Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, sportvelden en golfbanen. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Important: Om de veiligheid en de prestaties van deze machine te optimaliseren en een juist gebruik ervan te garanderen, moet u de inhoud van deze Gebruikershandleiding zorgvuldig lezen en volledig begrijpen. Als u nalaat deze bedieningsinstructies op te volgen of geen goede training krijgt, kan dit leiden tot letsel. Ga naar www.Toro.com voor meer informatie over veilige bediening, inclusief veiligheidstips en trainingsmaterialen.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g241316

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding ook twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met CEN-norm ISO EN 5395:2013 en de B71.4-2017 specificaties van het American National Standards Institute (ANSI) wanneer de juiste CE-sets zijn gemonteerd volgens de conformiteitsverklaring.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.

  • Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Schakel de machine uit, zet de motor uit, verwijder de contactsleutel en wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u onderhoudswerkzaamheden verricht, bijvult met brandstof of verstoppingen uit de machine verwijdert.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Waar nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decaloemmarkt
decalbatterysymbols
decal93-6696
decal93-6697
decal98-4387
decal106-6754
decal106-6755
decal106-9206
decal106-9290
decal107-1866
decal107-3069
decal110-8253
decal110-8254
decal110-9796
decal133-5618
decal110-8252
decal110-9781
decal120-9195
decal120-9196
decal127-6519

Montage

De rolbeugel omhoog klappen

Zet de rolbeugel omhoog; zie De rolbeugel omhoog klappen.

Het maaidek monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Montage-instructies voor het maaidek1

Monteer het maaidek aan de hand van de betreffende Montage-instructies.

Het linkerzwenkwiel voor afstellen

Verstel het linkerzwenkwiel vooraan naar de buitenste positie voor maaidekken van 183 cm en naar de binnenste positie voor maaidekken van 152 cm en 157 cm.

De bandenspanning controleren

Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.

Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.

De gewichten monteren (conform EU-voorschriften)

Op machines met maaidekken van 183 cm zonder werktuigen hoeven geen extra gewichten te worden gemonteerd om te voldoen aan de CE-normen. Soms moet u echter de machine verzwaren met gewichten, afhankelijk van de grootte/het type van het maaidek en de werktuigen die u op de machine monteert. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende werktuigconfiguraties en het vereiste extra voorgewicht voor elk model:

WerktuigconfiguratieVereist gewicht voor een basisdek van 157 cm (30457)Vereist gewicht voor een basisdek van 183 cm (30353)Vereist gewicht voor een maaidek van 183 cm met zijuitworp (30481)
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid zonder werktuigen10 kg0 kg0 kg
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid en stijve kap34 kg9,5 kg15 kg
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, stijve kap en autoverlichtingsset32,2 kg28,5 kg10 kg
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, stijve kap, autoverlichtingsset en assteun18 kg17 kg10 kg
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, stijve kap en assteun14 kg10 kg10 kg
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, autoverlichtingsset en assteun0 kg0 kg0 kg
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid en autoverlichtingsset11,3 kg0 kg0 kg
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid en assteun0 kg0 kg0 kg

Neem contact op met een erkende Toro-dealer om de geschikte sets en gewichten voor uw machine te verkrijgen.

Vloeistofniveaus controleren

  1. Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Onderhoud hydraulisch systeem.

  2. Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor start; zie Het motoroliepeil controleren.

  3. Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het koelsysteem controleren .

Algemeen overzicht van de machine

g020877
g004492

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 3 en Figuur 4).

Rijhendels

Met behulp van de rijhendels kunt u de machine vooruit- en achteruit laten rijden en bochten maken. Zie Met de machine rijden.

Parkeerremhendel

Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem in werking stellen om te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de parkeerremhendel naar achteren en omhoog trekken (Figuur 5). Om de parkeerrem vrij te zetten, duwt u de parkeerremhendel naar voren en naar beneden.

g020866

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START.

Gashendel

Met de gashendel regelt u de snelheid van de maaimessen en in combinatie met de rijhendels regelt u de rijsnelheid van de machine. U verhoogt het motortoerental door de gashendel vooruit te zetten naar de stand SNEL. U verlaagt het motortoerental door de gashendel naar achteren te zetten naar de stand LANGZAAM. Zet de gashendel altijd op SNEL als u gras maait.

Aftakasschakelaar

Met de aftakasschakelaar kunt u de maaimessen in- en uitschakelen.

Indicatielampje van gloeibougie (oranje lampje)

Het indicatielampje van de gloeibougie (Figuur 4) gaat branden als u het contactsleuteltje op AAN draait. Het blijft 6 seconden branden. Als het lampje dooft, kunt u de motor starten.

Urenteller

De urenteller telt het aantal uren dat de machine wordt gebruikt met de contactschakelaar in de stand LOPEN. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen.

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur motor

Dit lampje gaat branden en de maaimessen stoppen als de temperatuur van de motorkoelvloeistof te hoog wordt. Als u de machine niet tot stilstand brengt en de temperatuur van de koelvloeistof nog eens 11 °C stijgt, zal de motor afslaan.

Important: Als het maaidek wordt uitgeschakeld en het waarschuwingslampje voor de temperatuur brandt, moet u de aftakasknop indrukken, naar een veilig vlak terrein rijden, de gashendel op LANGZAAM zetten, de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND zetten en de parkeerrem in werking stellen. Laat de motor een paar minuten stationair lopen om deze te laten afkoelen tot een veilige temperatuur. Schakel de motor uit en controleer het koelsysteem; zie Het koelsysteem controleren .

Laadindicatorlampje

Het laadindicatorlampje gaat branden als het laadcircuit van het systeem defect is.

Oliedruklampje

Het oliedruklampje licht op als de motoroliedruk gevaarlijk laag is (Figuur 4). Als de oliedruk te laag is, moet u de motor afzetten en nagaan wat de oorzaak is. Repareer het oliesysteem van de motor voordat u de motor weer start.

