Inleiding

Deze maaier met draaiende messen voor rechtopstaande bediening is bedoeld voor professioneel gebruik of particulier thuisgebruik. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g235457

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de motor van dit product bevatten chemische stoffen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

Instructie

  • Lees of raadpleeg de Gebruikershandleiding en ander instructiemateriaal.

  • Als de bestuurder(s) of de monteur(s) de taal waarin de handleiding is geschreven, niet machtig is (zijn), moet de eigenaar ervoor zorgen dat zij de inhoud van het materiaal begrijpen.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Alle bestuurders en monteurs moeten instructie hebben ontvangen. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van de gebruikers.

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt.

  • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor persoonlijke ongelukken of letsels en materiële schade, en hij kan zulke ongelukken en beschadigingen voorkomen.

Voorbereiding

  • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen u nodig hebt om goed en veilig te werken. Gebruik alleen door de fabrikant goedgekeurde accessoires en werktuigen.

  • Draag geschikte kleding zoals een veiligheidsbril, lange broek, stevige en gripvaste schoenen, veiligheidshandschoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los. Draag geen juwelen.

  • Controleer het terrein waar u de machine zal gebruiken en zorg ervoor dat alle voorwerpen zijn verwijderd van het terrein voordat u deze gebruikt.

  • Betracht bijzondere voorzichtigheid bij het omgaan met brandstof. Deze stoffen zijn ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

    • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik.

    • Als de motor draait mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag geen brandstof worden bijgevuld. Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult. Rook niet in de nabijheid van de machine als de motor draait.

    • U mag de brandstoftank nooit binnenshuis bijvullen of aftappen.

  • Controleer of de dodemansknop, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werken.

Bediening

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Laat de motor niet binnenshuis of in een afgesloten ruimte lopen.

  • Werk uitsluitend bij goed licht en blijf uit de buurt van kuilen en verborgen gevaren.

  • Controleer of alle aandrijvingen in de neutraalstand zijn en de parkeerrem in werking is gesteld voordat u de motor start. Start de motor alleen wanneer u op de bestuurdersstoel zit.

  • Zorg ervoor dat u stevig staat wanneer u deze machine gebruikt, in het bijzonder als u achteruitrijdt. Een slechte grip zou kunnen leiden tot slippen of wegglijden.

  • Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. Op hellingen dient u zijdelings te rijden. De toestand van het gras kan van invloed zijn op de stabiliteit van de machine. Wees voorzichtig als u dicht in de buurt van een steile helling werkt.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u op een helling een bocht maakt of van richting verandert.

  • Breng het maaidek niet omhoog als de maaimessen draaien.

  • Gebruik de machine niet als de afscherming van de aftakas of andere afschermingen niet goed op hun plaats zitten. Zorg ervoor dat alle interlockschakelaars zijn aangebracht, correct zijn afgesteld en naar behoren werken.

  • Bedien de machine nooit terwijl de grasgeleider omhoog staat, of verwijderd of aangepast is, tenzij u een grasvanger gebruikt.

  • Verander nooit de stand van de toerenregelaar van de motor en laat de motor niet te snel draaien.

  • Stop op een vlakke ondergrond, koppel de aandrijvingen af, stel de parkeerrem (indien aanwezig) in werking, en schakel de motor uit voordat u de bedieningspositie verlaat, om wat voor reden dan ook, inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal.

  • Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van het maaidek.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

  • Houd huisdieren en andere mensen uit de buurt van een werkende machine.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt. Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

  • Let op de richting van de afvoer van de machine en laat deze naar niemand wijzen.

  • Gebruik de maaimachine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

Veilig omgaan met brandstof

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met benzine om persoonlijk letsel en materiële schade te voorkomen. Brandstof is uiterst brandbaar en de dampen zijn explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Als de motor draait mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag geen brandstof worden bijgevuld.

  • Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult.

  • Vul de machine niet binnen een gebouw bij met brandstof.

  • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

  • Vul de brandstofhouders niet binnen in een voertuig, op een vrachtwagen of op de laadbak van een aanhanger die voorzien is van een kunststofbekleding. Zet brandstofhouders altijd op de grond en uit de buurt van uw voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze pas op de grond met brandstof bij. Als dit niet mogelijk is, gebruik dan een draagbare brandstofhouder in plaats van een vulpistool.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is.

  • Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden.

  • Giet de brandstoftank niet te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.

Onderhoud en opslag

  • Koppel de aandrijvingen af, trek de parkeerrem aan, stop de motor en verwijder de sleutel of maak de bougiekabel los. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine afstelt, reinigt of repareert.

  • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  • Verwijder gras en vuil van het maaidek, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen.

  • Veeg gemorste olie en brandstof op.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine opslaat.

  • U mag brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis aftappen uit de brandstoftank.

  • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

  • Plaats onderdelen op assteunen indien dit nodig is.

  • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

  • Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.

  • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen met een dikke voering en wees voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

  • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten. Vervang versleten of beschadigde stickers.

Slepen

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Gebruik een hellingbaan van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

  • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. De spanbanden voor en achter dienen naar beneden en van de machine af gericht te zijn.

Veiligheid Toro-maaiers

De volgende lijst bevat specifieke en algemene veiligheidsinformatie voor Toro producten waarvan u op de hoogte moet zijn.

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Toro heeft deze maaimachine ontworpen voor het maaien en fijnmaken van gras of, indien uitgerust met een grasvanger voor het verzamelen van gemaaid gras. Toepassing voor andere doeleinden dan deze kan gevaarlijk zijn voor de bestuurder of omstanders.

Algemeen gebruik

  • Zorg dat er niemand in het werkgebied aanwezig is. Zet de machine af als iemand het gebied betreedt.

  • Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat alle delen afkoelen voordat u onderhoud, instellingen servicewerkzaamheden aan de machine uitvoert.

  • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt, en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

  • Verminder uw snelheid voordat u een bocht maakt en wees extra voorzichtig.

  • Wees voorzichtig bij het rijden in de buurt van stoepen, stenen, wortels of andere obstakels.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is. Wees extra voorzichtig als u de machine in de achteruitstand bedient.

  • Trek niet ruw aan de bedieningselementen, beweeg deze gelijkmatig.

  • Bij het laden en lossen van de machine moet één rijplaat worden gebruikt die breder is dan de machine.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Het is niet toegestaan de machine te gebruiken voor het vervoer van materieel.

Maaien op hellingen

Wees voorzichtig op hellingen en hellingbanen. Als u zich onveilig voelt op een helling, maai deze dan niet.

  • Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied.

  • Kijk uit voor gaten, groeven of bulten. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.

  • Wees voorzichtig in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand van een klip of greppel komt, of als een rand afbrokkelt.

  • Wees extra voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken.

  • Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit.

  • Niet plotseling van snelheid of richting veranderen.

  • Maai dwars op hellingen.

  • Maai nooit op een helling van meer dan 20 graden.

Onderhoud

  • Sla de maaimachine of een brandstofvat nooit op in een ruimte waarin zich open vuur bevindt, zoals een waakvlam van een boiler of een verwarmingsketel.

  • Zorg ervoor dat moeren en bouten goed zijn vastgedraaid, in het bijzonder de bevestigingsbouten van de maaimessen.

  • Veiligheidsvoorzieningen mogen nooit verwijderd of gewijzigd worden. Controleer de goede werking ervan regelmatig. Voer geen handelingen uit die van invloed zijn op de bedoelde werking van een veiligheidsvoorziening of die de bescherming waarin de veiligheidsvoorziening voorziet verminderen.

  • Gebruik originele Toro onderdelen om uw investering te beschermen en de beste prestaties van uw Toro-machine te verzekeren. Toro levert vervangingsonderdelen die precies voldoen aan de fabricagespecificaties van uw machine: betrouwbaarheid gegarandeerd. Kies voor zekerheid originele Toro-onderdelen.

