Inleiding

Dit lichte terreinvoertuig is voornamelijk bedoeld om mensen en ladingen materiaal te transporteren op kleine wegen en terrein.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om trainingsmaterialen en informatie over productveiligheid en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g239323

Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben als u de veiligheidsvoorschriften niet in acht neemt.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de motor van dit product bevatten chemische stoffen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Als de machine zonder een goed werkende vonkenvanger, zoals omschreven in sectie 4442, of een goed onderhouden, brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

De bij deze motor geleverde Gebruikershandleiding bevat informatie over het Environmental Protection Agency (EPA) in de Verenigde Staten en de California Emission Control Regulation voor emissiesystemen, onderhoud en garantie. Bestel vervangingsonderdelen bij de fabrikant van de motor.

Veiligheid

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool (Figuur 2) te letten, dat betekent: Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

De machine voldoet aan de vereisten van SAE J2258.

Algemene veiligheid

Dit product kan lichamelijk letsel veroorzaken. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start. Zorg dat alle gebruikers van dit product weten hoe ze het dienen te gebruiken en dat ze de waarschuwingen begrijpen.

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Blijf met een rijdende machine steeds op een veilige afstand van omstanders.

  • Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Schakel de machine uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert of bijtankt.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent: Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

U vindt bijkomende veiligheidsinformatie op de betreffende plaatsen in deze handleiding.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of ontbrekende stickers.

decalbatterysymbols
decal93-9850
decal93-9852
decal93-9868
decal93-9879
decal93-9899
decal105-4215
decal105-7977
decal106-2353
decal106-6755
decal106-7767
decal115-2047
decal115-2282
decal115-7723
decal115-7739
decal115-7756
decal121-9776
decal121-9890
decal127-8620
decal127-8626a
decal136-1163
decal138-3371

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van het voertuig.

Het stuurwiel monteren

Alleen voor model TC en H

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Stuurwiel1
Kap1
Ring (⅝")1
  1. Verwijder (indien aanwezig) de kap van de naaf van het stuurwiel (Figuur 3).

  2. Verwijder de moer van de stuuras (Figuur 3).

  3. Schuif het stuurwiel en de ring op de stuuras (Figuur 3).

  4. Bevestig het stuurwiel aan de as met behulp van de moer en draai deze vast met 27-34 N·m.

  5. Bevestig de kap op het stuurwiel (Figuur 3).

    g024240

De accu aansluiten

Alleen voor model TC en H

Waarschuwing

Een verkeerde geleiding van de accukabel kan schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.

  • Maak altijd de minkabel (zwart) los van de accu voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

  • Sluit altijd eerst de pluskabel (rood) van de accu aan.

  1. Knijp in het accudeksel zodat de lipjes van de accubasis loskomen (Figuur 4).

    g010326
  2. Verwijder het accudeksel van de accubasis (Figuur 4).

  3. Sluit de pluskabel (rood) aan op de pluspool (+) van de accu en bevestig de kabel met de bouten en de moeren (Figuur 5).

    g026250
  4. Schuif de isolatiekap over de pluspool van de accu heen.

    Note: Het isolatorkapje voorkomt massasluiting.

  5. Sluit de minkabel (zwart) aan op de minpool (-) van de accu en bevestig de kabel met bouten en moeren.

  6. Lijn het accudeksel uit op de accubasis (Figuur 4).

  7. Knijp het accudeksel samen, lijn de lipjes uit met de accubasis en laat het accudeksel los (Figuur 4).

Het peil van de vloeistoffen en de druk in de banden controleren

  1. Controleer het peil van de motorolie voor- en nadat u de motor de eerste keer hebt gestart; zie Het motoroliepeil controleren.

  2. Controleer het peil van de transmissievloeistof voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Transmissievloeistofpeil controleren.

  3. Controleer het peil van de motorkoelvloeistof voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Het koelvloeistofpeil controleren.

  4. Controleer het peil van de remvloeistof voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Remvloeistofpeil controleren.

  5. Controleer de bandendruk; zie Bandenspanning controleren.

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Rolbeugel1
Flenskopbout (½ x 1¼")6
  1. Breng normaal (verwijderbaar) schroefdraadborgmiddel aan op de schroefdraad van de 6 flenskopbouten (½ x 1¼").

  2. Lijn de zijden van de rolbeugel uit met de montageopeningen aan weerszijde van het frame van de machine (Figuur 6).

    g009812
  3. Bevestig de montagebeugel van de rolbeugel op het frame van de machine; gebruik 3 flenskopbouten (1/2 x 1-1/4 inch) aan beide kanten (Figuur 6).

  4. Draai de flenskopbouten (½" x 1¼") vast met 115 N·m.

Aansluiten van het inlaatkanaal van de CVT

Important: Verwijder de plastic zak die het uiteinde van het inlaatkanaal van de CVT bedekt voordat u de motor start.

De CVT-set (onderdeelnr. 121-9853) en de adapterset (onderdeelnr. 127-8750) zijn vereist voor deze procedure.

  1. Maak de slangklem los waarmee de plastic zak is bevestigd aan het uiteinde van het inlaatkanaal van de CVT en verwijder de zak.

  2. Zet de laadbak als volgt omhoog:

    1. Stel de parkeerrem in werking.

    2. Start de motor.

    3. Zet de hydraulische hefhendel naar achteren om de laadbak omhoog te zetten.

    4. Zet de motor af.

    5. Neem de laadbaksteun uit de opslagbeugels achteraan het rolbeugelpaneel en monteer de steun op de cilinderstang van de hefcilinder van de laadbak; zie De laadbakbeveiliging gebruiken.

  3. Lijn het inlaatkanaal van de CVT uit met de aansluiting aan de achterkant van het paneel van de rolbeugel en maak de slangklem vast. (Figuur 7).

    g026251
  4. Verwijder de laadbakbeveiliging, laat de laadbak neer, zet de motor uit en verwijder het sleuteltje.

De remmen gebruiksklaar maken

Om ervoor te zorgen dat het remsysteem optimaal functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken voordat u het voertuig gaat gebruiken.

  1. Laat het voertuig op volle snelheid rijden en rem dan om de machine snel te laten stoppen zonder de wielen te blokkeren.

  2. Herhaal deze procedure 10 keer en wacht steeds 1 minuut voordat u opnieuw remt om te voorkomen dat de remmen oververhit raken.

    Important: Deze procedure is het meest effectief als de machine is beladen met 454 kg.

Algemeen overzicht van de machine

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Gaspedaal

Gebruik het gaspedaal (Figuur 8) om de rijsnelheid van de machine te veranderen terwijl de transmissie in versnelling staat. Als u het gaspedaal intrapt, verhoogt u het motortoerental en de rijsnelheid. Als u het pedaal laat opkomen, vermindert u het motortoerental en de rijsnelheid.

g024307

Rempedaal

Met het rempedaal kunt u de machine tot stilstand brengen of de snelheid verminderen (Figuur 8).

Voorzichtig

Gebruik van een machine met versleten of onjuist afgestelde remmen kan tot persoonlijk letsel leiden.

Als de vrije slag van het rempedaal tot de vloer van de machine minder dan 25 mm bedraagt, moeten de remmen worden afgesteld of gerepareerd.

Transmissiehendel

Gebruik de transmissiehendel (Figuur 9) om te schakelen tussen (PARKEREN), (ACHTERUIT), (NEUTRAAL), (LANGZAAM VOORUIT) en (RIJDEN).

Important: Schakel de transmissie uitsluitend in ACHTERUIT, LAAG TOERENTAL of RIJDEN als de machine stilstaat en de motor laag stationair loopt; anders kunt u schade toebrengen aan de transmissie.

g028609

Parkeerremhendel

Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem (Figuur 10) in werking stellen om te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Als u de machine op een steile helling parkeert, moet u de parkeerrem in werking stellen.

  • Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel naar achteren trekken.

  • Duw de parkeerremhendel naar voren om de parkeerrem vrij te zetten.

    Note: Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine verplaatst.

  • Als u het voertuig parkeert op een steile helling, zet dan de transmissie in de stand  (PARKEREN) en stel de parkeerrem in werking. Plaats blokjes achter de wielen om te voorkomen dat de machine de helling afrolt.

g028610

Hendel van de hydraulische hefinrichting

Met de hydraulische hefinrichting kan de laadbak omhoog en omlaag worden bewogen. Beweeg de hydraulische hefhendel naar achteren om de laadbak omhoog te brengen, en naar voren om deze omlaag te brengen (Figuur 11).

Important: Wanneer u de bak laat zakken, hou dan de hendel nog 1 à 2 seconden in de vooruitstand nadat de bak contact heeft gemaakt met het frame om de bak vast te zetten in de neergelaten stand. Houd de hydraulische hefinrichting niet langer dan 5 seconden in de stand voor omhoogbrengen of neerlaten nadat de cilinders hun uiterste stand hebben bereikt.

g024361

Vergrendeling hydraulische hefinrichting

Met de vergrendeling kan de hefhandgreep worden vergrendeld zodat de hydraulische cilinders niet werken als de machine niet is uitgerust met een laadbak (Figuur 11). Vergrendelt ook de hefhendel in de stand AAN als er werktuigen hydraulisch worden bediend.

Hendel voor het snelheidsbereik

De hendel voor het snelheidsbereik (Figuur 12) dient om 1 van de 4 werkinstellingen voor het snelheidsbereik te selecteren, zodat u de maximale rijsnelheid of een snelheidsbereik voor transport van de machine tussen werkterreinen precies kunt regelen.

g024320

Schakelbord

g024365

Schakelaar voor hydraulisch systeem met hoge stroming

Uitsluitend TC-modellen

Druk de schakelaar omlaag om het hydraulische systeem met hoge stroming te starten en omhoog om het hydraulische systeem uit te schakelen (Figuur 13).

Note: U moet de schakelaar voor het hydraulisch systeem met hoge stroming in de stand UIT zetten om de motor te starten.

Lichtschakelaar

Druk de lichtschakelaar (Figuur 13) in om de koplampen in of uit te schakelen.

Schakelaar van de differentieelgrendel

Met de schakelaar voor de differentieelgrendel kunt u de achteras vergrendelen om de tractie te vergroten. Druk de schakelaar voor de differentieelgrendel (Figuur 13) in om de differentieelgrendel in of uit te schakelen.

Note: De differentieelgrendel mag worden in- en uitgeschakeld als het voertuig in beweging is.

Claxonknop

Uitsluitend internationale modellen

De claxonknop bevindt zich op het bedieningspaneel (Figuur 13). Druk op de knop om te claxonneren.

Contactschakelaar

Gebruik de contactschakelaar (Figuur 13) om de motor te starten en uit te zetten. Om de motor af te zetten, draait u het sleuteltje naar links op UIT.

De contactschakelaar heeft 3 standen: UIT, DRAAIEN en STARTEN. Draai het sleuteltje naar rechts op START om het voertuig te starten. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Het sleuteltje gaat automatisch naar de stand AAN.

Aansluitpunt

Gebruik het aansluitpunt Figuur 13 om optionele elektrische accessoires van 12 V van stroom te voorzien.

Instrumentcluster

g024370

Toerenteller

De toerenteller geeft het toerental van de motor weer (Figuur 14).

Note: De witte driehoek geeft het gewenste toerental aan voor het gebruik van de aftakas bij 540 tpm.

g024371

Urenteller

De urenteller toont het aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. De urenteller (Figuur 14) gaat lopen als de contactschakelaar in de stand AAN wordt gezet of als de motor loopt.

Snelheidsmeter

De snelheidsmeter registreert de rijsnelheid van de machine (Figuur 14). De snelheidsmeter geeft de snelheid weer in mph (mijl per uur) maar u kunt hem eenvoudig omzetten naar km/u (kilometer per uur); zie De snelheidsmeter omzetten.

Motorcontrolelampje

Als het motorcontrolelampje (Figuur 14) oplicht is er en probleem met de motor.

Neem contact op met uw erkende Toro dealer.

Waarschuwingslampje voor oliedruk

Het waarschuwingslampje voor de oliedruk (Figuur 14) gaat branden als de druk van de motorolie onder een veilig peil komt terwijl de motor loopt.

Important: Wanneer het lampje knippert of aan blijft, stop dan de machine, zet de motor af en controleer het oliepeil. Als het oliepeil te laag is, maar het waarschuwingslampje niet dooft nadat u olie heeft bijgevuld en de motor weer heeft gestart, schakel dan onmiddellijk de motor uit en neem contact op met een erkende servicedealer voor hulp.

