Inleiding

Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden. De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om trainingsmaterialen en informatie over productveiligheid en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Figuur 1 geeft de plaats van het modelnummer en het serienummer van het product aan.

g028147

Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben als u de veiligheidsvoorschriften niet in acht neemt.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

De Multi Pro® gazonspuitmachine is een speciaal gazonspuitvoertuig en is bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders bij commerciële toepassingen. Het systeem is met name ontworpen voor spuiten op goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Als de machine zonder een goed werkende vonkenvanger, zoals omschreven in sectie 4442, of een goed onderhouden, brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

De bij deze motor geleverde Gebruikershandleiding bevat informatie over het Environmental Protection Agency (EPA) in de Verenigde Staten, het California Emission Control Regulation voor emissiesystemen, onderhoud en garantie. Bestel vervangingsonderdelen bij de fabrikant van de motor.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Veiligheid

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te verminderen, moet u zich aan de volgende veiligheidsinstructies houden en altijd op het veiligheidssymbool letten, dat Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar kan betekenen. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

De machine voldoet aan de vereisten van SAE J2258.

Veilige bediening

Important: Belangrijk: De machine is in de eerste plaats bedoeld als offroad-voertuig en is niet geschikt voor intensief gebruik op de openbare weg. Als u zich met de machine op de openbare weg begeeft, neem dan de verkeersregels in acht en gebruik bijkomende accessoires die wettelijk verplicht kunnen zijn, zoals verlichting, richtingaanwijzers, een teken 'langzaam rijdend voertuig', etc.

De Multi Pro® 5800 gazonspuitmachine is ontwikkeld en getest om veiligheid bij het gebruik te bieden, met dien verstande dat het voertuig correct moet worden gebruikt en onderhouden. Hoewel risicobeheersing en ongevallenpreventie deels afhankelijk zijn van het ontwerp en de constructie van het voertuig, zijn eerdergenoemde factoren ook afhankelijk van de oplettendheid, zorgvuldigheid en een goede training van het personeel dat is belast met het gebruik, onderhoud en opslag van het voertuig. Onjuist gebruik of onderhoud van het voertuig kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

De werktuigen die compatibel zijn met de Multi Pro® 5800 gazonspuitmachine komen in deze handleiding niet aan bod. Raadpleeg de specifieke gebruikershandleiding of montage-instructies die bij elk werktuig zijn geleverd voor aanvullende veiligheidsinstructies. Lees deze handleidingen.

Om het risico van lichamelijk of dodelijk letsel te verminderen, moet u zich aan de volgende veiligheidsinstructies houden:

Verantwoordelijkheden van de bedrijfsleiding

  • Zorg ervoor dat de bestuurders grondig zijn getraind en bekend zijn met de Gebruikershandleiding, de gebruikershandleiding voor de motor en alle stickers op de spuitmachine.

  • Zorg voor speciale procedures en bedrijfsregels voor ongewone werkomstandigheden (bijvoorbeeld hellingen die te steil zijn voor de spuitmachine).

Instructie

  • Lees de Gebruikershandleiding en het andere instructiemateriaal voordat u het voertuig in gebruik neemt.

    Note: Als de bestuurder(s) of de monteur(s) de taal waarin de handleiding is geschreven, niet machtig is (zijn), moet de eigenaar ervoor zorgen dat zij de inhoud van het materiaal begrijpen.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Alle bestuurders en monteurs moeten instructies hebben ontvangen. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van de gebruikers.

  • Laat de machine nooit gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan uitvoeren door personen die hiervoor niet getraind zijn.

    Note: Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt.

  • De eigenaar/bestuurder is verantwoordelijk voor ongelukken of letsel van anderen en materiële schade, en hij/zij kan zulke ongelukken en beschadigingen voorkomen.

Vóór het gebruik

  • U mag het voertuig pas in gebruik nemen, nadat u deze handleiding hebt gelezen en de inhoud ervan hebt begrepen.

  • Laat kinderen nooit de spuitmachine besturen.

  • Alle bestuurders moeten lichamelijk in staat zijn de machine te besturen.

  • Deze spuitmachine is uitsluitend bedoeld voor het vervoer van de bestuurder en 1 passagier in de stoel die de fabrikant heeft geleverd. Vervoer nooit extra passagiers op de spuitmachine.

  • Gebruik de machine nooit als u ziek of vermoeid bent of onder invloed van drugs of alcohol verkeert.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en weet hoe u de motor snel kunt afzetten.

  • Zorg ervoor dat alle veiligheidsschermen, veiligheidsvoorzieningen en stickers op hun plaats zitten. Als veiligheidsschermen, veiligheidsvoorzieningen of stickers in slechte staat verkeren, onleesbaar zijn of beschadigd raken, moet u deze herstellen of vervangen, voordat u het voertuig gaat gebruiken.

  • Draag geschikte kleding zoals een veiligheidsbril, lange broek, stevige en gripvaste schoenen, veiligheidshandschoenen en gehoorbescherming. Draag geen losse kleding. Draag geen sieraden. Draag lang haar niet los. Zie Chemische veiligheid voor informatie aangaande de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen.

    Voorzichtig

    Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

    Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

  • Werk uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Spuit nooit als er mensen, met name kinderen, en huisdieren in de buurt zijn.

  • Voordat u de spuitmachine in gebruik neemt, moet u altijd de delen van de spuitmachine controleren die speciaal worden genoemd in Controles uitvoeren vóór het gebruik. Als de machine niet goed werkt of op enige wijze is beschadigd, mag u de spuitmachine niet gebruiken. Zorg ervoor dat het probleem is verholpen voordat u de machine of het werktuig gaat gebruiken.

  • Zorg ervoor dat de bestuurders- en passagiersruimte schoon is en vrij van chemisch restmateriaal en opgestapeld vuil.

  • Zorg ervoor dat alle aansluitstukken van de vloeistofleidingen vastzitten en alle slangen en leidingen in goede staat verkeren voordat u druk zet op het systeem.

    Note: Gebruik de spuitmachine niet als deze lekt of beschadigd is.

Chemische veiligheid

Waarschuwing

Chemische stoffen die worden gebruikt in het strooi-/spuitsysteem kunnen gevaarlijk en giftig voor de gebruiker, omstanders, dieren, planten, de bodem of eigendommen zijn.

  • U moet de waarschuwingsetiketten en de Veiligheidsinformatiebladen voor alle gebruikte chemische stoffen zorgvuldig lezen en in acht nemen en uzelf beschermen volgens de instructies van de fabrikant van de chemische stoffen. Zorg ervoor dat uw huid zoveel mogelijk is bedekt als u chemische stoffen gebruikt. Om te voorkomen dat u in aanraking komt met chemische stoffen, dient u geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken, zoals:

    • oogbescherming, veiligheidsbril en/of gelaatsscherm

    • stof- of filtermasker

    • handschoenen die tegen chemische stoffen zijn bestand

    • rubberen laarzen of ander stevig schoeisel

    • gehoorbescherming

    • bewaar schone reservekleding, zeep en wegwerphanddoeken in de buurt voor het geval u chemische stoffen morst.

  • Denk eraan dat er meerdere chemische stoffen kunnen zijn gebruikt, en zorg ervoor dat u informatie over elke stof krijgt.

  • Weiger de machine te gebruiken of te bedienen als deze informatie niet beschikbaar is.

  • Voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan een spuitsysteem, moet dit drie keer zijn gespoeld en geneutraliseerd volgens de instructies van de fabrikant(en) van de chemische stoffen en moeten alle kleppen 3 cyclussen hebben doorlopen.

  • Controleer of er voldoende water en zeep in de nabijheid is, en als u in contact komt met chemische stoffen, moet u deze onmiddellijk afspoelen.

  • Zorg ervoor dat een goede training hebt gekregen voordat u omgaat met chemische stoffen.

  • Gebruik de juiste chemische stof voor het werk.

  • Houd u aan de instructies van de fabrikant voor het veilig gebruik van de chemische stof. Overschrijd de aanbevolen systeembedrijfsdruk niet.

  • De eenheid niet vullen, kalibreren of reinigen wanneer er mensen, in het bijzonder kinderen, of huisdieren in de buurt zijn.

  • Zorg voor een goede ventilatie van de ruimte waar u werkt met chemische stoffen.

  • Zorg ervoor dat er schoon water voorhanden is, in het bijzonder als u de spuittank vult.

  • Niet eten, drinken of roken als u met chemische stoffen werkt.

  • Spuitdoppen niet schoonmaken door erin te blazen of ze in de mond te nemen.

  • Was altijd uw handen en andere onbedekte lichaamsdelen zo snel mogelijk nadat u werkzaamheden met chemische stoffen hebt beëindigd.

  • Bewaar chemische stoffen in hun originele verpakking op een veilige plaats.

  • Voer ongebruikte chemische stoffen en verpakkingen voor chemische stoffen af volgens de instructies van de fabrikant en de plaatselijk geldende voorschriften.

  • Chemische stoffen en dampen in de tank zijn gevaarlijk; blijf altijd buiten de tank en houd uw hoofd nooit boven of in de opening van een tank.

  • Volg alle plaatselijke voorschriften met betrekking tot het strooien of spuiten van chemische stoffen op.

Tijdens het gebruik

Waarschuwing

De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif.

Laat de motor niet binnenshuis of in een afgesloten ruimte draaien.

  • De bestuurder en de passagier moeten op de stoel blijven zitten als de spuitmachine in beweging is. De bestuurder moet indien mogelijk het stuurwiel met beide handen vasthouden. Houd uw armen en benen te allen tijde binnen de spuitmachine.

  • Als de spuitmachine niet veilig wordt gebruikt, kan dit leiden tot een ongeluk, omkantelen van de machine en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel. Rij voorzichtig. U kunt op de volgende manieren voorkomen dat het voertuig omkantelt of dat u de controle over het voertuig verliest:

    • Ga zeer voorzichtig te werk, verminder uw snelheid en blijf op een veilige afstand van zandkuilen, greppels, sloten, hellingen en onbekend terrein of terrein waarvan de bodemomstandigheden of het reliëf veranderingen vertonen.

    • Let op kuilen of andere verborgen gevaren.

    • Wees extra voorzichtig als u de spuitmachine gebruikt op een nat oppervlak, in ongunstige weersomstandigheden en bij hogere snelheden of als de machine volledig belast is. De stoptijd en de remweg nemen toe als de machine zwaar belast is.

    • Vermijd plotseling stoppen en starten. Zet het voertuig niet van de achteruitstand in de vooruitstand of van de vooruitstand in de achteruitstand voordat het voertuig volledig tot stilstand is gekomen.

    • Verminder uw snelheid voordat u een bocht maakt. Maak geen scherpe bochten en vermijd abrupte manoeuvres of andere riskante handelingen tijdens het rijden, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.

    • Voordat u achteruitrijdt, moet u achterom kijken om er zeker van te zijn dat er zich niemand achter u bevindt. Rij langzaam achteruit.

    • Let op het verkeer bij het oversteken en in de buurt van de openbare weg. Verleen altijd voorrang aan voetgangers en andere voertuigen. Deze machine is niet bestemd voor gebruik op de openbare weg. Geef altijd aan dat u afslaat, of stop bijtijds zodat anderen weten wat u gaat doen. Houd u aan alle verkeersregels en verkeersvoorschriften.

    • De elektrische en uitlaatsystemen van de machine kunnen vonken veroorzaken waardoor explosief materiaal tot ontbranding kan komen. Blijf altijd met de machine uit de buurt van een omgeving waar zich stof of dampen in de lucht bevinden die tot explosie kunnen komen.

    • Als u niet zeker weet of u het voertuig veilig kunt gebruiken, moet u het werk staken en de bedrijfsleiding om advies vragen.

  • Raak de motor of de geluiddemper niet aan als de motor loopt of direct nadat u deze heeft afgezet. Deze kunnen heet zijn en brandwonden veroorzaken.

  • Als de spuitmachine abnormaal trilt, moet u onmiddellijk stoppen, wachten tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen en de machine op beschadigingen controleren. Repareer alle schade voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

    1. Zet de machine af.

    2. Haal uw voet van het tractiepedaal en stel de parkeerrem in werking.

    3. Schakel de motor uit door het sleuteltje van de starterschakelaar naar UIT te draaien.

    4. Verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

      Important: Parkeer de machine nooit op een helling.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

Remmen

  • Verminder uw snelheid als u een obstakel nadert. Dit geeft u extra tijd om te stoppen of te draaien. Als u een obstakel raakt, kunnen de machine en de lading worden beschadigd. En wat belangrijker is, u kunt letsel oplopen.

  • Het maximaal toelaatbare totaalgewicht van een voertuig heeft een belangrijke invloed op uw vermogen het vermogen tot stilstand te brengen en/of te draaien. Bij een zware lading en zware werktuigen wordt het moeilijker de machine tot stilstand te brengen of te draaien. Hoe zwaarder de lading, des te meer tijd het kost de machine tot stilstand te brengen.

