Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooien bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.
Important: Om de veiligheid en de prestaties van deze machine te optimaliseren en een juist gebruik ervan te garanderen, moet u de inhoud van deze Gebruikershandleiding zorgvuldig lezen en volledig begrijpen. Als u nalaat deze bedieningsinstructies op te volgen of geen goede training krijgt, kan dit leiden tot letsel. Ga naar www.Toro.com voor meer informatie over veilige bediening, inclusief veiligheidstips en trainingsmaterialen.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Toro dealer. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met EN ISO 5395:2013 en de B71.4-2017 specificaties van het American National Standards Institute (ANSI), indien een gewicht van 18 kg is toegevoegd aan het achterwiel en de gewichtenset is gemonteerd op het achterste zwenkwiel. Met het oog op conformiteit met de norm EN ISO 5395:2013 is een bijkomende schermset vereist. Raadpleeg het hoofdstuk Montage voor informatie over conformiteit.
Note: Indien niet door het ANSI goedgekeurde werktuigen van andere fabrikanten worden aangekoppeld, voldoet deze machine niet aan de normen.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Waar nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Het montagemateriaal voor de maaidekken van de Greensmaster 3250-D zijn meegeleverd met de maaidekken.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Stoel | 1 |
Moer (5/16") | 4 |
Note: Plaats de stoelrails in de voorste montageopeningen om de stoel 7,6 cm extra naar voren te kunnen zetten, of in de achterste montageopeningen om de stoel 7,6 cm extra naar achteren te kunnen zetten.
Verwijder de borgmoeren waarmee de stoelrails zijn bevestigd aan de beugels van de verzendingsplaat. Gooi de borgmoeren weg.
Sluit de kabelboom aan op de schakelaar van de stoel.
Bevestig de stoelrails aan de steunplaat met behulp van de borgmoeren (5/16") die meegeleverd zijn als losse onderdelen (Figuur 3).
Gebruik uitsluitend accuzuur (met een soortelijk gewicht van 1,265) als u de accu voor de eerste keer vult.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Maak het bevestigingsmateriaal en de accuklembeugel los en til de accu uit de machine.
Important: Giet geen accuzuur in de accu als deze in de machine zit. Er zou dan accuzuur op machine kunnen komen, waardoor corrosie kan ontstaan.
Maak de bovenkant van de accu schoon en verwijder de vuldoppen (Figuur 4).
Giet voorzichtig accuzuur in elke cel totdat de vloeistof ongeveer 6 mm boven de platen staat (Figuur 5).
Laat de platen ongeveer 20 tot 30 minuten weken in het accuzuur. Vul indien nodig bij totdat het accuzuur ongeveer 6 mm van de onderkant van de vulbuis staat (Figuur 5).
Sluit een acculader van 2 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu ten minste 2 uur op bij 4 A of ten minste 4 uur bij 2 A totdat het soortelijk gewicht 1,250 of hoger is en de temperatuur minstens 16 °C bedraagt, waarbij alle cellen onbelemmerd gas afgeven.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Als u de accu minder lang dan hierboven vermeld oplaadt, kan dat de levensduur van de accu verkorten.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Note: Nadat de accu in gebruik is genomen, mag u deze indien nodig uitsluitend bijvullen met gedistilleerd water, hoewel dit in normale gebruiksomstandigheden bij onderhoudsvrije accu's niet nodig is.
Important: Als dat de accu niet goed in gebruik wordt genomen, bestaat de kans dat er accugassen ontstaan en/of de accu voortijdig defect raakt.
Plaats de vuldoppen.
Plaats de accu op de accubak en bevestig deze met de accuklem en het bevestigingsmateriaal dat u eerder hebt verwijderd.
Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu en vervolgens de minkabel (zwart) aan de klem van de minpool (-) van de accu en zet deze vast met behulp van de bouten en moeren (Figuur 6). Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Rolbeugel | 1 |
Bout (⅝" x 4½") | 4 |
Borgmoer (⅝") | 4 |
Plaats de rolbeugel zo dat de bovenkant van de buis naar de voorkant van de machine wijst (Figuur 7).
Laat de rolbeugel op het frame zakken en zorg ervoor dat de montage-openingen uitgelijnd zijn (Figuur 7).
Bevestig de uiteinden van de rolbeugel aan het frame met 2 bouten (5/8 x 4-1/2 inc) en borgmoeren zoals afgebeeld in Figuur 7.
Draai het bevestigingsmateriaal vast met een torsie van 183 tot 223 Nm.
De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Laat daarom wat lucht uit de banden ontsnappen totdat deze de juiste spanning hebben, voordat u de machine in gebruik neemt. Zie De bandenspanning controleren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Draagframe | 2 |
Afstandsstuk | 2 |
Bout (½" x 3¼") | 2 |
Borgmoer (½") | 2 |
Monteer op elke gaffel een draagframe; gebruik hierbij een afstandsstuk, bout (½" x 3¼") en borgmoer (½"); zie Figuur 8. Vastdraaien met een torsie van 91 tot 113 Nm.
Smeer de lagerbussen van elk draagframe met nr. 2 smeervet op lithiumbasis.
Plaats de machine op een horizontaal vlak en breng de draagframes van de maaidekken omlaag.
Controleer of er 13 mm ruimte is tussen de draagframerollen en de grond.
Als u de tussenruimte moet afstellen, draait u de contramoer los op de stopschroef op het draagframe (Figuur 9) en draait u de schroef omhoog of omlaag om het draagframe lager of hoger in te stellen. Draai de contramoer vast om de afstelling te borgen.