Controleer de werking van de waarschuwingslampjes als volgt:

  1. Stel de parkeerrem in werking.

  2. Draai het contactsleuteltje op AAN/VOORGLOEIEN, maar start de motor niet.

    Note: Het oliedruklampje moet rood oplichten. Als het lampje niet oplicht, is het doorgebrand of heeft het systeem een defect dat u moet repareren.

    Note: Als de motor pas is afgezet, kan het 1 tot 2 minuten duren voordat het lampje gaat branden.

Meter en indicatielampje voor temperatuur van koelvloeistof

De meter en het lampje voor de koelvloeistoftemperatuur geven de temperatuur van de koelvloeistof in de motor aan en werken alleen wanneer het contactsleuteltje in de stand AAN staat (Figuur 14). Het indicatielampje licht knipperend rood op als de motor oververhit raakt.

Brandstofmeter

De brandstofmeter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit. De meter werkt alleen wanneer het contactsleuteltje in de stand AAN staat (Figuur 14). Het rode gedeelte van het display geeft een laag brandstofpeil aan en een knipperend rood lampje geeft aan dat de brandstoftank bijna leeg is.

Handgreep voor passagier

De handgreep voor de passagier bevindt zich op het dashboard (Figuur 16).

g009815

Instelhendel bestuurdersstoel

U kunt de stoel naar wens naar voren en naar achteren verstellen (Figuur 17).

g021227

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Totale breedte 160 cm
Totale lengteZonder laadbak: 326 cm
Met volledige laadbak: 331 cm
Met ⅔ laadbak op achterste montageplaats: 346 cm
Basisgewicht (droog)Model 07390: 866 kg
Model 07390H: 866 kg
Model 07390TC: 887 kg
Nominale capaciteit (inclusief bestuurder (91 kg), passagier (91 kg) en ingeladen werktuig)Model 07390: 1498 kg
Model 07390TC: 1477 kg
Model 07090H: 1498 kg
Maximaal Toelaatbaar Totaalgewicht van Voertuig2363 kg
TrekvermogenKoppelgewicht: 272 kg
Maximaal gewicht aanhangwagen: 1587 kg
Afstand tot de grond18 cm zonder lading
Wielbasis118 cm
Wielloopvlak (middellijn tot middellijn)Voor: 117 cm
Achter: 121 cm
Hoogte191 cm tot de bovenkant van de rolbeugel

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of verdeler of ga naar www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de veiligheidscertificaten van de machine blijven gelden, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie kan tenietdoen.

Gebruiksaanwijzing

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Zorg dat er voor u en al de passagiers op de machine een handgreep beschikbaar is.

  • Controleer of alle veiligheidsvoorzieningen en stickers op hun plaats zitten. Repareer of vervang veiligheidsvoorzieningen en vervang onleesbare of ontbrekende stickers. Gebruik de machine uitsluitend als deze aanwezig zijn en naar behoren werken.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of brandstof toevoegen.

  • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

  • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

  • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

Dagelijks onderhoud uitvoeren

Voer elke dag voordat u de machine start de procedures uit in het onderdeel Telkens voor gebruik/Dagelijks in .

Bandenspanning controleren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de bandenspanning.
  • Aanbevolen bandenspanning vooraan: 220 kPa (32 psi)

    Aanbevolen bandenspanning achteraan: 124 kPa (18 psi)

    Important: Controleer de bandenspanning regelmatig. Als de banden niet op de juiste spanning zijn, zullen ze vroegtijdig slijten en kan de vierwielaandrijving vastlopen.

    Figuur 18 toont een voorbeeld van slijtage aan een band veroorzaakt door een te lage bandenspanning.

    g010294

    Figuur 19 toont een voorbeeld van slijtage aan een band veroorzaakt door een te hoge bandenspanning.

    g010293

    Brandstof bijvullen

    • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een cetaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

    • Ethanol: Benzine met maximaal 10% ethanol (gasohol) of 15% MTBE (methyl-tertiair-butylether) per volume is aanvaardbaar. Ethanol en MTBE zijn niet hetzelfde. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet geschikt voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

    • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

    • In de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

    • Meng nooit olie door benzine.

    Gebruik van stabilisator/conditioner

    Gebruik van stabilisator/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

    • Houdt de brandstof vers gedurende stalling van 90 dagen of minder; laat de brandstoftank leeglopen voor langere stallingsperiodes

    • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

    • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

      Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

      Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.

      Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd een stabilisator om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

    Brandstoftank vullen

    Inhoud brandstoftank: 25 liter.

    1. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon.

    2. Verwijder de dop van de brandstoftank (Figuur 20).

      g009814
    3. Vul de tank tot ongeveer 25 mm onder de onderkant van de vulbuis en plaats de dop.

      Note: De tank niet te vol vullen.

    4. Om brandgevaar te voorkomen, moet u gemorste brandstof opnemen.

    Een nieuwe machine inrijden

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Neem de richtlijnen voor het inrijden van een nieuwe machine in acht.
  • Doe het volgende om ervoor te zorgen dat de machine goede prestaties levert:

    • Controleer of de remmen gebruiksklaar zijn gemaakt; zie De remmen gebruiksklaar maken.

    • Controleer regelmatig het peil van de vloeistoffen en de motorolie. Let op signalen van oververhitting van de machine of onderdelen ervan.

    • Na een koude start moet u de motor ongeveer 15 seconden laten warmlopen voordat u de machine gebruikt.

      Note: Laat de motor langer warmdraaien als u gaat werken bij een lage omgevingstemperatuur.

    • Varieer de snelheid van de machine tijdens het gebruik. Vermijd snel starten en stoppen.

    • De motor heeft geen inrij-olie nodig. De originele motorolie is hetzelfde type olie dat is voorgeschreven voor regelmatige olieverversingen.

    • Zie het hoofdstuk voor bijzondere controles op rustige momenten.

    Het veiligheidssysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem.
  • Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor alleen aanslaat of start wanneer u het koppelingspedaal intrapt.

    Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen een onverwacht effect hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine in gebruik neemt.

    Note: Zie de Gebruikershandleiding van het werktuig voor de controleprocedures van het veiligheidssysteem van het werktuig.

    De interlockschakelaar van de koppeling functioneren

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.

      Note: De motor zal niet aanslaan als de hydraulische hefhendel is vergrendeld in de vooruitstand.

    3. Draai het contactsleuteltje rechtsom naar de stand START zonder het koppelingspedaal in te trappen.

      Note: Als de motor draait of start, is er een defect in het veiligheidssysteem dat moet worden hersteld voordat u de machine gebruikt.

    De interlockschakelaar van de hydraulische hefhendel controleren

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND en controleer of de hydraulische hefhendel zich in de middelste stand bevindt.

    3. Trap het koppelingspedaal in.

    4. Zet de hydraulische hefhendel naar voren en draai het sleuteltje naar de stand START.

      Note: Als de motor draait of start, is er een defect in het veiligheidssysteem dat moet worden hersteld voordat u de machine gebruikt.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/bestuurder is verantwoordelijk voor ongevallen die kunnen leiden tot lichamelijk letsel en materiële schade, en hij kan zulke ongevallen voorkomen.

    • Passagiers mogen alleen op de daarvoor bedoelde stoelen zitten. Vervoer geen passagiers in de laadbak. Hou omstanders en huisdieren tijdens het werk uit de buurt van de machine.

    • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen loshangende juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol, medicijnen of drugs bent.

    • Bedien de machine uitsluitend buitenshuis of in een goed geventileerde ruimte.

    • U mag het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de machine niet overschrijden.

    • Ga extra voorzichtig te werk als u de machine gebruikt met een zware lading in de laadbak. Hoe zwaarder de lading, des te moeilijker het is om de machine te keren of tot stilstand te brengen.

    • Te grote ladingen transporteren in de laadbak vermindert de stabiliteit van de machine.

    • Materiaal transporteren dat niet kan worden vastgemaakt aan de machine, zoals een grote tank met vloeistof erin, heeft een nadelig effect op de stabiliteit en het stuur- en remgedrag van de machine.

    • Voordat u de motor start: zorg dat de transmissie in de neutraalstand staat, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.

    • U en uw passagiers moeten blijven zitten wanneer de machine rijdt. Houd uw handen aan het stuurwiel; uw passagiers moeten de daartoe voorziene handgrepen gebruiken. Houd uw armen en benen te allen tijde binnen de machine.

    • Bedien de machine uitsluitend wanneer de zichtbaarheid goed is. Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Kijk altijd goed uit en vermijd laag overhangende objecten, zoals boomtakken, deurposten, loopbruggen, enz.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u de machine achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Rij de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand afbrokkelt.

    • Als u zich met de machine op de openbare weg begeeft, neem dan de verkeersregels in acht en gebruik bijkomende accessoires die wettelijk verplicht kunnen zijn, zoals verlichting, richtingaanwijzers, tekens 'langzaam rijdend voertuig', etc.

    • Als het voertuig abnormaal trilt, moet u onmiddellijk stoppen, de motor afzetten, het sleuteltje verwijderen, wachten tot alle onderdelen tot stilstand zijn gekomen en het voertuig op beschadigingen controleren. Repareer alle schade aan de machine alvorens door te gaan met het werk.

    • Kies een lichtere lading en verminder uw snelheid als u moet rijden op ruw of oneffen terrein en vlak langs wegranden, kuilen en andere abrupte veranderingen in het terrein. De lading kan gaan schuiven waardoor de machine haar stabiliteit verliest.

    • De stoptijd van de machine op een nat oppervlak kan langer zijn dan op een droog oppervlak. Om natte remmen uit te drogen, moet u langzaam rijden op vlak terrein, terwijl u lichte druk uitoefent op het rempedaal.

    • Onverwachte veranderingen in het terrein kunnen het stuurwiel plots doen bewegen, wat letsel aan handen en armen kan veroorzaken. Verminder uw snelheid en pak het stuurwiel losjes aan de rand vast. Houd uw duimen uit de weg van de spaken van het stuurwiel.

    • Verminder uw snelheid wanneer u de machine gebruikt zonder de laadbak. Als de machine snel rijdt en abrupt stopt, kunnen de achterwielen worden geblokkeerd, waardoor de machine moeilijk bestuurbaar wordt.

    • Raak de motor, de transmissie, de geluiddemper of het verdeelstuk van de geluiddemper niet aan als de motor loopt of direct nadat u de motor hebt afgezet. Deze onderdelen kunnen heet zijn en brandwonden veroorzaken.

    • U mag een machine met draaiende motor niet onbeheerd achterlaten.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Laat de laadbak neer.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    • Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires en werktuigen.

    Bescherming van de rolbeugel

    • De rolbeugel niet van de machine verwijderen.

    • Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel is bevestigd en dat u deze snel kunt losmaken in een noodgeval.

    • Controleer grondig of er boven de machine obstakels zijn en zorg ervoor dat u deze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in goede staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. Herstel of wijzig deze niet.

    Machines met een vaste rolbeugel

    • De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening.

    • Doe altijd de veiligheidsgordel om.

    Veiligheid op hellingen

    Hellingen zijn de belangrijkste oorzaak dat de bestuurder de macht over de machine verliest en deze omkantelt. Dit kan leiden tot ernstig of dodelijke letsel.

    • Inspecteer het terrein en ga na op welke hellingen u de machine veilig kunt gebruiken; stel een procedure en regels op voor het werken op deze hellingen. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.

    • Als u zich ongemakkelijk voelt wanneer u de machine op een helling gebruikt, maai die helling dan niet.

    • Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit. Verander niet plots de snelheid of rijrichting van de machine.

    • Gebruik de machine niet op een nat terrein. Wielen kunnen grip verliezen. De machine kan omrollen voordat de wielen grip verliezen.

    • Rij hellingen in een rechte lijn op en af.

    • Als u vaart begint te verliezen terwijl u een helling oprijdt, moet u voorzichtig het rempedaal indrukken en de helling langzaam achterwaarts in een rechte lijn afrijden.

    • Draaien als u een helling op- of afrijdt, kan gevaarlijk zijn. Als u absoluut moet draaien op een helling, dient u dit langzaam en voorzichtig te doen.

    • Een zware lading heeft invloed op de stabiliteit van het voertuig op een helling. Verklein de lading en neem gas terug als u op een helling rijdt of als de lading een hoog zwaartepunt heeft. Maak de lading vast aan de laadbak van de machine om te voorkomen dat de lading gaat schuiven. Wees extra voorzichtig als u ladingen transporteert die gemakkelijk schuiven (vloeistoffen, stenen, zand, enz.).