  • Het gazon en het wegdek zijn veel gladder als zij nat zijn. De stoptijd op een nat oppervlak kan 2 tot 4 maal langer zijn dan op een droog oppervlak. Als u door staand water rijdt dat diep genoeg is om de remmen nat te laten worden, zullen zij pas goed functioneren als zij weer droog zijn. Nadat u door water hebt gereden, moet u de remmen testen om er zeker van te zijn, dat zij naar behoren functioneren. Als dat niet het geval is, moet u langzaam rijden, terwijl u lichte druk uitoefent op het rempedaal om zo de remmen te laten drogen.

Veiligheid van de rolbeugel

Note: Voor elke machine in deze Gebruikershandleiding geldt dat een door Toro gemonteerde cabine een rolbeugel betreft.

  • De rolbeugel niet van de machine verwijderen.

  • Bevestig de veiligheidsgordel en zorg ervoor dat u deze snel kunt losmaken in een noodgeval. Draag altijd uw veiligheidsgordel als de rolbeugel omhoog staat of op een machine met een door Toro gemonteerde cabine.

  • Controleer grondig of er boven de machine obstakels zijn en zorg ervoor dat u deze niet raakt.

  • Houd de rolbeugel in goede staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

  • Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. Herstel of wijzig deze niet.

Gebruik op hellingen of oneffen terrein

Als u de spuitmachine op een helling gebruikt, bestaat de kans dat deze omslaat of gaat rollen. Ook bestaat de kans dat de motor afslaat of dat de machine op een helling vaart verliest. Hierdoor kan lichamelijk letsel ontstaan.

  • Geef niet te snel gas en trap niet abrupt op het rempedaal als u achteruit een helling afrijdt, zeker niet als u een lading vervoert.

  • Rij nooit dwars over een steile helling; u moet deze helling altijd in een rechte lijn op- of afrijden of er omheen gaan.

  • Als de motor afslaat of als de machine vaart begint te verliezen terwijl u een helling oprijdt, moet u voorzichtig het rempedaal indrukken en de helling langzaam achterwaarts in een rechte lijn afrijden.

  • Draaien als u een helling op- of afrijdt, kan gevaarlijk zijn. Als u moet draaien op een helling, dient u dit langzaam en voorzichtig te doen. Maak nooit een scherpe of snelle bocht op een helling.

  • Een zware lading heeft invloed op de stabiliteit van het voertuig. Verminder het gewicht van de lading en neem gas terug als u op een helling rijdt.

  • Stop niet op een helling, zeker niet als u een lading vervoert. Stoppen tijdens de afdaling van een helling kost meer tijd dan op vlak terrein. Als u de spuitmachine tot stilstand moet brengen, mag u de snelheid niet te abrupt verminderen, omdat dan de kans bestaat dat de spuitmachine omslaat of gaat rollen. Trap niet te abrupt op het rempedaal als u achterwaarts rolt, omdat de spuitmachine dan kan omslaan.

  • Neem gas terug en verminder de lading als u moet rijden op oneffen terrein en vlak langs wegranden, kuilen en andere onverwachte veranderingen in het terrein. De lading kan gaan schuiven waardoor de machine haar stabiliteit verliest.

    Waarschuwing

    Onverwachte veranderingen in het terrein kunnen leiden tot abrupte bewegingen van het stuurwiel die letsel aan handen en armen kunnen veroorzaken.

    Wees voorzichtig als u de machine gebruikt op plots veranderend terrein.

  • Houd het stuurwiel losjes aan de rand vast. Houd uw handen niet op de spaken van het stuurwiel.

De vloeistof laden

Het gewicht van de lading kan verandering brengen in het zwaartepunt en de wijze waarop u de spuitmachine moet gebruiken. Om te voorkomen dat u de controle over de machine verliest waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan, moet u de volgende richtlijnen in acht nemen:

  • Denk erom dat vloeibare lading kan gaan schommelen. Dit gebeurt meestal als u draait, een helling op- of afrijdt, plotseling uw snelheid wijzigt of als u over oneffen terrein rijdt. Als de vloeistof gaat schommelen, kan de machine omslaan.

  • Als u een zware lading vervoert, moet u de snelheid verminderen en ervoor zorgen dat de remweg lang genoeg is. Trap niet abrupt op het rempedaal. Wees extra voorzichtig op hellingen.

  • Wees erop bedacht dat een zware lading de remweg verlengt en de mogelijkheid vermindert om snel te draaien zonder om te slaan.

Onderhoud

  • De spuitmachine mag uitsluitend worden onderhouden, gerepareerd, afgesteld of geïnspecteerd door vakbekwame en erkende technici.

  • Voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, moet het systeem grondig afgespoeld en gereinigd zijn.

  • Voordat u onderhoudswerkzaamheden aan de machine verricht of deze afstelt, moet u de motor afzetten, de parkeerrem in werking stellen en het sleuteltje verwijderen om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start.

  • Om het voertuig in goede conditie te houden, moet u ervoor zorgen dat alle moeren, bouten en schroeven goed zijn vastgedraaid.

  • Om het risico van brand te verminderen, moet u de omgeving van de motor vrij van overtollig vet, gras, bladeren en vuil houden.

  • Controleer nooit met een open vuur het peil van de brandstof of het accuzuur, of een lekkage.

  • Als de motor moet lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de motor en bewegende delen houden. Houd iedereen op afstand.

  • Gebruik geen open bakken met brandstof of ontvlambare reinigingsvloeistoffen om onderdelen schoon te maken.

  • Stel de tractiesnelheidsregelaar niet af. Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u de rijsnelheid laten controleren door een erkende Toro dealer.

  • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk vloeistof ontsnapt. U kunt lekken opsporen met behulp van karton of papier. Vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. De vloeistof dient binnen enkele uren operatief te worden verwijderd door een gespecialiseerde chirurg omdat anders gangreen kan ontstaan.

  • Indien belangrijke reparaties nodig zijn of hulp is vereist, moet u contact opnemen met een erkende Toro dealer.

  • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat het voertuig veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Elke verandering aan deze spuitmachine die gevolgen heeft voor de werking, prestaties, levensduur of het gebruik van de machine, kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken. Dergelijke veranderingen kunnen ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een gegarandeerd geluidsniveau van 99 dBA, met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau is vastgesteld volgens de procedures in ISO 11094.

Geluidsdruk

Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van 85 dBA, met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsdrukniveau is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 11201.

Hand-arm trillingen

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,8 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 0,8 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,4 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 20643.

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,3 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,14 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN 1032.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of ontbrekende stickers.

decal93-6686
decal100-8619
decal106-5517
decal106-6755
decal107-8667
decal107-8722
decal107-8724
decal107-8731
decal107-8732
decal117-2718
decal117-4955
decal119-6035
decal120-0616
decal120-0617
decal120-0622
decal120-0623
decal120-0624
decal120-0625
decal120-0627
decal127-6976
decal127-6979
decal127-6981
decal127-6982
decal132-7689
decal132-7708
decal133-2758
decal120-0619
decal132-7695
decal132-7786

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Note: Als u vragen hebt of verdere informatie wenst over het spuitbedieningssysteem, raadpleeg dan de Gebruikershandleiding die bij het systeem werd geleverd.

Important: Deze spuitmachine wordt verkocht zonder spuitdoppen.Om de spuitmachine te gebruiken, moet u spuitdoppen aanschaffen en monteren. Neem voor informatie over de verkrijgbare spuitboomset en accessoires contact op met een erkende Toro-dealer. Nadat u de spuitdoppen hebt geïnstalleerd en voordat u de spuitmachine voor de eerste keer gaat gebruiken, moet u de omloopkleppen van de spuitbomen instellen zodat de druk en de gebruiksdosis voor alle spuitbomen hetzelfde blijft als u 1 of meer spuitbomen hebt uitgeschakeld. Zie Omloopkleppen van spuitbomen kalibreren in het hoofdstuk Gebruiksaanwijzing.

De veren van het spuitboomscharnier controleren

Important: Als het spuitsysteem wordt gebruikt terwijl de veren van het spuitboomscharnier de verkeerde compressie hebben, kan de spuitboom schade oplopen. Meet de veren en draai indien nodig de contramoer aan om de veren samen te drukken tot 3,96 cm.

De spuitmachine wordt mogelijk geleverd met de verlengstukken van de spuitbomen naar voren geklapt, om de machine gemakkelijk te kunnen verpakken. De veren zijn in de fabriek niet helemaal vastgezet om de spuitbomen voor verzending in deze stand te zetten. Voordat de machine in gebruik wordt genomen, moet de compressie van de veren correct worden ingesteld.

  1. U moet indien nodig het verpakkingsmateriaal verwijderen waarmee de rechter en de linker spuitboom tijdens het vervoer zijn vastgezet.

  2. Ondersteun de spuitbomen als zij worden uitgeklapt in de spuitstand.

  3. Meet bij het spuitboomscharnier de bovenste en de onderste veren in samengedrukte toestand (Figuur 3).

    Note: U dient de hoogte met samengedrukte veren meten en wijzigen terwijl de spuitbomen uitgeklapt (horizontaal) zijn.

    1. Druk alle veren samen tot ze 3,96 cm zijn.

    2. Gebruik de contramoer (Figuur 3) om de veren samen te drukken die langer dan 3,96 cm zijn.

    g035648
  4. Herhaal deze procedure voor elke veer op de beide scharnieren van de buitenste spuitbomen.

  5. Zet de spuitbomen kruiselings over elkaar in de transportstand; zie De Spuitbomen bedienen.

De verzendingsbumper verwijderen

  1. Verwijder de bouten, ringen en moeren waarmee de verzendingsbumper aan de voorste chassisplaat is bevestigd (Figuur 4).

    g028179
  2. Verwijder de verzendingsbumper van de machine (Figuur 4).

    Note: Gooi de bouten, ringen, moeren en verzendingsbumper weg.

Algemeen overzicht van de machine

g032456
g032457
g032467

Bedieningsorganen van machine

Tractiepedaal

Het tractiepedaal (Figuur 8) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om de machine vooruit te rijden moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. Gebruik hierbij de hiel en tenen van uw rechtervoet. Om de snelheid te verminderen en de machine tot stilstand te brengen, laat u het pedaal opkomen.

Important: Laat de spuitmachine tot stilstand komen voordat u schakelt tussen de VOORUIT- en de ACHTERUIT-stand.

Note: Door het pedaal verder in te trappen (in beide richtingen), laat u de spuitmachine sneller rijden in de gewenste richting. Om de maximumsnelheid in de vooruit-stand te bereiken, moet u de gashendel op SNEL zetten en het tractiepedaal helemaal naar voren trappen.

Note: Voor maximaal vermogen met zware belasting of heuvelopwaarts moet u de gashendel op SNEL zetten en het tractiepedaal iets intrappen om ervoor te zorgen dat het motortoerental hoog blijft. Als het motortoerental lager wordt, moet u het tractiepedaal iets laten opkomen om het toerental te verhogen.

g032468

Rempedaal

Met het rempedaal kunt u de machine tot stilstand brengen of de snelheid verminderen (Figuur 8).

Voorzichtig

Als de spuitmachine gebruikt met slecht afgestelde of versleten remmen, bestaat de kans dat u de controle over de machine verliest, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan worden toegebracht aan de bestuurder of omstanders.

Controleer altijd de remmen voordat u de machine gebruikt, en zorg ervoor dat zij goed zijn afgesteld en zijn gerepareerd.

Parkeerrem

De parkeerrem is een pedaal links van het rempedaal (Figuur 8). Stel de parkeerrem in werking als u de bestuurdersstoel wilt verlaten teneinde te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u het rempedaal ingetrapt houden en het pedaal van de parkeerrem intrappen. Om de parkeerrem vrij te zetten, moet u het rempedaal intrappen en laten opkomen. Als u de spuitmachine op een steile helling parkeert, moet u de parkeerrem in werking stellen en blokjes achter de wielen plaatsen om te voorkomen dat de machine de helling afrolt.

Contactschakelaar

De contactschakelaar (Figuur 8) waarmee u de motor start en afzet, heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN, en START.

Schakelaar voor snelheidsvergrendeling

De schakelaar voor de snelheidsvergrendeling borgt de stand van het tractiepedaal op het moment dat de schakelaar wordt ingedrukt (Figuur 9). Hierdoor blijft de spuitmachine met een constante snelheid rijden als u de machine op vlak terrein gebruikt.

g032469

Gashendel

Met de gashendel, die zich op het bedieningspaneel tussen de stoelen bevindt (Figuur 9), regelt u het motortoerental. Zet de hendel naar voren om het motortoerental te verhogen en naar achteren om dit te verlagen.