Als u de machine gebruikt in een gebied waar de omgevingstemperatuur tussen 20 °C en 49 °C bedraagt, of als u de machine intensief gebruikt (voor andere oppervlakken dan greens, zoals fairways, of verticuteerwerkzaamheden), moet u de koelerset met hydraulische vloeistof (onderdeelnummer 104–7701) op de machine monteren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Schuine lifthaak (raadpleeg de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid voor montage-instructies) | 3 |
Schroef (bij de maaieenheid geleverd) | 6 |
Bout (#10 x ⅝") | 1 |
Contramoer (#10) | 1 |
Maaidek (afzonderlijk verkocht) | 3 |
Kogelbout (bij de maaieenheid geleverd) | 6 |
Grasmand | 3 |
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de steunbuizen plaatsen om beschadiging van de slangen te voorkomen.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.
Haal de maai-eenheden uit de dozen. U moet de maaidekken monteren en afstellen volgens de instructies in de Gebruikershandleiding.
Schuif het maaidek onder het trekframe terwijl u de hefhaak vastzet aan de hefarm.
Schuif de mof van de kogelverbindinghouder terug en haak de houder op de halvekogeltap van het maaidek (Figuur 10).
Monteer de mand op het draagframe.
Stel de trekkoppelingen zo in dat er 2 tot 3 mm ruimte is tussen het lipje van de mand en de messen van de messenkooien. Zorg ervoor dat de lipjes van de mand zich op gelijke afstand van de messen van de messenkooi bevinden over de gehele lengte van elke messenkooi.
Plaats de moffen in de kogelverbindingen met de open kant van de moffen gecentreerd t.o.v. de halvekogeltap. Draai de contramoeren vast om de moffen op hun plaats te houden.
Laat ongeveer 13 mm draad uitsteken op de montagebouten van de aandrijfmotoren (Figuur 11).
Breng een laagje schoon smeervet aan op de sleufas van de motor en monteer de motor door de motor rechtsom te draaien, totdat de motorflenzen de tapeinden niet meer raken. Draai de motor linksom totdat de flenzen om de steunbouten zitten (Figuur 11).
Draai de montagebouten vast (Figuur 11).
Controleer de transporthoogte (Figuur 13 en Figuur 14) en pas deze indien nodig aan.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Controleer bij maaidekken die zijn uitgerust met een excentrieke hefhaak (Figuur 12, inzet) of de afstand vanaf de bovenzijde van de stelschroef op het draagframe tot de achterzijde van het draagframe 25 mm bedraagt. Als deze afstand niet 25 mm bedraagt, ga dan verder met stap 4.
Controleer bij maaidekken die zijn uitgerust met een kettingschakel of een rechte hefhaak (Figuur 13 en Figuur 14, inzet) of de afstand vanaf de bovenzijde van de stelschroef op het draagframe tot de achterzijde van het draagframe 22 mm bedraagt. Als deze afstand niet 22 mm bedraagt, ga dan verder met stap 4. Als het maaidek is uitgerust met een excentrieke hefhaak (Figuur 12), ga dan verder met de volgende stap.
Draai de montageschroeven van de transportplaat los (Figuur 13, Figuur 14 en Figuur 12).
Breng de maaidekken omhoog in de transportstand.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders van het machineframe bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.
Controleer of alle draagframes zich op dezelfde hoogte boven de grond bevinden. Als dit het geval is, ga dan verder met stap 8.
Als de draagframes zich niet op dezelfde hoogte bevinden, draait u de contramoer van de stelschroef op het draagframe los (Figuur 12, Figuur 13 en Figuur 14). Draai de schroef naar buiten om het frame omhoog te brengen en naar binnen om het frame omlaag te brengen. Draai de contramoer vast als u de juiste hoogte hebt verkregen.
Draai de transportplaat totdat deze het trekframe vergrendelt. Draai de schroeven vast.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Achtergewichtset (onderdeelnr. 100-6442 of onderdeelnr. 99-1645; afzonderlijk aankopen) | 1 |
Calciumchloride (apart kopen) | 18 kg |
Deze eenheid is conform de normen EN ISO 5395:2013 en B71.4-2017 van het American National Standards Institute indien de eenheid is uitgerust met een van de volgende:
Achtergewichtset (onderdeelnr. 100-6442) en 18 kg calciumchloride toegevoegd aan het achterwiel
Achtergewichtset (onderdeelnr. 99-1645) en 18 kg calciumchloride (indien de machine voorzien is van een set voor driewielaandrijving)
Important: Als een band die is verzwaard met calciumchloride lek raakt, moet u de machine zo snel mogelijk van het gazon verwijderen. Om mogelijke schade aan het gazon te voorkomen, moet u het desbetreffende deel van het gazon onmiddellijk doordrenken met water.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Set met CE-scherm (onderdeelnummer 04441; afzonderlijk verkrijgbaar) | 1 |
De set met CE-scherm monteren (onderdeelnr. 04441); raadpleeg de montage-instructies van de set.
Deze machine voldoet aan EN ISO 5395:2013 als ze is uitgerust met de set met CE-scherm.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) | 1 |
Sticker CE-markering | 1 |
Als u deze machine gebruikt in een land waar de CE-normen van toepassing zijn, neem dan de volgende stappen na het monteren van de gewichtenset en het scherm op de machine:
Breng de CE-waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) aan over de aanwezige waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8506); zie Figuur 15.
Breng de CE-markeringssticker aan naast het plaatje met het serienummer (Figuur 16).
Breng de CE-sticker met het productiejaar aan naast de CE-markeringssticker (Figuur 16).
Rijd met de machine op maaisnelheid en rem stevig totdat de remmen heet zijn; dit zult u ruiken. Mogelijk moet u de remmen bijstellen na de inloopperiode, zie Remmen afstellen.