Brandstofmeter

De brandstofmeter (Figuur 6) geeft aan hoeveel brandstof er nog in de brandstoftanks is.

g004637
g242892
BeschrijvingFiguur 7 referentieAfmetingen of gewicht
Hoogte met rolbeugel omhooggeklaptC183 cm
Hoogte met rolbeugel omlaaggeklaptD125 cm
Totale lengteF246 cm
Totale breedteB145 cm
Wielbasis E145 cm
Wielloopvlak achter (midden van wiel tot midden van wiel)A114 cm
Afstand tot de grond 15 cm
Gewicht, met zijlossend maaidek van 183 cm (model 30354 of 30481) 934 kg
Gewicht, met zijlossend maaidek van 152 cm (model 30456) 900 kg
Gewicht, basisdek van 183 cm (model 30353) 876 kg
Gewicht, basisdek van 157 cm (model 30457) 855 kg

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

  • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

  • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

  • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

  • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

Brandstof bijvullen

Aanbevolen brandstof

Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof met een ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte die voldoet aan de standaarden van ASTM D975 of EN 590. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

Important: Gebruik van andere brandstof beschadigt het emissiesysteem van de motor.

Inhoud brandstoftank: 43,5 liter

Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.

Als u bij temperaturen boven -7 °C zomerbrandstof gebruikt, gaat de pomp langer mee en meer vermogen leveren dan bij gebruik van winterbrandstof.

Important: Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, zal dit leiden tot beschadiging van de motor.

Biodiesel gebruiken

Deze machine kan ook gebruikmaken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel).

Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)

Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214

Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204

Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.

Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

  • Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.

  • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.

  • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

  • Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.

  • Neem voor meer informatie contact op met uw erkende Toro distributeur.

Brandstoftank vullen

Important: De brandstoftanks zijn op elkaar aangesloten, maar de brandstof stroomt niet snel van de ene naar de andere tank. De machine moet op een horizontaal oppervlak staan als de brandstoftanks wordt gevuld. Als u de machine op een helling parkeert, bestaat de kans dat de tanks onbedoeld te vol worden gevuld.

Important: Giet de brandstoftanks niet te vol.

Important: Verwijder de doppen niet van de tanks als de machine op een helling is geparkeerd. De brandstof kan dan uit de tanks lopen.

g031802

Note: Vul de brandstoftanks na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Het koelsysteem controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.

Hydraulische vloeistof controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische vloeistof controleren.

De rolbeugel verstellen

Waarschuwing

Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.

Zorg ervoor dat de stoel bevestigd is met de stoelvergrendeling.

Waarschuwing

Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Gebruik de machine niet op oneffen terrein of op een heuvel met een omlaag geklapte rolbeugel.

  • Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.

  • Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Rij langzaam en voorzichtig.

  • Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt en is vergrendeld. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

De rolbeugel omlaag klappen

Laat de rolbeugel zakken zoals getoond in Figuur 9.

Note: Duw de stang naar voren om de druk op te pennen op te heffen.

g031636g031635

Note: Zet de rolbeugel vast zodat deze de motorkap niet kan beschadigen.

De rolbeugel omhoog klappen

Zet de rolbeugel omhoog zoals getoond in Figuur 10.

g031624g031631

Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt en is vergrendeld. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Voorzichtig

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend start wanneer:

  • de bestuurder op de stoel zit of de parkeerrem in werking is gesteld;

  • de aftakas is uitgeschakeld;

  • de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND staan.

  • de motortemperatuur beneden de maximale bedrijfstemperatuur is.

Het veiligheidssysteem zorgt er ook voor dat de motor stopt wanneer u de tractiehendels uit de NEUTRAALSTAND haalt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld. Als u opstaat van de stoel terwijl de aftakas is ingeschakeld, zal de motor na 1 seconde afslaan.

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Test het veiligheidssysteem
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem (interlock) telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas IN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    2. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en zet de aftakas in de stand UIT. Beweeg een van beide rijhendels uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Herhaal dit voor de andere rijhendel.

    3. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, zet de aftakasschakelaar in de stand UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start de motor. Als de motor loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel; de motor moet binnen 2 seconden afslaan.

    4. Ga niet op de stoel zitten, stel de parkeerrem in werking, zet de aftakasschakelaar in de stand UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start de motor. Als de motor loopt, zet u een van beide rijhendels in de middelste stand. De motor moet binnen 2 seconden afslaan. Herhaal deze procedure bij de andere rijhendel.

    5. Ga niet op de stoel zitten, zet de parkeerrem vrij, zet de aftakasschakelaar in de stand UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    Gebruik van de SCM voor diagnose van systeemproblemen

    De machine is uitgerust met een Standard Control Module (SCM), een apparaat dat de werking van een aantal belangrijke systemen controleert. De SCM bevindt zich onder het rechter bedieningspaneel. U kunt hierbij komen via de kap op het zijpaneel (Figuur 11). Om de kap op het zijpaneel te open, moet u de 2 sluitingen losmaken en de kap omhoog trekken.

    g004495

    Op de SCM zitten 11 leds die gaan branden om verschillende systeemcondities aan te geven. U kunt 7 van deze leds gebruiken voor een systeemdiagnose. Zie Figuur 12 voor een beschrijving van de betekenis van elke led. Nadere informatie over het gebruik van de overige SCM-functies vindt u in de Onderhoudshandleiding, die verkrijgbaar is via een erkende Toro-dealer.

    g004927

    Instellen van de bestuurdersstoel

    De stoel kan naar voren en naar achteren verschoven worden. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.

    Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 13).

    g008962

    De stoelophanging verstellen

    De stoel kan worden versteld zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. Zet de stoel in een stand die voor u het meest comfortabel is.