Schakelaar werkverlichting

Gebruik de schakelaar om de werkverlichting te bedienen (Figuur 7). Druk de schakelaar naar voren om de lampen te ontsteken en naar achteren om ze te doven.

Brandstofmeter

De brandstofmeter bevindt zich op het dashboard van de machine en geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit (Figuur 7).

Bedieningsorganen van spuitsysteem

g034371

Schakelaar voor gebruiksdosis

De schakelaar voor de gebruiksdosis bevindt zich op het dashboard aan de rechterkant van het stuur (Figuur 10). U moet de schakelaar naar voren drukken en ingedrukt houden om de gebruiksdosis (druk) te verhogen of naar achteren drukken en ingedrukt houden om de gebruiksdosis (druk) te verminderen.

Drukmeter

De drukmeter (Figuur 10) bevindt zich op het dashboard. Deze meter toont de druk van de vloeistof in het spuitsysteem in kPa en psi.

Hoofdschakelaar van de spuitbomen

De hoofdschakelaar van de spuitbomen bevindt zich links van de armsteun. Hiermee kunt u starten of stoppen met spuiten. Druk op de schakelaar om het spuitsysteem in of uit te schakelen.

Spuitboomschakelaars

De spuitboomschakelaars bevinden zich op het middelste bedieningspaneel vóór de armleuning (Figuur 10). Zet de schakelaars naar voren om de corresponderende spuitboom in te schakelen en naar achteren om deze uit te schakelen. Wanneer de schakelaar AAN staat, wordt er een pictogram weergeven op het InfoCenter.

Note: Deze schakelaars kunnen uitsluitend worden gebruikt voor de bediening van het spuitsysteem als de hoofdschakelaar van de spuitbomen is AANGEZET.

Pompschakelaar

De pompschakelaar bevindt zich op het middelste bedieningspaneel aan de rechterkant van de stoel (Figuur 10). Zet deze schakelaar naar voren om de pomp in werking te stellen of naar achteren om deze uit te schakelen.

Important: U mag de pomp uitsluitend aanzetten als de motor laag stationair loopt, om te voorkomen dat de pompaandrijving schade oploopt.

Hefschakelaar van spuitboom

De hefschakelaars van de spuitboom bevinden zich op het middelste bedieningspaneel aan de rechterkant van de bestuurdersstoel en dienen om de linker en/of rechter spuitboom omhoog en omlaag te brengen (Figuur 10).

Mengschakelaar

De mengschakelaar bevindt zich op het middelste bedieningspaneel aan de rechterkant van de stoel (Figuur 10). Zet deze schakelaar naar voren om de inhoud van de tank te mengen of naar achteren om te stoppen met mengen. Als u de schakelaar aanzet, gaat een lampje op de schakelaar branden. Om de mengfunctie te gebruiken, schakelt u de pomp van het spuitsysteem in en laat u de motor boven laag stationair toerental draaien. De mengklep bevindt zich achter de tank (Figuur 11).

g035263

Mengomloopklep

De mengomloopklep leidt de vloeistofstroom om naar de pomp van het spuitsysteem als u de mengfunctie uitschakelt (Figuur 11). De mengomloopklep bevindt zich boven de mengklep. U kunt de omloopklep zo instellen dat de druk constant blijft wanneer u de mengfunctie activeert en uitschakelt; zieDe mengomloopklep kalibreren.

Mengdosisklep

De mengdosisklep is een manuele kogelklep die de stroom naar de mengspuitmonden in de hoofdtank regelt. Met deze klep heeft de gebruiker controle over de spuitsysteemdruk aan de mengspuitmonden van de hoofdtank als grotere gebruiksdosissen nodig zijn. De mengdosisklep bevindt zich boven de pomp (Figuur 12).

g032528

Spuitboomkleppen

De spuitboomkleppen regelen de stroom van de spuitmachine naar de 3 spuitbomen en u kunt deze in- of uitschakelen met de kleppen (Figuur 13).

g028148

Omloopklep spuitbomen

Enkel manuele modus

De omloopleiding van de spuitbomen leidt de vloeistofstroom voor een spuitboom naar de tank als u de spuitboom uitschakelt. U kunt de omloopleiding afstellen om ervoor te zorgen dat de druk van de spuitboom constant blijft, ongeacht hoeveel spuitbomen zijn ingeschakeld.

Anti-overloopaansluiting

Aan de voorkant van het tankdeksel bevindt zich een slangaansluiting met een schroefdraadverbinding, een slangpilaar van 90º en een korte slang die u kunt leiden naar de tankopening. Op deze aansluiting kunt u een waterslang bevestigen zodat u de tank met water kunt vullen zonder dat de slang wordt verontreinigd door de chemische stoffen in de tank.

Important: U mag de slang niet verlengen zodat deze in contact kan komen met de vloeistof in de tank. De afstand van het uiteinde van de slangen tot het hoogste waterniveau moet binnen de grenzen conform de lokale regels liggen.

g013787

Tankdeksel

Het tankdeksel bevindt zich midden op de tank. Op het deksel te openen, moet u de motor afzetten, de voorste helft van het deksel naar links draaien en het open klappen. U kunt de zeef aan de binnenzijde verwijderen om deze te reinigen. Om de tank af te sluiten, moet u het deksel dichtdoen en de voorste helft van het deksel naar rechts draaien.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Basisgewicht1307 kg
Gewicht met standaard spuitsysteem, leeg, zonder bestuurder1307 kg
Gewicht met standaard spuitsysteem, vol, zonder bestuurder2499 kg
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van voertuig (op horizontaal oppervlak)3023 kg
Tankinhoud1136 l
Totale breedte met standaard spuitsysteem als de spuitbomen kruiselings zijn ingeklapt226 cm
Totale breedte met standaard spuitsysteem391 cm
Totale lengte met standaard spuitsysteem tot de bovenkant van de spuitbomen als deze kruiselings zijn ingeklapt.442 cm
Totale hoogte met standaard spuitsysteem146 cm
Totale hoogte met standaard spuitsysteem tot de bovenkant van de spuitbomen als deze kruiselings zijn ingeklapt.231 cm
Afstand tot de grond18,4 cm
Wielbasis198 cm

Optionele apparatuur

Toro levert optionele apparatuur en accessoires die u afzonderlijk kunt aanschaffen en op uw spuitmachine kunt installeren. Neem contact op met een erkende servicedealer voor een complete lijst met optionele apparatuur die momenteel verkrijgbaar is voor uw spuitmachine.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Veiligheid staat voorop

Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Controles uitvoeren vóór het gebruik

Voer elke dag de volgende controles uit voordat u de spuitmachine gaat gebruiken:

  • De bandenspanning controleren.

    Note: Deze banden zijn anders dan autobanden: zij vereisen een lagere spanning om compactie en beschadiging van de grasmat te voorkomen.

  • Controleer het peil van alle vloeistoffen. Indien het peil te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid vloeistof volgens de specificaties.

  • Controleer of het rempedaal werkt.

  • Controleer of de verlichting werkt.

  • Zet de motor af en controleer op olielekken, losse onderdelen en andere waarneembare defecten.

Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is, moet u de monteur hiervan op de hoogte stellen of contact opnemen met de bedrijfsleiding voordat u die dag met de spuitmachine gaat werken. De bedrijfsleiding kan u verzoeken dagelijks andere controles uit te voeren. Vraag daarom wat uw taken zijn.

Voordat u met de machine gaat rijden

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Motoroliepeil controleren.

Koelsysteem controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelvloeistofpeil controleren.

Hydraulische vloeistof controleren

Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische vloeistof controleren.

Bandenspanning controleren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de bandenspanning.
  • Controleer of de banden de juiste spanning hebben. Breng de banden op een spanning van 1,38 bar.

    Note: Controleer de banden ook op slijtage of schade.

    Remmen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Remmen controleren.
  • Voordat u de spuitmachine start, moet u het rempedaal licht intrappen. Als de vrije slag van het rempedaal meer dan 25 mm bedraagt voordat u weerstand voelt, moeten de remmen worden afgesteld; zie Remmen controleren.

    Waarschuwing

    Als de spuitmachine gebruikt met slecht afgestelde of versleten remmen, bestaat de kans dat u de controle over de machine verliest, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan worden toegebracht aan de bestuurder of omstanders.

    Controleer altijd de remmen voordat u de machine gebruikt, en zorg ervoor dat zij goed zijn afgesteld en zijn gerepareerd.

    Brandstof bijvullen

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer brandstof dan u in 30 dagen kunt opmaken.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die brandstofdampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult.

    • Brandstofvaten niet in een voertuig of vrachtwagen of op aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren en de afvoer van statische lading kunnen bemoeilijken.

    • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste de machine eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

    • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een vrachtwagen of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

    • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat het bijvullen voltooid is.

    Important: De motor loopt op dieselbrandstof Nr. 2-D of 1-D met een cetaangetal van minimaal 40.

    Note: Uw motor kan dieselbrandstof met een hoger cetaangetal vereisen als u de machine gebruikt op een grotere hoogte of bij lage temperaturen.

    Biodiesel gebruiken

    Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

    • Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.

    • Het dieselmengsel moet voldoen aan de vereisten van ASTM D975 of EN 590.

    • Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.

    • Gebruik bij koud weer B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage.

    • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

    • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

    • Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.

    Brandstoftank vullen

    Inhoud brandstoftank: ongeveer 45 liter.

    1. Zet de spuitmachine op een egale ondergrond, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje. Laat de motor afkoelen.

    2. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon (Figuur 15).

      g032529
    3. Verwijder de dop van de brandstoftank.

    4. Vul de benzinetank tot ongeveer 25 mm vanaf de bovenkant van de tank (de onderkant van de vulbuis).

      Note: De ruimte in de tank geeft de brandstof de kans om uit te zetten. Niet te vol vullen.

    5. Draai de tankdop stevig vast.

    6. Neem gemorste brandstof op.

    De ingebruikname van de spuitmachine voorbereiden

    Zuigkorf reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig de zuigkorf (vaker bij gebruik van bevochtigbaar poeder).
  • Note: Optionele filters voor het zuigelement zijn verkrijgbaar bij uw erkende Toro onderdelendealer.

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Verwijder bovenaan de spuittank de borgclip waarmee de slangfitting bevestigd is aan de grote slang en de behuizing van de zuigkorf (Figuur 16).

      g002257
    3. Verwijder de slang en de slangfitting van de behuizing van de zuigkorf (Figuur 16).

    4. Trek de zuigkorf uit zijn behuizing in de tank (Figuur 17).

      g005491
    5. Reinig de zuigkorf met schoon water.

    6. Druk de zuigkorf in zijn behuizing tot de zuigkorf niet meer verder kan.

    7. Lijn de slang en de slangfitting uit met de behuizing van de zuigkorf bovenaan de tank en bevestig de fitting en de behuizing met de borgclip die u verwijderd hebt in stap 2.

    De tankbanden controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de tankbanden.
  • Important: De bevestigingen van de tankbanden te vast aandraaien kan vervorming en beschadiging van de tank en banden veroorzaken.

    1. Vul de hoofdtank met water.

    2. Controleer of u de tankbanden op de tank kunt bewegen (Figuur 18).

      g028263
    3. Als de tankbanden te los om de tank heen zitten, draai dan de flensborgmoeren en de bouten bovenaan de banden aan tot de banden gelijk komen met het oppervlak van de tank (Figuur 18).

      Note: Zet de bevestigingen van de tankbanden niet te vast.

    Gebruik van de machine

    Parkeerrem gebruiken

    Parkeerrem gebruiken

    1. Trap het bedrijfsrempedaal in (Figuur 19).

      g038508
    2. Trap het parkeerrempedaal in terwijl u het bedrijfsrempedaal ingetrapt houdt (Figuur 19).

    3. Haal uw voet van het bedrijfsrempedaal en haal vervolgens uw voet van het parkeerrempedaal.

      Note: Het parkeerrempedaal blijft in de ingetrapte positie wanneer de parkeerrem in werking wordt gesteld.

    Parkeerrem vrijzetten

    Trap het bedrijfsrempedaal in totdat de bedrijfsrem wordt vrijgezet (Figuur 20).

    Note: Het parkeerrempedaal zal terugkeren naar de bovenste stand wanneer de parkeerrem wordt vrijgezet.

    g038517

    Motor starten

    1. Neem plaats op de bestuurderstoel en haal u voet van het tractiepedaal.

    2. Zorg dat de pomp, mengfunctie en spuitboomschakelaars in de stand UIT staan.

    3. Stel de parkeerrem in werking, zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en zet het gaspedaal op LANGZAAM.

    4. Draai de schakelaar op AAN/VOORGLOEIEN.

      Note: Een automatische tijdschakelaar zorgt ervoor dat de motor ongeveer 6 seconden wordt voorgegloeid.