Het tractiepedaal (Figuur 17) heeft 3 functies: de machine vooruit en achteruit laten rijden en tot stilstand brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal naar de NEUTRAALSTAND laten komen om de machine te stoppen. Laat uw hiel niet op de onderzijde van het pedaal rusten als u vooruit rijdt (Figuur 18).
Trap het rempedaal (Figuur 17) in om de machine tot stilstand te brengen; de remmen van de voorwielen worden dan geactiveerd.
Om de parkeerrem in te schakelen, trapt u het rempedaal in en drukt u vervolgens het parkeerremklepje in (Figuur 17) om de remmen in werking te stellen. U schakelt het klepje uit door het rempedaal in te trappen. Stel de parkeerrem in werking voordat u de machine verlaat.
Met de gashendel (Figuur 19) kunt u het toerental van de motor regelen. U verhoogt het toerental van de motor door de gashendel naar SNEL te bewegen; u verlaagt het toerental van de motor door de gashendel naar LANGZAAM te bewegen. De rijsnelheden zijn als volgt:
Maaisnelheid vooruit: 3,2 tot 8 km/u
Maximale transportsnelheid: 14,1 km/u
Snelheid achteruit: 4 km/u
Note: U kunt de motor niet stoppen met de gashendel.
De schakelhendel (Figuur 19) heeft 2 tractiestanden plus een NEUTRAALSTAND. U kunt van maaien naar transport en van transport naar maaien schakelen (niet naar de neutraalstand) als de machine in beweging is; hierdoor wordt de machine niet beschadigd.
ACHTERSTE stand – neutraalstand; gebruiken tijdens het wetten van de messenkooien
MIDDELSTE stand – gebruiken tijdens het maaien
VOORSTE stand – gebruiken om de machine van het ene werkgebied naar het andere te rijden
De urenteller (Figuur 19) toont het totale aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. Hij gaat lopen als u de contactschakelaar op AAN zet.
Steek het sleuteltje in het contact (Figuur 19) en draai het naar rechts op START om de motor te starten. Laat het sleuteltje direct los als de motor start; het sleuteltje komt automatisch op AAN. Draai het sleuteltje linksom naar STOP om de motor af te zetten.
Draai de hendel (Figuur 19) naar achteren om de stuurstangarm te verstellen, hoger of lager te zetten volgens uw wensen en draai daarna de hendel naar voren om de stuurstangarm in de gekozen stand en hoogte te vergrendelen.
Dit lampje (Figuur 19) brandt en de motor schakelt automatisch uit als de temperatuur van de motorkoelvloeistof te hoog is.
Dit lampje (Figuur 19) brandt als de motoroliedruk gevaarlijk laag is.
Dit lampje (Figuur 19) brandt als de accu bijna leeg is.
Als het lampje voor de gloeibougies oplicht (Figuur 19) zijn de gloeibougies ingeschakeld.
Note: Het lampje voor de gloeibougies kan korte tijd na het starten van de motor oplichten, dit is normaal.
Als u de hendel (Figuur 19) tijdens het maaien naar voren beweegt, laat u de maai-eenheden neer en start u de messenkooien. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maaidekken omhoog te brengen, moet u de hendel naar achteren trekken. Om de messenkooien tot stilstand te brengen zonder de maai-eenheden omhoog te brengen moet u de hendel eventjes naar achteren trekken en dan loslaten. U stelt de messenkooien in werking door de hendel naar voren te bewegen.
Als de motor afslaat omdat hij oververhit is, drukt u deze knop (Figuur 19) in en hou deze ingedrukt totdat u de machine naar een veilige plaats kunt verplaatsen waar deze kan afkoelen.
Note: Als u deze knop gebruikt, moet u deze ingedrukt houden om de machine te kunnen bedienen. Gebruik deze functie niet voor langere tijd.
De wethendel (Figuur 20) wordt in combinatie met de maai-/hefhendel en de toerenregelaar van de messenkooien gebruikt om de messenkooien te wetten.
Met de toerentalregelaar van de messenkooien (Figuur 20) kunt u het toerental van de messenkooien regelen.
De instelhendel van de bestuurdersstoel bevindt zich links van stoel (Figuur 21) en stelt u in staat om deze 18 cm naar voren en naar achteren te schuiven.
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 22) onder de benzinetank voordat u de machine opslaat of transporteert op een vrachtwagen of een aanhanger.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaibreedte | 150 cm |
Wielloopvlak | 128 cm |
Wielbasis | 123 cm |
Totale lengte (met manden) | 238 cm |
Totale breedte | 173 cm |
Totale hoogte | 197 cm |
Toerentalinstellingen van de motor | Hoog stationair: 2.710 ± 50 tpm Laag stationair: 1.500 ± 50 tpm |
Nettogewicht met messenkooien | 552 kg (1,216 lb) |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Inhoud brandstoftank: 26,6 liter
Aanbevolen brandstof: loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2)
Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik.
Gebruik nooit benzine met meer dan 10 vol.% ethanol, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol).
Geen brandstof gebruiken die methanol bevat.
Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.
Meng nooit olie door benzine.
Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse brandstof (minder dan 30 dagen oud).
Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.
Important: Gebruik nooit andere brandstofadditieven dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol, of isopropanol.
Inhoud brandstoftank: 22,7 liter
Aanbevolen brandstof:
Gebruik voor optimaal resultaat uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag (<500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.
Note: Als u bij temperaturen boven -7 °C zomerbrandstof gebruikt, zal de pomp langer meegaan en meer vermogen leveren dan bij gebruik van winterbrandstof.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.
Reinig de omgeving van de dop van de brandstoftank en verwijder de dop (Figuur 23).
Vul de brandstoftank tot 6 tot 13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.
Important: Niet te vol vullen.
Plaats daarna de dop terug.
Neem gemorste brandstof op.
Ga elke dag als volgt te werk voordat u de machine start:
Controleer het oliepeil in de motor – zie Motoroliepeil controleren..