    • Zorg dat u de machine niet moet starten, stoppen of keren op een helling, vooral als u een lading vervoert. Stoppen tijdens de afdaling van een helling kost meer tijd dan op vlak terrein. Als u de machine tot stilstand moet brengen, mag u de snelheid niet te abrupt verminderen; anders kan de machine omslaan of gaan rollen. Trap niet te abrupt op het rempedaal als u achterwaarts rolt, omdat de machine dan kan omslaan.

    Veilig laden en storten

    • Overschrijd het maximale toelaatbare gewicht van de machine niet als u een lading transporteert in de laadbak en/of als u een aanhangwagen sleept; zie Specificaties.

    • Verdeel de lading gelijkmatig in de laadbak om de stabiliteit en uw controle over de machine te verbeteren.

    • Let erop dat er niemand achter de machine staat voordat u de lading stort.

    • Stort de lading niet uit de bak als de machine zijwaarts op een helling staat. Als gevolg van de verandering in de gewichtsverdeling kan de machine omslaan.

    De laadbak gebruiken

    De laadbak omhoog laten komen

    Waarschuwing

    Een opgehaalde laadbak kan vallen en letsel toebrengen aan personen die eronder aan het werk zijn.

    • Gebruik altijd de steun om de bak omhoog te houden voordat u onder een opgehaalde laadbak gaat werken.

    • Verwijder de lading uit de laadbak voordat u deze omhoogbrengt.

    Waarschuwing

    Als de laadbak tijdens het rijden omhoogstaat, kan de machine gemakkelijker omslaan of gaan rollen. U kunt de laadbak beschadigen als deze tijdens het gebruik van de machine omhoogstaat.

    • Gebruik de machine met de laadbak neergelaten.

    • Laat de laadbak neer als u hem geleegd hebt.

    Voorzichtig

    Als de achterkant van de laadbak belast is wanneer u de sluitingen losmaakt, kan de laadbak onverwacht openklappen en u of andere omstanders verwonden.

    • Belast indien mogelijk het midden van de laadbak.

    • Houd de laadbak naar beneden en controleer of niemand over de laadbak leunt of erachter staat als u de sluitingen losmaakt.

    • Verwijder de lading uit de laadbak voordat u deze omhoogbrengt voor onderhoud aan de machine.

    Zet de hendel naar achteren om de laadbak omhoog te zetten (Figuur 21).

    g024612

    De laadbak laten zakken

    Waarschuwing

    De laadbak kan zwaar zijn. Handen of andere lichaamsdelen kunnen bekneld raken.

    Houd uw handen en andere lichaamsdelen uit de buurt van de bak als u deze neerlaat.

    Zet de hendel naar voren om de laadbak te laten zakken (Figuur 21).

    De achterlaadklep openen

    1. Zorg dat de laadbak omlaag en vergrendeld is.

    2. Zet de sluitingen aan de linker- en rechterzijde van de laadbak los en laat de achterlaadklep zakken (Figuur 22).

      g026141

    Motor starten

    Important: Probeer de motor niet te starten door de machine aan te duwen of te slepen. De aandrijflijn kan hierdoor schade oplopen.

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel de parkeerrem in werking.

    2. Schakel de aftakas en het hydraulische systeem met hoge stroming (indien aanwezig) uit en zet de gashendel (indien aanwezig) in de stand UIT.

    3. Zet de transmissiehendel in de stand (PARKEREN).

    4. Controleer of de hydraulische hefhendel in de stand UIT staat (middelste stand).

    5. Trap het rempedaal in.

      Note: Raak met uw voet het gaspedaal niet aan.

    6. Steek het sleuteltje in het contact en draai dit naar rechts om de motor te starten.

      Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor start.

      Note: Het oliedruklampje moet uitgaan.

      Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 15 seconden in werking stellen. Als u de motor 15 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.

    Met de machine rijden

    1. Trap het rempedaal in.

    2. Zet de parkeerrem vrij.

    3. Zet de transmissiehendel in de gewenste stand.

    4. Zet de bedrijfsrem vrij en druk geleidelijk het gaspedaal in.

      Important: Stop de machine voordat u van een versnelling achteruit naar een versnelling vooruit schakelt, of andersom.

      Gebruik de onderstaande tabel om de rijsnelheid bij elke versnelling te bepalen als de machine in het snelheidsbereik (TRANSPORT) staat.

      OverbrengingSnelheid (km/u)Snelheid (mijl/uur)
      (ACHTERUIT)0 tot 210 tot 13
      (LANGZAAM VOORUIT)0 tot 180 tot 11
      (RIJDEN)0 tot 320 tot 20

      Note: Laat de motor niet langdurig stationair draaien.

      Note: Wanneer u het contactsleuteltje gedurende langere tijd in de stand AAN laat staan, zonder de motor te starten, kan de accu leeglopen.

    De machine stoppen

    Om het voertuig tot stilstand te brengen, haalt u uw voet van het gaspedaal en drukt u het rempedaal in.

    De motor afzetten

    1. Zet de machine af.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand (PARKEREN).

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Draai het sleuteltje naar UIT en verwijder het.

    De hendel voor het snelheidsbereik gebruiken

    Gebruik de hendel voor het snelheidsbereik om de maximale rijsnelheid van de machine te beperken voor werkzaamheden waarbij een constante snelheid nodig is, zoals spuiten of bemesten. Gebruik de hendel voor het snelheidsbereik (Figuur 23) om één van de 4 bereiken voor de werksnelheid te selecteren. Deze worden gebruikt om de maximale rijsnelheid of de transportsnelheid te beperken als de machine wordt verplaatst tussen verschillende werkgebieden.

    Note: U hoeft de machine niet te stoppen om te schakelen tussen verschillende snelheidsbereiken, maar u moet wel het gaspedaal loslaten.

    • Zet de hendel voor het snelheidsbereik in de uitsparing voor snelheidsbereik A, B, C of D voor een nauwkeurige bediening van de maximale rijsnelheid.

    • Zet de hendel voor het snelheidsbereik op T (TRANSPORTSTAND) door de hendel uit de uitsparing voor bereik A, B, C of D te halen en in de stand T (TRANSPORT) te zetten.

    Note: Gebruik deze bediening om de maximale rijsnelheid in elk bereik te beperken van 4 tot 18 km/u met de transmissiehendel in de stand (LANGZAAM VOORUIT) of van 8 tot 32 km/u met de transmissiehendel in de stand (RIJDEN).

    g024320

    Differentieelvergrendeling gebruiken

    Waarschuwing

    Als het voertuig op een helling omslaat of gaat rollen, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • De extra tractie die de differentieelvergrendeling biedt, kan genoeg zijn om u in gevaarlijke situaties te brengen, zoals oprijden van hellingen die te steil zijn om te draaien. Wees extra voorzichtig als u werkt met ingeschakelde differentieelvergrendeling, speciaal op steile hellingen.

    • Als de differentieelvergrendeling is ingeschakeld terwijl u met een hoge snelheid een scherpe bocht maakt, en het binnenste achterwiel van de grond komt, kunt u de controle over het voertuig verliezen, waarbij de kans bestaat dat het voertuig gaat slippen. Gebruik de differentieelvergrendeling uitsluitend bij lage snelheden.

    Voorzichtig

    Als u een bocht maakt met ingeschakelde differentieelvergrendeling, kunt u de controle over de machine verliezen. Schakel de differentieelgrendel uit als u scherpe bochten maakt of bij hoge snelheid werkt.

    De differentieelvergrendeling vergroot de tractie van het voertuig door de achterwielen te vergrendelen, zodat één wiel niet kan gaan slippen. Dit kan goed van pas komen wanneer u zware ladingen moet vervoeren op nat gras, gladde oppervlakken, hellingen of zanderig terrein. U dient wel in gedachten te houden dat deze extra tractie slechts bedoeld is voor tijdelijk gebruik. Het is geen vervanging voor de veiligheidsmaatregelen ten aanzien van steile hellingen en zware ladingen die hiervoor aan de orde zijn geweest.

    De differentieelvergrendeling zorgt ervoor dat de achterwielen met dezelfde snelheid draaien. Wanneer u de differentieelvergrendeling gebruikt, wordt het vermogen om scherpe bochten te maken iets beperkt en kan het gazon worden beschadigd. Gebruik de differentieelgrendel uitsluitend indien nodig en bij lage snelheden.

    Note: Om de differentieelgrendel in of uit te schakelen, moet de machine in beweging zijn en een flauwe bocht maken.

    • Druk de schakelaar van de differentieelgrendel omhoog om het differentieel te vergrendelen (Figuur 24).

      Note: De verlichting in de schakelaar van de differentieelgrendel wordt verlicht als de schakelaar in de vergrendelde stand staat.

    • Druk de schakelaar van de differentieelgrendel omlaag om het differentieel te ontgrendelen (Figuur 24).

    g025547

    Het hydraulische systeem bedienen

    De hydraulische bediening levert hydraulisch vermogen vanuit de machinepomp als de motor loopt. U kunt deze kracht benutten via de snelkoppelingen aan de achterkant van de machine.

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om door de huid heen te dringen en ernstig letsel veroorzaken.

    Wees voorzichtig bij het aansluiten en losmaken van de hydraulische snelkoppelingen. Zet de motor uit, stel de parkeerrem in werking, laat het werktuig neer en zet de hydraulische klep in de vergrendelde zweefstand om de druk in het hydraulische systeem op te heffen, voordat u de snelkoppelingen aansluit of losmaakt.

    Important: Als meerdere machines hetzelfde werktuig gebruiken, kan er kruisbesmetting van de transmissievloeistof plaatsvinden. Ververs daarom de transmissievloeistof vaker.

    De hydraulische hefhendel van de laadbak gebruiken om hydraulische werktuigen te bedienen

    • UIT

      Dit is de normale stand van de bedieningsklep wanneer deze niet in gebruik is. In deze stand zijn de doorlaatopeningen van de bedieningsklep geblokkeerd en een eventuele lading wordt in beide richtingen tegengehouden door de afsluitkleppen.

    • OMHOOGSTAND (snelkoppeling A)

      Deze stand brengt de laadbak en het werktuig aan de trekhaak omhoog, of zorgt voor druk op snelkoppeling A. Deze stand laat tevens toe dat hydraulische vloeistof uit snelkoppeling B terugvloeit naar de klep en van daaruit naar het reservoir. Dit is een tijdelijke stand en zodra u de hendel loslaat, springt deze automatisch terug naar de middelste stand (UIT).

      g009822
    • OMLAAGSTAND (snelkoppeling B)

      Deze stand laat de laadbak of het werktuig aan de trekhaak neer, of zorgt voor druk op snelkoppeling B. Zo kan ook hydraulische vloeistof uit snelkoppeling A terugvloeien naar de klep en van daaruit naar het reservoir. Dit is een tijdelijke stand en zodra u de hendel loslaat, springt deze automatisch terug naar de middelste stand (UIT). Wanneer u de schakelhendel kort in deze stand houdt en vervolgens weer loslaat, kan er hydraulische vloeistof stromen naar snelkoppeling B, waardoor kracht wordt overgebracht op de achterste trekhaak. Als u de hendel loslaat, houdt deze de tegendruk op de trekhaak.

      Important: Als u de schakelhendel in de omlaag-stand houdt bij het gebruik van een hydraulische cilinder, zal de hydraulische vloeistof langs de ontlastklep stromen, waardoor schade kan ontstaan aan het hydraulische systeem.

    • AAN-stand

      DEZE STAND IS VERGELIJKBAAR MET DE OMLAAGSTAND (SNELKOPPELING B). Bovendien kan bij deze stand hydraulische vloeistof naar snelkoppeling B stromen, met het verschil dat de hendel in deze stand wordt vastgezet in een uitsparing in het bedieningspaneel. Op deze manier kan er voortdurend hydraulische vloeistof stromen naar werktuigen die gebruikmaken van een hydraulische motor.

      Gebruik deze stand alleen bij werktuigen met een hydraulische motor.

      Important: Als u de AAN-stand gebruikt met een hydraulische cilinder of zonder werktuig, zal de hydraulische vloeistof langs de ontlastklep stromen, hetgeen schade kan veroorzaken aan het hydraulische systeem. Gebruik deze stand alleen kortstondig of wanneer er een motor is gemonteerd.

      Important: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof nadat u een werktuig hebt gemonteerd. Controleer de werking van het werktuig door alle standen meerdere keren te doorlopen en de lucht uit het systeem te verwijderen. Controleer vervolgens het peil van de hydraulische vloeistof opnieuw. De cilinder van het werktuig beïnvloedt het vloeistofpeil van de transaxle enigszins. Als u de machine gebruikt bij een te laag peil van de hydraulische vloeistof, kan dat schade veroorzaken aan de pomp, de hydraulische afstandsbediening, de stuurbekrachtiging en de transaxle van de machine.