    5. Draai na het voorgloeien het sleuteltje op START.

    6. Laat de motor bij het starten langer dan 15 seconden draaien.

    7. Laat het sleuteltje los zodra de motor start.

    8. Als de motor nogmaals moet worden voorgegloeid, draait u het sleuteltje eerst op UIT en vervolgens op AAN/VOORGLOEIEN.

    9. Laat de motor stationair of halfgas lopen totdat deze is opgewarmd.

    Met de machine rijden

    1. Laat de parkeerrem los en druk het tractiepedaal naar voren om de machine naar voren te rijden of druk het pedaal naar achteren om de machine achteruit te rijden.

      Important: Laat de spuitmachine tot stilstand komen voordat u schakelt tussen de VOORUIT- en de ACHTERUIT-stand.

    2. Om de machine langzaam te stoppen, moet u het tractiepedaal laten opkomen.

      Note: Het tractiepedaal keert terug naar de NEUTRALE stand

    3. Om de machine snel tot stilstand te brengen, trapt u het rempedaal in.

      Note: De remafstand van uw machine kan variëren naargelang de lading van de spuittank en de rijsnelheid van de machine.

    De snelheidsbegrenzerschakelaar gebruiken

    Voorzichtig

    Als u de snelheidsbegrenzerschakelaar indrukt terwijl uw voet niet op het tractiepedaal rust, kan de tractie-eenheid plots stoppen en ertoe leiden dat u de controle over de machine verliest. Het is mogelijk dat u of omstanders hierbij letsel oplopen.

    Houd daarom uw voet op het tractiepedaal als u de snelheidsbegrenzerschakelaar uitschakelt.

    1. Rij vooruit tot u de gewenste rijsnelheid hebt bereikt; zie Met de machine rijden.

    2. Druk op de bovenkant van de snelheidsbegrenzerschakelaar.

      Note: Het lampje op de schakelaar gaat branden.

    3. Haal uw voet van het tractiepedaal.

      Note: De spuitmachine behoudt de snelheid die u heeft ingesteld.

    4. Om de snelheidsbegrenzerschakelaar uit te schakelen, moet u uw voet op het tractiepedaal zetten en op de onderkant van de schakelaar drukken of uw voet van het tractiepedaal halen en het rempedaal intrappen.

      Note: Het lampje op de schakelaar dooft en u kunt het tractiepedaal weer gebruiken.

    De motor afzetten

    1. Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND.

    2. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de gashendel op STATIONAIR/LANGZAAM.

    5. Draai het startsleuteltje op UIT.

    6. Verwijder het sleuteltje uit de startschakelaar om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start.

    Een nieuwe spuitmachine inrijden

    Om ervoor te zorgen dat de spuitmachine goede prestaties levert en een lange levensduur heeft, moet u de eerste 100 bedrijfsuren de volgende richtlijnen in acht nemen:

    • Controleer regelmatig het peil van de vloeistoffen en de motorolie en let op tekenen die erop wijzen dat een onderdeel van de machine oververhit raakt.

    • Als de tank gevuld is, controleert u de tankstrips op speling. Indien nodig vastzetten.

    • Na een koude start moet u de motor ongeveer 15 seconden warm laten worden, voordat u optrekt.

    • Tijdens de eerste uren van de inrijperiode voor een nieuwe machine moet u krachtig remmen vermijden. Nieuwe remvoeringen leveren pas na enkele bedrijfsuren optimale prestaties doordat de remmen dan als gevolg van het gebruik zijn gepolijst (ingereden).

    • Laat de motor niet 'razen'.

    • Zie het hoofdstuk voor bijzondere controles op rustige momenten.

    Bediening en gebruik van de spuitmachine

    Om de Multi Pro® spuitmachine te gebruiken, moet u eerst de spuittank vullen. Vervolgens spuit u de oplossing op het werkgebied en als u daarmee klaar bent, reinigt u de tank en het spuitsysteem. Het is belangrijk dat u deze drie stappen vlak na elkaar uitvoert om schade aan de spuitmachine te voorkomen. Zo kunt u beter chemische stoffen niet 's avonds in de tank gieten en mengen en pas de volgende ochtend gaan spuiten. Hierdoor bestaat de kans dat de chemische stoffen worden gescheiden, hetgeen schade kan toebrengen aan de onderdelen van de spuitmachine.

    Voorzichtig

    Chemische stoffen zijn gevaarlijk en kunnen lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Lees de aanwijzingen op het fabrieksetiket voordat u gaat werken met chemische stoffen, en neem alle aanbevelingen en voorzorgsmaatregelen van de fabrikant in acht.

    • Zorg ervoor dat uw huid niet in contact komt met chemische stoffen. Als dit toch gebeurt, moet u de desbetreffende plek grondig afspoelen met zeep en schoon water.

    • Draag een veiligheidsbril of andere beschermende uitrusting volgens de aanbevelingen van de fabrikant van de chemische stoffen.

    De Multi Pro® spuitmachine heeft een hoge duurzaamheid, zodat deze de verwachte levensduur garandeert. Om speciale redenen zijn op verscheidene plaatsen op uw spuitmachine verschillende materialen gebruikt om dit doel te verwezenlijken. Helaas bestaat er geen enkel materiaal dat perfect is voor alle voorzienbare spuitwerkzaamheden.

    Sommige chemische stoffen zijn agressiever dan andere en elke chemische stof reageert anders met verschillende materialen. Een aantal vaste stoffen (zoals bevochtigbaar poeder, houtskool) heeft een sterker schurende werking en veroorzaakt meer slijtage. Als een chemische stof verkrijgbaar is in een samenstelling die de levensduur van de spuitmachine verlengt, adviseren wij u deze te gebruiken.

    Denk eraan uw spuitmachine en het spuitsysteem na gebruik telkens grondig te reinigen. Dit garandeert een langdurig en probleemloos gebruik van de spuitmachine.

    Note: Als u vragen hebt of verdere informatie wenst over het spuitbedieningssysteem, raadpleeg dan de Gebruikershandleiding die bij het systeem werd geleverd.

    De schoonwatertank vullen

    Vul de schoonwatertank altijd met schoon water voordat u gaat werken met chemische stoffen.

    De tank met schoon water bevindt zich op de rolbeugel, achter de bestuurdersstoel (Figuur 21). Deze bevat schoon water, waarmee u uw ogen, uw huid andere oppervlakken kunt schoonspoelen als deze per ongeluk in contact zijn gekomen met chemische stoffen.

    Om de tank te vullen, schroeft u de dop bovenaan de tank los, vult u deze met schoon water en plaatst u de dop terug.

    Om de tapkraan van de watertank te openen, moet u de hendel op de kraan draaien.

    g032530

    Spuittank vullen

    Important: De chemische stoffen die u gebruikt, moeten geschikt zijn voor Viton™ (raadpleeg het fabrieksetiket; dit moet aangeven of de chemische stoffen geschikt zijn). Chemische stoffen die niet geschikt zijn voor Viton, zullen de O-ringen in de spuitmachine aantasten waardoor lekkage ontstaat.

    Important: De volumemarkeringen op de tank zijn uitsluitend bedoeld als referentie en kunnen niet als nauwkeurig worden beschouwd voor kalibratie.

    Important: Als u de tank voor de eerste keer gevuld hebt, controleert u de tankstrips op speling. Indien nodig vastzetten.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Bepaal hoeveel water u moet mengen met de hoeveelheid van de chemische stoffen die u nodig hebt volgens de voorschriften van de fabrikant van de chemische stoffen.

    3. Open het deksel van de spuittank.

      Note: Het tankdeksel bevindt zich midden op de tank. Om dit te openen, moet u de voorste helft van het deksel naar links draaien en open klappen. U kunt de zeef aan de binnenzijde verwijderen om deze te reinigen. Om de tank af te sluiten, moet u het deksel dichtdoen en de voorste helft van het deksel naar rechts draaien.

    4. Giet ongeveer ¾ van de benodigde hoeveelheid water in de spuittank via de anti-overloopaansluiting.

      Important: U moet de tank altijd vullen met schoon water. Giet nooit concentraat in een lege tank.

    5. Start de motor, zet de pompschakelaar op AAN, en zet de gashendel op het HOOG STATIONAIR toerental.

    6. Zet de mengschakelaar op AAN.

      Important: Voordat u bevochtigbaar poeder in een Toro-spuitsysteem invoert, dient u de poeders in een geschikt vat met voldoende vers water te mengen om een vrij stromende suspensie te creëren. Dit nalaten kan resulteren in chemische afzettingen op de bodem van de tank, slechte vermenging, verstopt raken van filters en onjuiste mengdoseringen.Toro raadt u aan de goedgekeurde straalpompset te gebruiken voor deze machine. Neem voor verdere informatie contact op met een erkende Toro-dealer.

    7. Voeg de correcte hoeveelheid het chemische concentraat toe in de tank volgens de instructies van de fabrikant.

    8. Giet de rest van het water in de tank.

    De Spuitbomen bedienen

    Met de schakelaars van de spuitboomlift op het bedieningspaneel van de spuitmachine kunt u de spuitbomen in de TRANSPORTSTAND of in de SPUITSTAND zetten zonder dat u de bestuurdersstoel hoeft te verlaten. Het verdient aanbeveling de spuitbomen in de gewenste stand te zetten terwijl de machine stilstaat.

    1. Stop de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Laat de spuitbomen neer met behulp van de schakelaars van de spuitboomlift.

      Note: Wacht totdat de spuitbomen volledig zijn uitgeklapt in de spuitstand.

    3. Als u de bomen inklappen, dient u de machine te laten stoppen op een horizontaal oppervlak.

    4. Til de spuitbomen op met behulp van de schakelaars van de spuitboomlift.

      Note: Hef de spuitbomen op totdat zij geheel kruiselings over elkaar in de transportstand in de transporthouder zijn gezet en de hefcilinders volledig zijn teruggetrokken.

    Important: Ter voorkoming van schade aan de cilinder van de actuators van de spuitbomen, moet u ervoor zorgen dat de actuators vóór transport volledig zijn ingetrokken.

    Important: Laat de actuatorschakelaar los zodra de spuitbomen de gewenste stand hebben bereikt. De actuators tot tegen de begrenzers laten bewegen kan de cilinders en/of andere hydraulische componenten beschadigen.

    De transporthouder van de spuitbomen gebruiken

    De spuitmachine is uitgerust met een transporthouder voor de spuitbomen die is voorzien van een unieke beveiliging. Als de spuitbomen in de TRANSPORTSTAND staan en per ongeluk in aanraking komen met een laag overhangend object, kunnen zij uit de transporthouder worden gedrukt. In dit geval komen de spuitbomen in een bijna horizontale stand op de achterkant van de machine te rusten. Zet de spuitbomen vanuit deze stand rechtstreeks in de transportstand.

    Important: De spuitbomen kunnen beschadigd raken als zij niet kruiselings worden getransporteerd in de transporthouder.

    Om de spuitbomen terug te plaatsen in de transporthouder, moet u deze neerlaten in de SPUITSTAND en vervolgens weer omhoog brengen in de TRANSPORTSTAND. Zorg ervoor dat de cilinders van de spuitbomen volledig zijn teruggetrokken om beschadiging van de actuatorstang tijdens de stalling te voorkomen.

    Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken

    Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine. Het InfoCenter toont informatie op het startscherm (Figuur 22), hoofdscherm, hoofdmenu en de gerelateerde submenuschermen.

    g035344

    Hoofdscherm

    Wanneer u de machine start, verschijnt het hoofdscherm met de pictogrammen die overeenstemmen met de ingeschakelde functies (d.w.z. de parkeerrem is ingeschakeld, de spuitbomen zijn INGESCHAKELD, de bestuurder is opgestaan uit de stoel enz.).

    Note: De volgende afbeelding is een voorbeeld; het toont alle pictogrammen die tijdens het gebruik van de machine kunnen verschijnen op het scherm.

    Raadpleeg de onderstaande tabel voor de betekenis van de pictogrammen (Figuur 23).

    g035269

    Indicator hoofdschakelaar spuitbomen

    De indicator van de hoofdschakelaar van de spuitbomen verschijnt wanneer de hoofdschakelaar op AAN staat (Figuur 23).

    Indicator spuitbomen

    De middelste, linker- en/of rechterspuitboom worden weergegeven wanneer een spuitboom op AAN staat (Figuur 23).

    Indicator rijsnelheid

    De indicator rijsnelheid toont de huidige snelheid van het voertuig (Figuur 23).

    Indicator parkeerrem

    De indicator van de parkeerrem verschijnt wanneer de parkeerrem wordt ingeschakeld (Figuur 23)

    Indicator bestuurdersstoel

    De indicator van de bestuurdersstoel verschijnt wanneer de bestuurder de stoel verlaat (Figuur 23)

    Indicator sproeipomp

    De indicator van de sproeipomp verschijnt wanneer de sproeipomp wordt INGESCHAKELD (Figuur 23).

