijder deze volgens de plaatselijke voorschriften.
Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ½ tot ¾ slag.
Verzeker dat de filter-aftapplug gesloten is. Open de brandstofafsluitklep.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Sla de machine op in een koele ruimte om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof kan dodelijk zijn bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Controleer het zuurpeil in de cellen van de accu.
Voeg indien nodig gedistilleerd of gedemineraliseerd water toe de cellen van de accu.
Note: Vul de cellen met accuzuur tot de onderkant van de sleufring in elke cel.
Reinig de bovenkant van de accu door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld.
Spoel de bovenkant van de accu na het reinigen af met water.
Important: Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de minkabel (-) eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.
De zekeringen van het elektrische systeem bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 33).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten alle drie de wielen een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Haal de wielmoeren volgens de aanbevolen onderhoudsintervallen aan met de aanbevolen torsie.
Aantrekkoppel van de wielmoeren: 95-122 N·m
Note: Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u de wielmoeren aan te halen in een kruispatroon.
Als de machine langzaam vooruit kruipt met het tractiepedaal op NEUTRAAL moet u het mechanisme voor de neutraalstand bijstellen.
Zorg dat de omloopklep gesloten is.
Til de machine op en ondersteun het frame zodat 1 van de voorwielen vrijkomt van de grond.
Note: Als de machine is voorzien van de aandrijfset met 3 wielen: krik het achterwiel dan ook op en ondersteun het met een blok.
Start de motor, zet de gashendel op LANGZAAM en controleer het voorwiel dat de vloer niet raakt stilstaat.
Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u als volgt te werk:
Draai de moer los waarmee de excentriek is bevestigd aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 34).
Zet de schakelhendel op NEUTRAAL en de gashendel op LANGZAAM. Start de motor.
Draai aan de excentriek totdat de machine niet meer naar voren of naar achteren kruipt. Als het wielen niet meer draaien, zet u de moer vast waarmee de excentriek en de afstelling worden geborgd (Figuur 34). Controleer de instelling met de gashendel op LANGZAAM en op SNEL.
Note: Als het wiel nog steeds draait terwijl de excentriek de maximale stand heeft bereikt, moet u voor verdere afstelling contact opnemen met een erkende Toro distributeur of de Onderhoudshandleiding raadplegen.
Het tractiepedaal is standaard ingesteld op de maximale transportsnelheid, maar mogelijk moet u het afstellen als het pedaal zijn volledige bereik heeft afgelegd voordat het contact maakt met de pedaalaanslag, of als u de transportsnelheid wilt verlagen.
Om de maximale transportsnelheid te verkrijgen, moet u de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND zetten en het tractiepedaal intrappen. Als het pedaal contact maakt met de pedaalaanslag (Figuur 35) voordat u spanning op de kabel voelt, voer dan de volgende afstelprocedure uit:
Zet de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND en draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat (Figuur 35).
Draai de pedaalaanslag vast totdat deze niet meer tegen het tractiepedaal aan komt.
Houd het transportpedaal licht ingetrapt en stel de pedaalaanslag zodanig af dat deze contact maakt met de pedaalstang, en draai de moeren vast.
Important: De kabel mag niet te strak staan, omdat de kabel dan sneller slijt.
Trap het tractiepedaal in draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat.
Zet de pedaalaanslag losser totdat u de gewenste transportsnelheid hebt verkregen.
Draai de borgmoer aan om de pedaalaanslag vast te zetten.
De maaisnelheid is in de fabriek afgesteld op 6,1 km per uur.
U kunt de voorwaartse rijsnelheid instellen van 0 tot 8 km per uur.
Draai de contramoer op de draaitapbout los (Figuur 36).
Draai de moeren los waarmee de vergrendelings- en maaibeugels op het draaipunt van het pedaal zijn bevestigd.
Draai de draaitapbout rechtsom om de maaisnelheid te doen afnemen en linksom om de maaisnelheid te doen toenemen.
Draai de contramoer op de draaitapbout en de moer op het scharnierpunt van het pedaal vast om de afstelling te vergrendelen (Figuur 36). Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om oververhitting te voorkomen moeten de radiateur en het radiateurscherm schoon worden gehouden. Controleer en reinig het scherm en de radiateur dagelijks of indien nodig elk uur. Reinig deze onderdelen vaker in stoffige, vuile omstandigheden.