Water aftappen uit het brandstoffilter – zie Water aftappen uit het brandstoffilter.
Het koelsysteem controleren – zie Onderhoud koelsysteem.
Controleer de bandenspanning – zie De bandenspanning controleren.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof – zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het contact tussen de messenkooi en het ondermes – zie Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, lange broek, gripvaste, stevige veiligheidsschoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Stop de machine en controleer de maai-eenheden als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Draag altijd uw veiligheidsgordel als uw machine een vaste rolbeugel heeft.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
Voor olieverversingsbeurten en aanbevolen onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode, zie de Gebruikershandleiding van de motor, die u hebt gekregen bij de machine.
Voor de inrijperiode is 8 uur genoeg.
Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in de toekomst, moet u de werking en de prestaties van de machine scherp in het oog houden zodat kleine gebreken die later grote problemen kunnen veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen. Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig op olielekken, losse bevestigingen of andere gebreken.
Important: Gebruik geen ether of andere soorten startvloeistof.
Note: U moet mogelijk het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:
Eerste keer starten van een nieuwe motor.
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem.
Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor.
Ga op de stoel zitten, trek de parkeerrem aan, zet de heffen/dalen maai-bediening vrij, en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Neem uw voet van het tractiepedaal en verzeker dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Zet de gashendel op LANGZAAM.
Plaats het sleuteltje in het contact en draai het naar de AAN-stand. Houd het in de AAN-stand tot het indicatielampje van de gloeibougies uitschakelt (ongeveer 6 seconden).
Draai het contactsleuteltje dan naar de START-stand.
Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 10 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Laat de motor enkele minuten opwarmen voordat u begint met werken.
Important: Als de motor voor het eerst gestart wordt, en na revisie van de motor, moet de machine de eerste één tot twee minuten vooruit en achteruit worden gezet. Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Schakel de motor dan uit en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen; zie De motor afzetten. Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en andere zichtbare gebreken.
Zet de gashendel op SNEL.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting kort naar voren.
De maai-eenheden moeten zakken en alle messenkooien moeten draaien.
Note: De schakelhendel moet in de middelste stand (maaien) staan zodat de messenkooien draaien wanneer u de maai-eenheden laat zakken
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren.
De messenkooien moeten stoppen met draaien en de maaidekken moeten omhoogkomen in de volledige transportstand.
Trap het rempedaal in om te voorkomen dat de machine in beweging komt, en zet het tractiepedaal in de vooruit- en de achteruitstand.
Voer deze procedure gedurende 1 tot 2 minuten uit. Zet de schakelhendel op NEUTRAAL, schakel de parkeerrem in en schakel de motor uit.
Controleer op vloeistoflekken en draai de hydraulische fittings vast als u lekken vindt.
Note: Als de machine nieuw is en de lagers en messenkooien nog stroef zijn, moet u de gashendel in de stand SNEL zetten om deze controle uit te voeren. Na de inrijperiode hoeft u de gashendel niet op Snel te zetten.
Note: Als er vloeistof blijft lekken, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp en, indien nodig, voor vervangonderdelen.
Important: Sporen van vloeistof op de motor of de afdichtingen van de wielen zijn normaal. Afdichtingen hebben een beetje smering om goed te functioneren.
Zet de gashendel op LANGZAAM, trek de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine opslaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De interlockschakelaars dienen voor de beveiliging en zorgen dat de machine niet in werking kan treden als dit u zou kunnen verwonden of de machine beschadigen.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend start wanneer:
Het tractiepedaal staat in de NEUTRAALSTAND.
De schakelhendel staat in de NEUTRAALSTAND.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:
De parkeerrem is uitgeschakeld.
U op de bestuurdersstoel zit.
De schakelhendel op MAAIEN ofTRANSPORT staat.
Het veiligheidssysteem voorkomt het draaien van de messenkooien, tenzij de schakelhendel op MAAIEN staat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voor dagelijks de onderstaande systeemcontroles uit om te verzekeren dat het veiligheidssysteem goed werkt:
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Probeer het tractiepedaal naar voren of naar achteren te bewegen.
Het pedaal mag niet bewegen; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Zet de schakelhendel op MAAIEN of op TRANSPORT en probeer de motor te starten.
De motor mag niet aanslaan of starten; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor, zet de schakelhendel op MAAIEN of TRANSPORT.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt.
Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Zet de parkeerrem vrij, zet de schakelhendel op MAAIEN en beweeg omhoog uit de stoel.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren om de maaidekken neer te laten. De maaidekken moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien.
Als ze beginnen te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren; verhelp het probleem voordat u de machine gebruikt.
Verzeker dat de maaidekken volledig zijn geheven.
Zet de schakelhendel op TRANSPORT.
Gebruik de remmen om de machine langzamer te laten rijden als u een steile helling afrijdt om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest.
Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.
Important: Als uw machine uitgerust is met een lekdetectoralarm en het alarm klinkt terwijl u een gazon maait, of als u merkt dat er olie lekt, moet u onmiddellijk de maaidekken omhoog brengen, van het gazon rijden en de machine buiten het gazon tot stilstand brengen. Ga na wat de oorzaak van het lek is en verhelp het probleem.
Voordat u greens gaat maaien, moet u een open ruimte zoeken om de basisbediening van de machine onder de knie te krijgen (bv. de machine starten en stoppen, de maai-eenheden omhoog en omlaag brengen en bochten nemen).
Controleer of er vuil op het gazon ligt, verwijder de vlag van de cup, en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan het vorige, zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en daardoor moeilijker tussen de messen van de messenkooi en het ondermes kunnen komen.
Rij naar de green met de schakelhendel in de MAAISTAND en de gashendel op vol gas.