    Indicator spoelsysteem

    Optionele set

    De indicator van het spoelsysteem verschijnt wanneer het spoelsysteem ingeschakeld is (Figuur 23)

    Indicator mengfunctie

    De indicator van de mengfunctie verschijnt wanneer het mengen INGESCHAKELD wordt (Figuur 23).

    Hoofdmenu

    Houd knop 5 (uiterst rechts) van het InfoCenter ingedrukt om naar het scherm hoofdmenu te gaan.

    In het hoofdmenu kunt u naar de volgende submenu's gaan: (Figuur 24).

    • Instellingen

    • Kalibratie

    • Onderhoud

    • Diagnostiek

    • Betreffende

    g034359

    Instellingen

    Om naar het scherm Instellingen te gaan, drukt u in het hoofdmenu op knop 1 of knop 2 (Figuur 24) tot u Instellingen bereikt; druk dan op knop 4 om de optie Instellingen te selecteren (Figuur 24).

    Note: In dit scherm kunt u de instellingen voor de tank, het display en de spuitboombreedte bekijken en veranderen, en u kunt ook de fabrieksinstellingen oproepen.

    Mengtoevoer van de tank instellen

    1. Druk in het scherm Instellingen op knop 2 om de optie Tank te selecteren en druk op knop 4 (Tank) (Figuur 25).

      g034276
    2. Druk in het scherm Tank op knop 2 om naar de optie Mengfunctie te gaan (Figuur 26).

      g035295
    3. Druk op knop 3 (vergroten) of knop 4 (verkleinen) om het percentage van de mengtoevoer voor de tank van de spuitpomp te wijzigen (Figuur 26).

    4. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm Tank te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.

    Maateenheden veranderen

    1. Druk in het scherm Instellingen op knop 2 om de optie Display te selecteren en druk op knop 4 om het display te selecteren.

    2. Druk in het menuscherm Display op knop 1 of 2 om naar de optie Maateenheden te navigeren en druk vervolgens op knop 4 om Maateenheden te selecteren (Figuur 27).

      g035346
    3. Druk op knop 1 of 2 tot u de gewenste maateenheid bereikt en druk op knop 4 om deze maateenheid te selecteren.

      • Imperiaal: mph, gallons en acre

      • Oppervlakte: mph, gallons en 1000 ft²

      • SI (metrisch): km/u, liter, hectare

    4. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm Maateenheden te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.

    Achtergrondverlichting en Contrast van het display instellen

    1. Druk in het scherm Instellingen op knop 2 om de optie Display te selecteren en druk op knop 4 om het display te selecteren.

    2. Druk in het menuscherm Display op knop 2 om naar de optie Achtergrondverlichting of Contrast te gaan (Figuur 28).

      g034287
    3. Druk op knop 3 (vergroten) of knop 4 (verkleinen) om de achtergrondverlichting en het contrast van het led-display te wijzigen (Figuur 28).

    4. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm Achtergrondverlichting of Contrast te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.

    De Beveiliging voor de opties van het beveiligde menu instellen

    Note: In de beveiligde menu's kunt u menuopties van uw keuze beveiligen met een pincode.

    1. Druk op knop 2 in het scherm Display tot u de optie Beveiligde menu's bereikt en druk vervolgens op knop 4 om Beveiligde menu's te selecteren (Figuur 29).

      g034288
    2. Druk op knop 2 om naar de gewenste optie in het menu Beveiligde menu's te gaan (Figuur 29).

    3. Druk op knop 4 om afzonderlijke opties in het menu Beveiligde menu's aan en uit te vinken; zie Figuur 30.

      g035661
    4. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm Beveiligde menu's te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.

    Beveiliging met pincode in- en uitschakelen

    Note: U kunt de Pincodebeveiliging van de menuopties AAN- of UITZETTEN.

    1. Druk in het menuscherm Display op knop 2 om naar de optie Pincode-instelling te gaan en druk vervolgens op knop 4 om pincode-instelling te selecteren (Figuur 31).

      g034290
    2. Voer uw viercijferige pincode in door middel van knop 1 tot 4 en druk op knop 5 om de pincode in te voeren in het InfoCenter (Figuur 32).

      g034292
    3. Druk in het scherm pincode-instellingen op knop 4 om Pincode invoeren te selecteren en de optie Pincode AAN of UIT te zetten (Figuur 33).

      g034291
    4. Druk op knop 5 om uw instelling op te slaan, het scherm Pincode-instelling te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.

    De toegangscode wijzigen

    1. Druk in het scherm Pincode-instellingen op knop 2 om naar de optie Pincode wijzigen te gaan en druk vervolgens op knop 4 om Pincode wijzigen te selecteren (Figuur 31).

    2. Voer uw viercijferige pincode in door middel van knop 1 tot 4 en druk op knop 5 om de pincode in te voeren in het InfoCenter (Figuur 32).

    3. Druk in het scherm Pincode-instellingen op knop 2 om naar de optie Pincode wijzigen te gaan en druk vervolgens op knop 4 om Pincode wijzigen te selecteren (Figuur 34).

      g034303
    4. Voer in het scherm Oude pincode invoeren uw oude pincode in door middel van knop 1 tot 4 en druk op knop 5 om de pincode in te voeren in het InfoCenter (Figuur 32).

      Note: Wanneer u de code voor het eerst instelt, is deze standaard1234.

      g034306
    5. Voer in het scherm Nieuwe pincode invoeren uw nieuwe pincode in door middel van knop 1 tot 4 en druk op knop 5 om de nieuwe pincode in te voeren in het InfoCenter (Figuur 36).

      g034307
    6. Voer in het scherm Bevestigen uw nieuwe pincode in door middel van knop 1 tot 4 en druk op knop 5 om de nieuwe pincode in te voeren in het InfoCenter (Figuur 37).

      g034308

      Note: Er verschijnt gedurende ongeveer 5 seconden een boodschap Pincode correct; dit betekent dat u de juiste pincode ingevoerd hebt.

    Spuitboombreedte-instellingen

    De spuitboombreedte-instellingen zijn in de fabriek ingevoerd (Figuur 38).

    g035347

    Kalibratie-scherm

    Om naar het scherm Kalibratie te gaan, drukt u in het hoofdmenu op knop 2 (Figuur 24) tot u Kalibratie bereikt; druk dan op knop 4 om Kalibratie te selecteren.

    Important: Druk om het even welk moment op knop 5 om de kalibraties te annuleren. Als u dit doet, zal de machine automatisch de huidige kalibratiewaarden gebruiken.

    g035662

    De snelheidskalibratie van de machine voorbereiden

    1. Controleer of de banden de juiste spanning hebben; zie Bandenspanning controleren.

    2. Om naar het scherm Snelheid te gaan, drukt u in het scherm Kalibratie op knop 2 tot u Snelheid bereikt; druk dan op knop 4 (Figuur 39) om Snelheid te selecteren.

    3. Stel de parkeerrem in werking en giet ten minste 700 liter in de spuittank.

    4. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan en het scherm Speed Calibration (kalibratie snelheid) weer te geven.

    5. Markeer de gewenste afstand voordat u naar het volgende scherm gaat.

    6. Druk op knop 2 om naar de volgende stap te gaan.

    7. Druk op knop 3 om de gewenste afstand te vergroten of knop 4 om de gewenste afstand te verkleinen (Figuur 40).

      Note: Als u de kalibratie afbreekt door knop 5 in te drukken, keert het systeem automatisch terug naar de eerder ingestelde afstand.

      g034324

    De snelheids- en afstandstest uitvoeren

    1. Zet de spuitbomen af en druk op knop 2 om de kalibratie te starten.

      Note: Terwijl u met de machine rijdt en de snelheidskalibratie wordt uitgevoerd, geeft het InfoCenter de afstand weer tot deze de ingestelde waarde bereikt.

      Important: Schakel de machine niet uit wanneer de snelheidskalibratie voltooid is.

    2. Start de motor en zet de parkeerrem vrij.

    3. Begin met het midden van het voorwiel op de 0-markering en rij het voertuig met ongeveer 5 tot 8 km/u naar de andere markering; stop met het midden van het voorwiel op de markering.

    4. Druk op knop 2 om de afgelegde afstand te bevestigen.

    5. Als de kalibratie geslaagd is, zal het scherm Calibration Successful weergegeven worden; druk op knop 5 om het scherm te verlaten.

    6. Als de kalibratie mislukt is, zal het scherm Calibration Failed en de reden daarvan weergegeven worden; druk op knop 5 om het scherm te verlaten en de kalibratie opnieuw te starten.

    7. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    Manual Calibration Entry

    In dit scherm kunt u de waarde van de snelheidskalibratie bekijken en bewerken.

    Scherm Onderhoud

    Om naar het scherm Onderhoud te gaan, drukt u in het hoofdmenu op knop 2 (Figuur 24) tot u Onderhoud bereikt; druk dan op knop 4 om Onderhoud te selecteren.

    g035343

    Selecteer in het scherm Onderhoud het scherm Hours (bedrijfsuren) om de bedrijfsuren van de machine en de pomp te bekijken en na te gaan wanneer het volgende onderhoud moet worden uitgevoerd (Figuur 42).

    g034304

    Houd knop 3 ingedrukt om het scherm Hours te resetten (Figuur 42).

    Scherm Diagnostiek

    Om naar het scherm Diagnostiek te gaan, drukt u in het hoofdmenu op knop 2 (Figuur 24) tot u Diagnostiek bereikt; druk dan op knop 4 om Diagnostiek te selecteren.

    Selecteer Input/Output in het scherm Diagnostiek om de in- en uitvoer van uw pompen, spuitbomen en motor te bekijken (Figuur 43).

    Selecteer Fault Viewer (foutenoverzicht) in het scherm Diagnostiek om alle fouten te zien die zich voorgedaan hebben op de machine (Figuur 43).

    g034283

    Scherm Betreffende

    Om naar het scherm Betreffende te gaan, drukt u in het hoofdmenu op knop 2 (Figuur 24) tot u Betreffende bereikt; druk dan op knop 4 om Betreffende te selecteren (Figuur 44).

    In dit scherm ziet u het modelnummer en het serienummer van uw machine.

    g034285

    Meldingen InfoCenter

    Meldingen voor de bestuurder verschijnen automatisch op het InfoCenterscherm wanneer een machinefunctie bijkomende handelingen vereist. Bijvoorbeeld, als u probeert de motor te starten terwijl u het tractiepedaal indrukt, wordt de melding weergegeven dat het tractiepedaal in NEUTRAAL moet staan.

    Elke melding die zich voordoet, heeft betrekking op een bepaalde toestand (bv. start verhinderd, motor uitgeschakeld), een meldingscode (nummer), een oorzaak (de oorzaak van de weergegeven melding) en een weergavetekst (de schermtekst van de melding); zie Figuur 45. Raadpleeg de tabel met meldingen in het InfoCenter die volgt in deze handleiding voor meer informatie.

    Note: Meldingen worden niet bewaard in het storingslog.

    Note: U kunt een melding van het weergavescherm verwijderen door een van de toetsen van het InfoCenter in te drukken.

    g034318

    Tabel met meldingen in het InfoCenter

    ToestandCodeOorzaakWeergavetekst
    Start verhinderd2Pompschakelaar actiefSchakel de pomp uit om te starten
    Start verhinderd3Niet in NEUTRAALSTANDZet tractiepedaal terug in neutraal om te starten
    Start verhinderd4Niet op stoelGa zitten of stel de parkeerrem in werking om te starten
    Start verhinderd5Starter te lang geactiveerdLaat de starter rusten en probeer vervolgens opnieuw te starten
    Start verhinderd6Spoelpomp actiefSchakel de spoelpomp uit om te starten
    Motor uitgeschakeld102Niet op stoelMotor uitgeschakeld omdat bestuurder niet op stoel zit
    Motor uitgeschakeld103Parkeerrem ingeschakeldMotor uitgeschakeld omdat parkeerrem ingeschakeld is
    Pompstart verhinderd202Spuitboom actiefSchakel de spuitbomen uit om de pomp te starten
    Pompstart verhinderd203Niet op de stoel en parkeerrem niet ingeschakeldGa zitten of stel parkeerrem in werking om pomp te starten
    Pompstart verhinderd205Motor wordt gestartStop met de motor te starten om de pomp in te schakelen
    Pomp uitgeschakeld206Niet op stoelGa zitten om de pomp in te schakelen
    Tankstatus402Te weinig spuitmiddel in de tankTankstatus, niveau te laag
    Tankstatus403Spoelpomp actiefTankstatus, spoelpomp ingeschakeld
    Parameterstatus502Verkeerde parameterwaarde ingevoerdParameterstatus, ongeldige waarde
    Parameterstatus503Een waarde ligt buiten het bereik van aanvaardbare waardes Parameterstatus, ongeldige standaardgegevens gebruikt
    Spuitbomen uitgeschakeld802Snelheid gezaktSpuitbomen uitgeschakeld, machine is gestopt of rijdt te traag

    Materiaal spuiten

    Handmatige spuitbediening

    Important: Om ervoor te zorgen dat de oplossing goed gemengd blijft, moet u de mengfunctie steeds gebruiken als er een oplossing in de tank zit. Om te mengen, moet u de pomp inschakelen en de motor stationair laten lopen.