    De snelkoppelingen aansluiten

    Important: Maak de snelkoppelingen schoon voordat u ze aansluit. Vuile snelkoppelingen kunnen het hydraulische systeem verontreinigen.

    1. Trek de borgring op de koppeling naar achteren.

    2. Steek de nippel van de slang in de snelkoppeling totdat deze vastklikt.

    Note: Als u de op afstand bedienbare hydraulische werktuigen aansluit op de snelkoppelingen, bepaal dan welke kant onder druk moet komen te staan, en sluit die slang dan aan op snelkoppeling B. Hierop komt druk te staan als u de schakelhendel naar voren duwt of vergrendelt in de stand AAN.

    De snelkoppelingen loskoppelen

    Note: Zet de motoren van zowel de machine als het werktuig uit en beweeg de hefhendel naar voren en naar achteren om de druk in het systeem op te heffen en de snelkoppelingen gemakkelijker los te maken.

    1. Trek de borgring op de koppeling naar achteren.

    2. Trek de slang krachtig uit de snelkoppeling.

      Important: Reinig de stofplug en de stofkap en plaats deze op de openingen van de snelkoppelingen wanneer deze niet in gebruik zijn.

    Problemen met de hydraulische bediening oplossen

    • Problemen bij het aansluiten of losmaken van de snelkoppelingen.

      De druk is niet weggenomen (de snelkoppeling is belast).

    • De stuurbekrachtiging werkt niet of nauwelijks.

      • Het peil van de hydraulische vloeistof is te laag.

      • De temperatuur van de hydraulische vloeistof is te hoog.

      • De pomp is niet ingeschakeld.

    • Er zijn hydraulische lekken.

      • De fittings zijn los.

      • De O-ring van de fitting ontbreekt.

    • Een werktuig functioneert niet.

      • De snelkoppelingen zitten niet volledig vast.

      • De snelkoppelingen zijn omgewisseld.

    • Er is een piepend geluid.

      • Verwijder de klep die nog vergrendeld is in de stand AAN, waardoor er hydraulische vloeistof over de ontlastklep stroomt.

      • De riem is los.

    • De motor start niet.

      De hydraulische hendel is vergrendeld in de VOORUITSTAND.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

    • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten.

    • Vervang versleten, beschadigde en ontbrekende stickers.

    De machine transporteren

    • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Maak de machine stevig vast.

    Zie Figuur 26 en Figuur 27 voor de plaats van de bevestigingspunten van de machine.

    Note: Laad de machine op de aanhangwagen met de voorzijde van de machine naar voren gericht. Als dat niet mogelijk is, bevestig dan de motorkap met een riem aan het frame of verwijder de motorkap en bevestig deze afzonderlijk zodat ze er niet af kan waaien tijden het transport.

    g009820
    g009821

    De machine slepen

    In noodgevallen kunt u de machine over een korte afstand slepen; maak hier evenwel geen gewoonte van.

    Waarschuwing

    Als u de machine bij een te hoge snelheid sleept, kunt u de controle over het stuur verliezen. Dit kan letsel veroorzaken.

    Sleep de machine nooit sneller dan 8 km per uur.

    Note: De stuurbekrachtiging functioneert niet, waardoor de besturing wordt bemoeilijkt.

    De machine moet worden gesleept door 2 personen. Als u de machine over een grote afstand moet verplaatsen, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.

    1. Bevestig een sleepkabel aan de lip op de voorzijde van het machineframe (Figuur 26).

    2. Zet de transmissie in de NEUTRAALSTAND en zet de parkeerrem vrij.

    Een aanhangwagen trekken

    De machine kan aanhangwagens en werktuigen trekken die zwaarder zijn dan de machine zelf. Er zijn diverse types trekhaken verkrijgbaar voor de machine, afhankelijk van de werkzaamheden waarvoor u de machine gebruikt. Vraag uw erkende servicedealer om meer informatie.

    Als uw machine is uitgerust met een trekhaak die is gemonteerd op de buis van de achteras, kan deze aanhangwagens of werktuigen trekken met een totaalgewicht van maximaal 1587 kg.

    Zorg er altijd voor dat 60% van het gewicht van de lading zich in het voorste deel van de aanhangwagen bevindt. Hierdoor komt ongeveer 10% van het totale gewicht van de aanhangwagen op de trekhaak van de machine.

    Als u een lading vervoert of een aanhangwagen (werktuig) trekt, mag u uw machine of aanhangwagen niet te zwaar beladen. Een te zware lading kan leiden tot slechte prestaties of beschadiging van de remmen, as, motor, transaxle, stuurinrichting, ophanging, carrosserie of banden.

    Important: Om de kans op schade aan de aandrijflijn te beperken, verdient het aanbeveling het Laag-bereik te gebruiken.

    Als u werktuigen met een opleggerkoppeling trekt, zoals een fairwayverluchter, dient u altijd de 'wheelie bar' (standaard onderdeel van de opleggerkoppeling) te monteren om te voorkomen dat de voorwielen van de grond loskomen als de beweging van het werktuig plotseling wordt belemmerd.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Note: Download het elektrische schema op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Waarschuwing

    Als u de machine niet goed onderhoudt kunnen systemen van de machine voortijdig defect raken en u of omstanders mogelijk letsel toebrengen.

    U moet de machine goed onderhouden en in goede staat houden volgens deze instructies.

    Voorzichtig

    De machine mag uitsluitend worden onderhouden, gerepareerd, afgesteld of geïnspecteerd door vakbekwame en erkende technici.

    • Voorkom brandgevaar en zorg ervoor dat er brandbestrijdingsapparatuur in het werkgebied aanwezig is. Controleer nooit met een open vuur het peil van vloeistoffen, het accuzuur of de koelvloeistof, of een lekkage.

    • Gebruik geen open bakken met brandstof of ontvlambare reinigingsvloeistoffen om onderdelen schoon te maken.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Haal het sleuteltje uit de contactschakelaar en maak de bougiekabels los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het voertuig. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 2 bedrijfsuren
  • Draai de moeren van de voor- en achterwielen vast.
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Draai de moeren van de voor- en achterwielen vast.
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.
  • Hydraulisch filter vervangen.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Controleer de opening van het filter.
  • Transmissievloeistofpeil controleren.
  • Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Neem de richtlijnen voor het inrijden van een nieuwe machine in acht.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de bandenspanning.
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem.
  • Controleer het motoroliepeil.(Controleer het oliepeil voor- en nadat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Controleer het waarschuwingslampje voor de oliedruk.
  • Controleer het koelvloeistofpeil.Controleer het koelvloeistofpeil alleen bij de reservetank. Verwijder de radiateurdop niet. (Controleer het koelvloeistofpeil voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Verwijder vuil uit het motorgebied en de radiateur.(Reinig deze vaker als de machine in vuile omstandigheden wordt gebruikt.)
  • Remvloeistofpeil controleren. (Controleer het vloeistofpeil voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. (Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Verwijder het luchtfilterdeksel en verwijder het vuil.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Accuvloeistofpeil controleren(elke 30 dagen indien de machine gestald is).
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren(bij zwaar gebruik vaker smeren).
  • Het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer de bougies. De bougies indien nodig vervangen.
  • Controleer de conditie van de banden.
  • Controleer de rubberhoezen van de homokinetische koppelingen op beschadigingen en lekkend smeermiddel.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Vervang het luchtfilter van de koolstofhouder.
  • Draai de moeren van de voor- en achterwielen vast.
  • Controleer het vloeistofpeil in het reservoir voor de cilinder van de snelheidsregeling.
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.
  • Controleer de afstelling van het rempedaal.
  • Controleer de bedrijfs- en parkeerremmen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Controleer de brandstofleidingen en -verbindingen.
  • Controleer de uitlijning van de voorwielen
  • Transmissievloeistofpeil controleren.
  • Controleer de conditie van de aandrijfriem.
  • De koppelingen schoonmaken.
  • Controleer of de remschoenen zijn versleten.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Hydraulisch filter vervangen.
  • Ververs de hydraulische vloeistof en reinig de zeef.
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • Spoel het koelsysteem en ververs de koelvloeistof.
  • Remvloeistof verversen.
  • Jaarlijks
  • Verricht alle jaarlijkse onderhoudsprocedures die vermeld staan in de Gebruikershandleiding van de motor.
  • Onderhoud van de machine in bijzondere omstandigheden

    Important: Als de machine wordt gebruikt in de hieronder genoemde omstandigheden, moet u de onderhoudswerkzaamheden twee keer zo vaak uitvoeren:

    • Gebruik in woestijngebied

    • Gebruik bij lage temperaturen: beneden 0 °C

    • Trekken van een aanhangwagen

    • Veelvuldig gebruik in stoffige omstandigheden

    • Bouwwerkzaamheden

    • Na langdurig gebruik in modder, zand, water, of soortgelijke vuile omstandigheden moet u de remmen zo snel mogelijk laten controleren en schoonmaken. Dit voorkomt dat schurend materiaal overmatige slijtage veroorzaakt.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Bij een groot aantal van de onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden besproken, dient de laadbak opgeheven of neergelaten te worden. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om ernstig of dodelijk letsel te voorkomen.

    Veiligheid bij onderhoud

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Voordat u onderhoudswerkzaamheden aan de machine verricht of deze afstelt, moet u de machine op een horizontaal oppervlak parkeren, de parkeerrem in werking stellen, de motor uitschakelen en het sleuteltje verwijderen om te voorkomen dat de machine per ongeluk wordt gestart.

    • Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Laad de accu’s niet op terwijl u onderhoud uitvoert aan de machine.

    • Om het voertuig in goede staat te houden, moet u ervoor zorgen dat alle moeren, bouten en schroeven goed zijn vastgedraaid.

    • Om het risico op brand te verminderen, moet u de omgeving van de motor vrij houden van overtollig vet, gras, bladeren en aangekoekt vuil.

    • Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.

    • Als u de motor moet laten lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de motor en bewegende delen houden. Hou omstanders uit de buurt van de machine.

    • Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Controleer regelmatig de werking van de parkeerrem. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit. Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Voer geen handelingen uit die van invloed zijn op de bedoelde werking van een veiligheidsvoorziening of die de bescherming waarin de veiligheidsvoorziening voorziet verminderen. Controleer de goede werking ervan regelmatig.

    • Voorkom dat de motor het maximaal toelaatbare toerental overschrijdt, doordat de instellingen van de motor zijn veranderd. Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u het maximale motortoerental door een erkende Toro distributeur laten controleren met een toerenteller.

    • Indien grote reparaties nodig zijn of hulp is vereist, moet u contact opnemen met een erkende Toro distributeur.

    • Elke verandering aan deze machine kan gevolgen hebben voor de werking, prestaties of levensduur van de machine, en kan letsel of de dood veroorzaken. Dergelijke veranderingen kunnen ertoe leiden dat de garantie op het product van The Toro® Company komt te vervallen.

    De machine klaar maken voor onderhoud

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Leeg de laadbak en breng hem omhoog; zie De laadbak omhoog laten komen.

    De laadbakbeveiliging gebruiken

    Important: Monteer of verwijder de laadbakbeveiliging altijd terwijl u zich buiten de laadbak bevindt.

    1. Breng de laadbak omhoog totdat de hefcilinders hun uiterste positie hebben bereikt.

    2. Verwijder de laadbakbeveiliging van de opberghaken op de achterkant van het paneel van de rolbeugel (Figuur 28).

      g026142
    3. Druk de laadbakbeveiliging op de cilinderstang en zorg ervoor dat de beide uiteinden van de laadbakbeveiliging rusten op het uiteinde van de cilinderbus en het uiteinde van de cilinderstang (Figuur 29).

      g009164
    4. Verwijder de laadbakbeveiliging van de cilinder en plaats de beveiliging in de opberghaken in de achterzijde van het paneel van de rolbeugel.

      Important: Probeer de hopper niet neer te laten met de hopperbeveiliging op de cilinder.

    De volledige laadbak verwijderen

    1. Start de motor, schakel de hydraulische hefhendel in en laat de laadbak zakken totdat de cilinders los in de sleuven zitten.

    2. Laat de hefhendel los en zet de motor af.

    3. Verwijder de lynchpennen van de uiteinden van de gaffelpennen van de cilinderstang (Figuur 30).

      g002368
    4. Verwijder de gaffelpennen waarmee de uiteinden van de cilinderstang vastzitten aan de bevestigingsplaten van de laadbak, door de pennen naar binnen te drukken (Figuur 30).

    5. Verwijder de lynchpennen en de gaffelpennen waarmee de draaibeugels zijn bevestigd aan de framebalken (Figuur 30).

    6. Til de laadbak van de machine.

      Voorzichtig

      Een complete laadbak weegt ongeveer 148 kg: probeer de laadbak dus niet in uw eentje te monteren of te verwijderen.