Begin aan 1 rand van de green zodat u kunt maaien in banen.
Note: Dit beperkt de verdichting tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.
Druk de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren op het moment dat de voorste randen van de grasvangers over de buitenrand van de green komen.
Note: Hiermee laat u de maaidekken neer op de grasmat en start u de messenkooien.
Important: De middelste maai-eenheid komt iets later omhoog en omlaag dan de voorste maai-eenheden; daarom moet u zich de timing eigen maken die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot een minimum te beperken.
Note: De vertraging bij het omhoog en omlaag komen hangt af van de temperatuur van de hydraulische vloeistof. Koude hydraulische vloeistof leidt tot een grotere vertraging. Naarmate de vloeistoftemperatuur stijgt, zal de vertragingstijd korter worden.
Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.
Note: Om ervoor te zorgen dat u het gazon in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 25). Sommige bestuurders vinden het handig de buitenrand van het stuurwiel deel te laten uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. de rand van het stuurwiel in een rechte lijn te houden ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft.
Als de voorste randen van de grasvangers over de rand van de green komen, moet u de hendel van de hefinrichting naar achteren houden tot alle maai-eenheden opgetild zijn. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en brengt u de maaidekken omhoog.
Note: Het is belangrijk om dit op het juiste moment te doen zodat u de boord niet maait maar wel zo veel mogelijk van de green maait. Zo moet u later minder gras rond de buitenrand maaien.
U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudiger voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel. Met zo'n druppelvormige bocht (Figuur 24) kunt u de machine snel in positie brengen voor uw volgende maaibaan.
Note: Probeer zo kort mogelijk te draaien, behalve bij warmer weer. Dan minimaliseert een bredere bocht de beschadiging van het gazon.
Note: Het stuurwiel zal niet terugkeren in zijn oorspronkelijke stand nadat u de machine hebt gedraaid.
Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green terwijl de maai-eenheden ingeschakeld zijn, omdat hierdoor het gras kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een natte green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.
Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Maai in een andere richting dan de voorgaande keer.
Note: Gebruik de gashendel om de snelheid van de machine aan te passen als u de buitenste rand maait. Dit zorgt voor een maairesultaat dat soortgelijk is met de green en 'triplex ring' beperkt.
Note: Let altijd op het weer en de gazonomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.
Wanneer u de buitenste rand gemaaid hebt, tikt u de hendel van de hefinrichting even naar achteren om de messenkooien te stoppen. Rij vervolgens van het gazon. Wanneer alle maai-eenheden van het gazon af zijn, laat u de maai-eenheden omhoog komen.
Note: Zo worden graskluiten op de green tot een minimum beperkt.
Plaats de vlag terug.
Verwijder al het maaisel uit de grasmanden voordat u de machine naar een volgende green rijdt.
Note: Zwaar en vochtig maaisel vormt een overmatige belasting voor de manden en voegt onnodig gewicht toe aan de machine, waardoor de systemen van de machine (motor, het hydraulische systeem, de remmen, enz.) zwaarder worden belast.
Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Reinig de machine na het maaien grondig met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken. Was een hete motor of elektrische aansluitingen niet met water.
Doe het volgende nadat u de machine hebt gereinigd:
Controleer de machine op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen.
Controleer of de maai-eenheden scherp genoeg zijn.
Smeer de remas met SAE 30 olie of een sproeismeermiddel om corrosie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de machine tot tevredenheid blijft werken als u deze de volgende keer gebruikt.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.
In een noodgeval kunt u de machine slepen over een afstand van 0,4 km.
Important: U mag de machine niet sneller dan met 3 tot 5 km per uur slepen om te vermijden dat u het aandrijfsysteem beschadigt. Als u de machine meer dan 0,4 km moet verplaatsen, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.
Als u de machine niet goed onderhoudt, kunnen systemen van de machine voortijdig defect raken en u of omstanders mogelijk letsel toebrengen.
U moet de machine goed onderhouden en in goede staat houden volgens deze instructies.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider controleren. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
Oliepeil controleren. | |||||||
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. | |||||||
Radiateurscherm en radiateur reinigen. | |||||||
Het luchtfilter inspecteren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt. | |||||||
Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Vet in alle smeernippels spuiten.1 | |||||||
Verbindingen van tractie- en remsysteem smeren. | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval. |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De machine is voorzien van smeerpunten die regelmatig moeten worden gesmeerd met nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis. Als de machine in normale omstandigheden wordt gebruikt, moet u alle lagers en lagerbussen na elke 50 bedrijfsuren smeren. Smeer de nippels onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval.
De volgende lagers en lagerbussen van de machine moet worden gesmeerd:
Wielnaaf achter (1) (Figuur 27)
Zwenkwiellager (1) (Figuur 27)
Stuurcilinder (2) (Figuur 27)
Hefarmen (3) (Figuur 28)
Draaipunt van tractiepedaal (1) (Figuur 29)
Draaipunt draagframe (3) (Figuur 30)
Veeg de smeernippel schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus.
Pomp vet in het lager of de lagerbus.
Veeg overtollig vet af.
Smeer vet op de sleufas van de motor van de messenkooi en de hefarm als het maaidek wordt verwijderd voor een onderhoudsbeurt.
Breng elke dag een paar druppels SAE 30 motorolie of een sproeismeermiddel (WD 40) aan op alle draaipunten na deze te hebben gereinigd.
Note: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van het maaidek voor de smeervereisten van de maaidekken.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken; vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 31).
Verwijder het deksel van het luchtfilterhuis.
Voordat u het filter verwijdert, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als u het voorfilter verwijdert.
Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.
Verwijder het voorfilter en vervang het:
Important: Maak een gebruikt filterelement niet schoon.
Controleer het nieuwe filter op schade; een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Trek het oude filter voorzichtig uit de behuizing en gooi het weg.