  • Controleren vaak de werking van de remmen. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 91 dBA uit op het gehoor van de gebruiker, met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau is vastgesteld volgens de procedures in ISO 11094.

Trillingsniveau

Hand-arm

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 1,4 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 1,7 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,9 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,65 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,33 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal93-7818
decalbatterysymbols
decal106-5517
decaloemmarkt
decal112-3858
decal116-8775
decal133-4604
decal131-1180
decal131-3507
decal131-3521
decal131-3524
decal131-3528
decal131-3536
decal133-4641
decal131-3525
decal131-3526
decal131-3527

Algemeen overzicht van de machine

g031446

Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Figuur 5) voordat u de motor start en de machine gebruikt.

g031182

Urenteller

De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 5).

Indicators veiligheidssysteem

De symbolen op de urenteller geven met een zwarte driehoek aan dat het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt (Figuur 5).

Accu-indicatielampje

Als het contactsleuteltje gedurende een paar seconden in de stand AAN wordt gezet, wordt de accuspanning weergegeven in het gebied waar normaal de uren worden weergegeven.

Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer het contact is ingeschakeld en wanneer de lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt (Figuur 5).

Gashendel

De gashendel is regelbaar tussen de standen SNEL en LANGZAAM (Figuur 5).

Choke

Gebruik de choke om een koude motor te starten (Figuur 5).

Aftakasschakelaar

Gebruik de messchakelaar (aftakas) om de maaimessen in en uit te schakelen (Figuur 5).

Contactschakelaar

Start de motor van de maaier met de contactschakelaar (Figuur 5). De contactschakelaar heeft drie standen: UIT, LOPEN en START.

Rijhendels

Met de rijhendels kunt u de machine vooruit en achteruit rijden en draaien (Figuur 5).

Brandstofklep

Sluit de brandstofafsluitklep (aan de linkerzijde van de brandstoftank) wanneer u de machine gaat vervoeren of stallen (Figuur 4).

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Breedte met grasgeleider omlaag163 cm
Breedte met grasgeleider omhoog127 cm
Lengte met platform omlaag191 cm
Lengte met platform omhoog155 cm
Hoogte122 cm
Gewicht408 kg

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Veiligheid staat voorop

Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk over veiligheid. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Voorzichtig

Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

g229846

Brandstof bijvullen

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

  • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

  • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

  • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die brandstofdampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult.

  • Brandstofvaten niet in een voertuig of vrachtwagen of op aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren en de afvoer van statische lading kunnen bemoeilijken.

  • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste een machine met een benzinemotor eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

  • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, en niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

  • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact te houden met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat, totdat het bijvullen voltooid is.

Waarschuwing

Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de brandstoftank of een blik met conditioner.

  • Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen.

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  3. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de tankdop.

  4. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis.

    Note: Vul de brandstoftank niet helemaal. Dit geeft de benzine ruimte om uit te zetten.

  5. Draai de tankdop stevig vast. Neem eventueel gemorste brandstof op.

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

Parkeerrem gebruiken

Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. Voor elke gebruik moet u de juiste werking van de parkeerrem controleren.

Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen; zie Remmen afstellen.

Trek de hendel van de parkeerrem naar achteren in om deze in te schakelen (Figuur 7).

Duw de parkeerremhendel naar voren om deze uit te schakelen.

g009465

De aftakasschakelaar bedienen

Gebruik de aftakasschakelaar in combinatie met de rijhendels om de maaimessen in en uit te schakelen.

De maaimessen inschakelen (aftakas)

g031592

De maaimessen uitschakelen (aftakas)

Figuur 9 en Figuur 10 tonen 2 manieren om de maaimessen uit te schakelen.

g009174
g031593

De gashendel bedienen

De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 11).

Gebruik altijd de stand SNEL als u de maaimessen inschakelt met de aftakasschakelaar.

g008946

De choke bedienen

Gebruik de choke om een koude motor te starten.

  1. Trek de knop van de choke uit om deze in te schakelen voordat u de contactschakelaar inschakelt (Figuur 12).

  2. Druk de knop van de choke omlaag om deze weer uit te schakelen nadat de motor is gestart (Figuur 12).

    g008959

De contactschakelaar bedienen

Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 15 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

Note: Mogelijk moet u verschillende keren proberen om de motor te starten als u de motor voor het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal zonder brandstof heeft gezeten.

g031239
g031281

De brandstofafsluitklep gebruiken

Sluit de brandstofafsluitklep tijdens transport, onderhoud en opslag (Figuur 15).

Controleer of de brandstofafsluitklep geopend is als u de motor start.

g031237g031238

Starten van de motor

Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 15 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken.

Note: Mogelijk moet u verschillende keren proberen om de motor te starten als u de motor voor het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal zonder brandstof heeft gezeten.

g033761

De motor afzetten

Voorzichtig

Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

Verwijder altijd het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

Laat de motor 60 seconden stationair draaien met een lage snelheid (schildpad) voordat u de contactsleutel naar UIT draait.

g030982

Important: Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine transporteert of stalt om een brandstoflek te voorkomen. Voordat u de machine stalt, moet u de bougie(s) losmaken om te voorkomen dat iemand per ongeluk de machine start.

Het veiligheidssysteem

Voorzichtig

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om het inschakelen van de maaimessen alleen mogelijk te maken wanneer u 1 van de volgende doet:

  • Zet één van de rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand.

  • Trek de messchakelaar (aftakas) naar de stand AAN.

    Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de maaimessen worden uitgeschakeld als u de rijhendels beweegt of vrij zet in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

    De urenteller is voorzien van symbolen om de gebruikers op de hoogte te stellen dat de onderdelen van het veiligheidssysteem in de juiste stand staan. Als het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt, wordt er een driehoekje verlicht in het betreffende hokje (Figuur 18).

    g031282

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem.
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine gebruikt.

    Note: Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Start de motor; zie Starten van de motor.

    2. Zet de rijhendels in de middelste, ontgrendelde stand.

      Note: De messen mogen niet draaien en de motor moet afslaan.

    3. Start de motor en zet de parkeerrem vrij.

    4. Zet één van de rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand.

    5. Hou de rijhendel in de middelste, onvergrendelde stand, trek de aftakasschakelaar omhoog en laat de schakelaar los.

      Note: De koppeling moet aangrijpen en de maaimessen moeten beginnen te draaien.

    6. Beweeg of zet de rijhendels vrij in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

      Note: De messen moeten stoppen met draaien en de motor moet blijven lopen.

    7. Druk de aftakasschakelaar omlaag en beweeg een van de rijhendels naar de middelste onvergrendelde stand.

    8. Hou de rijhendel in de middelste, onvergrendelde stand, trek de aftakasschakelaar omhoog en laat de schakelaar los.

      Note: De koppeling moet aangrijpen en de maaimessen moeten beginnen te draaien.

    9. Zet de aftakasschakelaar omlaag naar de stand UIT.

      Note: De messen moeten stoppen met draaien.

    10. Zet terwijl de motor loopt de aftakasschakelaar omhoog en laat deze los zonder een van de rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand te houden.

      Note: De messen mogen niet draaien.

    Waarschuwing

    Het bestuurdersplatform is zwaar en kan letsel veroorzaken bij het omhoog of omlaag brengen. Breng het bestuurdersplatform voorzichtig omhoog of omlaag: u kunt gewond raken als u het plots laat vallen.

    • Houd vingers en handen uit de buurt van het scharnierende gedeelte van het platform als het platform omhoog of omlaag wordt bewogen.

    • Zorg ervoor dat het platform wordt ondersteund als u de vergrendelpen eruit trekt.

    • Zorg ervoor dat de vergrendeling het platform houdt als u het inklapt. Druk het platform goed aan zodat de vergrendelpen op de juiste plaats vastklikt.

    • Houd omstanders uit de buurt als u het platform omhoog of omlaag brengt.