    Om de stoel te verstellen, draait u de knop in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 14).

    g019768

    Bestuurdersstoel ontgrendelen

    Om bij het hydraulische systeem en andere systemen onder de stoel te kunnen komen, moet u de stoel ontgrendelen en naar voren kantelen.

    1. Met de instelhendel van de bestuurdersstoel kunt u de stoel helemaal naar voren schuiven.

    2. Trek de stoelvergrendeling naar voren en til de stoel op om deze te ontgrendelen (Figuur 15).

      g020871

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.

    • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

    • Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

    • Stop de machine, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u het werktuig controleert nadat u een voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit, schakel de motor uit, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).

    • Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.

    • Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.

    • Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.

    Bescherming van de rolbeugel

    • Verwijder de rolbeugel niet van de machine.

    • Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.

    • Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.

    Machines met een inklapbare rolbeugel

    • Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.

    • De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.

    • Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

    • Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.

    • Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.

    • Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.

    • Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en beoordeel de gebruiksomstandigheden van de machine om na te gaan of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.

    • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.

    • Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

    • Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

    • Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.

    • Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.

    • Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

    • Wees uiterst voorzichtig als u de machine gebruikt met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.

    Parkeerrem gebruiken

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

    De handrem inschakelen

    Waarschuwing

    De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.

    Parkeer de machine nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.

    g027914

    Parkeerrem vrijzetten

    g027915

    Motor starten

    Note: Het indicatielampje van de gloeibougie gaat 6 seconden branden als u het contactsleuteltje naar de stand AAN draait. Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje naar de stand START.

    Important: Start de motor telkens niet langer dan 15 seconden om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt.

    Important: Gebruik de machine 1 tot 2 minuten met de gashendel in de stand LANGZAAM, en dit zowel in vooruit als achteruit, als u de motorolie hebt vervangen, indien u de motor, transmissie of wielmotor hebt gereviseerd, en wanneer u de motor voor de eerste keer start. Controleer ook de werking van de hefhendel en de aftakasschakelaar om er zeker van te zijn dat deze naar behoren functioneren. Zet de motor af, controleer het peil van de vloeistoffen en controleer op olielekken, losse onderdelen en andere waarneembare defecten.

    g191137

    Note: Houd de gashendel halverwege tussen LANGZAAM en SNEL totdat de motor en het hydraulische systeem zijn opgewarmd.

    Met de machine rijden

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor altijd met de gashendel op SNEL draaien als u werktuigen gebruikt.

    Voorzichtig

    De machine kan zeer snel draaien. U kunt daarbij de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

    • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

    • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    1. Zet de parkeerrem vrij.

      Note: De motor slaat af als u de rijhendels uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTANDhaalt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.

    2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.

    3. Rijden met de machine:

      • Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 19).

      • Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 19).

      • Als u een bocht wilt maken, vermindert u vaart door beide hendels naar achteren te trekken en duwt u vervolgens de hendel aan de kant tegengesteld aan de richting die u wilt inslaan, naar voren (Figuur 19).

      • Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de NEUTRAALSTAND.

      Note: Hoe verder u de rijhendels in een van beide richtingen beweegt, des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.

      g004532

    De motor afzetten

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij met de machine proberen te rijden of te werken als deze onbeheerd staat.

    Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

    g244208

    Gebruik van de maaimachine

    De hefschakelaar gebruiken

    Met de hefschakelaar kunt u het maaidek omhoog brengen en neerlaten (Figuur 21). De motor moet lopen om deze hendel te kunnen bedienen.

    g020873
    • Om het maaidek neer te laten, duwt u de hefschakelaar naar beneden (Figuur 21).

      Important: Als u het maaidek neerlaat, wordt het in de zweefstand/vrije stand geschakeld.

    • Om het maaidek omhoog te brengen, duwt u de hefschakelaar naar boven (Figuur 21).

    Important: Houd de schakelaar niet langer in deze posities nadat u het maaidek volledig hebt opgeheven of neergelaten. Dit beschadigt het hydraulische systeem.

    De aftakas inschakelen

    Met de aftakasschakelaar kunt u de maaimessen en verschillende aangedreven werktuigen in- en uitschakelen.

    Note: Een koude motor moet u 5 tot 10 minuten warm laten worden voordat u de aftakas inschakelt.

    g243799

    Aftakas uitschakelen

    g009174

    De maaihoogte instellen

    De maaihoogte kan worden ingesteld van 2,5 tot 15,2 cm in stappen van 6 mm door de aanslagpen in verschillende openingen te plaatsen.

    1. Laat de motor lopen, druk de hefschakelaar naar boven totdat het maaidek volledig is opgeheven, en laat de schakelaar dan onmiddellijk los (Figuur 21).

    2. Draai de aanslagpen totdat de rolpen daarin is uitgelijnd met de gleuven in de openingen in de maaihoogtebeugel, en verwijder de pen (Figuur 24).

    3. Kies de opening in de maaihoogtebeugel die correspondeert met de gewenste maaihoogtestand, en steek de pen daarin (Figuur 24).

      Note: Er zijn 4 rijen met openingen (Figuur 24). In de bovenste rij vindt u de maaihoogte die staat aangegeven boven de pen. De tweede rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 6 mm. De derde rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 12 mm. De onderste rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 18 mm. Voor de stand van 15,2 cm is er slechts 1 opening, die zich in de tweede rij bevindt. Hiermee wordt de stand van 15,2 cm niet verhoogd met 6 mm.

      g020870
    4. Stel de antiscalpeerrollen en glijders naar wens af.

    Tips voor bediening en gebruik

    SNEL-stand gashendel/Rijsnelheid

    Om tijdens het maaien genoeg vermogen voor de machine en het maaidek te behouden, moet u de gashendel op SNEL zetten en uw rijsnelheid aanpassen aan de omstandigheden. Verlaag de rijsnelheid als de belasting van de maaimessen verhoogt; verhoog de rijsnelheid als de belasting van de messen verlaagt.