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Controleer het afdichtingsuiteinde van het filter en de behuizing.
Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Zorg dat het deksel met de vergrendelingen vastzit aan de behuizing (Figuur 31).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De motor wordt verzonden met 3,7 l (inclusief filter) olie in het carter; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat u de motor de eerste keer start.
Gebruik hoogwaardige motorolie die moet beantwoorden aan de volgende specificaties:
vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 10W-30
Alternatieve olie: SAE 15W-40
Toro Premium motorolie met een viscositeit van 10W-30 is verkrijgbaar bij uw dealer. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering Add op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering FULL te brengen. Niet te vol vullen.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 33).
Important: Verwijder de peilstok tijdens het bijvullen van de motor met olie. Als u motorolie bijvult, moet u ervoor zorgen dat er enige afstand is tussen de vulinrichting en de vulopening in het klepdeksel, zoals is aangegeven in Figuur 32. Hierdoor kan er tijdens het vullen lucht ontsnappen, zodat de olie niet overloopt en in de ontluchtingsinrichting terechtkomt.
Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift.
Haal de peilstok uit de buis en controleer het oliepeil.
Note: Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van het klepdeksel en langzaam voldoende olie bijvullen totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.
Plaats de peilstok terug.
Start de motor en laat deze 30 seconden stationair lopen. Zet de motor daarna af. Wacht 30 seconden, herhaal dan stap 2 tot en met 5.
Plaats de vuldop en de peilstok weer stevig op hun plaats.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Verwijder de aftapplug (Figuur 34) en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug.
Verwijder het oliefilter. Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het filter.
Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een 1/2 tot 3/4 slag. Niet te vast draaien.
Het carter met olie vullen, zie Motoroliepeil controleren..
U moet de gebruikte vloeistof en het filter op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de motor uit.
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Open de aftapplug op het brandstoffilter ongeveer één slag en tap eventueel water af (Figuur 35).
Draai de plug weer dicht na het aftappen.
Note: Omdat het water wordt gemengd met dieselbrandstof, tapt u het brandstoffilter af in een geschikte opvangbak en voer de vloeistof op de juiste wijze af.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 36) onder de brandstoftank.
Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd.
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Open de aftapplug van het filter en het ontluchtingsventiel (Figuur 37).
Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.
Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.
Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Draai de aftapplug onderaan de brandstoffilterbus vast en open de brandstofafsluitklep.
Gooi de brandstof en het filter weg volgens de lokale voorschriften.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Sla de machine op in een koele ruimte om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof kan dodelijk zijn bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Controleer het zuurpeil in de cellen van de accu.
Voeg indien nodig gedistilleerd of gedemineraliseerd water toe de cellen van de accu.
Note: Vul de cellen niet hoger dan de onderkant van de sleufring in elke cel.
Reinig de bovenkant van de accu door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld.
Spoel de bovenkant van de accu na het reinigen af met water.
Important: Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de minkabel (-) eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.
De zekeringen van het elektrische systeem van de machine bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 38).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten de voorbanden een spanning van minimaal 0,55 bar tot maximaal 0,83 bar hebben.
De achterband moet een spanning van minimaal 0,55 bar tot maximaal 1,03 bar hebben.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Haal de wielmoeren volgens de aanbevolen onderhoudsintervallen aan met de aanbevolen torsie.
Aantrekkoppel van de wielmoeren: 95-122 N·m
Note: Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u de wielmoeren aan te halen in een kruispatroon.
Als de machine kruipt wanneer het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND staat, moet de contraveer van de neutraalstand worden afgesteld.
Krik het frame omhoog en ondersteun met een blok, zodat een van de voorwielen vrijkomt van de vloer van de werkplaats.
Note: Als de machine is uitgerust met driewielaandrijving, moet u het achterwiel omhoog brengen en blokkeren.
Start de motor, zet de gashendel op LANGZAAM en controleer of het voorwiel dat de vloer niet raakt stilstaat.
Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u als volgt te werk:
Draai beide contramoeren los waarmee de tractiekabel is bevestigd aan het schutbord op de hydrostaat (Figuur 39). Zorg ervoor dat de contramoeren gelijkmatig en voldoende zijn losgedraaid om afstelling mogelijk te maken.
Note: Draai de moer los waarmee de excentriek is bevestigd aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 39).
Zet de schakelhendel in NEUTRAAL en de gashendel op LANGZAAM.
Start de motor.
Draai aan de excentriek totdat de machine niet meer naar voren of naar achteren kruipt.
Als het wielen niet meer draaien, zet u de moer vast waarmee de excentriek en de afstelling worden geborgd (Figuur 39).
Controleer de afstelling met de gashendel op LANGZAAM en SNEL.
Draai vanaf beide kanten van het schutbord de borgmoeren waarmee de tractiekabel is bevestigd aan het schutbord gelijkmatig vast (Figuur 39). Zorg ervoor dat u de kabel niet verdraait.
Note: Als de kabel strak staat wanneer de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND staat, bestaat de kans dat de machine gaat kruipen als u de hendel in de MAAI- of TRANSPORTSTAND zet.
Het tractiepedaal is standaard ingesteld op de maximale transportsnelheid, maar mogelijk moet u het afstellen als het pedaal zijn volledige bereik heeft afgelegd voordat het contact maakt met de pedaalaanslag, of als u de transportsnelheid wilt verlagen.
Om de maximale transportsnelheid te verkrijgen, moet u de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND zetten en het tractiepedaal intrappen. Als het pedaal contact maakt met de pedaalaanslag (Figuur 40) voordat u spanning op de kabel voelt, voer dan de volgende afstelprocedure uit:
Zet de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND en draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat (Figuur 40).