      Gebruik een takel of doe dit met 2 of 3 andere personen.

    7. Bewaar de cilinders in de opslagklemmen.

    8. Zet de hydraulische hefinrichting vast met de vergrendelingshendel op de machine om te voorkomen dat de hefcilinders per ongeluk naar buiten schuiven.

    De volledige laadbak plaatsen

    Note: Als u de zijkanten van de laadbak monteert op de dieplader, verdient het aanbeveling deze te monteren voordat de laadbak op de machine wordt geplaatst.

    Zorg ervoor dat de achterste draaiplaten zijn bevestigd aan het frame van de laadbak/balk zodat het achterste uiteinde naar achteren draait (Figuur 31).

    g002369

    Voorzichtig

    Een complete laadbak weegt ongeveer 148 kg: probeer de laadbak dus niet in uw eentje te monteren of te verwijderen.

    Gebruik een takel of doe dit met 2 of 3 andere personen.

    Zorg ervoor dat de afstandsbeugels en de stootblokken (Figuur 32) zijn gemonteerd met de koppen van de slotbouten aan de binnenzijde van de machine.

    g002370
    1. Controleer of de hefcilinders volledig zijn teruggetrokken.

    2. Plaats de laadbak voorzichtig op het frame van de machine en lijn daarbij de openingen van de achterste draaiplaat van de laadbak uit met de openingen in de achterste framebalk en monteer de 2 gaffelpennen en lynchpennen (Figuur 32).

    3. Laat de laadbak zakken en zet beide uiteinden van de cilinderstang vast in de juiste sleuven in de bevestigingsplaten van de laadbak; gebruik hierbij een gaffelpen en een lynchpen.

    4. Monteer de gaffelpen vanaf de buitenkant van de laadbak met de lynchpen naar buiten gericht (Figuur 32).

      Note: De achterste sleuven zijn bestemd voor de montage van de volledige laadbak; de voorste sleuven voor de montage van een 2/3 laadbak.

      Note: U moet mogelijk de motor starten om de cilinders naar buiten te schuiven of in te trekken zodat ze uitgelijnd zijn met de openingen.

      Note: U kunt de ongebruikte opening afdichten met een bout en een moer om montagefouten te voorkomen.

    5. Start de motor en haal de laadbak op met behulp van de hydraulische hefhendel.

    6. Laat de hefhendel los en zet de motor af.

    7. Monteer de laadbakbeveiliging om te voorkomen dat de laadbak per ongeluk wordt neergelaten; zie De laadbakbeveiliging gebruiken.

    8. Monteer de lynchpennen aan de binnenste uiteinden van de gaffelpennen.

      Note: Als de automatische achterklepontgrendeling is gemonteerd op de laadbak, moet u controleren of de voorste storthendel aan de binnenkant van de linker gaffelpen geplaatst is voordat u de lynchpen plaatst.

    De machine opkrikken

    Gevaar

    Een opgekrikte machine kan wankel staan en van de krik glijden waardoor iemand die zich onder de machine bevindt letsel kan oplopen.

    • U mag de machine nooit starten als deze is opgekrikt, want door de trilling van de motor of de beweging van de wielen kan de machine van de krik afglijden.

    • Haal altijd het sleuteltje uit het contact voordat u van de machine stapt.

    • Blokkeer de wielen als de machine is opgekrikt.

    Als u de voorkant van de machine omhoog krikt, moet u altijd een blok hout (of iets vergelijkbaars) tussen de krik en het frame van de machine plaatsen.

    Het krikpunt aan de voorkant van de machine bevindt zich onder het middelste steunpunt van het voorframe (Figuur 33).

    g009823

    Het krikpunt aan de achterzijde van de machine bevindt zich onder de as (Figuur 34).

    g009824

    De motorkap verwijderen en installeren

    De motorkap verwijderen

    1. Pak de motorkap beet via de openingen van de koplampen en til de motorkap op om de montagelipjes uit de sleuven in het frame te laten klikken (Figuur 35).

      g010314
    2. Draai de onderkant van de motorkap omhoog tot u de bovenste montagelipjes uit de sleuven in het frame kunt trekken (Figuur 35).

    3. Draai de bovenzijde van de motorkap naar voren en koppel de kabelstekkers van de koplampen los (Figuur 35).

    4. Verwijder de motorkap.

    De motorkap plaatsen

    1. Sluit de lampen aan.

    2. Steek de bovenste montagelipjes in de sleuven van het frame (Figuur 35).

    3. Steek de onderste montagelipjes in de sleuven van het frame (Figuur 35).

    4. Controleer of de motorkap goed in de groeven aan de bovenzijde, de zijkanten en de onderzijde valt.

    Smering

    Lagers en lagerbussen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren(bij zwaar gebruik vaker smeren).
  • Type vet: Nr. 2 vet op lithiumbasis

    Important: Als u de universele kruislagers van de aandrijfas smeert, moet u blijven pompen totdat er vet bij elk kruis uit alle 4 lagercups komt.

    1. Veeg de smeernippel schoon met een doek zodat er geen vuil kan binnendringen in het lager of de lagerbus.

    2. Pomp met een smeerpistool smeervet in de smeernippels van de machine.

    3. Veeg overtollig smeervet van de machine.

    De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:

    • Kogelverbindingen (4); zie Figuur 36

    • Draaibeugels (2); zie Figuur 36

    • Stuurcilinder (2); zie Figuur 36

    • Trekstangen (2); zie Figuur 36

      g010360
    • Veer (2); zie Figuur 37

      g010571
    • Rem (1); zie Figuur 38

    • Gashendel (1); zie Figuur 38

      g025519
    • Kruiskoppelingen aandrijfas (2); zie Figuur 39

    • Schuifgaffel (1); zie Figuur 39

      g025546

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de olie controleert of olie bijvult in het carter.

    • Houd uw handen, voeten, gezicht, kleding en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Verwijder het luchtfilterdeksel en verwijder het vuil.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer periodiek het luchtfilter en de slangen voor een optimale bescherming van de motor en een maximale levensduur. Controleer het deksel en de behuizing van het luchtfilter op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang alle beschadigde onderdelen van het luchtfilter.

    1. Trek de sluiting naar buiten en draai het luchtfilterdeksel linksom (Figuur 40).

      g025523
    2. Voordat u het filter verwijdert, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) eventuele grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen die tussen de buitenkant van het luchtfilter en de luchtfilterbehuizing zitten.

      Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via het filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.

    3. Verwijder het luchtfilter van de behuizing (Figuur 40).

      Note: Een gebruikt filterelement niet reinigen omdat u de filtermedia hierdoor kunt beschadigen.

    4. Veeg de binnenkant van het luchtfilterdeksel en de behuizing schoon (Figuur 40).

    5. Verwijder de rubberen stofklep van het deksel (Figuur 40).

    6. Reinig de opening van de vuiluitlaat die zich in het deksel bevindt en de holte van de stofklep en plaats vervolgens de stofklep terug (Figuur 40).

    7. Inspecteer het nieuwe luchtfilter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter (dit moet goed aansluiten) en de filterbehuizing.

      Important: Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.

    8. Plaats het nieuwe luchtfilter door de buitenring van het filter licht aan te drukken om dit vast te zetten in de luchtfilterbehuizing (Figuur 40).

    9. Lijn het deksel van het luchtfilter uit met de stofklep op 6 uur, gezien vanaf de linkerkant van het deksel (Figuur 40).

    10. Maak de sluiting van het luchtfilterdeksel vast (Figuur 40).

      Note: Indien er een indicator aanwezig is: stel deze terug indien deze rood is.

    Motorolie verversen

    Note: Ververs de olie vaker als het voertuig in zeer stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt.

    Note: Geef de oude motorolie en het gebruikte oliefilter af bij een erkende inzamelplaats.

    Motorolietype

    Type olie: Reinigingsolie voor motoren (API-klasse SJ of hoger)

    Carterinhoud: 2,0 liter met vervanging van het filter

    Viscositeit: Zie onderstaande tabel.

    g001902

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het motoroliepeil.(Controleer het oliepeil voor- en nadat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als de motor al heeft gedraaid, zet deze dan uit en wacht minimaal 10 minuten voordat u het oliepeil controleert.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 42).

      g025526
    5. Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift.

    6. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil (Figuur 42).

    7. Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop (Figuur 42) losdraaien en voldoende olie bijvullen totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.

      Note: Verwijder de peilstok tijdens het bijvullen om een goede ventilatie toe te laten. Giet langzaam olie in de vulbuis en controleer regelmatig het oliepeil tijdens dit proces. Voeg niet te veel olie toe.

      g002373

      Important: Als u motorolie bijvult, moet u ervoor zorgen dat er enige afstand is tussen de vulinrichting en de vulbuis in het klepdeksel, zoals is aangegeven in Figuur 43. Hierdoor kan er tijdens het vullen lucht ontsnappen.

    8. Plaats de vuldop op de vulbuis (Figuur 42).

    9. Maak de peilstok stevig vast (Figuur 42).

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
    1. Haal de laadbak op en plaats de laadbakbeveiliging op de uitgetrokken hefcilinder om de laadbak omhoog te houden.

    2. Plaats een grote opvangbak onder de olieaftapplug (Figuur 44).

      g025525
    3. Verwijder de aftapplug en laat de olie in een opvangbak lopen (Figuur 44).

    4. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug.

    5. Verwijder het oliefilter uit het filtertussenstuk (Figuur 45).

      g025524
    6. Veeg de afdichting van het filtertussenstuk schoon (Figuur 45).

    7. Smeer een dun laagje schone olie op de afdichting van het nieuwe filter.

    8. Plaats het filter zo, dat de pakking contact maakt met de afdichting van het filtertussenstuk, draai vervolgens het filter rechtsom en vervolgens nog ½ tot ⅔ slag (Figuur 45).

      Note: Draai het motoroliefilter niet te vast.

    9. Vul het carter bij met de gespecificeerde olie.

    Het waarschuwingslampje voor de oliedruk controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het waarschuwingslampje voor de oliedruk.
  • Note: Als de motor pas is afgezet, kan het 1 tot 2 minuten duren voordat het lampje gaat branden.

    1. Stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje op AAN, maar start de motor niet.

      Note: Het oliedruklampje moet rood oplichten.

      Note: Als het lampje niet oplicht, is het doorgebrand of heeft het systeem een defect dat u moet repareren.

    Onderhoud van de bougies

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de bougies. De bougies indien nodig vervangen.
  • Type: Champion RN14YC (of een equivalent type).

    Elektrodenafstand: 0,762 mm

    Important: Een gebarsten, aangetaste, vuile of gebrekkig werkende bougie moet worden vervangen. U mag de elektroden niet zandstralen, afkrabben of reinigen met een staalborstel omdat hierdoor gruis kan losraken en in de cilinder terechtkomen. Dit leidt meestal tot beschadiging van de motor.

    Note: In geval van een motorstoring moet de bougie altijd verwijderd en gecontroleerd worden.

    1. Maak de omgeving van de bougie schoon zodat er geen vuil in de cilinder kan terechtkomen als u de bougie verwijdert.

    2. Trek de kabel van het aansluitpunt van de bougie.

    3. Haal de plug uit de cilinderkop.

    4. Controleer de staat van de massa-elektrode, de centrale elektrode en de isolator van de centrale elektrode op beschadigingen (Figuur 46).

      Note: Geen beschadigde of versleten bougie gebruiken. Vervang de bougie door een nieuwe bougie van het aanbevolen type.

      g238425
    5. Zorg ervoor dat de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode 0,762 mm bedraagt; zie Figuur 46.

    6. Plaats de bougie in de cilinderkop en draai de bougie vast tot 20 N·m.

    7. Bevestig de kabel van de bougie.

    8. Herhaal stap 1 tot en met 7 voor de andere bougie.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Het luchtfilter van de koolstofhouder controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Controleer de opening van het filter.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het luchtfilter van de koolstofhouder.
    1. Zoek het luchtfilter onderaan de koolstofhouder (Figuur 47).

      g025520
    2. Zorg ervoor dat de opening onderaan het filter schoon en vrij is.

    3. Filter verwijderen en nieuw filter monteren (indien nodig)

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
    1. Haal de laadbak op en plaats de laadbakbeveiliging op de uitgetrokken hefcilinder om de laadbak omhoog te houden.

    2. Koppel de bedrading van de brandstofpomp los (Figuur 48).

    3. Maak de slangklem los en ontkoppel de brandstofleiding van de dop van de brandstofpomp (Figuur 48).

      g010330
    4. Verwijder de dop van de brandstofpomp die boven op de brandstoftank zit (Figuur 48).