Verwijder het radiateurscherm (Figuur 37).
Blaas de radiateur schoon met perslucht en doe dit vanaf de zijde met de ventilator.
Reinig het radiateurscherm en monteer het.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 4,6 liter.
Vul het koelsysteem met een 50/50 oplossing van water en permanente antivries op basis van ethyleenglycol. Controleer het koelvloeistofpeil elke dag vóór het starten van de motor.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Controleer het koelvloeistofpeil (Figuur 37 en Figuur 38).
Het peil moet tussen de lijnen op de reservetank staan als de motor koud is.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de reservetank en vult u het koelsysteem bij met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de reservetank terug.
Als de rem de machine niet kan houden als deze geparkeerd staat, kunt u de remmen afstellen met behulp van de schutbordfitting bij de remtrommel; neem contact op met uw erkende servicedealer of raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie.
Note: Polijst de remmen elk jaar; zie De remmen polijsten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Controleer dat de riem op de goede spanning staat om de goede werking van de machine te verzekeren en onnodige slijtage te voorkomen.
Schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking, en verwijder het contactsleuteltje.
Druk voorzichtig met een duim op de riem tussen de poelies (10 kg). De riem moet 7 tot 9 mm ingedrukt worden. Als dit niet het geval is, voltooi dan de onderstaande procedure om de riemspanning af te stellen:
Draai de bouten los waarmee de wisselstroomdynamo aan de motor en de afstelband is bevestigd.
Controleer de riem op slijtage en schade en vervang deze indien nodig.
Plaats een hefboom tussen de wisselstroomdynamo en het motorblok, trek de wisselstroomdynamo eruit om de juiste riemspanning te verkrijgen en draai de bouten vast.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Important: Ongeacht de gebruikte soort hydraulische vloeistof moet een machine waarmee fairways worden gemaaid of verticuteerwerkzaamheden mee worden verricht of die wordt gebruikt bij een omgevingstemperatuur hoger dan 29 °C zijn uitgerust met een oliekoeler (onderdeelnummer 117-9314).
Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:
Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of uw erkende Toro distributeur voor de onderdeelnummers.) |
Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: Het gebruik van synthetische vloeistof wordt afgeraden. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |
Materiaaleigenschappen: | |
Viscositeit, ASTM D445 | cSt @ 40 °C 44 tot 50cSt @ 100 °C 7,9 tot 8,5 |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 tot 160 |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C |
Industriespecificaties: | |
Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te geven bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met conventionele minerale vloeistof, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig worden gespoeld om de normale vloeistof te verwijderen. De vloeistof is leverbaar in vaten van 19 l en drums van 208 l door uw Mobil distributeur.
Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer, onderdeelnr. 44-2500. Wij adviseren de rode kleurstof niet te gebruiken voor biologisch afbreekbare vloeistoffen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir van de hydraulische vloeistof wordt in de fabriek gevuld met hydraulische vloeistof van hoge kwaliteit. Voordat u de machine dagelijks gebruikt, moet u het peil van de hydraulische vloeistof controleren. Uw machine heeft een peilstok of wit venster van plastic aan de voorkant van het reservoir voor hydraulische vloeistof (achter de bestuurdersstoel aan de linkerkant van de machine) om het peil van de hydraulische vloeistof te controleren. Het peil moet tussen de strepen op het venster of de markeringen op de peilstok staan. Zo niet, voeg dan geschikte vloeistof toe.
Raadpleeg Figuur 40 voor deze procedure.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Note: Zorg ervoor dat de machine afgekoeld is zodat de vloeistof koud is.
Controleer het vloeistofpeil afhankelijk van de tank op uw machine.
Als uw tank over een kijkglaasje beschikt, controleert u daar het oliepeil en gaat u verder met stap 5.
Als uw tank niet over een kijkglaasje beschikt, gebruikt u de peilstok bovenaan de hydraulische tank en gaat u verder met stap 3.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek. Schroef de peilstok vervolgens terug in de tank.
Verwijder de peilstok en controleer het vloeistofpeil. Als het zich tussen de markeringen op de peilstok bevindt, is er voldoende vloeistof. Als het peil niet tussen de markeringen ligt, moet u vloeistof bijvullen.