    Het platform bedienen

    U kunt de machine gebruiken met het platform omhoog of omlaag. U kunt zelf beslissen welke stand u verkiest.

    de machine bedienen met het platform omhoog

    Gebruik de machine met het platform omhoog in de volgende gevallen:

    • Het maaien bij steile hellingen

    • Het maaien van krappe ruimten waarvoor de machine te lang is

    • Gebieden met laag overhangende takken of obstakels

    • het laden van de machine voor transport

    • het oprijden van een helling

    Om het platform omhoog te brengen, moet u de achterzijde van het platform omhoog trekken zodat de vergrendelpen en -knop op hun plaats vastklikken. Druk het platform goed aan zodat de vergrendelpen op de juiste plaats vastklikt.

    De machine bedienen met het platform omlaag

    Gebruik de machine met het platform omlaag in de volgende gevallen:

    • het maaien van de meeste gebieden

    • het maaien op hellingen

    • het afrijden van een helling

    Om het platform omlaag te brengen, drukt u het platform naar voren tegen het kussen zodat de spanning op de vergrendelpen afneemt en trekt u vervolgens aan de knop om het platform omlaag te brengen (Figuur 19).

    g031026

    Vooruit- en achteruitrijden

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen.

    Important: Rijd de machine achterwaarts over stoepen met enkel één wiel. Voorwaarts over stoepen rijden, kan de machine beschadigen.

    Voorzichtig

    De machine kan erg snel draaien. U kunt daarbij de controle over de machine verliezen, wat kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

    Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    Vooruitrijden

    1. Schakel de parkeerrem uit; zie Parkeerrem gebruiken.

    2. Zet de rijhendels in de middelste, ontgrendelde stand.

      g030983
    3. Beweeg de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 21).

      Note: De motor slaat af als u een rijhendel beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.

      Note: Hoe verder u de rijhendels in een van beide richtingen beweegt, des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.

      Note: Om te stoppen, zet u beide rijhendels terug in de NEUTRAALSTAND.

      g009473

    Achteruitrijden

    1. Zet de beide rijhendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    2. Beweeg de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 22).

      g009474

    De machine stoppen

    Om de machine te stoppen, moet u de rijhendels in de neutraalstand zetten, zet daarna de rechter rijhendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, schakel de aftakas uit en drai het seuteltje naar de stand UIT.

    Stel de parkeerrem in werking als u de machine verlaat; zie Parkeerrem gebruiken. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

    Verwijder altijd het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

    Machine met de hand duwen

    Dankzij de omloopventielen kunt u de machine met de hand duwen zonder dat de motor loopt.

    Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine niet: dit kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken.

    Important: Start of bedien de machine niet terwijl de omloopkleppen geopend zijn. U kunt het systeem beschadigen.

    g030984

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies.

    1. Breng het platform van de machine omhoog voordat u de machine de aanhanger of de vrachtwagen oprijdt.

    2. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    3. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

    4. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

    5. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de rem in werking en sluit de brandstofklep.

    6. Gebruik de metalen bindogen op de machine om de machine goed te bevestigen op de aanhangwagen of de vrachtwagen met banden, kettingen, kabels of touwen (Figuur 24).

      g031300

    De machine laden

    Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die breder is dan de machine. Rij de machine achteruit op de oprijplaat en stap er vooruit af (Figuur 25).

    g031405

    Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke oprijplaten voor elke zijde van de machine.

    Zorg dat de oprijplaat zo lang is dat de hellingshoek niet groter is dan 15 graden (Figuur 26). Op een vlakke ondergrond moet u dus een oprijplaat gebruiken die minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van de maaier blijven haken als de machine van de oprijplaat naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achterover kantelt of dat u de controle verliest. Als u de machine inlaadt op of in de buurt van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de oprijplaat hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk.

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Gebruik één oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke hellingbanen voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de hellingbaan maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

    • Rij de machine achteruit op de oprijplaat en stap er vooruit af.

    • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine op of af een oprijplaat rijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

    g027996

    Het gras zijwaarts afvoeren of mulchen

    Deze maaier is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.

    Gevaar

    Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter of complete grasvanger kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen. Contact met draaiende maaimessen en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

    • Verwijder de grasgeleider niet van het maaidek: hiermee wordt het maaisel afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider moet direct worden vervangen.

    • Steek nooit handen of voeten onder het maaidek.

    • Probeer nooit de uitwerpzone of de maaibladen te reinigen zonder eerst de beugel vrij te zetten en de aftakas uit te schakelen. Draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder verder het contactsleuteltje en koppel de bougiekabel(s) af van de bougie(s).

    Maaihoogte instellen

    U kunt de maaihoogte instellen van 38 tot 127 mm, in stappen van 6 mm.

    Note: Als u een maaihoogte van minder dan 51 mm gebruikt, verslijt de riem van het maaidek sneller. Kies indien mogelijk steeds een maaihoogte van meer dan 51 mm.

    g030985

    Afvoerplaat instellen

    U kunt de uitworp van de maaier aanpassen aan de maaiomstandigheden. Zorg ervoor dat u de sluitnok en de plaat zodanig plaatst dat u het beste maairesultaat verkrijgt.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de moer los om de plaat te verstellen (Figuur 28).

    4. Verstel de plaat en de moer in de sleuf tot de gewenste afvoerstand is bereikt.

      g012676

    Stand van afvoerplaat instellen

    De volgende figuren zijn uitsluitend bedoeld als aanbeveling voor gebruik. De instelling is afhankelijk van de grassoort, het vochtgehalte en de hoogte van het gras.

    Note: Als het motorvermogen afneemt en de rijsnelheid van de maaimachine hetzelfde blijft, opent u de plaat.

    Stand A

    Dit is de volledig achterwaartse (zie Figuur 29). Gebruik deze stand in de volgende gevallen:

    • Maaiomstandigheden met kort, licht gras

    • Droge omstandigheden

    • Kleiner maaisel

    • Werpt maaisel verder weg van de maaimachine

      g012677

    Stand B

    Gebruik deze stand als u het maaisel opvangt (Figuur 30).

    g012678

    Stand C

    Dit is de volledig open stand (Figuur 31). Gebruik deze stand in de volgende gevallen:

    • Maaiomstandigheden met hoog, dicht gras

    • Natte omstandigheden

    • Vermindert het energieverbruik van de motor

    • Maakt hogere rijsnelheid mogelijk in zware omstandigheden

      g012679

    Middelgrote gewichtenset gebruiken

    • Bevestig gewichten om de balans te verbeteren. U kunt gewichten toevoegen of verwijderen naar uw voorkeur of om optimale prestaties te bereiken bij verschillende maaiomstandigheden.

    • 1 gewicht toevoegen of verwijderen tot u de gewenste hantering en balans vindt.

    Note: Neem contact op met een erkende Service Dealer om een set gewichten te bestellen.

    Waarschuwing

    Overmatige gewichtsveranderingen kunnen de hantering en de bediening van de machine beïnvloeden. Dit kan ernstig letsel bij u of omstanders tot gevolg hebben.

    • Voer gewichtsveranderingen slechts in kleine stappen uit.