      Important: Laat de brandstofpomp niet draaien in de tank wanneer u de brandstofpomp verwijdert. De brandstofpomp laten draaien in de brandstoftank kan de vlotter beschadigen.

    5. Verwijder de brandstofpomp en het brandstoffilter van de tank (Figuur 48).

    6. Verwijder de klem waarmee de slang van het brandstoffilter aan de fitting van de brandstofpomp is bevestigd.

    7. Verwijder de slang van de fitting (Figuur 48).

    8. Plaats de nieuwe slangklem op de nieuwe brandstoffilterslang.

    9. Bevestig de slang aan de brandstofpomp en bevestig de klem.

    10. Steek het geheel in de brandstoftank en draai de dop vast met een torsie van 20 tot 22 N·m.

    11. Sluit de bedrading aan en bevestig de slang met de slangklem.

    Brandstofleidingen en -verbindingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer de brandstofleidingen en -verbindingen.
  • Inspecteer de brandstofleidingen, aansluitingen en klemmen op tekenen van lekkage, slijtage, beschadiging of losse connecties.

    Note: Repareer beschadigde of lekkende onderdelen van het brandstofsysteem voordat u de machine gebruikt.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de zekeringen

    De zekeringen voor het elektrische systeem van de machine bevinden zich onder het middengedeelte van het dashboardpaneel (Figuur 49 en Figuur 50).

    g025637
    decal127-8626a

    De machine starten met startkabel

    Waarschuwing

    Starten met de startkabel kan gevaarlijk zijn. Neem de volgende waarschuwingen in acht om lichamelijk letsel en schade aan elektronische onderdelen van de machine te voorkomen:

    • Start nooit met een startkabel die aangesloten is op een spanningsbron van meer dan 15 V gelijkstroom; dat leidt tot schade aan het elektrische systeem.

    • Voer een dergelijke start nooit uit op een lege accu die bevroren is. Tijdens starten met een startkabel kan een dergelijke accu barsten of exploderen.

    • Neem alle waarschuwingen op de accu in acht bij het starten van uw machine met een startkabel.

    • Zorg ervoor dat uw voertuig niet in aanraking is met het voertuig dat wordt gebruikt voor het starten (hulpmachine).

    • Als de kabels aan de verkeerde pool worden bevestigd, kan dit lichamelijk letsel en/of schade aan het elektrische systeem tot gevolg hebben.

    1. Knijp het accudeksel samen om de lipjes uit de accubasis te nemen en verwijder het accudeksel van de accubasis (Figuur 51).

      g010326
    2. Sluit een startkabel aan tussen de positieve polen van de 2 accu's (Figuur 52).

      Note: De positieve pool is te herkennen aan het symbool '+' bovenop het accudeksel.

    3. Sluit het ene uiteinde van de andere startkabel aan op de minpool van de accu van de andere machine.

      Note: De minpool is aangegeven met “NEG” op het accudeksel.

      Note: Sluit het andere uiteinde van de startkabel aan op de minpool van de lege accu. Sluit de startkabel aan op de motor of het frame. Sluit de startkabel niet aan op het brandstofsysteem.

      g010325
    4. Start de motor van de hulpmachine.

      Note: Laat deze een aantal minuten draaien en start vervolgens de uw motor.

    5. Verwijder de startkabel eerst van de minpool van uw motor en vervolgens van de accu van de hulpmachine.

    6. Plaats het accudeksel op de accubasis.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Accuvloeistofpeil controleren(elke 30 dagen indien de machine gestald is).
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.

    • Voorkom dat u accuzuur inslikt, en vermijd elk contact met huid, ogen of kleding. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    • Houd de accu altijd schoon en volledig geladen.

    • Houd de accu altijd schoon en volledig geladen.

    • Als de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout.

    • Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.

    • Houd het accuzuur op peil.

    • Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldop bij het reinigen.

    • Controleer of de accukabels stevig op de accupolen zitten, zodat ze goed contact maken.

    • U kunt het accuzuurpeil in de cellen bijhouden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Vul de cellen niet verder bij dan tot de onderzijde van de vulring in de cel.

    • Indien de machine wordt opgeslagen in een zeer hete omgeving, ontlaadt de accu sneller dan wanneer de machine in een koele omgeving wordt opgeslagen.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De banden controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de conditie van de banden.
  • Aanbevolen bandenspanning vooraan: 220 kPa (32 psi)

    Aanbevolen bandenspanning achteraan: 124 kPa (18 psi)

    Ongelukken tijdens werkzaamheden, zoals een botsing tegen een trottoirrand, kunnen een band of een velg beschadigen en tevens de wieluitlijning verstoren. Daarom moet u na een ongeluk de toestand van de banden controleren.

    Important: Controleer de bandenspanning regelmatig. Als de banden niet op de juiste spanning zijn, zullen deze vroegtijdig slijten en kan de vierwielaandrijving vastlopen.

    Figuur 53 toont een voorbeeld van slijtage aan een band veroorzaakt door een te lage bandenspanning.

    g010294

    Figuur 54 toont een voorbeeld van slijtage aan een band veroorzaakt door een te hoge bandenspanning.

    g010293

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 2 bedrijfsuren
  • Draai de moeren van de voor- en achterwielen vast.
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Draai de moeren van de voor- en achterwielen vast.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Draai de moeren van de voor- en achterwielen vast.
  • Waarschuwing

    Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van het wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.

    De torsie van de moeren van de voorwielen en achterwielen moet 109 tot 122 N·m bedragen. Haal de moeren aan na 1 tot 4 bedrijfsuren en nog eens na 10 bedrijfsuren. Haal de wielmoeren hierna om de 200 bedrijfsuren aan.

    Uitlijning van de voorwielen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer de uitlijning van de voorwielen
    1. Zorg ervoor dat de banden recht naar voren wijzen.

    2. Meet de afstand hart-op-hart van het toespoor (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen (Figuur 55).

      Note: De afstand moet aan de voorzijde van het wiel tussen 0 ± 3 mm groter zijn dan aan de achterzijde van de band. Draai het wiel 90° en voer de meting opnieuw uit.

      Important: Controleer de afstand op consistente locaties op het wiel. De machine moet zich op een horizontale ondergrond bevinden en de wielen moeten recht naar voren wijzen.

      g009169
    3. U past de hart-tot-hart afstand als volgt aan:

      1. Draai de contramoer in het midden van de trekstang los (Figuur 56).

        g010329
      2. Draai de trekstang rond om de voorkant van het wiel naar binnen of naar buiten te bewegen voor de hart-tot-hart afstanden van voren naar achteren.

      3. Draai de contramoer van de trekstang weer vast als de afstelling correct is.

      4. Controleer de afstand om er zeker van te zijn dat de wielen in gelijke mate naar rechts en naar links draaien.

        Note: Als dit niet het geval is, raadpleeg dan de Onderhoudshandleiding voor de afstellingsprocedure.

    Onderhoud van de transmissie

    Transmissievloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Transmissievloeistofpeil controleren.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Transmissievloeistofpeil controleren.
  • Type transmissievloeistof: Dexron VI

    1. De vulplug bevindt zich aan de achterkant van de transmissie, onderaan en aan de binnenkant (Figuur 57).

      g025534
    2. Plaats een opvangbak onder de vulplug.

    3. Draai de plug linksom en verwijder de plug uit de vulpoort van de transmissie (Figuur 57).

      Note: Als het vloeistofpeil van de transmissievloeistof juist is, moet de vloeistof tot aan de onderkant van het schroefdraad in de vulpoort staan.

    4. Als het peil van de transmissievloeistof te laag is, vul dan de gespecificeerde transmissievloeistof bij via de vulpoort totdat het peil de onderkant van het schroefdraad in de poort bereikt (Figuur 57).

      Note: Gebruik voor het vullen van de transmissie een trechter met een flexibele slang.

    5. Controleer de conditie van de O-ring bij de vulplug.

      Note: Vervang de O-ring als deze versleten of beschadigd is.

    6. Plaats de vulplug in de transmissie en draai deze met de hand vast (Figuur 57).

    Transmissievloeistof verversen

    Type transmissievloeistof: Dexron VI

    Capaciteit voor transmissievloeistof: 700 ml

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. De vulplug bevindt zich aan de achterkant en binnenkant van de transmissiebak en de aftapplug bevindt zich aan de voorkant en buitenkant van de transmissie (Figuur 58 en Figuur 59).

      g025527
      g025528
    3. Verwijder de vulplug uit de vulpoort door de plug linksom te draaien en uit de transmissie te verwijderen (Figuur 58).

    4. Plaats een opvangbak onder de aftapplug (Figuur 59).

    5. Verwijder de aftapplug uit de aftappoort door de plug linksom te draaien en uit de transmissie te verwijderen (Figuur 59).

      Note: Laat transmissievloeistof volledig weglopen.

    6. Plaats de aftapplug (Figuur 59).

    7. Vul 700 ml Dexron VI transmissievloeistof bij via de vulpoort van de transmissie (Figuur 58).

      Note: Gebruik voor het vullen van de transmissie een trechter met een flexibele slang.

      Note: Als het vloeistofpeil van de transmissievloeistof juist is, moet de vloeistof tot aan de onderkant van het schroefdraad in de vulpoort staan.

    8. Plaats de vulplug (Figuur 58).

    Onderhoud van het reservoir van de cilinder voor de snelheidsregeling

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Controleer het vloeistofpeil in het reservoir voor de cilinder van de snelheidsregeling.
  • Type vloeistof voor het reservoir: DOT 3-remvloeistof

    1. Verwijder de knoppen van de hydraulische hefhendel en de hendel voor het snelheidsbereik (Figuur 60).

      g025529
    2. Verwijder de 6 zeskantschroeven met ring (nr. 10 x ¾") waarmee de plaat van het bedieningspaneel aan de stoelbasis bevestigd is en verwijder de plaat (Figuur 60).

    3. Zet de hendel voor het snelheidsbereik in de TRANSPORTSTAND, zie De hendel voor het snelheidsbereik gebruiken .

    4. Controleer het vloeistofpeil in het reservoir voor de cilinder van de snelheidsregeling (Figuur 61).

      Note: Het normale vloeistofpeil hoort te staan tussen de markeringen Min en Max op de zijkant van het reservoir.

      g025530
    5. Doe het volgende als het vloeistofpeil te laag is:

      1. Veeg de omgeving van de dop van het reservoir schoon (Figuur 61).

      2. Verwijder de dop van het reservoir (Figuur 61).

      3. Vul bij met de gespecificeerde vloeistof tot het peil in het midden staat tussen de markeringen Min en Max aan de zijkant van het reservoir (Figuur 61).

      4. Plaats de dop terug en draai deze met de hand vast (Figuur 61).

    6. Lijn de openingen in de plaat van het bedieningspaneel uit met de openingen in de stoelbasis (Figuur 60).

    7. Bevestig de plaat aan de basis met de 6 zeskantschroeven met ring (Figuur 60) die u verwijderd hebt in stap 2.

    8. Draai de knoppen van de hydraulische hefhendel en de hendel voor het snelheidsbereik op de stangen (Figuur 60).

    De snelheidsregelaar afstellen

    Important: De minimale geregelde snelheid van de machine is 4,0 km/uur bij maximaal toerental. Als u de machinesnelheid afstelt op een snelheid lager dan 4,0 km/uur, heeft dit overmatige slijtage van de riem en koppeling tot gevolg.

    1. Rij met de machine in snelheidsbereik A (laag bereik), B (middellaag bereik), C (middelhoog bereik) of D (hoog bereik) om te kunnen bepalen in welk bereik de maximale rijsnelheid ligt die u wilt instellen, zie .

      Note: Gebruik de snelheidsmeter om de rijsnelheid van de machine te bepalen.

    2. Verwijder de knoppen van de hydraulische hefhendel en de hendel voor het snelheidsbereik (Figuur 60).

    3. Verwijder de 6 zeskantschroeven met ring (nr. 10 x ¾") waarmee de plaat van het bedieningspaneel aan de stoelbasis bevestigd is en verwijder de plaat (Figuur 60).

    4. Zet de hendel voor snelheidsbereik in de stand (TRANSPORT) (Figuur 62).

    5. Draai de 2 inbusschroeven (5/16 x ¾") los waarmee de borgplaat aan de steunbeugel voor de hendel is bevestigd (Figuur 62).

      g025550
    6. Verplaats de borgplaat in één van de volgende richtingen:

      • Verplaats de borgplaat vooruit om de maximale snelheidslimiet te verhogen (Figuur 62).