    Maairichting afwisselen

    Maai afwisselend in verschillende richtingen om te voorkomen dat er na verloop van tijd voren op de grasmat ontstaan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Maaisnelheid

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Vermijden dat gras te kort wordt gemaaid

    Als de maaibreedte van de machine groter is dan die van de machine die u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.

    Kies de juiste maaihoogte-instelling voor de omstandigheden

    Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer dan ⅓ van de grassprieten. Bij zeer welig en dicht gras moet u misschien de snelheid aanpassen en/of de maaihoogte-instelling een stap omhoog zetten.

    Important: Als u meer dan ⅓ van de grassprieten maait, of met dun lang gras of in droge omstandigheden werkt, gebruik dan messen met een platte vleugel om rondvliegend kaf en vuil te verminderen en de druk op de maaiaandrijving te matigen.

    Lang gras maaien

    Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het gras een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger instellen en het gras op deze hoogte maaien. Maai het gras daarna op de lagere, normale hoogte.

    De maaier schoonhouden

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als gras en vuil zich in de maaimachine ophopen, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing, parkeerrem, maaidekken en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om het risico op brand te verminderen. Neem gemorste olie of brandstof meteen op.

    De messen onderhouden

    • Houd de maaimessen scherp gedurende het hele seizoen. Een scherp mes maait het gras goed af zonder het te scheuren of te rafelen. Door scheuren en rafelen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.

    • Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Slijp de messen indien dit nodig is.

    • Als een mes beschadigd of versleten is, moet u het onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes. Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid voor de instructies aangaande het vervangen van het mes.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

    • Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of transporteert.

    • Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.

    • Vervang versleten of beschadigde stickers.

    De machine duwen

    In noodgevallen kan u de machine over een kleine afstand bewegen door de omloopkleppen in de hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen.

    Important: Duw de machine altijd met de hand en nooit over lange afstanden. Sleep de machine nooit; dit kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken.

    Important: De omloopkleppen moeten open zijn als de machine wordt geduwd of gesleept. Sluit de kleppen zodra u de machine naar de gewenste plaats hebt geduwd of gesleept.

    1. Til de stoel omhoog; raadpleeg Bestuurdersstoel ontgrendelen.

    2. Zoek de omloopkleppen (Figuur 25) en draai de omloopkleppen 1 slag naar links.

      Note: Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien.

      Important: Draai de omloopkleppen niet meer dan 1 slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen en de vloeistof naar buiten stroomt.

      g004644
    3. Schakel de parkeerrem uit en duw de machine naar de gewenste locatie.

    4. Sluit de kleppen door elke klep 1 slag rechtsom te draaien (Figuur 25).

      Note: Draai de kleppen niet te hard vast.

    5. Draai de kleppen vast met ongeveer 8 N·m.

      Important: Zorg dat de omloopkleppen gesloten zijn voordat u de motor start. Als u de motor laat lopen met geopende omloopkleppen, raakt de transmissie oververhit.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    Waarschuwing

    Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

    3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen; zie De machine laden.

    4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de parkeerrem in werking en sluit de brandstofklep.

    5. Gebruik de bindogen op de machine om deze met banden, kettingen, kabels of touwen goed te bevestigen op de aanhanger of de vrachtwagen (Figuur 26).

      g191318

    De machine laden

    Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die breder is dan de machine. Rij de machine achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af (Figuur 27).

    g027995

    Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke oprijplaten voor elke zijde van de machine.

    Waarschuwing

    Als de machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Bij het laden of uitladen van de machine moet u de veiligheidsgordel omdoen en de rolbeugel overeind zetten. Zorg ervoor dat de rolbeugel het dak van een gesloten aanhanger niet raakt.

    • Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15°.

    • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15° op een vlakke ondergrond.

    • Rij de machine achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af.

    • Vermijd abrupt versnellen of vertragen als u de machine een oprijplaat op- of afrijdt, want dan kan u de controle over de machine verliezen of kan de machine kantelen.

    g027996

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Bevestigingsbouten van het frame aandraaien.
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Ververs de hydraulische vloeistof en vervang de filter.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Test het veiligheidssysteem
  • Controleer het motoroliepeil.
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Reinig de radiateur met perslucht (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Maaidek reinigen.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Vet in de smeernippels van de lagers en lagerbussen spuiten(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden en na elke wasbeurt).
  • Aansluitingen van de accukabels controleren.
  • Controleer de bandenspanning.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Spanning van de riem van de wisselstroomdynamo controleren.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Controleer de smeerolie van de tandwielkast van het maaidek.
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Slangen en afdichtingen van koelsysteem controleren. Vervangen als deze gescheurd of versleten zijn.
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
  • Vervang de brandstoffilterbus voor de waterafscheider.
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider.
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Ververs de hydraulische vloeistof en vervang de filter.
  • De motorklepspeling controleren. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor.
  • Om de 1500 bedrijfsuren
  • Loszittende slangen vervangen.
  • Om de 2 jaar
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
  • Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van interlockschakelaars controleren.       
    Controleren of de grasgeleider omlaag staat (indien van toepassing).       
    Werking van de parkeerrem controleren.       
    Brandstofpeil controleren.       
    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.       
    Oliepeil controleren.       
    Peil van de koelvloeistof controleren.        
    Brandstoffilter/waterafscheider controleren.       
    Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren.1       
    Radiateur en scherm controleren op vuil.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.2       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren       
    Controleren op lekkages.       
    Controleer de bandenspanning.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Controleer de conditie van de maaimessen.       
    Vet in alle smeernippels spuiten.3       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    1. Als de indicator rood is

    2. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector als u merkt dat de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt.

    3. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval.

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden
    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
       
       
       
       
       

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op elk deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.

    Veiligheid bij onderhoud

    • Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de gashendel op stationair – laag.

      • Schakel de maai-eenheden uit.

      • Breng de maai-eenheden omlaag.

      • Zorg dat de tractie in neutraal staat.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.

    • Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.

    • Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    Smering

    Lagers en lagerbussen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Vet in de smeernippels van de lagers en lagerbussen spuiten(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden en na elke wasbeurt).
  • De machine is voorzien van smeerpunten die u regelmatig moet smeren met nr. 2 lithium vet. Smeer vaker bij gebruik in deze omstandigheden, omdat er vuil terecht kan komen in de lagers en lagerbussen, hetgeen tot snellere slijtage kan leiden.

    1. Veeg de smeernippels schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus.

    2. Spuit vet in de nippels.

    3. Veeg overtollig vet weg.

    Note: Verkeerde reinigingsmethodes kunnen de levensduur van de lagers verkorten. Was de machine niet als deze nog heet is en richt een hogedruk- of hogevolumespuit nooit op de lagers of pakkingen.

    Smeerolie van tandwielkast van maaidek controleren

    De tandwielkast is ontworpen voor gebruik met SAE EP90W tandwielolie. Hoewel de tandwielkast in de fabriek van smeerolie wordt voorzien, dient u het smeeroliepeil van de maai-eenheid te controleren voor gebruik; zie de aanbevelingen in de Controlelijst voor dagelijks onderhoud.

    Smeerolie van tandwielkast van maaidek controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 150 bedrijfsuren
  • Controleer de smeerolie van de tandwielkast van het maaidek.
    1. Plaats de machine en het maaidek op een vlakke ondergrond.

    2. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 2,5 cm.

    3. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    5. Til de voetsteun omhoog zodat de bovenkant van het maaidek zichtbaar is.

    6. Verwijder de peilstok/vulplug op de bovenkant van de tandwielkast en controleer of het peil van de tandwielolie tussen de merktekens op de peilstok staat (Figuur 29).

      g004502
    7. Als het oliepeil te laag is, vult u voldoende olie bij totdat het peil tussen de markeringen op de peilstok staat.

      Important: Giet de tandwielkast niet te vol, anders kan deze beschadigd raken.

    Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Smeerolie van tandwielkast van maaidek verversen.
    1. Plaats het maaidek op een horizontaal oppervlak.

    2. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 2,5 cm.

    3. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    5. Til de voetsteun omhoog zodat de bovenkant van het maaidek zichtbaar is.

    6. Verwijder de peilstok/vulplug op de bovenkant van de tandwielkast (Figuur 29).

    7. Plaats een trechter en opvangbak onder de aftapplug die zich onder de voorkant van de tandwielkast bevindt en verwijder de plug. Laat de olie in de bak lopen.

    8. Plaats de aftapplug terug.

    9. Vul de tandwielkast met voldoende olie, ongeveer 283 ml, totdat het peil tussen de markeringen op de peilstok staat.

      Important: Giet de tandwielkast niet te vol, anders kan deze beschadigd raken.

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    Luchtfilter controleren.

    1. Controleer de luchtfilterbehuizing op beschadigingen die een luchtlek zouden kunnen veroorzaken. Vervang een beschadigde luchtfilterbehuizing.

    2. Controleer het luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    3. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt wanneer de luchtfilterindicator rood is, of om de 400 uur (vaker in uiterst stoffige of vuile omstandigheden (Figuur 30).

      Important: Geef het luchtfilter niet te vaak een onderhoudsbeurt.

      g243914
    4. Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
  • Note: Als de schuimrubberen pakking in het deksel beschadigd is, moet u deze vervangen.

    Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.

    Important: Reinig nooit een gebruikt filter omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.

    Important: Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt.

    Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.

    g243913

    Motorolie verversen/oliepeil controleren

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het motoroliepeil.
  • Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer is gestart. Controleer het oliepeil elke dag vóór en na gebruik van de machine.

    De carterinhoud bedraagt ongeveer 3,8 liter met filter. Gebruik hoogwaardige motorolie die moet voldoen aan de volgende specificaties:

    • Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.

    • Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -17 °C)

    • Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)

    Note: Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.

    1. Plaats de machine op een vlakke ondergrond, laat het maaidek neer, zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje uit het contact.

    2. Open de motorkap.

    3. Verwijder de peilstok uit de buis, veeg deze schoon en plaats de peilstok weer in de buis. Haal de peilstok er weer uit.

    4. Oliepeil controleren.

      Als de olie zich tussen de markeringen op de peilstok bevindt (F in Figuur 32), is er voldoende motorolie. Als de olie onder de onderste markering op de peilstok staat (B in Figuur 32), voeg dan olie toe tot het peil tussen de markeringen op de peilstok staat.

      g029301

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Laat indien mogelijk de motor lopen vlak voordat u de olie ververst. Warme olie stroomt gemakkelijker en voert verontreinigingen beter mee.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Open de motorkap.

    3. Ververs de olie (Figuur 33).

      g031623
    4. Brandstoffilter vervangen (Figuur 34).

      g027477
    5. Vul het carter bij met olie; zie Het motoroliepeil controleren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot aan de onderkant van de vulbuis.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.

    Onderhoud van de waterafscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Vervang de brandstoffilterbus voor de waterafscheider.
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider.
  • g031412

    Brandstoftank reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2 jaar
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Verwijder en reinig de inline-zeven nadat u de tank hebt afgetapt. Gebruik schone dieselbrandstof om de tank uit te spoelen.

    Important: De tank moet ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen.

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen, afgeschuurde plekken of loszittende verbindingen.

    Het Brandstofsysteem ontluchten

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. Zorg ervoor dat de brandstoftank minstens half vol is.

    2. Ontgrendel en open de motorkap.

    3. Leg een doek onder de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp en draai deze open (Figuur 36).

      g007882
    4. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.

      Note: De elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij wordt er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten geperst.

      Voorzichtig

      De kans bestaat dat de motor hierbij start. Bewegende ventilatoren en riemen van een lopende motor kunnen ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.

      Houd daarom handen, vingers, losse kleding/sieraden en haar uit de buurt van de ventilator en de riem van de motor.