Verwijder de dop of peilstok (afhankelijk van uw machine) van de hydraulische vloeistoftank en giet langzaam bij met de geschikte hoogwaardige hydraulische vloeistof totdat het peil tussen de 2 lijnen op het kijkglaasje of de 2 markeringen op de peilstok komt.
Plaats de dop of de peilstok en neem gemorste brandstof op.
Important: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Inhoud hydraulische vloeistof: 25,7 liter
Als de vloeistof verontreinigd raakt, laat dan uw erkende Toro distributeur het systeem spoelen. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd (Figuur 41). Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter.
Note: Als u de vloeistof niet gaat aftappen, maak de hydraulische slang naar het filter dan los en sluit deze af.
Vul het nieuwe filter met de juiste hydraulische vloeistof, smeer vet op de afdichtingspakking en draai het filter met de hand vast totdat de pakking in contact komt met de cilinderkop. Draai het filter vervolgens nog eens ¾ slag.
Vul het hydraulische reservoir met hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof en Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten stationair lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten. Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil.
U moet de vloeistof en het filter op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één messenkooi draait, kunnen andere messenkooien ook in beweging komen.
De messen van de maai-eenheden zijn scherp en kunnen uw handen verwonden.
Gebruik stevige leren of snijbestendige handschoenen als u de maai-eenheden aanraakt.
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.
Important: Als u het maaidek moet kantelen, ondersteun de achterkant van het maaidek dan om te verzekeren dat de moeren van de instelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 42).
Klap de voetsteun omhoog zodat u bij de middelste maai-eenheid kunt (Figuur 43).
Uw vingers kunnen bekneld raken als de voetsteun dichtklapt.
Houd uw vingers uit de buurt van het gebied waar de voetsteun terug kan klappen terwijl deze open staat.
Plaats het maaidek onder de middelste ophangarm.
Zorg ervoor dat de vergrendelingen op de ophangarm omhoog wijzen (dus open staan) (Figuur 44), druk de ophangarm omlaag zodat de stang ervan over de stang aan de bovenkant van het maaidek valt (Figuur 45).
Sluit de vergrendelingen rond de stang van het maaidek en vergrendel ze (Figuur 44).
Note: U zult een klik horen en voelen wanneer de vergrendelingen goed gesloten zijn.
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van het maaidek (Figuur 46).
Steek de motor in de linkerkant van het maaidek (gezien vanuit de bestuurdersstoel) en trek de motorbevestigingsstang op het maaidek in de richting van de motor totdat u aan beide kanten een klik hoort (Figuur 46).
Monteer een grasvanger op de haken aan de ophangarm.
Herhaal deze procedure bij de andere maaidekken.
Parkeer de machine op een schoon en horizontaal oppervlak, laat de maaidekken tot op de grond neer tot de ophanghydrauliek volledig is uitgetrokken. Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Duw de motorbevestigingsstang uit de sleuven op de motor in de richting van het maaidek en verwijder de motor uit het maaidek.
Zet de motor in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarm (Figuur 48).
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben. Als u de tractie-eenheid moet verplaatsen terwijl de maaidekken niet gemonteerd zijn, bevestig deze dan met kabelklembanden aan de ophangarmen.
Open de vergrendelingen op de stang van de ophangarm van het maaidek dat u wilt verwijderen (Figuur 44).
Maak de vergrendelingen van de stang van het maaidek los.
Rol het maaidek onder de ophangarm vandaan.
Herhaal indien nodig stap 2 tot en met 6 voor de andere maaidekken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet een licht contact zijn over de volledige lengte van de messenkooi en het ondermes; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien moet u de snelheid van de messenkooi (op het verdeelblok, onder de afdekking links van de stoel) juist instellen. U stelt de toerentalregeling van de messenkooien als volgt in:
Selecteer de maaihoogte waarop de maaidekken zijn ingesteld.
Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de maaiomstandigheden.
Gebruik de volgende tabel om de gewenste messenkooisnelheid te bepalen voor uw maai-eenheden met 5, 8, 11 of 14 messen (Figuur 49).
Stel het toerental van de messenkooi in door de knop te draaien (Figuur 50) tot de pijlen van de wijzer het nummer aanwijzen dat u bepaald hebt in stap 3.
Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om te compenseren voor de veranderingen in de gazonomstandigheden.
Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen.
Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Verwijder de plastic afdekking links van de stoel.
Doe de aanvankelijke instelling van het ondermes en messenkooi voor het wetten op alle maaidekken die moeten worden gewet. Zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.
Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.
Wet uitsluitend als de motor stationair loopt.
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Draai de wethendel naar ACHTERUIT (R) (Figuur 51).
Draai de toerentalregeling van de messenkooien op instelling 1 (Figuur 52).
Zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en zet dan de heffen/dalen maai-bediening op Vooruit om het wetten van de gekozen maaikooien te beginnen.
Breng de wetpasta aan met een borstel met een lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.
Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op stand 1 of de gewenste snelheid.
Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen en de motor af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen4 tot en met 8.
Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.
Als u klaar bent, zet de wethendels dan op VOORUIT (F), plaats de kap, en spoel de wetpasta van de maaidekken. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand.
Important: Als de wethendel na het wetten niet op VOORUIT (F) wordt gezet zullen de maaidekken niet omhoog gaan of goed functioneren.
Het onderhoudsindicatielampje brandt als er een storing optreedt in de machine. Als dit lampje brandt, kunt u de computercodes bekijken om te achterhalen wat het probleem is. Schakel hiervoor de diagnostische modus in. In de diagnostische modus knippert het onderhoudsindicatielampje een aantal keer om de foutcode aan te geven waarmee u of uw erkende Toro distributeur kunt nagaan wat het probleem is.
Note: U kunt de motor niet starten in de diagnostische modus.
Stop de machine, stel de parkeerrem in werking, en zet het contactsleuteltje op UIT.
Zet de schakelhendel op TRANSPORT.
Verzeker dat de wethendel op VOORUIT (F) staat.
Verlaat de stoel.
Hou de heffen/dalen maai-bediening in de GEHEVEN-stand.
Draai het contactsleuteltje naar LOPEN .
Tel de codes als het knipperen begint, u kunt de heffen/dalen maai-bediening dan loslaten.
Als u klaar bent draait u het contactsleuteltje naar UIT om de diagnostische modus te verlaten.
Het systeem geeft de laatste 3 storingen weer die in de afgelopen 40 uur zijn opgetreden. De storingen worden weergegeven met behulp van een reeks knipperende lichtjes, als volgt:
Als er geen storingen zijn, knippert het lampje gelijkmatig met een gemiddelde snelheid, zonder pauzes (1 Hz).
Als er een storing is, knippert het lampje eerst het eerste getal (het tiental), dan volgt een pauze en vervolgens het tweede getal (de eenheden). In de volgende voorbeelden stelt het symbool # een knippering van het lampje voor. Voorbeelden:
Als de code 15 is, is het knipperpatroon als volgt: #_#####
Als de code 42 is, is het knipperpatroon als volgt: ####_##
Als de code 123 is, is het knipperpatroon als volgt: ############_###
Als er meer dan 1 storing is, begint de knippercode voor het tiental van de volgende storing na een pauze na de eenheden van de eerste storing.
Note: Het systeem slaat alleen de 3 meest recente storingscodes op.
Raadpleeg voor een lijst met alle foutcodes uw erkende Toro distributeur of de Onderhoudshandleiding.
Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u eerst de volgende handelingen verrichten:
Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. Indien nodig: slijp de kooien en ondermessen, zie de Gebruikershandleiding van het maaidek. De ondermessen en de messen met een roestwerend middel behandelen. Alle smeerpunten invetten en smeren.
Blokken onder wielen plaatsen om de wielgewichten te verwijderen.
De hydraulische vloeistof aftappen en verversen en het filter vervangen. Tevens hydraulische leidingen en aansluitingen controleren. Indien nodig moet u beschadigde onderdelen vervangen, zie Hydraulische vloeistof verversen en de filter vervangen en Hydraulische slangen en leidingen controleren
Alle brandstof aftappen uit de brandstoftank. Laat de motor lopen totdat deze afslaat door gebrek aan benzine. Brandstoffilterbus vervangen Vervangen van het brandstoffilter/waterscheider.
Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Bijvullen met verse olie; zie Motorolie verversen en filter vervangen.
Vuil en maaisel verwijderen van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.
Accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt.
Indien mogelijk moet u de accu opslaan op een warme, droge plaats.