    • Controleer de maaier na elke gewichtsverandering om er zeker van te zijn dat u de machine veilig kan bedienen.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen.
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
  • Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • De wielmoeren controleren.
  • De moeren van de wielnaven controleren.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem.
  • Oliepeil controleren.
  • Reinig het luchtinlaatrooster.
  • Controleer de remmen.
  • Controleer de maaimessen.
  • Reinig het maaidek.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de vonkenvanger (indien aanwezig).
  • De bandenspanning controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen.
  • De bougies controleren, reinigen en afstellen.
  • Controleer de accu.
  • Controleer de koppeling.
  • Koelribben en uitlaatringen controleren en reinigen.
  • Controleer de drijfriem van het maaidek.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Het motoroliefilter vervangen.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het voorfilter.
  • Controleer het hoofdluchtfilter
  • Om de 300 bedrijfsuren
  • Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende servicedealer.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het hoofdluchtfilter.
  • Stel de lager van het draaipunt van het zwenkwiel af.
  • De moeren van de wielnaven controleren.
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • De transmissieriem vervangen.
  • Vóór de stalling
  • Werk beschadigde oppervlakken bij.
  • Alle bovengenoemde onderhoudsprocedures moeten worden uitgevoerd voordat de machine wordt opgeslagen.
  • Jaarlijks
  • De draaipunten van de voorste zwenkwielen smeren (dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • De zwenkwielnaven smeren.
  • Rijhendels smeren met vet.
  • Breng anti-seize smeermiddel aan op de knoppen van het kussen.
  • Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los van de bougies voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Het kussen losmaken om toegang te krijgen tot de achterzijde

    Het stootkussen kan worden losgemaakt om toegang te krijgen tot de achterzijde van de machine en onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren.

    1. Breng het platform omlaag.

    2. Zet de draaiknoppen aan weerszijden van de machine los (Figuur 32).

      g032556
    3. Verwijder het stoorkussen en laat het zakken op het platform.

    4. Voer de onderhoudswerkzaamheden uit op de machine of pas de instellingen aan.

    5. Breng het kussen omhoog en schuif het op de pennen aan beide zijden van de machine.

    6. Draai de knoppen vast.

    Smering

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de smeernippels met een doek.

      Note: Indien nodig verf van de voorkant van de nippel(s) afkrabben.

    4. Zet een smeerpistool op de nippel.

    5. Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten komt.

    6. Veeg overtollig vet weg.

    Draaipunten van de voorste zwenkwielen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • De draaipunten van de voorste zwenkwielen smeren (dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
    1. Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van de zwenkwielen bij; zie Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen.

      Note: Plaats de stofkap pas terug als u klaar bent met het smeren van de draaipunten van de zwenkwielen.

    2. Verwijder de zeskantige plug.

    3. Draai een smeernippel in de opening.

    4. Pomp smeervet in de smeernippel totdat er vet bij het bovenste lager naar buiten komt.

    5. Trek de smeernippel uit de opening.

    6. Plaats de zeskantige plug en de stofkap.

    De zwenkwielnaven smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • De zwenkwielnaven smeren.
    1. Schakel de motor uit, wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Verwijder het zwenkwiel uit de zwenkwielvorken.

    3. Verwijder de afdichtinghouders uit de wielnaaf (Figuur 33).

      g006115
    4. Verwijder 1 afstandsmoer van de as van het zwenkwiel.

      Note: Er is afdichtkit aangebracht tussen de afstandsmoeren en de as. Verwijder de as (terwijl de andere afstandsmoer er nog aan bevestigd is) van de wielconstructie.

    5. Wrik de afdichtingen los, inspecteer de lagers op slijtage of beschadigingen en vervang deze indien nodig.

    6. Smeer de lagers met smeervet voor algemene doeleinden.

    7. Plaats 1 lager en 1 nieuwe afdichting in het wiel.

      Note: Vervang de pakkingen.

    8. Als beide afstandsmoeren van de as zijn verwijderd (of afgebroken), breng dan afdichtkit aan op 1 van de afstandsmoeren en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.

      Note: Draai de afstandmoer niet volledig tot het einde van de as. Laat een afstand van ongeveer 3 mm vrij tussen het buitenste oppervlak van de afstandsmoer en het einde van de as binnen de moer.

    9. Plaats de as met de moer in het wiel aan de zijde van het wiel met de nieuwe afdichting en het nieuwe lager.

    10. Laat het open uiteinde van het wiel omhoog wijzen en vul het gebied rond de as aan de binnenzijde van het wiel met smeervet voor algemene doeleinden.

    11. Plaats het tweede lager en een nieuwe afdichting in het wiel.

    12. Breng afdichtkit aan op de tweede afstandsmoer en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.

    13. Draai de moer aan met een torsie van 8-9 N·m, draai de moer los en draai deze opnieuw vast met een torsie van 2-3 N·m.

      Note: Zorg ervoor dat de as niet buiten de moeren steekt.

    14. Plaats de afdichtinghouders op de wielnaaf en steek het wiel in de zwenkwielvork.

    15. Monteer de zwenkwielbout en draai de moer volledig vast.

    Important: Controleer de afstelling van het lager regelmatig om schade aan de afdichting en het lager te voorkomen. Laat hierbij het zwenkwiel draaien. Het wiel mag niet vrij ronddraaien (meer dan 1 of 2 omwentelingen) of zijspeling hebben. Als het wiel blijft doordraaien, moet u de torsie van de afstandsmoer afstellen totdat het wiel lichte weerstand ondervindt, en afdichtkit voor schroefdraad aanbrengen.

    Rijhendels smeren met vet

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • Rijhendels smeren met vet.
  • Breng anti-seize smeermiddel aan op de knoppen van het kussen.
  • Smeer de kogelverbinding van de dodemanshendel en de lagers van de beide rijhendels.

    Note: Breng een druppel olie aan tussen de beugels van de hendel om de draaibus in de draaibuis te smeren.

    g228034

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het voorfilter.
  • Controleer het hoofdluchtfilter
  • Om de 300 bedrijfsuren
  • Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende servicedealer.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het hoofdluchtfilter.
  • Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Filters verwijderen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Druk omlaag om de bevestigingsklemmen van het luchtfilter te openen en trek het luchtfilterdeksel van de behuizing van het luchtfilter (Figuur 35).

    4. Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met perslucht.

    5. Schuif het voorfilter voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing (Figuur 35).

      Note: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing stoot.

    6. Verwijder het hoofdfilter alleen als u van plan bent het filter te vervangen.

      Important: Probeer het hoofdfilter niet te reinigen. Als het hoofdfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd. U moet dan beide filters vervangen.

    7. Inspecteer het filterelement op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken.

      Note: Gaten in het filter zijn herkenbaar als lichte plekken.

      Note: Gooi het filter weg als het beschadigd is.

      g026970

    Onderhoud van het voorfilter

    1. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.

    2. Vervang het papierelement als het is beschadigd.

      Note: U mag het papierelement niet reinigen.

    Onderhoud van het hoofdluchtfilter

    Reinig het hoofdluchtfilter niet, maar vervang het.

    Important: Probeer het hoofdfilter niet te reinigen. Als het hoofdfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd. U moet dan beide filters vervangen.

    Filters monteren

    Important: U mag de motor nooit laten lopen zonder dat beide luchtfilters en het deksel zijn gemonteerd om beschadiging van de motor te voorkomen.

    1. Als u nieuwe filters monteert, moet u elk filter controleren op transportschade.

      Note: Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt.

    2. Als u het hoofdfilter vervangt, schuif het dan voorzichtig in de filterbehuizing (Figuur 35).

    3. Schuif het voorfilter voorzichtig over het hoofdfilter (Figuur 35).

    4. Zorg ervoor dat het filter volledig vastzit door de buitenring van het filter tijdens de montage aan te drukken.

      Important: Druk niet op het zachte midden van het filter.

    5. Plaats het luchtfilterdeksel met het ontluchtingsventiel omlaag en draai het zo dat de bevestigingsklemmen het deksel op de juiste plaats vergrendelen (Figuur 35).

    Motorolie verversen

    Motorolietype

    Type olie: Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Motoroliecapaciteit:2,1 liter met filter; 1,8 liter zonder filter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g004216

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Important: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Laat de motor nooit lopen als de olie lager staat dan de onderste markering, omdat de motor daardoor beschadigd kan raken.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Controleer het oliepeil zoals wordt getoond in (Figuur 37).

      g031341g027659

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen.
  • Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    1. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.

    2. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Ververs de motorolie zoals wordt getoond in Figuur 38.

      g031341g031447
    5. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 39).

      g027660
    6. Start de motor en rijd naar een vlak gebied.