      • Verplaats de borgplaat achteruit om de maximale snelheidslimiet te verlagen (Figuur 62).

    7. Draai de 2 inbusschroeven (5/16 x ¾") aan met 19,8 tot 25,4 N·m.

    8. Rij met de machine met de snelheidsregeling in het snelheidsbereik waarvoor u de maximale rijsnelheid aan het instellen bent. Als de maximale rijsnelheidslimiet te snel of te langzaam is, herhaal dan stap 1 tot en met 8 totdat u de juiste maximale rijsnelheid heeft.

    9. Lijn de openingen in de plaat van het bedieningspaneel uit met de openingen in de stoelbasis (Figuur 60).

    10. Bevestig de plaat aan de basis met de 6 zeskantschroeven met ring (Figuur 60) die u verwijderd hebt in stap 3.

    11. Draai de knoppen van de hydraulische hefhendel en de hendel voor het snelheidsbereik op de stangen (Figuur 60).

    Drijfriem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer de conditie van de aandrijfriem.
    1. Verwijder de 9 zeskantbouten met ring (¼ x 1") waarmee het deksel van de transmissie is bevestigd aan de bevestigingsplaat van de transmissie (Figuur 63).

      g025548
    2. Duw het deksel naar voren tot u de aandrijfriem kunt zien (Figuur 63).

    3. Controleer de schuin aflopende vlakken van de primaire koppeling op tekenen van beschadiging (Figuur 63).

      Note: Als de vlakken van de primaire koppeling zijn beschadigd, moet u de primaire koppeling vervangen. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur.

    4. Controleer de aandrijfriem op ontbrekende of beschadigde tandwielen (Figuur 63).

      Note: Als er tandwielen van de aandrijfriem ontbreken of beschadigd zijn, moet u de aandrijfriem vervangen.

    5. Meet de riem en noteer de breedte van de riem (Figuur 63).

      Note: Als de riembreedte 29,5 mm of minder is, moet u de riem vervangen (Figuur 63).

    6. Lijn de openingen in het deksel van de transmissie uit met de openingen in de bevestigingsplaat (Figuur 63).

    7. Bevestig het deksel op de bevestigingsplaat (Figuur 63) met de 9 zeskantbouten met ring (¼ x 1") die u hebt verwijderd in stap 1. Draai de bouten vast met 10,2 tot 12,4 N·m.

    De koppelingen schoonmaken

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De koppelingen schoonmaken.
    1. Verwijder de 9 zeskantbouten met ring (¼ x 1") waarmee het deksel van de transmissie is bevestigd aan de bevestigingsplaat van de transmissie (Figuur 64).

      g026981
    2. Verwijder bij de primaire en secundaire koppelingen ophopingen van vuil en modder met water, en droog meteen met perslucht om overtollig water en vuil weg te blazen.

    3. Verwijder resterend vuil met een sneldrogende contactreiniger of remreiniger.

      Note: Opmerking: Verwijder het vuil in en rond bewegende delen.

    4. Als er een ophoping van vuil is rond de riem of langs de koppelingsas, gebruik dan een schuursponsje of een soortgelijk product om de ophoping te verwijderen.

    5. Lijn de openingen in het deksel van de transmissie uit met de openingen in de bevestigingsplaat (Figuur 64).

    6. Bevestig het deksel op de bevestigingsplaat (Figuur 64) met de 9 zeskantbouten met ring (¼ x 1") die u hebt verwijderd in stap 1. Draai de bouten vast met 10,2 tot 12,4 N·m.

    Onderhoud van het differentieel en de assen

    Differentieelolie verversen

    Type olie: 80W90 API GL-5

    Hoeveelheid olie: 550 ml

    1. Plaats een opvangbak onder de aftapplug (Figuur 65).

      g025556
    2. Verwijder de vulplug uit de vulpoort en de aftapplug uit de aftappoort van het differentieel (Figuur 65).

      Note: Laat het differentieel volledig leeglopen.

    3. Controleer de conditie van de O-ringen bij de pluggen.

      Note: Vervang versleten of beschadigde O-ringen.

    4. Plaats de aftapplug in de aftappoort (Figuur 65) en draai de plug vast met 14 tot 19 N·m.

      Note: De aftapplug is magnetisch. Het is normaal als u kleine metalen deeltjes rond de magneet ziet. Na de inloopperiode kunt u meer deeltjes rond de magneet verwachten.

    5. Vul 550 ml van de gespecificeerde olie bij in de vulpoort van het differentieel (Figuur 65).

      Note: Gebruik een trechter met een flexibele slang om het differentieel bij te vullen met olie.

    6. Plaats de vulplug in de vulpoort (Figuur 65) en draai de plug vast met 14 tot 19 N·m.

    Controleren van de rubberhoezen van de homokinetische koppelingen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de rubberhoezen van de homokinetische koppelingen op beschadigingen en lekkend smeermiddel.
    1. Krik de achterkant van de machine op en plaats deze op assteunen; zie De machine opkrikken.

    2. Controleer de rubberhoezen van de homokinetische koppelingen op de achteras op schade en lekkend smeermiddel (Figuur 66).

      Note: Vervang alle beschadigde of lekkende rubberhoezen van de homokinetische koppelingen voordat u de machine gebruikt.

      g025545
    3. Haal de assteunen weg en laat de machine neer op de grond.

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    • Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.

    • Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

      • Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop verwijdert.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    • Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.

    • Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.

    • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Het koelvloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het koelvloeistofpeil.Controleer het koelvloeistofpeil alleen bij de reservetank. Verwijder de radiateurdop niet. (Controleer het koelvloeistofpeil voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Type koelvloeistof: een 50/50 verhouding van water en permanente ethyleenglycol-antivries

    Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Open de radiateurdop niet.

    • Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.

    • Gebruik een doek als u de dop van de reservetank verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    • Controleer het koelvloeistofpeil niet bij de radiateur, maar uitsluitend bij de reservetank.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Controleer het koelvloeistofpeil bij de reservetank (Figuur 67).

      Note: De koelvloeistof dient tot de onderkant van de vulbuis te reiken.

      g019522
    5. Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de reservetank en vult u het koelsysteem bij met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat.

      Note: Niet te vol vullen.

    6. Plaats de dop van de reservetank terug.

    Vuil verwijderen uit het koelsysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder vuil uit het motorgebied en de radiateur.(Reinig deze vaker als de machine in vuile omstandigheden wordt gebruikt.)
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.

    5. Koppel het radiateurscherm aan de voorzijde van de radiateur los en verwijder het scherm (Figuur 68).

      g010315
    6. Als uw machine met sluitingen is uitgerust, draai deze dan en draai de oliekoeler weg van de radiateur (Figuur 69).

      g010316
    7. Reinig de radiateur, de oliekoeler en het scherm met perslucht.

      Note: Blaas vuil weg uit de radiateur.

    8. Plaats de koeler en het scherm op de radiateur.

    Motorkoelvloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Spoel het koelsysteem en ververs de koelvloeistof.
  • Inhoud van koelsysteem: 3,7 liter

    Type koelvloeistof: een 50/50 verhouding van water en permanente ethyleenglycol-antivries

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Breng de laadbak omhoog en plaats de laadbakbeveiliging op de uitgetrokken hefcilinder om de bak te bevestigen.

      Voorzichtig

      Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

      • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

      • Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.

      • Gebruik een vod om de radiateurdop open te draaien. Draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    3. Verwijder de radiateurdop (Figuur 70).

      g010331
    4. Verwijder de dop van de reservetank (Figuur 70).

      g026143
    5. Maak de onderste radiateurslang los en laat de koelvloeistof in een opvangbak lopen.

      Note: Als er geen koelvloeistof meer uitstroomt, sluit u de onderste radiateurslang weer aan.

    6. Vul de radiateur langzaam met een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat

    7. Vul de radiateur bij en plaats de dop terug (Figuur 70).

    8. Vul de reservetank voor koelvloeistof langzaam totdat het peil de onderkant van de vulbuis bereikt (Figuur 71).

    9. Plaats de dop van de reservetank terug (Figuur 71).

    10. Start de motor en laat deze draaien tot hij warm is.

    11. Schakel de motor uit, controleer het koelvloeistofpeil en vul indien nodig koelvloeistof bij.

    Onderhouden remmen

    Remvloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Remvloeistofpeil controleren. (Controleer het vloeistofpeil voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • Remvloeistof verversen.
  • Type remvloeistof: DOT 3-remvloeistof

    Note: Het reservoir voor de remvloeistof is in de fabriek gevuld met DOT 3-remvloeistof.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. De motorkap verwijderen.

    5. Controleer het vloeistofpeil in het reservoir voor de remvloeistof (Figuur 72 en Figuur 73).

      Note: Het vloeistofpeil moet tot aan de Vol-markering op het reservoir staan.

      g009817
      g002379
    6. Doe het volgende als het vloeistofpeil te laag is:

      1. Maak de omgeving van de dop van het reservoir schoon (Figuur 73).

      2. Verwijder de dop van het reservoir (Figuur 73).

      3. Vul de gespecificeerde remvloeistof bij tot aan de Vol-markering op het reservoir (Figuur 73).

        Important: Giet niet te veel remvloeistof in het reservoir.

      4. Plaats de dop terug (Figuur 73).

    7. Plaats de motorkap.

    Parkeerrem afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.
    1. Verwijder de rubberen handgreep van de parkeerremhendel (Figuur 74).

      g033258
    2. Draai de stelschroef los waarmee de knop is bevestigd aan de parkeerremhendel (Figuur 75).

      g033259
    3. Draai aan de knop (Figuur 75) totdat een kracht van 20 tot 22 kg nodig is om de hendel te bedienen.

    4. Draai de stelschroef vast als u klaar bent (Figuur 75).

      Note: Als u de parkeerrem niet meer kunt afstellen door het afstellen van de parkeerremhendel, maak de hendel dan los tot het midden van de afstelling en stel de kabel aan de achterkant af. Herhaal vervolgens stap 3.

    5. Monteer de rubberen handgreep op de parkeerremhendel (Figuur 74).

    Het rempedaal afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Controleer de afstelling van het rempedaal.
    1. De motorkap verwijderen.

    2. Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de gaffel van de hoofdremcilinder is bevestigd aan het draaipunt van het rempedaal (Figuur 76).

      g025532
    3. Til het rempedaal omhoog (Figuur 77) totdat dit contact maakt met het frame.

      g025531
    4. Draai de contramoeren los waarmee de gaffel is bevestigd aan de as van de hoofdremcilinder (Figuur 76).

    5. Verstel de gaffel totdat de openingen daarin op één lijn staan met de openingen in het draaipunt van het rempedaal (Figuur 76).

    6. Bevestig de gaffel aan het draaipunt van het rempedaal met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 76).

    7. Draai de contramoer vast waarmee de gaffel is bevestigd aan de as van de hoofdremcilinder (Figuur 76).

      Note: De hoofdremcilinder moet de druk op de bedrijfsrem verminderen als deze goed is afgesteld.

    8. Plaats de motorkap.

    Onderhoud bedieningsysteem

    De snelheidsmeter omzetten

    U kunt de snelheidsmeter omzetten van MPH (mijl per uur) naar KPH (kilometer per uur) of van KPH naar MPH.

    1. Plaats de machine op een horizontale ondergrond, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. De motorkap verwijderen.

    3. Naast de meter bevinden zich 2 losse draadjes (Figuur 78).

      g024896
    4. Verwijder de stekker uit de kabelboom en sluit de draadjes op elkaar aan (Figuur 78).

      Note: De meter schakelt over van mph naar km/u. Bewaar de plug om de snelheidsmeter weer naar MPH te kunnen overschakelen.

    5. Plaats de motorkap.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.

    • Voer alle druk in het systeem af voordat u het hydraulische systeem loskoppelt of er werkzaamheden aan verricht. Dit doet u door de motor uit te zetten, de stortklep te draaien van ophalen naar neerlaten en/of de laadbak en werktuigen neer te laten. Zet de hendel voor de hydraulische afstandsbediening in de zweefstand. Werk nooit onder een opgetilde laadbak zonder dat de juiste laadbakbeveiliging is geplaatst.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd uw handen en lichaam uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. (Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.)
  • Type hydraulische vloeistof: Mobil M15

    Inhoud hydraulisch systeem: (niet-TC-modellen): 7,5 liter

    Inhoud hydraulisch systeem: (niet-TC-modellen met het optionele hydraulische systeem met hoge stroming of TC-modellen): 15,1 liter

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Reinig het gebied rond de vulbuis en de dop van het hydraulische reservoir (Figuur 79 en Figuur 80).

      g024249
      g024250
    5. Verwijder de dop van de vulbuis en neem de peilstok uit de vulbuis; veeg de peilstok af met een doek (Figuur 79 en Figuur 80).