    Note: Deze procedure gaat ervan uit dat de pomp ingeschakeld is; zie Spuittank vullen.

    1. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen op UIT.

    2. Zet de gashendel in de gewenste stand om te spuiten.

    3. Rij naar de spuitlocatie.

    4. Breng de spuitbomen omlaag.

    5. Zet de gewenste spuitboomschakelaars in de AAN-stand.

    6. Stel met de schakelaar voor de gebruiksdosis de gewenste druk in, zoals is aangegeven in de Selectiegids Spuitdoppen die u hebt ontvangen bij de spuitmachine.

    7. Laat de machine rijden met de gewenste snelheid en zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen op AAN om te beginnen met spuiten.

      Note: Als de tank bijna leeg is, kan het mengen leiden tot schuimvorming in de tank. In dit geval moet u de mengschakelaar op UIT zetten. Als alternatief kunt u ook een antischuimmiddel in de tank gebruiken.

    8. Als u klaar bent met spuiten, zet u de hoofdschakelaar op UIT om alle spuitbomen uit te schakelen. Daarna zet u de pompschakelaar op UIT.

      Note: Zet de spuitbomen weer in de TRANSPORTSTAND en rij de spuitmachine naar de plaats waar deze wordt gereinigd.

      Important: Breng de spuitbomen altijd omhoog totdat zij geheel in de transporthouder worden ondersteund (kruiselings over elkaar in de transportstand) en de hefcilinders volledig zijn teruggetrokken als u de machine van het ene naar het andere spuitgebied rijdt, dan wel naar een plaats waar deze wordt opgeslagen of gereinigd.

    De nodige voorzorgsmaatregelen nemen ter bescherming van het gazon tijdens gebruik in een stationaire stand

    Important: In sommige omstandigheden kan de hitte van de motor, de radiateur en de knaldemper schade toebrengen aan het gras als de spuitmachine wordt gebruikt in een stationaire stand. De machine loopt stationair als u de spuitvloeistof in de tank mengt, handmatig spuit met een spuitpistool of een loopspuitboom gebruikt.

    Neem de volgende voorzorgsmaatregelen:

    • Spuit nooit in een stationaire stand bij zeer hete en/of droge omstandigheden of als het gazon tijdens deze perioden meer te lijden kan hebben.

    • Parkeer nooit op het gazon als u spuit in de stationaire stand. Parkeer op een pad als dit mogelijk is.

    • Beperk zoveel mogelijk de tijd dat u de machine in de stationaire stand op een bepaald stuk van het gazon laat staan. Zowel de tijd als de temperatuur is van invloed op de mate waarin het gras wordt beschadigd.

    • Stel het motortoerental zo laag mogelijk af om de gewenste druk en stroom te verkrijgen. Dit beperkt de hitte die wordt ontwikkeld en de snelheid van de lucht die de koelventilator voortbrengt.

    • Laat de hitte naar boven ontsnappen vanuit het motorcompartiment door de stoel omhoog te zetten als de machine wordt gebruikt in de stationaire stand, zodat de hitte niet via de onderkant van de machine wordt afgevoerd.

    Spuittips

    • Overlap geen stukken waar u eerder hebt gespoten.

    • Controleer of er geen spuitdoppen zijn verstopt. Vervang versleten of beschadigde spuitdoppen.

    • Schakel eerst met de hoofdschakelaar de spuitbomen uit voordat u de spuitmachine tot stilstand brengt. Nadat u de machine tot stilstand hebt gebracht, moet u met de gasinstelling de motor op toeren houden, zodat het mengen blijft doorgaan.

    • U verkrijgt de beste resultaten als de spuitmachine in beweging is wanneer u de spuitbomen inschakelt.

    Een verstopte spuitdop schoonmaken

    Als een spuitdop tijdens het spuiten verstopt raakt, kunt u deze schoonmaken met een spuitfles met water of een tandenborstel.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen en vervolgens de pompschakelaar op UIT.

    3. Verwijder de verstopte spuitdop en maak deze schoon met een spuitfles met water of een tandenborstel.

    Een spuitdop selecteren

    Note: Raadpleeg de selectiegids met spuitdoppen die verkrijgbaar is bij uw erkende Toro-dealer.

    De spuitdoppenhouders zijn geschikt voor de 3 verschillende spuitdoppen. Doe het volgende om de gewenste spuitdop te kiezen:

    1. Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen en vervolgens de pompschakelaar op UIT.

    3. Draai de spuitdoppenhouder in beide richtingen op de juiste spuitdop.

    De spuitmachine reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • Spoel de spuitmachine met schoon water. Als u de machine schoonspoelt, verhoogt u de pompsnelheid door de ontlastklep te openen, waardoor achtergebleven vloeistof uit de kleppen en slangen wordt verwijderd.
  • De spuittank voorbereiden

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • Spoel de spuitmachine met schoon water. Als u de machine schoonspoelt, verhoogt u de pompsnelheid door de ontlastklep te openen, waardoor achtergebleven vloeistof uit de kleppen en slangen wordt verwijderd.
  • Important: U moet de spuitmachine altijd onmiddellijk na elk gebruik leeg laten lopen en reinigen. Indien u dit nalaat, kan dit tot gevolg hebben dat de chemische stoffen uitdrogen of dik worden in de leidingen, waardoor de pomp en andere onderdelen verstopt raken.

    Toro raadt u aan de goedgekeurde spoelset te gebruiken voor deze machine. Neem voor verdere informatie contact op met een erkende Toro-dealer.

    Reinig het spuitsysteem na elke spuitbeurt. Om het spuitsysteem goed te reinigen, moet u als volgt te werk gaan:

    • Spoel het systeem 3 keer om.

    • Gebruik de reinigings- en neutraliseermiddelen die worden aanbevolen door de fabrikanten van de chemische stoffen.

    • Gebruik zuiver, schoon water (zonder reinigings- en neutraliseermiddelen) voor de laatste spoelbeurt.

    1. Breng de spuitmachine tot stilstand, stel de parkeerrem in werking en zet de motor af.

    2. Zoek de aftapklep van de tank aan de achterkant van de machine (Figuur 46).

      Note: De aftapklep zit aan de achterkant van de pomp aan de steunbeugel.

      g028158

      Gebruik de plug om ongebruikt materiaal uit de tank te laten lopen en af te voeren volgens de plaatselijk geldende voorschriften en de instructies van de fabrikant (Figuur 47). Verwijder na het afvoeren de lynchpen op de beugel waarmee de aftapklep aan de machine is bevestigd en laat de klep op de grond rusten. Hierdoor kan eventueel achtergebleven materiaal in de lijn worden afgevoerd.

      g018933
    3. Monteer, wanneer de tank volledig leeg is, de klep op het frame met de lynchpen die eerder is verwijderd en sluit de aftapklep (Figuur 47).

    4. Vul de tank met minstens 190 liter schoon water en sluit het deksel.

      Note: Indien nodig kunt u een reinigings-/neutraliseermiddel toevoegen aan het water. Gebruik alleen schoon water voor de laatste spoeling.

    5. Laat de spuitbomen neer in de SPUITSTAND.

    Het spuitsysteem spoelen

    1. Start de motor en zet de gashendel op een hoger stationair toerental.

    2. Zorg dat de mengschakelaar AAN staat.

    3. Zet de pompschakelaar op AAN en zet de druk op een hoge instelling met behulp van de schakelaar voor de gebruiksdosis.

    4. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen en de bedieningsschakelaars van de spuitbomen op AAN om te beginnen met spuiten.

    5. Laat al het water in de tank via de spuitdoppen naar buiten spuiten.

    6. Controleer of alle spuitdoppen naar behoren werken.

    7. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen op UIT.

    8. Als de optionele spuitstok, slanghaspelset en/of voormengset voor chemische stoffen is gemonteerd, dient u de leidingen en componenten te spoelen door de afsluiters open te zetten en de bedieningsorganen van deze accessoires te gebruiken.

    9. Zet de pompschakelaar op UIT en zet de motor af.

    10. Herhaal stappen 4 tot en met 7 nog minstens 2 keer om er zeker van te zijn dat het spuitsysteem volkomen is gereinigd.

      Important: U moet deze procedure altijd minstens drie keer uitvoeren om er zeker van te zijn dat het spuitsysteem helemaal schoon is, om schade aan het systeem te voorkomen.

    De buitenkant van de spuitmachine schoonmaken

    1. Reinig de zuigkorf; zie Zuigkorf reinigen.

      Important: Als u bevochtigbaar poeder gebruikt, moet u de zuigkorf na elke tank reinigen.

    2. Breng neutraliseerder voor chemische stoffen aan op het spuitboomgedeelte, de spuitmachine en de achterkant van het machineframe.

    3. Spuit met een tuinslang de buitenkant van de spuitmachine en de machine schoon. Gebruik hierbij schoon water.

    4. Verwijder de spuitdoppen en reinig ze met de hand.

      Note: Vervang versleten of beschadigde spuitdoppen.

    De omloopkleppen van de spuitbomen instellen

    Enkel manuele modus

    Important: Wanneer u in de automatische modus werkt, moet de omloopklep van de spuitbomen gesloten zijn.

    Voordat u de spuitmachine voor het eerst gebruikt, als u de spuitdoppen vervangt, of als dit om een andere reden nodig is, dient u de vloeistofstroom en de snelheid te kalibreren en de omloop van de spuitbomen in te stellen (indien u in manuele modus werkt); zie Kalibratie-scherm.

    Note: De kleppen van de spuitbomen moeten worden gekalibreerd telkens als de spuitdoppen worden vervangen (enkel indien u in de manuele modus werkt/spuit).

    Kies een open en vlak terrein om deze procedure uit te voeren.

    1. Vul de spuittank tot de helft met schoon water.

    2. Laat de spuitbomen neer.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de schakelaar voor de spuitbediening op manueel.

    5. Zet de 3 spuitboomschakelaars op AAN, maar laat de hoofdschakelaar van de spuitbomen uit.

    6. Zet de pompschakelaar op AAN en zet de mengschakelaar op aan.

    7. Verhoog de gasinstelling van de machine naar vol gas.

    8. Stel met behulp van de schakelaar de gebruiksdosis (druk) in op 276 kPa (40 psi).

    9. Schakel de linker spuitboom uit en stel de omloopknop van de spuitboom (Figuur 48) zodanig in dat de druk de vorige waarde heeft.

      Note: De nummeraanduidingen van de omloopknop en naald dienen enkel ter referentie.

      g032997
    10. Schakel de linker spuitboom in en de rechter spuitboom uit.

    11. Stel de omloopknop van de rechter spuitboom (Figuur 48) zodanig in dat de druk de vorige waarde heeft.

    12. Schakel de rechter spuitboom in en de middelste spuitboom uit.

    13. Stel de omloopknop van de middelste spuitboom (Figuur 48) zodanig in dat de druk de vorige waarde heeft.

    14. Schakel alle spuitbomen uit.

    15. Zet de pomp uit.

    De knop van de mengomloopklep verstellen

    • De mengomloopklep staat in de volledig GEOPENDE stand zoals getoond in Figuur 49.

    • De mengomloopklep staat in de stand GESLOTEN (0) zoals getoond in Figuur 49.

    • De mengomloopklep staat in een TUSSENSTAND (naargelang de drukmeter voor het spuitsysteem) zoals getoond in Figuur 49.

    g028228

    De mengomloopklep kalibreren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • De mengomloopklep kalibreren.
  • Important: Als u het basisspuitsysteem geïnstalleerd hebt, dient u de voedingsschakelaar nu op UIT te zetten.

    1. Kies een open en vlak terrein om deze procedure uit te voeren.

    2. Vul de spuittank tot de helft met schoon water.

    3. Ga na of de mengregelklep open is.

      Note: Als deze aangepast is, opent u ze nu volledig.

    4. Stel de parkeerrem in werking en start de motor.

    5. Schakel de pompschakelaar en de mengschakelaar AAN.

    6. Zet de gashendel op SNEL.

    7. Draai de hoofdschakelaar van de spuitbomen op UIT.

    8. Gebruik de schakelaar voor de gebruiksdosis om de druk van het spuitsysteem af te stellen op 689 kPa (100 psi).

    9. Draai de mengschakelaar op UIT en lees de stand van de drukmeter af.

      • Als de drukmeter 689 kPa (100 psi) aangeeft, is de mengomloopklep juist gekalibreerd.