    7. Controleer het oliepeil opnieuw.

    Het motoroliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Het motoroliefilter vervangen.
  • Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    1. Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Het motoroliefilter vervangen.

    2. Vervang het motoroliefilter (Figuur 40).

      g031341g027477

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai het filter nog 3/4 slag extra vast.

    3. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie Motorolietype.

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • De bougies controleren, reinigen en afstellen.
  • Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert.

    Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien nodig nieuwe bougies.

    Type voor alle motoren: NGK® BPR4ES of een equivalent type

    Elektrodenafstand: 0,75 mm

    Bougies verwijderen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de bougies zoals wordt getoond in Figuur 41.

      g031449g027478

    Bougie controleren

    Important: Maak de bougie(s) niet schoon. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,75 mm.

    g027479

    Bougie monteren

    g027661

    Vonkenvanger controleren

    Indien aanwezig
    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de vonkenvanger (indien aanwezig).
  • Waarschuwing

    Hete onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen benzinedampen ontsteken, zelfs nadat u de motor hebt afgezet. Hete deeltjes die tijdens het gebruik van de motor uit de uitlaat komen, kunnen ontvlambaar materiaal ontsteken, waardoor lichamelijk letsel of materiële schade kan ontstaan.

    Vul geen brandstof bij en laat de motor niet lopen totdat de vonkenvanger is geplaatst.

    1. Schakel de motor uit, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.

    2. Wacht tot de geluiddemper is afgekoeld.

    3. Als u scheuren ziet in het scherm of in de lassen moet u de vonkenvanger vervangen.

    4. Als het scherm verstopt raakt, verwijder dan de vonkenvanger en schud de deeltjes eruit. Reinig het scherm met een staalborstel (laat het scherm indien nodig weken in oplosmiddel).

    5. Plaats de vonkenvanger terug op de uitlaat.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    U kunt de brandstoftank aftappen door de tank te verwijderen en de brandstof uit de vulbuis te gieten; zie Brandstoftank verwijderen. U kunt de brandstoftank ook aftappen met een hevel. Ga dan te werk zoals beschreven in de onderstaande procedure.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank om te voorkomen dat de brandstoftank verontreinigd raakt (Figuur 44).

    4. Verwijder de dop van de brandstoftank.

    5. Steek een sifonpomp in de brandstoftank.

    6. Tap met behulp van de sifonpomp de brandstof in een schone jerrycan (Figuur 44).

    7. Neem eventueel gemorste brandstof op.

      g031397

    Brandstoftank verwijderen

    1. Breng het platform omlaag.

    2. Zet het kussen los; zie Het kussen losmaken om toegang te krijgen tot de achterzijde.

    3. Verwijder de dwarsbeugel.

      g031413
    4. Verwijder de brandstoftank en zet deze op het bestuurdersplatform.

      Note: Als u de brandstoftank van de machine wilt nemen, maak dan de brandstof- en ontluchtingsleidingen bovenaan de tank los.

    Onderhoud van het brandstoffilter

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Na verwijdering mag u een vuil filter niet opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    Note: Neem eventueel gemorste brandstof op.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Sluit de brandstofafsluitklep; zie De brandstofafsluitklep gebruiken

    4. Vervang het brandstoffilter zoals wordt getoond in Figuur 46.

      g027518

    Onderhoud elektrisch systeem

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de accu.
  • Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Veeg de accubehuizing schoon met een tissue. Als de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.

    Spanning: 12 V

    Waarschuwing

    CALIFORNIË

    Proposition 65 Waarschuwing

    Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

    Gevaar

    U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de accu zoals getoond in Figuur 47.

      g030988

    Accu monteren

    Plaats de accu zoals wordt getoond in Figuur 48.

    g030989

    Accu opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,265) om te voorkomen dat de accu beschadigd wordt bij temperaturen onder 0 °C.

    1. Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Accu verwijderen.

    2. Zuurpeil controleren.

    3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst.

    4. Laad de accu één uur op bij 25–30 A of 6 uur bij 4–6 A.

    5. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 49).

    6. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie Accu monteren.

      Note: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben.

      g000538

    Onderhoud van de zekeringen

    Het elektrische systeem is beveiligd met zekeringen en vereist geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    1. Maak het kussen los van de achterzijde van de machine.

    2. Trek de zekering eruit om deze te verwijderen of te vervangen (Figuur 50).

    3. Maak het kussen vast aan de achterzijde van de machine.

      Note: Zorg ervoor dat een zekering van het juiste type is gemonteerd Figuur 50.

      g031414

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De sporing afstellen

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    1. Duw beide rijhendels even ver naar voren.

    2. Ga na of de machine naar een kant trekt.

      Note: Indien dit het geval is, moet u de machine stoppen en de parkeerrem in werking stellen.

    3. Maak het kussen los van de achterzijde van de machine; zie Het kussen losmaken om toegang te krijgen tot de achterzijde.

      Note: Om er beter bij te kunnen, kunt u de brandstoftank verwijderen; zie Brandstoftank verwijderen.

    4. Draai de linker regelstang telkens een kwart draai tot de machine recht spoort (Figuur 51).

      Note: Als de machine naar rechts trekt, kort dan de regelstang in door deze naar rechts te draaien. Als de machine naar links trekt, maak de regelstang dan langer door deze naar links te draaien.

      Note: Draai alleen aan de linker regelstang om de snelheid van het linkerwiel te laten overeenkomen met de snelheid van het rechterwiel. Stel de snelheid van het rechterwiel niet in, omdat hierdoor de rechter rijhendel niet meer in het midden van de sleuf voor de neutraalstand in het bedieningspaneel staat.

      Important: Draai de regelstang niet te ver, omdat de machine hierdoor kan gaan kruipen in de neutraalstand.

      g031531
    5. Controleer of de machine recht spoort en stel de stang af zoals nodig.

      Note: Als u er niet in slaagt de machine recht te laten sporen door middel van de linker regelstang, neem dan contact op met uw erkende servicedealer.

    6. Controleer of de machine niet kruipt in de neutraalstand wanneer de parkeerrem uitgeschakeld is.

    7. Plaats de brandstoftank terug als u deze hebt verwijderd.

    8. Plaats het kussen.

    De bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De bandenspanning controleren.
  • De juiste bandenspanning voor de achterbanden is 0,83 tot 0,97 bar.

    Important: Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten.

    Note: De voorbanden zijn semi-pneumatisch en hoeven niet op spanning te worden gehouden.

    g001055

    Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Stel de lager van het draaipunt van het zwenkwiel af.
    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de borgmoer aan (Figuur 53).

    4. Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak liggen, en draai deze vervolgens een ¼ slag terug om de voorspanning op de lagers correct af te stellen (Figuur 53).

      Important: Zorg ervoor dat de veerringen goed zijn geplaatst, zoals getoond in Figuur 53.

    5. Plaats de stofkap (Figuur 53).

      g001297

    Onderhoud van zwenkwielen en lagers

    De zwenkwielen draaien op een rollager ondersteund door een spanbus. Als het lager steeds goed gesmeerd blijft, is de slijtage minimaal. Als u nalaat het lager goed te smeren, zal deze snel gaan slijten. Als een zwenkwiel gaat wiebelen is er meestal een lager versleten.

    1. Verwijder de moer en de bout waarmee het zwenkwiel is bevestigd aan de zwenkwielvork (Figuur 54).

      g009453
    2. Verwijder 1 lagerbus. Trek vervolgens de spanbus en de rollager uit de wielnaaf (Figuur 54).

    3. Verwijder de andere bus uit de wielnaaf en verwijder eventueel vet en vuil uit de wielnaaf (Figuur 54).

    4. Inspecteer het rollager, de bussen, spanbussen en de binnenzijde van de wielnaaf op slijtage.

      Note: Vervang beschadigde of versleten onderdelen (Figuur 54).