    6. Steek de peilstok in de vulbuis. Verwijder deze daarna en controleer het vloeistofpeil (Figuur 79 en Figuur 80).

      • Niet-TC-modellen: de hydraulische vloeistof moet tot tussen de twee onderste inkepingen op de peilstok staan.

      • Niet-TC-modellen met het optionele hydraulische systeem met hoge stroming of TC-modellen: de hydraulische vloeistof moet tot tussen de twee bovenste inkepingen op de peilstok staan.

    7. Als het peil te laag is, vul het reservoir dan bij met de gespecificeerde hydraulische vloeistof totdat het peil midden tussen de inkepingen op de peilstok reikt (Figuur 79 en Figuur 80).

    8. Plaats de peilstok terug in de vulbuis en plaats de dop terug (Figuur 79 en Figuur 80).

    Hydraulisch filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Hydraulisch filter vervangen.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Hydraulisch filter vervangen.
  • Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd (Figuur 81).

      g025557
    3. Plaats een opvangbak onder het filter (Figuur 81).

    4. Verwijder het filter door dit linksom te draaien (Figuur 81).

    5. Reinig het bevestigingsoppervlak voor het filter op het filtertussenstuk (Figuur 81).

    6. Smeer de pakking van het nieuwe filter met de gespecificeerde Mobil M15 hydraulische vloeistof.

    7. Draai het filter op het filtertussenstuk totdat de pakking van het filter contact maakt met het bevestigingsoppervlak van het filtertussenstuk (Figuur 81) en draai het filter vervolgens een extra ½ slag vast (Figuur 81).

    8. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.

    9. Schakel de motor uit, controleer het peil van de hydraulische vloeistof in de tank en controleer het gebied rond het filter op lekken.

    Hydraulische vloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Ververs de hydraulische vloeistof en reinig de zeef.
  • Type hydraulische vloeistof: Mobil M15

    Inhoud hydraulisch systeem: (niet-TC-modellen): 7,5 liter

    Capaciteit hydraulische vloeistof: (niet-TC-modellen met het optionele hydraulische systeem met hoge stroming of TC-modellen): 15,1 liter

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Breng de laadbak omhoog.

    3. Verwijder de dop en de peilstok uit de vulbuis van de hydraulische tank (Figuur 82).

      g025578
    4. Leid de inlaatslang van de hevelinrichting via de vulbuis van de hydraulische tank tot op de bodem van de tank (Figuur 82).

    5. Leid de afvoerslang van de hevelinrichting naar een opvangvat (Figuur 82) met een capaciteit van 11,4 liter voor niet-TC-modellen of 18,9 liter voor niet-TC-modellen met het optionele systeem met hoge stroming of TC-modellen.

    6. Hevel de hydraulische vloeistof over van de hydraulische tank.

    7. Verwijder de hevelinrichting van de hydraulische tank (Figuur 82).

    8. Vul de hydraulische tank met gespecificeerde hydraulische vloeistof: 7,5 liter (voor niet-TC-modellen) of 15,1 liter (voor niet-TC-modellen met het optionele systeem met hoge stroming of TC-modellen) (Figuur 82).

      Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    9. Plaats de peilstok terug in de vulbuis van de hydraulische tank (Figuur 82).

    10. Start de motor en laat de machine rijden zodat de vloeistof zich verspreidt door het hydraulische systeem.

    11. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en vul indien nodig bij.

    De laadbak omhoogbrengen in noodgevallen

    U kunt de laadbak in een noodgeval omhoogbrengen zonder de motor te starten. Dit is mogelijk door de startmotor te laten aanslaan of het hydraulische systeem inschakelen met opstartkabels.

    De laadbak omhoogbrengen met behulp van de startmotor

    Stel de startmotor in werking met de hefhendel in de stand Omhoog. Laat de startmotor 10 seconden draaien en wacht vervolgens 60 seconden voordat u de startmotor opnieuw in werking stelt. Als de startmotor niet aanslaat, moet u de lading en de laadbak (werktuig) verwijderen, zodat de motor of transaxle kunnen worden nagekeken.

    De laadbak omhoogbrengen door het hydraulische systeem in te schakelen met behulp van opstartkabels

    Voorzichtig

    Als u een volle laadbak omhoog brengt en niet ondersteunt met de geschikte steunstang, kan de laadbak onverwacht zakken. Werken onder een opgetilde laadbak die niet ondersteund is, kan u of anderen letsel toebrengen.

    • Voordat u onderhoudswerkzaamheden aan de machine verricht of deze afstelt, moet u de machine op een horizontaal oppervlak parkeren, de parkeerrem in werking stellen, de motor afzetten en het sleuteltje verwijderen.

    • Verwijder eventueel geladen materiaal uit de laadbak of andere werktuigen en breng de laadbakbeveiliging aan bij een volledig uitgetrokken cilinderstang voordat u gaat werken onder een opgeheven laadbak.

    Hiervoor hebt u 2 hydraulische slangen nodig, elk met een mannelijke en een vrouwelijke koppeling, die passen op de koppelingen van het voertuig.

    1. Rij een andere machine achterwaarts naar de achterkant van de defecte machine.

      Important: Het hydraulische systeem van de machine is gevuld met Dexron III ATF. Om verontreiniging van het systeem te voorkomen, moet u controleren of de machine waarmee u het hydraulische systeem wilt inschakelen dezelfde of een gelijksoortige vloeistof gebruikt.

    2. Maak de 2 slangen met snelkoppelingen op beide machines los van de slangen die zijn bevestigd aan de beugel van de koppeling (Figuur 83).

      g009822
    3. Sluit de 2 opstartslangen op de defecte machine aan op de slangen die zijn losgemaakt (Figuur 84).

    4. Sluit de niet-gebruikte aansluitingen af.

      g002429
    5. Sluit de twee slangen op de andere machine aan op de koppeling die nog in de beugel van de koppeling zit (sluit de bovenste slang aan op de bovenste koppeling en de onderste slang op de onderste koppeling) (Figuur 85).

    6. Sluit de niet-gebruikte aansluitingen af.

      g019543
    7. Hou alle omstanders uit de buurt van de machines.

    8. Start de tweede machine en zet de hefhendel in de stand omhoog; de defecte laadbak wordt nu geheven.

    9. Zet de hydraulische hefhendel in de NEUTRAALSTAND en zet deze vast met de vergrendeling.

    10. Monteer de laadbakbeveiliging op de uitgetrokken hefcilinder; zie De laadbakbeveiliging gebruiken.

      Note: Zet de motoren van beide machines uit en beweeg de hefhendel naar voren en naar achteren om de druk in het systeem op te heffen en de snelkoppelingen gemakkelijker los te maken.

    11. Als u klaar bent, maakt u de opstartslangen los en sluit u de hydraulische slangen aan op beide machines.

      Important: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof in beide machines voordat u uw werkzaamheden hervat.

    Reiniging

    De machine schoonmaken

    De machine moet worden gewassen als dit nodig is. Gebruik uitsluitend water of water met een mild reinigingsmiddel. U kunt een doek gebruiken om de machine schoon te maken.

    Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.

    Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan interne motorschade veroorzaken.

    Stalling

    Veiligheid tijdens opslag

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine stalt.

    • U mag de machine of de brandstof niet bewaren in de nabijheid van een open vuur, noch de brandstof binnenshuis aftappen.

    De machine stallen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Controleer de bedrijfs- en parkeerremmen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer of de remschoenen zijn versleten.
  • Jaarlijks
  • Verricht alle jaarlijkse onderhoudsprocedures die vermeld staan in de Gebruikershandleiding van de motor.
    1. Rij de machine naar een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, stop de motor en neem het sleuteltje uit het contact.

    2. Verwijder vuil en vet van de gehele machine, inclusief de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.

      Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Doe dit niet met een hogedrukreiniger. De machine reinigen met een hogedrukreiniger kan het elektrische systeem beschadigen of noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor en de accu.

    3. Controleer de remmen; zie Remvloeistofpeil controleren.

    4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    5. Smeer het voertuig; zie Lagers en lagerbussen smeren.

    6. Ververs de motorolie en vervang het filter; zie Motorolie verversen en filter vervangen.

    7. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    8. Wanneer het voertuig langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet het brandstofsysteem als volgt worden voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op oliebasis toe aan de brandstof in de tank.

        Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik nooit stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.

      2. Laat de motor 5 minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de benzine uit de tank lopen.

      4. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      5. Start de motor opnieuw totdat deze niet meer start.

      6. U moet afgetapte brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Bewaar benzine waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd niet langer dan 90 dagen.

    9. Verwijder de bougies en controleer hun toestand; zie Onderhoud van de bougies.

    10. Nadat de bougies uit de cilinder zijn verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in de bougie-opening.

    11. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden.

    12. Monteer de bougies en draai ze allemaal vast met de aanbevolen torsie; zie Onderhoud van de bougies.

      Note: Druk de bougiekabels niet op de bougies.

    13. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit antivries bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.

    14. Verwijder de accu van het chassis en laad de accu volledig op; raadpleeg Onderhoud van de accu.

      Note: U mag de accukabels niet aansluiten op de accupolen tijdens stalling.

      Important: De accu moet volledig opgeladen zijn om te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij temperaturen beneden 0 °C. Een volledig opgeladen accu kan ongeveer 50 dagen worden gestald bij temperaturen beneden 4 °C zonder tussentijds te worden opgeladen. Bij temperaturen boven 4 °C moet u om de 30 dagen het waterpeil in de accu controleren en de accu opladen.

    15. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde onderdelen.

    16. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij.

      Note: Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    17. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte.

    18. Verwijder het contactsleuteltje uit de contactschakelaar en bewaar het op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.

    19. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De snelkoppelingen zijn moeilijk aan te sluiten of los te koppelen.
    1. De hydraulische druk is niet weggenomen (de snelkoppeling is belast).
    1. Zet de motor uit, beweeg de hydraulische hefhendel meerdere keren naar voren en naar achteren en sluit de snelkoppelingen voor de fittingen in het hydraulische hulpbedieningspaneel aan.
    De stuurbekrachtiging gaat stroef.
    1. Het peil van de hydraulische vloeistof is te laag.
    2. De hydraulische vloeistof is heet.
    3. De hydraulische pomp werkt niet.
    1. Geef het hydraulische reservoir een onderhoudsbeurt.
    2. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en vul vloeistof bij als het peil te laag is. Neem contact op met uw erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met uw erkende servicedealer.
    De hydraulische fitting lekt.
    1. De fitting is los.
    2. De O-ring van de fitting ontbreekt.
    1. Draai de fitting vast.
    2. Monteer de ontbrekende O-ring.
    Een werktuig functioneert niet.
    1. De snelkoppelingen zitten niet volledig vast.
    2. De snelkoppelingen zijn omgewisseld.
    1. Koppel de snelkoppelingen los, verwijder vuil van de koppelingen en sluit de snelkoppelingen aan. Vervang beschadigde koppelingen.
    2. Koppel de snelkoppelingen los, lijn de koppelingen uit met de juiste poorten op het hydraulische hulpbedieningspaneel en sluit de koppelingen aan.
    Er klinkt een gierend geluid.
    1. De hydraulische hefhendel is vergrendeld in de stand aan (waardoor hydraulische vloeistof langs de ontlastklep stroomt).
    1. Zet de vergrendeling van de hydraulische hefinrichting in de ontgrendelde stand en beweeg de hydraulische hefhendel naar neutraal.
    De motor start niet.
    1. De hydraulische hefhendel is vergrendeld in de stand aan.
    1. Zet de vergrendeling van de hydraulische hefinrichting in de ontgrendelde stand en beweeg de hydraulische hefhendel naar neutraal. Start dan de motor.
    Schakelen naar andere snelheidsbereiken is moeilijk.
    1. Het stationaire toerental van de motor is te hoog ingesteld.
    2. De koppelingen zijn vuil.
    1. Stel het lage stationaire toerental van de motor af op 1250 tot 1350 tpm.
    2. De koppelingen schoonmaken.
    Het aangrijpen van de koppeling is abrupt.
    1. Het stationair toerental van de motor is te laag.
    2. De riem is nieuw.
    3. Het gaspedaal heeft te veel speling.
    4. De koppelingen zijn vuil.
    1. Stel het lage stationaire toerental van de motor af op 1250 tot 1350 tpm.
    2. Reken 10 bedrijfsuren van normaal gebruik voor de inrijperiode.
    3. Gaspedaal afstellen
    4. De koppelingen schoonmaken.