      • Als de drukmeter een andere stand aangeeft, gaat u door met de volgende stap.

    10. Stel de mengomloopklep (Figuur 50) achteraan de mengklep in tot de druk van het spuitsysteem 689 kPa (100 psi) bedraagt.

      g032532
    11. Draai de pompschakelaar op UIT.

    12. Zet de gashendel op STATIONAIR en draai het sleuteltje naar de UIT-stand.

    De pomp zoeken

    De pomp bevindt zich bij de achterkant van de tank, links (Figuur 51).

    g028157

    De spuitmachine slepen

    In noodgevallen kan de spuitmachine over een korte afstand worden gesleept nadat u de sleepklep hebt geopend. Toro adviseert echter hiervan geen standaardprocedure te maken.

    Waarschuwing

    Als u het voertuig bij een te hoge snelheid sleept, kunt u de macht over het stuur verliezen. Dit kan letsel veroorzaken.

    Sleep de spuitmachine nooit sneller dan 4,8 km per uur.

    De machine moet worden gesleept door 2 personen. Als de machine over een grote afstand moet worden verplaatst, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger; zie Transport van de spuitmachine.

    1. Draai de sleepklep (Figuur 52) 90° in een van beide richtingen om deze te openen.

      g002212

      Important: Als u de sleepklep niet opent voordat u de spuitmachine gaat slepen, kan schade aan de transmissie ontstaan.

    2. Bevestig een sleepkabel aan het frame; zoek de sleeppunten voor- en achteraan in Figuur 53 en Figuur 54.

      g002213
      g002214
    3. Zet de parkeerrem vrij.

    4. Sleep de spuitmachine niet sneller dan 4,8 km per uur.

    5. Als u klaar bent, sluit u de sleepklep en draait u deze vast met een torsie van maximaal 7 tot 11 N·m.

    Transport van de spuitmachine

    Om de machine over grote afstanden te verplaatsen, moet u een aanhanger gebruiken. Zet de machine goed vast op de aanhanger. Zorg er ook voor dat de spuitbomen vastgebonden zijn en stevig vastzitten. Figuur 55 en Figuur 56 tonen de bevestigingspunten.

    g002210
    g002211

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • De filters van de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Olie van planeetwieloverbrenging verversen.
  • Spanning van de riem van ventilator/wisselstroomdynamo controleren.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en oliefilter vervangen.
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Lagers in voorwiel smeren.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de bandenspanning.
  • Remmen controleren.
  • Reinig de zuigkorf (vaker bij gebruik van bevochtigbaar poeder).
  • Controleer de tankbanden.
  • Luchtfilter controleren(vaker bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden).
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer de pomp.
  • Spuit vet in alle smeernippels.
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Spuitboomscharnieren smeren.
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Conditie en afslijting van de banden controleren.
  • Slangen van koelsysteem controleren op slijtage en beschadiging.
  • De riem van de ventilator/wisselstroomdynamo controleren.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Olie verversen (inclusief synthetische olie) en oliefilter vervangen (vaker wanneer de motor onder zware belasting of bij hoge temperaturen moet werken).
  • Het toespoor van de voorwielen controleren.
  • Controleren of alle slangen en aansluitingen in goede staat verkeren en goed zijn bevestigd.
  • Radiateurribben reinigen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • De lagers van de actuatorstang smeren.
  • Het luchtfilterelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Verricht alle jaarlijkse onderhoudsprocedures die staan vermeld in de Gebruikershandleiding van de motor.
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Vervang de brandstoffilterbus.
  • Brandstoffilter in de tank vervangen.
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Lagers in voorwiel smeren.
  • Olie van planeetwieloverbrenging verversen
  • Koelvloeistof (zoals voorgeschreven door fabrikant) controleren en indien nodig verversen.
  • Koelvloeistof (zoals voorgeschreven door fabrikant) controleren en indien nodig verversen.
  • De filters van de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Hydraulische vloeistof verversen.
  • O-ringen in de kleppen controleren en indien nodig vervangen.
  • Het drukfilter vervangen.
  • Pompmembraan controleren en indien nodig vervangen (neem contact op met een erkende Toro servicedealer).
  • Controleer de afsluitkleppen van de pomp en vervang indien nodig (neem contact op met een erkende Toro servicedealer).
  • De nylon draaibussen controleren.
  • Jaarlijks
  • Spoel de spuitmachine met schoon water. Als u de machine schoonspoelt, verhoogt u de pompsnelheid door de ontlastklep te openen, waardoor achtergebleven vloeistof uit de kleppen en slangen wordt verwijderd.
  • Spoel de spuitmachine met schoon water. Als u de machine schoonspoelt, verhoogt u de pompsnelheid door de ontlastklep te openen, waardoor achtergebleven vloeistof uit de kleppen en slangen wordt verwijderd.
  • De mengomloopklep kalibreren.
  • Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van rem en parkeerrem controleren.       
    Werking van de schakelaar van de neutraalvergrendeling controleren.       
    Brandstofpeil controleren.       
    Controleer het motoroliepeil.       
    Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.       
    Koelvloeistofpeil controleren.       
    Luchtfilter controleren.       
    Radiateur en oliekoeler controleren op vuil.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    De bandenspanning controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Alle hydraulische leidingen en slangen controleren kinken, loszittende steunen, beschadigingen of slijtage.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Werking van het gaspedaal controleren.       
    Zuigkorf reinigen.       
    Vet in alle smeerpunten spuiten.1       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    1Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden

    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
    1  
    2  
    3  
    4  
    5  
    6  
    7  
    8  

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in de starterschakelaar laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start, waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De spuitmachine omhoog brengen

    Als u de motor laat lopen om routine-onderhoudswerkzaamheden uit te voeren en/of de motor te testen, moeten de achterwielen van de machine zich 25 mm boven de grond bevinden, waarbij de achteras moet steunen op de steunpunten van de krik.

    Gevaar

    Een opgekrikte machine kan wankel staan en van de krik glijden waardoor iemand die zich onder de machine bevindt, letsel kan oplopen

    • Haal altijd het sleuteltje uit de starterschakelaar voordat u van de spuitmachine stapt.

    • Blokkeer de wielen als de machine is opgekrikt.

    • Ondersteun de machine met assteunen.

    Het krikpunt aan de voorkant van de spuitmachine bevindt zich onder de vooras, direct onder de bladveren (Figuur 57).

    g002215

    Het krikpunt aan de achterkant van de spuitmachine bevindt zich op de achterkant waar de spuitboomdragers zitten (Figuur 58).

    g002216

    Toegang krijgen tot de motor

    Het voorste hittescherm verwijderen

    1. Stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Zet de voor- en achterkant van de machine op assteunen; zie De spuitmachine omhoog brengen.

    3. Verwijder de 6 zeskantbouten en 6 ringen waarmee het voorste hittescherm aan het chassis is bevestigd en verwijder het scherm (Figuur 59).

      Note: Bewaar de bouten, de ringen en het hittescherm voor montage in Het hittescherm van de motor monteren.

      g028168

    Het hittescherm van de motor monteren

    1. Lijn de achterste flens van het voorste hittescherm uit over de voorste flens van het achterste hittescherm (Figuur 60).

      g028177
    2. Lijn de gaten in het voorste hittescherm uit met de schroefdraadgaten in het chassis (Figuur 60).

    3. Monteer het voorste hittescherm op de machine; gebruik hierbij de 6 zeskantbouten en 6 ringen (Figuur 60) die u verwijderd hebt in stap 3 van Het voorste hittescherm verwijderen.

    4. Draai de bouten vast met een torsie van 1129 tot 1582 N·cm.

    5. Verwijder de assteunen en breng de machine omlaag.

    Het inspectieluik van de stoelbasis verwijderen

    1. Verwijder de 2 flenskopbouten waarmee het inspectieluik van de stoelbasis bevestigd is aan de stoelbasis (Figuur 61).

      g032998
    2. Verwijder het inspectieluik van de stoelbasis van de machine (Figuur 61).

    Het inspectieluik van de stoelbasis monteren

    1. Lijn de openingen in het inspectieluik van de stoelbasis uit met de openingen in de stoelbasis (Figuur 61).

    2. Monteer het inspectieluik van de stoelbasis op de stoelbasis; gebruik hierbij de 2 flenskopbouten (Figuur 61) die u verwijderd hebt in stap 1 in Het inspectieluik van de stoelbasis verwijderen.

    3. Draai de bouten vast met een torsie van 1975 tot 2542 N·cm.

    Smering

    De spuitmachine smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer de pomp.
  • Spuit vet in alle smeernippels.
  • Type vet: Nr. 2 vet op lithiumbasis. Toro Premium universeel smeervet is verkrijgbaar bij uw Toro-dealer.

    1. Veeg de smeernippel schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus.

    2. Pomp vet in het lager of de lagerbus.

    3. Veeg overtollig vet weg.

      De smeernippels zijn aangegeven in Figuur 62 en Figuur 63.

    g018935
    g002218

    Spuitboomscharnieren smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Spuitboomscharnieren smeren.
  • Important: Als het spuitboomscharnier is afgespoeld met water, moet al het water en vuil van het scharnier worden verwijderd en moet u nieuw vet op het scharnier smeren.

    Type vet: Nr. 2 vet op lithiumbasis.

    1. Veeg de smeernippels schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus.

    2. Pomp vet in het lager of de lagerbus bij elke smeernippel (Figuur 64).

      g002014
    3. Veeg overtollig vet weg.

    4. Herhaal deze procedure bij alle draaiarmen van de spuitbomen.

    De lagers van de actuatorstang smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De lagers van de actuatorstang smeren.
  • Type vet: Nr. 2 vet op lithiumbasis.

    1. Klap de spuitbomen uit in de SPUITSTAND.

    2. Verwijder de borgpen van de draaipen (Figuur 65).

    3. Til de spuitboom op, verwijder de pen (Figuur 65) en laat de spuitboom langzaam op de grond zakken.

    4. Controleer de pen op beschadigingen en vervang deze indien dit nodig is.

      g013780
    5. Pak het uiteinde van het lager van de actuatorstang vast en spuit vet in het lager (Figuur 66).

      Note: Veeg overtollig vet weg.

      g002015
    6. Breng de spuitboom omhoog om de draaipen uit te lijnen met de aandrijverstaaf.

    7. Houd de spuitboom vast en steek de pen door het draaipunt van de spuitboom en de actuatorstang (Figuur 65).

    8. Als de pen op zijn plaats is, laat u de spuitboom los en zet u de pen vast met de borgpen die u eerder hebt verwijderd.

    9. Herhaal deze procedure bij alle andere lagers van de actuatorstang.

    Onderhoud motor

    Luchtfilter controleren.

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtfilter controleren(vaker bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden).
    1. Stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Kantel de passagiersstoel naar voren en lijn de steunstang uit met de pal in het geleidergat van de steunstang.

    3. Veeg de stofkap en het luchtfilterhuis schoon (Figuur 67).

      g028188
    4. Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken (Figuur 67).

      Note: Vervang de stofkap en het luchtfilterhuis als een van beide beschadigd is.

    5. Knijp in de stofklep zodat vuil en stof eraf valt (Figuur 67).

    6. Zet de 2 grendels los waarmee de stofkap bevestigd is aan het luchtfilterhuis.

    7. Controleer het luchtfilterelement op overmatige opstapeling van vuil en stof (Figuur 67).

      Note: Het luchtfilterelement niet reinigen als het vuil is, maar wel vervangen.

    8. Monteer de stofkap op het luchtfilterhuis en bevestig de kap met de 2 grendels (Figuur 67).

      Note: Zorg dat de stofkap tussen de 5- en de 7-uurstand staat vanaf het uiteinde bekeken.

    9. Laat de passagiersstoel zakken.

    Het luchtfilterelement vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Het luchtfilterelement vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Als u een nieuw filter installeert, controleer het nieuwe luchtfilterelement (ook het uiteinde van het filter dat moet aansluiten) dan op beschadiging veroorzaakt tijdens de verzending.

      Important: Een beschadigde filter mag niet worden gemonteerd.

    2. Veeg de stofkap en het luchtfilterhuis schoon (Figuur 67).

    3. Til de expansietank van de koelvloeistof van de steunbeugel van de tank (Figuur 68).

      g033603
    4. Zet de 2 grendels los waarmee de stofkap bevestigd is aan het luchtfilterhuis (Figuur 68).

    5. Schuif het oude filterelement voorzichtig uit het luchtfilterhuis om zo weinig mogelijk stof te verplaatsen.

      Note: Zorg ervoor dat u niet met het filterelement tegen het luchtfilterhuis stoot.