    5. Plaats 1 bus in de wielnaaf (Figuur 54).

    6. Smeer het rollager en de spanbus en schuif deze in de wielnaaf (Figuur 54).

    7. Schuif de tweede bus in de wielnaaf (Figuur 54).

    8. Plaats het zwenkwiel in de zwenkwielvork en bevestig het wiel met de wielbout en borgmoer (Figuur 54).

    9. Draai de borgmoer vast tot de spanbus tegen de binnenzijde van de zwenkwielvork rust (Figuur 54).

    10. Smeer de nippel op het zwenkwiel.

    Opvulstuk van de koppeling verwijderen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de koppeling.
  • Als de koppelingsrem is versleten tot het punt waarop de koppeling niet meer consistent aangrijpt, kunt u het opvulstuk verwijderen om de levensduur van de koppeling te verlengen (Figuur 55).

    g010869
    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Blaas met perslucht al het vuil onder de remstang en rond de afstandsstukken van de rem weg.

      g010868
    4. Controleer de staat van de bedrading van de kabelboom, de aansluitingen en de polen. Reinig of repareer deze indien nodig.

    5. Controleer dat er 12 V op de koppelingsconnector staat als u de aftakasschakelaar inschakelt.

    6. Meet de opening tussen de rotor en de armatuur. Als de opening groter is dan 1 mm, ga dan als volgt te werk:

      1. Draai beide montagebouten een halve tot een hele slag los zoals wordt getoond in Figuur 57.

        Note: Verwijder de remstang niet van de veldafdekking/armatuur. De remstang is versleten rond de armatuur en moet blijven passen nadat u het opvulstuk hebt verwijderd om voldoende remkoppel te garanderen.

        g010870
      2. Verwijder het opvulstuk met een punttang of met de hand.

        Note: Gooi het opvulstuk niet weg totdat u zeker weet dat de koppeling naar behoren werkt.

        g010871
      3. Blaas met perslucht al het vuil onder de remstang en rond de afstandsstukken van de rem weg.

      4. Haal elke bout (M6 x 1) aan met een torsie van 12,8 tot 14,2 N·m.

      5. Gebruik een voelermaat van 0,254 mm dik om aan beide zijden van de remstang te controleren of er een opening is tussen de rotor en de armatuur, zoals getoond in Figuur 59 en Figuur 60.

        Note: Vanwege de manier waarop de rotor en armatuur slijten, met pieken en dalen, is het soms moeilijk om de werkelijke opening te meten.

        g010872
        g010873
        • Als de opening kleiner is dan 0,254 mm, plaats dan het opvulstuk terug en raadpleeg het hoofdstuk .

        • Als de opening groot genoeg is, ga dan verder met de veiligheidscontrole in stap 6.

      6. Voer de volgende veiligheidscontrole uit:

        1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.

        2. Controleer of de messen niet ingeschakeld worden als de aftakasschakelaar in de stand UIT staat en de koppeling is uitgeschakeld.

          Note: Als de koppeling niet wordt uitgeschakeld, plaats dan het opvulstuk terug, en raadpleeg hoofdstuk .

        3. Schakel de aftakasschakelaar 10 keer achter elkaar in en uit om te controleren of de koppeling juist functioneert.

          Note: Als de koppeling niet goed kan worden ingeschakeld, raadpleeg dan het hoofdstuk .

    De wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • De wielmoeren controleren.
  • Controleer de wielmoeren en draai ze vast met een torsie van 115 tot 142 N·m.

    De moeren van de wielnaven controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • De moeren van de wielnaven controleren.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • De moeren van de wielnaven controleren.
  • Controleer de moeren van de wielnaven en draai ze vast met een torsie van 286 tot 352 N·m.

    Onderhoud koelsysteem

    Luchtinlaatrooster reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het luchtinlaatrooster.
  • Verwijder vóór elk gebruik aangekoekt gras, vuil of andere rommel van de cilinder en de koelribben van de cilinderkop, het luchtinlaatrooster op het uiteinde van het vliegwiel en de regelhendels en de koppeling van de carburateur. Dit draagt bij tot een adequate koeling en een correct motortoerental en verkleint de kans dat de motor oververhit raakt of mechanische schade oploopt.

    Het koelsysteem reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Koelribben en uitlaatringen controleren en reinigen.
    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder het luchtinlaatrooster en de ventilatorbehuizing (Figuur 61).

    4. Verwijder vuil en gras van de machineonderdelen.

    5. Monteer het luchtinlaatrooster en de ventilatorbehuizing (Figuur 61).

      g031343

    Onderhouden remmen

    Onderhoud van de rem

    Voor elk gebruik moet u de remmen controleren op een horizontaal oppervlak en op een helling.

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.

    Important: Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen.

    De parkeerrem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de remmen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de rem vrij.

    4. Schakel de remhendel in en controleer of de machine beweegt.

    5. Stel de rem af indien dit nodig is.

    Remmen afstellen

    1. Verwijder de brandstoftank; zie Brandstoftank verwijderen.

    2. Zet de bout op de kabelklem aan de linkerzijde van de machine los.

      g031396
    3. Trek de kabels strak.

    4. Draai de moer vast.

    5. Monteer de brandstoftank, de dwarsbeugel en het kussen.

    Onderhoud riemen

    Drijfriem van maaidek vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de drijfriem van het maaidek.
  • Tekenen dat een riem versleten is, zijn: een gierend geluid tijdens het draaien van de riem, slippende messen bij het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de 4 slotbouten en 4 moeren waarmee de 2 zijkappen aan de drijfriemkappen zijn bevestigd (Figuur 63).

      g033762
    4. Verwijder de bout waarmee de 2 riemkappen verbonden zijn (Figuur 64).

      g033764
    5. Verwijder de 6 bouten waarmee de riemkappen aan het maaidek zijn bevestigd los, en schuif de riemkappen onder de kap van de spanpoelie uit (Figuur 65).

      g033766
    6. Verwijder de riem.

    7. Monteer de riem en leid hem zoals afgebeeld in Figuur 66.

      g033767
    8. Plaats de riemkappen met 6 bouten (Figuur 65).

    9. Monteer de bout waarmee de 2 riemkappen verbonden zijn (Figuur 64).

    10. Monteer de 2 zijkappen op de riemkappen; gebruik hierbij de 4 slotbouten en 4 moeren (Figuur 63).

    De transmissieriem vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • De transmissieriem vervangen.
    1. Verwijder de brandstoftank; zie Brandstoftank verwijderen.

    2. Verwijder de dop van het hydraulische reservoir.

    3. Zoek de aftappluggen onderaan de transmissie en plaats een opvangbak onder de plug (Figuur 67).

      g031402
    4. Laat de hydraulische vloeistof uit de machine lopen.

    5. Verwijder de onderste hydraulische slang (Figuur 68).

      g031345
    6. Verwijder de spanveer (Figuur 68).

      Voorzichtig

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Zet een veiligheidsbril op en wees voorzichtig als u de veer verwijdert.

    7. Verwijder de maaidekriem van de koppeling en de aanslag van de koppeling (Figuur 68).

    8. Plaats de nieuwe riem.

    9. Plaats de spanveer en de onderste hydraulische slang.

    10. Monteer de aftappluggen en draai deze vast met een torsie van 22 tot 27 N·m.

    11. Vul hydraulische vloeistof bij tot de bijvul-markering.

    12. Plaats de dop van het hydraulische reservoir.

    13. Laat de machine 10 minuten lopen en controleer of de hydraulische vloeistof het juiste peil heeft.

    Onderhoud bedieningsysteem

    Rijhendels afstellen

    Als de rijhendels niet op één horizontale lijn staan, moet u de rechterrijhendel afstellen.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Duw de rijhendels omlaag uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND (Figuur 69).

    4. Controleer of de rechter rijhendel horizontaal uitgelijnd is met de linker rijhendel (Figuur 69).

      g009436
    5. Om de rijhendels horizontaal te verstellen, moet u de nok verstellen.