    5. Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt.

    6. Zet de ontluchtschroef weer vast en draai het sleuteltje op UIT.

      Note: Normaal gesproken zal de motor starten nadat u het brandstofsysteem hebt ontlucht. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Injectors ontluchten.

    Injectors ontluchten

    Note: Pas deze procedure uitsluitend toe als u het brandstofsysteem hebt ontlucht met behulp van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet start; zie Het Brandstofsysteem ontluchten.

    1. Leg een doek onder de leidingconnector vanaf de injectiepomp naar verstuiver nr. 1 zoals wordt getoond in Figuur 37.

      g007881
    2. Zet de gashendel op SNEL.

    3. Draai het contactsleuteltje op START en bekijk hoe de brandstof om de connector stroomt.

      Voorzichtig

      De kans bestaat dat de motor hierbij start. Bewegende ventilatoren en riemen van een lopende motor kunnen ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.

      Houd daarom handen, vingers, losse kleding/sieraden en haar uit de buurt van de ventilator en de riem van de motor.

    4. Draai de leidingconnector goed vast wanneer u een ononderbroken straal ziet.

    5. Draai het contactsleuteltje op UIT.

    6. Herhaal deze procedure bij de overige verstuivers.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Aansluitingen van de accukabels controleren.
  • Houd de bovenkant van de accu goed schoon. Indien de machine wordt opgeslagen in een zeer hete omgeving, zal de accu sneller ontladen dan wanneer de machine in een koele omgeving wordt opgeslagen.

    Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.

    De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.

    Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de min (-) kabel eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    Opslag van de accu

    Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in de machine laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in het voertuig laat zitten. Bewaar de accu in een koele omgeving om te voorkomen dat ze snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265–1,299.

    Zekeringen controleren

    De zekeringen bevinden zich onder het bedieningspaneel. U kunt hierbij komen via de kap op het zijpaneel (Figuur 38). Om de kap op het zijpaneel te open, moet u de 2 sluitingen losmaken en de kap omhoog trekken.

    Als de machine stopt of als er andere problemen met het elektrische systeem zijn, moet u de zekeringen controleren. Haal telkens één zekering eruit en controleer of deze is doorgebrand.

    Important: Als u een zekering moet vervangen, gebruik dan u altijd een zekering van hetzelfde type en hetzelfde ampère als de oude zekering, omdat anders schade aan het elektrische systeem kan ontstaan. Raadpleeg de sticker naast de zekeringen voor een overzicht van de zekeringen en ampèrages (Figuur 39).

    Note: Als er vaak een zekering doorbrandt, komt dit waarschijnlijk door een kortsluiting in het elektrische systeem en moet dit worden gerepareerd door een vakbekwame onderhoudstechnicus.

    g004495
    decal110-9796nc

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de bandenspanning.
  • Controleer de bandenspanning om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Figuur 40).

    Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. De correcte spanning is 1,24 bar voor de achterbanden en 1,03 bar voor de banden van de zwenkwielen. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    g001055

    Zwenkwielen en lagers vervangen

    1. Nieuwe zwenkwielen, kegellagers en lagerafdichtingen zijn verkrijgbaar bij een erkende Toro-dealer.

    2. Verwijder de borgmoer van de bout (Figuur 41).

      g004760
    3. Pak het zwenkwiel vast en schuif de bout uit de vork of draaiarm.

    4. Gooi het oude zwenkwiel en de oude lagers weg.

    5. Monteer het zwenkwiel door de ingevette kegellagers en de afdichtingen in de wielnaaf te drukken, in de positie die wordt getoond in Figuur 41.

    6. Schuif het afstandsstuk in de wielnaaf door de lagers en zet dit vast in de wielnaaf met de 2 afstandsstukken van het lager.

      Important: Zorg ervoor dat de randen van de afdichting niet naar binnen worden gevouwen.

    7. Plaats de zwenkwielset in de zwenkwielvork en zet deze vast op zijn plaats met behulp van de bout en de borgmoer.

    8. Draai de borgmoer aan totdat het wiel niet meer vrij kan ronddraaien en daarna weer los totdat het wiel vrij kan ronddraaien.

    9. Zet een smeerpistool op de smeernippel op het zwenkwiel en spuit daarin nr. 2 smeervet op lithiumbasis.

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    • Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.

    • Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

      • Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    • Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.

    • Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.

    • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Het koelsysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Het koelsysteem bevat een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. De inhoud van het koelsysteem is 7,5 liter.

    1. Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 42).

      Note: Het koelvloeistofpeil behoort tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.

      g004649
    2. Als het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij.

      Important: Niet te vol vullen.

    3. Plaats de dop van de expansietank terug.

    Radiateur reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig de radiateur met perslucht (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Slangen en afdichtingen van koelsysteem controleren. Vervangen als deze gescheurd of versleten zijn.
  • Om de 1500 bedrijfsuren
  • Loszittende slangen vervangen.
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
  • Reinig de radiateur om te voorkomen dat de motor oververhit raakt.

    Note: Als het maaidek of de motor wordt uitgeschakeld ten gevolge van oververhitting moet u controleren of er een buitensporig grote hoeveelheid aangekoekt vuil op het radiateurscherm zit.

    Reinig de radiateur als volgt:

    1. Open de motorkap.

    2. Reinig de radiateur met perslucht met lage druk (3,45 bar). Doe dit vanaf de ventilatorzijde van de radiateur. Herhaal dit aan de voorkant van de radiateur en de andere ventilatorzijde.

      Important: U mag geen water gebruiken.

    3. Nadat u de radiateur grondig hebt gereinigd, moet u vuil verwijderen dat zich eventueel heeft verzameld in het kanaal op het onderste deel van de radiateur.