Draai de pedaalaanslag vast totdat deze niet meer tegen het tractiepedaal aan komt.
Houd het transportpedaal licht ingetrapt en stel de pedaalaanslag zodanig af dat deze contact maakt met de pedaalstang, en draai de moeren vast.
Important: De kabel mag niet te strak staan, omdat de kabel dan sneller slijt.
Trap het tractiepedaal in draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat.
Zet de pedaalaanslag losser totdat u de gewenste transportsnelheid hebt verkregen.
Draai de borgmoer aan om de pedaalaanslag vast te zetten.
De machine is afgesteld in de fabriek, maar de snelheid kan desgewenst worden gewijzigd.
Draai de contramoer op de draaitapbout los (Figuur 52).
Draai de moeren los waarmee de vergrendelings- en maaibeugels op het draaipunt van het pedaal zijn bevestigd.
Draai de draaitapbout rechtsom om de maaisnelheid te doen afnemen en linksom om de maaisnelheid te doen toenemen.
Draai de contramoer op de draaitapbout en de moer op het scharnierpunt van het pedaal vast om de afstelling te vergrendelen (Figuur 41). Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het scherm en de radiateur moeten schoon worden gehouden om te voorkomen dat de motor oververhit raakt. Controleer en reinig het scherm en de radiateur dagelijks of indien nodig elk uur. Reinig deze onderdelen vaker in stoffige, vuile omstandigheden.
Verwijder het radiateurscherm (Figuur 53).
Blaas de radiateur schoon met perslucht en doe dit vanaf de zijde met de ventilator.
Reinig het radiateurscherm en monteer het.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De inhoud van het systeem is ongeveer 3,2 liter.
Vul het koelsysteem met een 50/50 oplossing van water en permanente antivries op basis van ethyleenglycol. Controleer het koelvloeistofpeil elke dag vóór het starten van de motor.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Controleer het koelvloeistofpeil (Figuur 43).
Het peil moet tussen de lijnen op de reservetank staan als de motor koud is.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de reservetank en vult u het koelsysteem bij met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de reservetank terug.
Aan beide kanten van de machine bevindt zich een hendel om de rem af stellen zodat u de remmen gelijkmatig kunt afstellen.
Laat de machine vooruitrijden op transportsnelheid en trap het rempedaal in; beide wielen moeten in gelijke mate worden geblokkeerd.
Een remproef in een afgesloten ruimte waar zich andere mensen bevinden, kan letsel veroorzaken.
Controleer de remmen altijd vóór en na de afstelling; doe dit op een ruim, open en vlak terrein waar zich geen personen of obstakels bevinden.
Als de remmen niet gelijkmatig aangrijpen, moet u de remmen afstellen.
Maak de remstangen los door de borgpen en de gaffelpen te verwijderen (Figuur 44).
Draai de contramoer los en stel de gaffel af (Figuur 44).
Monteer de gaffel aan de remas (Figuur 44).
Controleer de vrije slag van het rempedaal. Het rempedaal moet een vrije slag van 13 tot 26 mm hebben voordat de remschoenen contact maken met de remtrommels. Indien nodig moet u nogmaals afstellen totdat het rempedaal de correcte vrije slag heeft.
Laat de machine vooruitrijden op transportsnelheid en trap het rempedaal in; beide remmen moeten in gelijke mate blokkeren. Pas aan indien nodig.
Important: Polijst de remmen elk jaar; zie het hoofdstuk De remmen polijsten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Controleer dat de riem op de goede spanning staat om de goede werking van de machine te verzekeren en onnodige slijtage te voorkomen.
Schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking, en verwijder het contactsleuteltje.
Druk voorzichtig met een duim op de riem tussen de poelies (10 kg). De riem moet 7 tot 9 mm ingedrukt worden. Als dit niet het geval is, voltooi dan de onderstaande procedure om de riemspanning af te stellen:
Draai de bouten los waarmee de wisselstroomdynamo aan de motor en de afstelband is bevestigd.
Controleer de riem op slijtage en schade en vervang deze indien nodig.
Plaats een hefboom tussen de wisselstroomdynamo en het motorblok, trek de wisselstroomdynamo eruit om de juiste riemspanning te verkrijgen en draai de bouten vast.
Het circuit voor het opheffen/neerlaten van het maaidek is uitgerust met een doorstroomregelklep (Figuur 46). Deze klep is in de fabriek zo afgesteld dat deze na ongeveer 3 slagen opengaat. U moet de klep echter wellicht bijstellen in verband met verschillen in de temperaturen van de hydraulische vloeistof, maaisnelheden, enz.
Note: Zorg ervoor dat de hydraulische vloeistof de volledige bedrijfstemperatuur heeft bereikt als u de doorstroomregelklep afstelt.
Breng de stoel omhoog en ga naar de doorstroomregelklep voor het middelste trekframe (Figuur 46) die zich bevindt naast het verdeelstuk van het hydraulische systeem.
Draai de contramoer los die zich bevindt op de stelknop op de doorstroomregelklep.
Draai de knop linksom als het middelste maaidek te laat neerkomt of rechtsom als het middelste maaidek te vroeg neerkomt. Normaal moet u hem niet meer dan 1/32 tot 1/16 van een slag draaien.
Test de afstelling en herhaal stap 3 indien nodig; draai de contramoer aan wanneer u klaar bent.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Important: Ongeacht de soort hydraulische vloeistof die u gebruikt, moet een machine waarmee andere oppervlakken dan greens worden gemaaid, waarmee verticuteerwerkzaamheden worden verricht of die wordt gebruikt bij omgevingstemperaturen boven 29 °C zijn uitgerust met de oliekoeler (onderdeelnr. 104-7701); zie Monteren van de oliekoeler .