    6. Maak het kussen los van de achterzijde van de machine.

    7. Draai de moer los waarmee de nok is bevestigd (Figuur 70).

      g031538
    8. Verstel de nok totdat deze is uitgelijnd met de linker rijhendel en draai de moer van de nok vast.

      Note: Beweeg de nok rechtsom (in de verticale stand) om de hendel te laten zakken, en linksom (in de verticale stand) om de hendel omhoog te brengen.

      Important: Zorg ervoor dat het vlakke gedeelte van de nok niet boven een verticale stand gaat (links noch rechts); anders kunt u de schakelaar beschadigen.

    9. Herhaal stappen 3 tot en met 8 voor de linker rijhendel.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Specificaties van het hydraulische systeem

    Type hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL 500 hydraulische vloeistof

    Inhoud van het hydraulische systeem: 4,7 liter

    Important: Gebruik de voorgeschreven vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen het systeem beschadigen.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Note: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof terwijl de vloeistof koud is.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de aftakas uit en zet de motor af.

    3. Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en stel de parkeerrem in werking voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Reinig het gebied rond de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 71).

      g031401
    5. Verwijder de dop van de vulbuis (Figuur 71).

      Note: Kijk in de vulbuis om het vloeistofpeil in het reservoir te controleren.

    6. Vul het reservoir bij met vloeistof totdat het peil de bijvul-markering bereikt.

    7. Plaats de dop terug op de vulbuis.

      Waarschuwing

      Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

      • Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.

      • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

      • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

      • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

      • Controleer of alle hydraulische slangen in goede staat verkeren en dat alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    De hydraulische vloeistof en filters vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
  • Vervang de hydraulische vloeistof vaker in zware omstandigheden of in een warme werkomgeving. Neem contact op met een erkende servicedealer om een hydraulische set te bestellen waarmee u de hydraulische filters kunt vervangen.

    Waarschuwing

    Warme hydraulische vloeistof kan ernstige brandwonden veroorzaken.

    Laat de hydraulische vloeistof afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden verricht aan het hydraulische systeem.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de brandstoftank; zie Brandstoftank verwijderen.

    4. Verwijder de dop van het hydraulische reservoir.

    5. Zoek de aftapplug onderaan de transmissies en plaats een opvangbak onder de pluggen (Figuur 72).

      g032671
    6. Verwijder de aftappluggen.

    7. Laat al de hydraulische vloeistof uit de machine lopen.

    8. Verwijder de dop van het hydraulische filter en het filter van de transmissies.

    9. Monteer nieuwe hydraulische filters; richt de veerzijde naar buiten en plaats de filterdoppen.

    10. Monteer de aftappluggen en draai deze vast met een torsie van 22 tot 27 N·m.

    11. Zet de ontluchtingspluggen in de transmissies los zodat ze loszitten en wiebelen (Figuur 73).

      Note: Hierdoor kan het hydraulische systeem ontluchten terwijl u hydraulische vloeistof bijvult.

      g031544
    12. Voeg langzaam vloeistof toe aan de hydraulische tank tot ze uit 1 van de ontluchtingspluggen begint te stromen.

      Important: Gebruik de in Specificaties van het hydraulische systeem voorgeschreven vloeistof of een gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

      Important: Hou het vloeistofpeil in de hydraulische tank in de gaten en giet de tank niet te vol.

    13. Zet de ontluchtingspluggen vast.

    14. Plaats de dop op de hydraulische tank.

    15. Monteer de brandstoftank.

    16. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.

    17. Zet de motor af en controleer op lekkages.

      Note: Als een of beide wielen niet willen draaien, raadpleeg dan Hydraulische systeem ontluchten.

    Hydraulische systeem ontluchten

    Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan noodzakelijk zijn het systeem te ontluchten als de vloeistof wordt ververst of nadat er werkzaamheden zijn verricht aan het systeem.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng de achterzijde van de machine omhoog op assteunen tot de aandrijfwielen van de grond komen.

    4. Start de motor en zet de gashendel op stationair.

      Note: Als het wiel niet draait, kunt u helpen door de band voorzichtig naar voren te draaien.

    5. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en giet indien nodig vloeistof bij om het correcte peil te handhaven.

    6. Herhaal dit bij het andere wiel.

    Onderhoud van het maaidek

    Onderhoud van de maaimessen

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Waarschuwing

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de messen uit en stel de parkeerrem in werking. Draai het contactsleuteltje op UIT. Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de maaimessen.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 74).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    3. Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.

    4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 74).

      g006530

    Controle op kromme messen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

    4. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, stand A, van de messen (Figuur 75).

      g000975
    5. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.

    6. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 4.

      Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 4 en stap 5 mag niet meer dan 3 mm zijn.

      Note: Als dit verschil meer dan 3 mm bedraagt, moet u het mes vervangen.

      Waarschuwing

      Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.

      • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.

      • Vijl de snijranden of het oppervlak van het mes niet en maak er geen scherpe inkepingen in.

    Maaimessen verwijderen

    Vervang de maaimessen als ze een vast voorwerp raken en als ze uit balans of krom zijn. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 76).

      g004536

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 77).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000276
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 78).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans.

      g000277
    3. Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 76).

    4. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 79).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de veerschijf en de mesbout (Figuur 79).

      Note: De conus van de veerschijf moet worden gemonteerd op de boutkop (Figuur 79).

    3. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 150 N·m.

      g004536

    Maaidek horizontaal stellen

    De machine gebruiksklaar maken

    Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u het maaidek installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.

    Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en dan voor/achter.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.

    3. Controleer de bandenspanning van beide aandrijfbanden; zie De bandenspanning controleren.

    4. Controleer of er verbogen maaimessen zijn; verwijder en vervang eventueel verbogen maaimessen; zie Onderhoud van de maaimessen.

    5. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    Horizontale maaidekhoogte controleren

    1. Breng de achterbanden op de juiste spanning.

    2. Controleer of de bladen niet zijn verbogen; zie Controle op kromme messen.

    3. Zet de maaimessen horizontaal.

    4. Meet bij de punten B en C. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 80).

      g006888
    5. Het verschil tussen de meting van punt B en punt C mag niet meer dan 6 mm bedragen.

      Note: Als dit niet het geval is, raadpleeg dan Het maaidek zijdelings horizontaal stellen.

    Het maaidek zijdelings horizontaal stellen

    1. Draai de zijmoer en de contramoer los in de gaffels die u wilt afstellen (Figuur 81).

      g031415
    2. Draai aan de bovenste bout van de gaffels om de hoogte van het maaidek af te stellen (Figuur 81).

      Note: Draai de bouten rechtsom om het maaidek hoger in te stellen; draai de bout linksom om het te verlagen.

    3. Draai de contramoeren en de zijbouten vast.

    4. Controleer de zijdelingse hoogte; zie Horizontale maaidekhoogte controleren.

    Schuinstand van het maaidek controleren.

    1. Pomp de achterbanden op de voorgeschreven spanning.

    2. Zet 1 maaimes in de schuinstand. Meet bij de punten A en B. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijranden van de maaimessen (Figuur 82).

      Note: Het maaimes moet aan de voorkant bij A 6 mm lager staan dan aan de achterkant bij B.

    3. Draai de messen en herhaal de procedure met de andere messen.

      g001041
    4. Als de schuinstand niet juist is, raadpleeg dan Het maaidek in de lengterichting horizontaal stellen.

    Het maaidek in de lengterichting horizontaal stellen

    1. Draai de contramoer en de zijbout los in de gaffels die u wilt afstellen (Figuur 83).

      g031416
    2. Draai aan de bovenste bout van de gaffels om de hoogte van het maaidek af te stellen (Figuur 83).

      Note: Draai de bout rechtsom om het maaidek hoger in te stellen; draai de bout linksom om het te verlagen.