    4. Sluit de motorkap.

    Onderhouden remmen

    De interlockschakelaar van de parkeerrem afstellen

    1. Breng de machine tot stilstand, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 43).

      g020875
    3. Draai de 2 contramoeren los waarmee de interlockschakelaar van de parkeerrem aan de montagebeugel is bevestigd.

      g031811
    4. Beweeg de schakelaar op of neer op de beugel tot de afstand tussen de sensor van de remas en de plunjer van de schakelaar 4 mm bedraagt; zie (Figuur 44).

      Note: Zorg ervoor dat de sensor van de remas geen contact maakt met de plunjer van de schakelaar.

    5. Draai de contramoeren van de schakelaar vast.

    6. U controleert de afstelling als volgt:

      1. Stel de parkeerrem in werking en neem plaats in de bestuurdersstoel. Start vervolgens de motor.

      2. Beweeg de rijhendels uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

        Note: De motor moet afslaan. Als dit niet het geval is, moet u de afstelling van de schakelaar nogmaals controleren.

    7. Monteer het voorpaneel.

    Onderhoud riemen

    Riemspanning van de wisselstroomdynamo controleren.

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Spanning van de riem van de wisselstroomdynamo controleren.
    1. Druk met een kracht van 44 N halverwege tussen de poelies op de riem.

    2. Als de speling niet correct is (en dus geen 10 mm bedraagt), moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 45).

      g008932
    3. Pas de riemspanning van de wisselstroomdynamo aan.

    4. Draai de montagebouten vast.

    5. Controleer nogmaals de speling van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.

    Onderhoud bedieningsysteem

    De interlockschakelaar voor de neutraalstand van de rijhendels afstellen

    1. Breng de machine tot stilstand, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 46).

      g020875
    3. Draai de 2 schroeven los waarmee de interlockschakelaar is vastgezet (Figuur 47).

      g004763
    4. Houd de rijhendel tegen het frame en beweeg de schakelaar in de richting van de hendel totdat de afstand tussen de hendel en de schakelaarbehuizing 0,4 tot 1 mm is; zie (Figuur 47).

    5. Zet de schakelaar vast.

    6. Herhaal stappen 3 tot en met 5 voor de andere hendel.

    7. Monteer het voorpaneel.

    Terugkeer naar neutraalstand van de rijhendels afstellen

    Als de rijhendels niet zijn uitgelijnd met de sleuven van de neutraalstand als deze worden vrijgezet vanuit de stand ACHTERUIT, moet u de hendels afstellen. De hendel, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 48).

      g020875
    4. Zet de rijhendel in de NEUTRAALSTANDzonder deze te vergrendelen (Figuur 50).

    5. Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op de arm boven de draaias) contact maakt met het uiteinde van de sleuf (en net druk op de veer begint uit te oefenen); zie Figuur 49.

      g004651
    6. Controleer of de hendel de juiste positie heeft ten opzichte van de inkeping in het bedieningspaneel (Figuur 50).

      Note: De hendel moet in het midden staan zodat deze naar buiten kan draaien naar de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

      g004918
    7. Als de rijhendel moet worden afgesteld, draait u de moer en de contramoer tegen de gaffel (Figuur 49).

    8. Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de rijhendel en draai de kop van de stelbout in de juiste richting totdat de rijhendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND is gecentreerd (Figuur 49).

      Note: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen op de hendel, zal de pen op het einde van de sleuf blijven en zal de stelbout de hendel in de juiste stand kunnen brengen.

    9. Draai de moer en de contramoer vast (Figuur 49).

    10. Herhaal stappen 4 tot en met 9 voor de andere rijhendel.

    11. Monteer het voorpaneel.

    De tractieaandrijving afstellen voor de neutraalstand

    Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.

    Gevaar

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • Plaats de machine altijd op assteunen.

    • Gebruik nooit een hydraulische krik.

    Waarschuwing

    De motor moet lopen als u deze afstelling wilt uitvoeren. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    1. Krik het frame omhoog en plaats dit op stabiele assteunen zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.

    2. Schuif de stoel naar voren en ontgrendel deze. Kantel daarna de stoel omhoog en naar voren.

    3. Koppel de elektrische connector los van de veiligheidsschakelaar van de stoel.

    4. Monteer tijdelijk een verbindingsdraad op de polen van de stekker van de kabelboom.

    5. Start de motor, houd de gashendel halverwege tussen LANGZAAM en SNEL en zet de parkeerrem vrij.

      Note: De rijhendel moet in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND staan terwijl er afstelwerkzaamheden worden uitgevoerd.

    6. U stelt de lengte van de pompstang aan een kant af door de zeskantige as in de juiste richting te draaien, totdat het corresponderende wiel stilstaat of iets achteruit kruipt (Figuur 51).

      g004488
    7. Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en vervolgens terug naar de neutraalstand.

      Note: Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.

    8. Zet de gashendel op SNEL.

      Note: Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen.

    9. Herhaal stappen 6 tot en met 8 voor de andere kant van de machine.

    10. Draai de contramoeren op de kogelverbindingen vast (Figuur 49).

    11. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM en zet de motor af.

    12. Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.

      Waarschuwing

      De beveiliging van het elektrische systeem werkt niet naar behoren als de verbindingsdraad is gemonteerd.

      • Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar als u een afstelling hebt voltooid.

      • Gebruik de machine nooit als de verbindingsdraad is gemonteerd en de stoelschakelaar is omgeleid.

    13. Zet de stoel omlaag in positie.

    14. Haal de assteunen weg.

    Maximumsnelheid instellen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 52).

      g020875
    4. Draai de contramoer op de aanslagbout voor een rijhendel los (Figuur 53).

      g004766
    5. Draai de aanslagbout helemaal in (van de rijhendel af).

    6. Duw de rijhendel zo ver mogelijk naar voren houd hem in deze positie.

    7. Draai de aanslagbout uit (in de richting van de rijhendel) totdat de afstand tussen de kop van de aanslagbout en de rijhendel 1,5 mm is.