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het hydraulische reservoir is in de fabriek gevuld met ongeveer 20,8 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof dagelijks voordat u de machine gaat gebruiken. Als het vloeistofpeil te laag is, voeg dan geschikte vloeistof toe zoals beschreven in de volgende hoofdstukken:
Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus van uw machine of een erkende Toro distributeur voor de onderdeelnummers) |
Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle onderstaande materiaaleigenschappen en industriespecificaties. Het gebruik van synthetische vloeistof wordt afgeraden. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |
Materiaaleigenschappen: | |
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48cSt bij 100 °C 7,9 tot 8,5 |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 tot 160 |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C |
Industriespecificaties: | |
Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te geven bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij uw Mobil verdeler.
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer, onderdeelnr. 44-2500. Wij adviseren de rode kleurstof niet te gebruiken voor biologisch afbreekbare vloeistoffen. Gebruik in plaats daarvan een kleurstof voor voedingsmiddelen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. Zorg ervoor dat de machine afgekoeld is zodat de vloeistof koud is.
Verwijder de dop van het reservoir en controleer het vloeistofpeil. Het vloeistofpeil moet tot aan de onderkant van het filter in de vulbuis staan (Figuur 47).
Als het vloeistofpeil te laag is, vult u het reservoir met de geschikte hydraulische vloeistof totdat het peil de onderzijde van het filter raakt. Niet te vol vullen.
Important: Om verontreiniging van het systeem te voorkomen, moet u de bovenzijde van een container met hydraulische vloeistof reinigen voordat u deze doorprikt. Zorg ervoor dat de tuit en de trechter schoon zijn.
Plaats de dop weer op het reservoir. Neem gemorste vloeistof op.
Important: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart en vervolgens dagelijks.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Inhoud hydraulische vloeistof: 25,7 liter
Als de vloeistof verontreinigd raakt, laat dan uw erkende Toro distributeur het systeem spoelen. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd (Figuur 48). Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter.
Note: Als u de vloeistof niet gaat aftappen, maak de hydraulische slang naar het filter dan los en sluit deze af.
Vul het nieuwe filter met de juiste hydraulische vloeistof, smeer vet op de afdichtingspakking en draai het filter met de hand vast totdat de pakking in contact komt met de cilinderkop. Draai het filter vervolgens nog eens ¾ slag.
Vul het hydraulische reservoir met hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof en Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten stationair lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten. Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil.
U moet de vloeistof en het filter op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet een licht contact zijn over de volledige lengte van de messenkooi en het ondermes; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien moet u de snelheid van de messenkooi (op het verdeelblok, onder de afdekking links van de stoel) juist instellen. U stelt de toerentalregeling van de messenkooien als volgt in:
Kies de maaihoogte waarop de maai-eenheden zijn ingesteld.
Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de omstandigheden.
Gebruik de volgende tabel om het gewenste toerental van de messenkooien te bepalen voor uw maai-eenheden met 5, 8, 11 of 14 messen (Figuur 49).
Kantel de bestuurdersstoel naar voren en ondersteun hem met de steunstang (Figuur 50).
Stel het toerental van de messenkooi in door de knop voor de toerentalregeling van de messenkooien te draaien (Figuur 51) tot de de indicatorpijl het nummer aanwijst dat u bepaald hebt in stap 3.
Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om te compenseren voor de veranderingen in de gazonomstandigheden.
Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw handen en kleding uit de buurt van de messenkooien en andere bewegende onderdelen.
Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Kantel de bestuurdersstoel naar voren en ondersteun hem met de steunstang (Figuur 52).
Stel het contact tussen de messenkooi en ondermes voorlopig zo af, dat u alle te wetten maai-eenheden kunt wetten; zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.
Zet de wethendel in de stand 'R' (Figuur 53).
Draai de knop voor de toerentalregeling van de messenkooien op instelling 1 (Figuur 53).
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Important: Verander het toerental van de motor tijdens het wetten niet; anders kunnen de messenkooien tot stilstand komen. Wet de messenkooien uitsluitend als de motor stationair loopt.
Zet de maai/transporthendel in de NEUTRAALSTAND en duw de maai/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.
Breng de wetpasta aan met een borstel met een lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.
Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op stand 1 of de gewenste snelheid.
Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen en de motor af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen4 tot en met 8.
Herhaal stap 4 tot en met 8 voor alle maai-eenheden die u wilt wetten.
Als u klaar bent, moet u de wethendel terug in de 'F'-stand zetten, de knop voor de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste instelling zetten, de stoel laten zakken en alle wetpasta van de maai-eenheden wassen. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af.
Important: Als u de wethendel na het wetten niet in de 'F'-stand zet, zullen de maaidekken niet omhoog komen of naar behoren werken.
Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u eerst de volgende handelingen verrichten:
Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. Indien nodig: slijp de kooien en snijplaten, zie de Gebruikershandleiding van het maaidek. De snijplaten en de messen van de messenkooien met een roestwerend middel behandelen. Alle smeerpunten smeren of oliën; zie De machine smeren.
Blokken onder wielen plaatsen om de wielgewichten te verwijderen.
De hydraulische vloeistof aftappen en verversen en het filter vervangen. Tevens hydraulische leidingen en aansluitingen controleren. Indien nodig moet u beschadigde onderdelen vervangen, zie Hydraulische slangen en leidingen controleren en Hydraulische slangen en leidingen controleren
Verwijder alle brandstof uit de brandstoftank. Laat de motor lopen totdat deze afslaat door gebrek aan benzine. Brandstoffilterbus vervangen Brandstoffilter vervangen.
Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Bijvullen met verse olie; zie Motorolie verversen en filter vervangen.
Vuil en maaisel verwijderen van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.
Accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Bewaar de accu in een koele omgeving om te voorkomen dat ze snel ontlaadt.
Stal de machine op een warme, droge plaats.