    3. Draai de contramoeren en de zijbouten vast.

    4. Controleer de schuinstand in de lengterichting; zie Schuinstand van het maaidek controleren..

    De maaihoogte afstellen

    1. Controleer de bandenspanning van de achterbanden.

    2. Zet de maaihoogtehendel in de stand van 7,6 cm; zie Maaihoogte instellen.

    3. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en zet 1 mes in de lengterichting.

    4. Meet bij punt A en meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijranden van de maaimessen (Figuur 84).

      Note: De afstand moet 7,6 cm bedragen.

      g000975
    5. Als de meting niet correct is, ga dan naar de 2 voorste gaffels van de machine (Figuur 83).

    6. Draai de zijmoer en de contramoer van de gaffels los.

    7. Stel de bovenste bout van de gaffels af zodat de mespunten overeenkomen met 7,6 cm.

    8. Draai de contramoeren en de zijbouten vast.

    De hefveer van het maaidek afstellen

    Note: Afstellen van de hefveer van het maaidek verandert in hoeverre het maaidek zweeft en hoeveel moeite het kost om het maaidek omhoog te brengen met de maaihoogtehendel.

    1. Breng de hefhendel van het maaidek omhoog en vergrendel deze in de TRANSPORTSTAND.

    2. Controleer de afstand tussen de veermoer en de achterkant van de gelaste montagebeugel (Figuur 85).

    3. Zorg ervoor dat de afstand 47 tot 50 mm bedraagt (Figuur 85).

    4. Wijzig indien nodig de afstand door de bout aan de voorzijde van de montagebeugel af te stellen (Figuur 85).

      g031398
    5. Herhaal deze procedure aan de hefveer van het tegenoverliggende maaidek.

    Grasgeleider vervangen

    Waarschuwing

    Als de uitworpopening niet afgedekt is, kan de machine voorwerpen uitwerpen naar u of naar omstanders; dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.

    Gebruik de machine niet zonder afdekplaat, mulchplaat, grasgeleider of grasvanger.

    1. Verwijder de borgmoer, bout, veer en afstandsstuk waarmee de grasgeleider vastzit op de draaibeugels (Figuur 86).

      g015594
    2. Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

    3. Plaats een afstandsstuk en de veer op de grasgeleider.

    4. Plaats 1 J-vormig haakeind van de veer achter de rand van het maaidek.

      Note: Zorg ervoor dat 1 J-vormig haakeind van de veer is gemonteerd achter de rand van het maaidek voordat u de bout monteert zoals wordt aangegeven in Figuur 86.

    5. Monteer de bout en de moer.

    6. Plaats 1 J-vormig haakuiteinde van de veer om de grasgeleider (Figuur 86).

      Important: De grasgeleider moet kunnen draaien. Klap de geleider helemaal omhoog en controleer of deze volledig omlaag draait.

    Reiniging

    Onderkant van het maaidek reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het maaidek.
  • Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng de voorkant van de machine omhoog en plaats deze op assteunen.

    Afval afvoeren

    Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Reinigen en opslaan

    1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje naar Uit en verwijder het sleuteltje.

    2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor.

      Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Maak de machine niet schoon met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, zeker niet in de buurt van het aandrijfsysteem en de motor. Gebruik geen hogedrukreiniger. Hierdoor kunnen vuil en water essentiële onderdelen binnendringen, zoals lagers en elektrische schakelaars.

    3. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing verwijderen.

    4. Controleer de rem; zie De parkeerrem controleren.

    5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    6. Smeer de machine; zie Smering.

    7. Ververs de motorolie; zie Motorolie verversen.

    8. Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.

    9. Voor langere stalling dient u de volgende stappen te doorlopen:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner toe aan de brandstof in de tank.

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de brandstoftank leeglopen; zie Brandstof aftappen uit de brandstoftank, of laat de motor lopen totdat deze afslaat.

      4. Start de motor opnieuw en laat de motor lopen totdat deze afslaat. Herhalen, met de choke aan totdat de motor niet meer start.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Note: Benzine waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.

    10. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand daarvan, zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    11. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Beschadigde delen repareren of vervangen.

    12. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    13. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar deze op een plaats die u makkelijk kunt onthouden. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg of de brandstofafsluitklep gesloten.
    2. De choke staat niet op AAN.
    3. Een bougiekabel zit los of is niet aangesloten.
    4. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    5. Het luchtfilter is vuil.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    8. De afstand tussen de schakelaars van het veiligheidssysteem is niet juist.
    1. Vul de brandstoftank met benzine en open de klep
    2. Zet de choke in de stand Choke.
    3. Kabel op bougie aansluiten.
    4. Plaats een nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand.
    5. Voer onderhoud uit op het luchtfilter.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    5. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ventilatieopening in de brandstoftankdop is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Voer onderhoud uit op het luchtfilter.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Plaats een nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand.
    6. Brandstoftankdop reinigen of vervangen.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor raakt oververhit.
    1. Motor overbelast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. Verwijder de obstructie uit de koelribben en luchtkanalen.
    De machine drijft niet aan.
    1. Het peil in het hydraulische vloeistofreservoir is te laag.
    2. Lucht in het hydraulische systeem.
    3. Een slippende pompaandrijfriem.
    4. Een ontbrekende veer aan de spanpoelie van de aandrijfriem van de pomp.
    5. De omloopkleppen van de pomp zijn open.
    1. Hydraulische vloeistof bijvullen in het reservoir.
    2. Ontlucht het hydraulische systeem.
    3. Plaats de riem terug.
    4. Veer vervangen.
    5. Sluit de omloopkleppen. Draai deze aan tot 12-15 N·m.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    2. Een bevestigingsbout van het maaimes zit los.
    3. Bevestigingsbouten van motor zitten los.
    4. Er zit een motorpoelie, spanpoelie of mespoelie los.
    5. Er is een motorpoelie beschadigd.
    6. Mesas verbogen.
    1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. Draai de montagebouten vast.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) is/zijn bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. De schuinstand van het maaidek is verkeerd.
    5. De onderkant van het maaidek is vuil.
    6. De bandenspanning is niet correct.
    7. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Stel het maaidek horizontaal in.
    4. Pas de schuinstand aan.
    5. Reinig de onderkant van het maaidek.
    6. Banden op juiste spanning brengen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. Een aandrijfriem van de pomp is versleten, los of stuk.
    2. Een aandrijfriem van de pomp is van de poelie af.
    3. Een maaidekriem is versleten, los of stuk.
    4. Een maaidekriem is van de poelie afgelopen.
    5. Een veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    6. De elektrische koppeling is niet goed afgesteld.
    7. De stekker of kabel van de koppeling is beschadigd.
    8. De elektrische koppeling is beschadigd.
    9. De messen draaien niet door het veiligheidssysteem.
    10. De aftakasschakelaar is defect.
    1. Controleer de spanning van de drijfriem.
    2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren.
    3. Plaats een nieuwe drijfriem.
    4. Poelie van maaidek monteren en controleren of de spanpoelie, de arm van de spanpoelie en de veer correct zijn geplaatst en goed functioneren.
    5. Veer vervangen.
    6. Pas de opening van de koppeling aan.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    9. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    10. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De koppeling grijpt niet aan.
    1. Een zekering is doorgebrand.
    2. Lage spanning bij de koppeling.
    3. De spoel is beschadigd.
    4. Onvoldoende stroom
    5. Opening tussen rotor/armatuur te groot.
    1. Vervang de zekering. Controleer de weerstand van de spoelen, of de accu is opgeladen, het oplaadsysteem en de aansluitingen van de bedrading en vervang indien nodig.
    2. Controleer de weerstand van de spoelen, of de accu is opgeladen, het oplaadsysteem en de aansluitingen van de bedrading en vervang onderdelen indien nodig.
    3. Vervang de koppeling.
    4. Repareer of vervang de bedrading van de koppeling of het elektrische systeem. Reinig de contactpunten van de aansluitingen.
    5. Verwijder het opvulstuk of vervang de koppeling.

    Schema's

    Elektrisch schema

    g233852