      Note: Als u de maximumsnelheid wilt verlagen, moet u elke aanslagbout even ver uitdraaien in de richting van de rijhendel totdat u de gewenste maximumsnelheid heeft bereikt. U moet de instelling waarschijnlijk verschillende keren controleren.

    8. Draai de contramoer vast om de aanslagbout vast te zetten.

    9. Herhaal stappen 4 tot en met 8 voor de andere rijhendel.

    10. Monteer het voorpaneel.

    11. Controleer of de machine in een rechte lijn rijdt en geen bocht maakt als u beide rijhendels helemaal naar voren duwt.

      Note: Als de machine een bocht maakt, zijn de aanslagbouten niet gelijkmatig afgesteld. Ze moeten dan nogmaals worden afgesteld.

    De sporing afstellen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de bouten los waarmee de rijhendels zijn vastgezet (Figuur 54).

      g004919
    4. Laat iemand de rijhendelsteunen (niet de rijhendels) helemaal naar voren duwen in de stand voor de maximumsnelheid en deze in die positie houden.

    5. Stel de rijhendels zodanig af dat ze in een lijn staan en draai de bouten vast waarmee de rijhendels worden bevestigd aan de steunen (Figuur 55).

      g001656

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Het reservoir is in de fabriek gevuld met ongeveer 4,7 liter hoogwaardige transmissie-/hydraulische vloeistof voor tractoren. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:

     Toro Premium Transmission/hydraulische tractorvloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. (Zie de onderdelencatalogus van de Toro-dealer voor de onderdeelnummers).

    Andere vloeistoffen: Als er geen Toro-vloeistof verkrijgbaar is, kan Mobil® 424 hydraulische vloeistof worden gebruikt.

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen.

    Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-dealer, Onderdeelnr. 44-2500.

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en start de motor.

      Note: Laat de motor lopen bij het laagst mogelijk toerental om alle lucht uit het systeem te verwijderen.

      Important: Schakel de aftakas niet in.

    3. Breng het maaidek omhoog om de hefcilinders naar buiten te schuiven, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    4. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de hydraulische tank.

    5. Verwijder de vuldop van de hydraulische tank van de vulbuis (Figuur 56).

      g004494
    6. Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 56).

    7. Steek de peilstok in de vulbuis. Verwijder hem daarna en controleer het vloeistofpeil (Figuur 56).

      Note: Als het peil niet tussen de markeringen op de peilstok staat, moet u voldoende hoogwaardige hydraulische vloeistof bijvullen totdat het peil binnen die markeringen komt te staan.

      Important: Niet te vol vullen.

    8. Plaats de peilstok terug en schroef de vuldop met de hand vast op de vulbuis.

    9. Controleer alle slangen en aansluitingen op lekkages.

    Hydraulische vloeistof verversen en de filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Ververs de hydraulische vloeistof en vervang de filter.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Ververs de hydraulische vloeistof en vervang de filter.
    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Plaats een grote bak onder het hydraulische reservoir en de versnellingsbak en verwijder de aftappluggen om alle hydraulische vloeistof weg te laten lopen (Figuur 57).

      g004652
    4. Reinig de omgeving van het hydraulische filter en verwijder het filter (Figuur 57).

    5. Monteer direct een nieuw hydraulisch vloeistoffilter.

    6. Plaats de aftappluggen van het hydraulische reservoir en de versnellingsbak terug.

    7. Vul het reservoir tot het correcte niveau (ongeveer 5,7 liter); zie Hydraulische vloeistof controleren.

    8. Start de motor en controleer op olielekkages. Laat de motor ongeveer 5 minuten lopen en zet deze daarna af.

    9. Controleer na 2 minuten het peil van de hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.

    Reiniging

    Onderkant van het maaidek reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Maaidek reinigen.
    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel in de stand LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Hef het maaidek op in de transportstand.

    4. Breng de voorkant van de maaimachine omhoog met behulp van assteunen.

    5. Reinig de onderkant van de maaikast grondig met water.

    Afvalverwijdering

    Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Machine

    1. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. Wacht totdat alle onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of repareert.

    2. Reinig de machine, het maaidek en de motor grondig en let daarbij speciaal op de volgende punten:

      • Radiateur en radiateurscherm

      • Onderkant van het maaidek

      • De ruimte onder de drijfriemkappen van het maaidek

      • Veren van tegengewicht

      • Aftakas

      • Alle smeernippels en draaipunten

      • Binnenkant van de bedieningskast.

      • Ruimte onder de stoelplaat en de bovenkant van de transmissie

    3. Controleer de spanning van de voor- en achterbanden en breng ze indien nodig op de juiste spanning; zie De bandenspanning controleren.

    4. Verwijder, slijp en balanceer de messen van het maaidek. Monteer de messen en draai de bevestigingen van de messen vast met een torsie van 115 tot 149 N∙m.

    5. Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig. Draai de 6 bouten waarmee het frame van het maaidek is bevestigd aan de tractie-eenheid (Figuur 58) vast met een torsie van 359 N∙m.

      g004905
    6. Smeer of olie alle smeernippels, draaipunten en de pennen van de omloopklep van de transmissie. Neem overtollig vet op.

    7. Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.

    8. Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:

      1. Haal de accuklemmen los van de accupolen.

      2. Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).

      3. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.

      4. Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.

    Motor

    1. Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.

    2. Brandstoffilter vervangen.

    3. Vul de motor met de aanbevolen motorolie.

    4. Start de motor en laat deze 2 minuten stationair lopen.

    5. Tap de dieselbrandstof af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen, de pomp, het filter en de waterafscheider. Spoel de brandstoftank om met schone dieselbrandstof en sluit alle brandstofleidingen aan.

    6. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.

    7. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af. Gebruik hiervoor weerbestendige afplakband.

    8. Controleer de olievuldop en de brandstoftankdop om er zeker van te zijn dat deze goed vastzitten.