    6. Veeg de binnenkant van de stofkap, het luchtfilterhuis en de stofklep schoon met een vochtige doek (Figuur 67 en Figuur 68).

    7. Steek het luchtfilterelement in de luchtfilterbehuizing (Figuur 68).

      Note: Zorg ervoor dat het filter naar behoren in het luchtfilterhuis zit door de buitenring van het filterelement aan te drukken als u het filter monteert. Druk niet op het flexibele middengedeelte van het filter.

    8. Monteer het deksel op het luchtfilterhuis en maak het vast met de 2 grendels (Figuur 68).

      Note: Zorg dat de stofkap tussen de 5- en de 7-uurstand staat vanaf het uiteinde bekeken (Figuur 68).

    9. Lijn de expansietank van de koelvloeistof uit met de steunbeugel van de tank, en zet de tank stevig op zijn plaats (Figuur 68).

      Important: Zorg dat de overdrukslang naar achteren loopt, en de tankonluchtingsslang naar voren en omlaag.

    10. Laat de passagiersstoel zakken.

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en oliefilter vervangen.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Olie verversen (inclusief synthetische olie) en oliefilter vervangen (vaker wanneer de motor onder zware belasting of bij hoge temperaturen moet werken).
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Verricht alle jaarlijkse onderhoudsprocedures die staan vermeld in de Gebruikershandleiding van de motor.
  • Oliecarterinhoud: 4,6 liter met filter.

    Motorolietype:

    • Olietype: API onderhoudsklasse CH-4, CI-4 of hoger.

    • Aanbevolen olieviscositeit: SAE 15W40 (boven -18 °C)

    • Alternatieve olieviscositeit: SAE 10W30 of 5W30 (alle temperaturen)

    Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Raadpleeg de Onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.

    Motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert.

    Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie. Desondanks dient u het oliepeil te controleren voordat u de motor voor de eerste keer start en daarna nog eens.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Verwijder de peilstok die zich onder de passagiersstoel bevindt en veeg hem af met een schone doek (Figuur 69).

      Note: Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil.

      g028154
    3. Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van het klepdeksel (Figuur 70) en olie in de vulbuis gieten totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.

      Note: Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.

      g028155
    4. Breng de olievuldop aan.

    5. Plaats de peilstok weer stevig op zijn plaats.

    Het motoroliefilter vervangen

    1. Verwijder het voorste hittescherm; zie Het voorste hittescherm verwijderen.

    2. Til de stoelen op.

      Voorzichtig

      De onderdelen onder de stoel zullen heet zijn als de spuitmachine in gebruik is geweest. U kunt zich verbranden als u hete onderdelen aanraakt.

      Laat de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert of onderdelen onder de motorkap aanraakt.

    3. Plaats een opvangbak onder het oliefilter van de motor (Figuur 71).

      g028169
    4. Verwijder het oude oliefilter (Figuur 71).

      Note: Het gebruikte oliefilter afgeven bij een erkende inzamelplaats.

    5. Veeg het oppervlak van het oliefiltertussenstuk van de motor schoon met een doek.

    6. Vul het oliefilter met de aanbevolen olie.

      Note: Laat het filterelement zich vullen met olie.

    7. Smeer een dun laagje van de aanbevolen olie op de rubberen pakking van het vervangoliefilter.

    8. Monteer het oliefilter op het filtertussenstuk en draai het oliefilter rechtsom tot de rubberen pakking het filtertussenstuk raakt. Draai vervolgens het filter nog een halve slag aan (Figuur 71).

      Note: Draai het oliefilter niet te vast.

    9. Veeg overtollige olie weg.

    Motorolie verversen

    1. Plaats een opvangbak onder de aftapplug (Figuur 71).

    2. Verwijder de aftapplug (Figuur 71) en laat alle olie weglopen.

      Note: Controleer de pakking van de aftapplug op slijtage en beschadiging; vervang de pakking als deze versleten of beschadigd is.

      Note: Geef de oude olie af bij een erkend inzamelcentrum.

    3. Plaats de aftapplug in de aftappoort van het motoroliecarter en draai de plug vast met 33 tot 37 N·m.

    4. Kantel de passagiersstoel naar voren en lijn de steunstang uit met de pal in het geleidergat van de steunstang.

    5. Verwijder de olievuldop uit de vulbuis van het klepdeksel van de motor (Figuur 72) en giet langzaam ongeveer 80% van de aanbevolen hoeveelheid in de vulbuis.

      g028155
    6. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil in de motor (Figuur 69).

    7. Giet langzaam extra olie van het aanbevolen type bij totdat het oliepeil de VOL-markering op de peilstok bereikt (Figuur 69).

      Important: De motor te vol gieten kan de motor beschadigen.

    8. Plaats de olievuldop op de vulbuis (Figuur 72).

    9. Monteer het hittescherm van de motor; zie Het hittescherm van de motor monteren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter om de tank te vullen; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde brandstofcontainers en zorg ervoor dat de dop op zijn plaats blijft.

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Inspecteer de leidingen en aansluitingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.

    Het brandstofsysteem ontluchten

    Note: Zorg ervoor dat de brandstoftank minstens half vol is.

    1. Stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Verwijder het voorste hittescherm; zie Het voorste hittescherm verwijderen.

    3. Kantel de passagiersstoel naar voren en lijn de steunstang uit met de pal in het geleidergat van de steunstang.

    4. Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter; zie Figuur 75 in Het filter van de waterafscheider vervangen.

    5. Zet de ontluchtingsplug bovenaan het brandstoffilter/waterafscheider los (Figuur 73).

      g028218
    6. Draai het contactsleuteltje van de starterschakelaar naar de stand AAN.

      Note: De elektrische brandstofpomp zal lucht bij de ontluchtingsplug naar buiten beginnen te duwen. Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de ontluchtingsplug naar buiten komt.

    7. Maak de ontluchtingsplug (Figuur 73) vast en draai de starterschakelaar naar UIT.

    8. Zet de opvangbak onder het motorgedeelte met de brandstofinjectiepomp (Figuur 74).

      g028217
    9. Draai de ontluchtingsschroef op de brandstofinjectiepomp open (Figuur 74).

    10. Draai het contactsleuteltje van de starterschakelaar naar de stand AAN.

      Note: De elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij komt er bij de ontluchtschroef van de brandstofinjectiepomp lucht naar buiten.

    11. Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de ontluchtingsschroef naar buiten komt (Figuur 74).

    12. Zet de ontluchtingsschroef (Figuur 74) vast en draai het sleuteltje op UIT.

    Note: Normaal gesproken zal de motor starten nadat u het brandstofsysteem hebt ontlucht. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Injectors ontluchten.

    Injectors ontluchten

    U mag deze procedure uitsluitend uitvoeren nadat u het brandstofsysteem hebt ontlucht en de motor niet start; zie Het brandstofsysteem ontluchten.

    1. Plaats een opvangbak onder de rechterzijde van de motor.

    2. Zet de buismoer van brandstofverstuiver nr. 1 en de houder los.

    3. Zet de gashendel op SNEL.

    4. Draai het sleuteltje naar de stand START en kijk hoe de brandstof om de connector stroomt.

    5. Draai het sleuteltje op UIT wanneer u een ononderbroken straal brandstof ziet.

    6. Draai de buismoer vast.

    7. Veeg overtollige brandstof weg uit de buurt van de brandstofinjector.

    8. Herhaal stappen 2 tot en met 7 voor de andere brandstofverstuivers.

    9. Monteer het voorste hittescherm; zie Het hittescherm van de motor monteren.

    Onderhoud van het brandstoffilter

    Het filter van de waterafscheider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Vervang de brandstoffilterbus.
    1. Verwijder het voorste hittescherm; zie Het voorste hittescherm verwijderen.

    2. Plaats een opvangbak onder het filter van de waterafscheider (Figuur 75).

      g028221
    3. Draai het aftapventiel onderaan het filter van de waterafscheider linksom (Figuur 75).

      Note: Laat al de brandstof uit het filter lopen en sluit dan het ventiel.

    4. Reinig de omgeving van het filter van de waterafscheider en het bevestigingsoppervlak van het filtertussenstuk (Figuur 75).

    5. Verwijder het filter van de waterafscheider (Figuur 75).

      Note: Geef de gebruikte brandstof en filterbus af bij een erkend inzamelcentrum.

    6. Reinig het bevestigingsoppervlak van het filtertussenstuk.

    7. Smeer de pakking van de filterbus van de waterafscheider met schone motorolie.

    8. Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai het filter vervolgens nog een halve slag verder.

    9. Zorg dat het aftapventiel onderaan het filter van de waterafscheider stevig rechtsom is gedraaid (Figuur 75).

    Brandstoffilter in de tank vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter in de tank vervangen.
  • Brandstoffilter in de tank vervangen

    Note: Het brandstoffilter is een onderdeel van de standpijp.

    1. Stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Verwijder de 4 schroeven (nr. 10 x ¾") waarmee de kap bovenaan de brandstoftank is bevestigd, en verwijder de kap (Figuur 76).

      g028219
    3. Zet de klemmen los waarmee de 2 brandstofslangen aan de 2 slangfittings zijn bevestigd bovenaan de standpijp (Figuur 76).

    4. Koppel de 2 slangen los van de slangfittings en laat eventuele brandstof in de slangen in een goedgekeurd brandstofvat lopen (Figuur 76).

    5. Draai de dop van de standpijp linksom om de dop te verwijderen (Figuur 77).

      g028691
    6. Til de standpijp/brandstofvlotter van de brandstoftank (Figuur 77).

      Note: Gooi de oude standpijp/brandstofvlotter weg.

    Brandstoffilter in de tank monteren

    Note: Koop een nieuwe standpijp bij een erkende Toro dealer in uw buurt. Mogelijk heeft u een nieuwe afdichting nodig om de elleboogfitting en standpijp aan de bovenzijde van de brandstoftank te bevestigen.

    1. Plaats de dop van de standpijp op de standpijp, en de standpijp op de afdichting (Figuur 77).

    2. Lijn de dop, standpijp en afdichting uit met de tank en breng de nieuwe standpijp voorzichtig in de brandstoftank (Figuur 77).

      Note: Lijn de slangfittings uit naar de middellijn van de machine.

    3. Schroef de dop op de vulbuis van de brandstoftank en draai de dop handmatig vast (Figuur 77).

    4. Monteer de brandstofslang van 6,4 mm op de slangfitting van 6,4 mm en bevestig de slang met de slangklem op de fitting (Figuur 76).

    5. Monteer de brandstofslang van 8 mm op de slangfitting van 8 mm en bevestig de slang met de slangklem op de fitting (Figuur 76).

    6. Monteer de kap op de tank; gebruik hierbij de 4 schroeven (nr. 10 x ¾") die u verwijderd hebt in stap 2 van Brandstoffilter in de tank vervangen.

    7. Draai de schroeven vast met een torsie van 11 N·cm.

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Als het brandstofsysteem vervuild raakt of als u de machine voor langere tijd wilt stallen, moet u de brandstoftank aftappen en reinigen. Gebruik bij het reinigen verse, schone brandstof om de brandstoftank te spoelen.

    1. Breng de brandstof met een sifonpomp over vanuit de tank naar een goedgekeurd vat of blik of verwijder de tank van de machine en giet de brandstof vanuit de tank over in het vat of blik.

      Note: Als u de brandstoftank verwijdert, verwijder dan eerst de brandstoftoevoer- en -retourslang van de standpijp alvorens de tank weg te nemen; zie stap 1 tot 4 van Brandstoffilter in de tank vervangen.

    2. Vervang de brandstoffilters; zie Onderhoud van het brandstoffilter.

    3. Spoel de brandstoftank indien nodig om met verse, schone brandstof.

    4. Monteer de tank als u deze verwijderd hebt; zie stap 1 tot 5 van Brandstoffilter in de tank vervangen.

    5. Vul de brandstoftank met verse, schone brandstof.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Zekeringen vervangen

    Het zekeringblok voor het elektrische systeem bevindt zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 78).

    g034159

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik een tissue om de accu en de accubak schoon te maken. Als de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.

    Accuspanning: 12 V, 690 A, koude start bij -18 °C

    Accu verwijderen

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Verwijder het accudeksel en maak de negatieve (zwarte) aardingskabel los van de accupool (Figuur 79).

      g014029

      Waarschuwing

      Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de spuitmachine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

      • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

      Waarschuwing

      Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

      • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

      • Zorg ervoor dat de accuhouder altijd op zijn plaats zit om de accu te beschermen en vast te zetten.

    3. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool.

    4. Verwijder de accu.

    Accu monteren

    1. Plaats de accu in de accubak en zorg ervoor dat de accupolen weg van de sproeier wijzen.

    2. Sluit de pluskabel (rood) aan op de pluspool (+) van de accu en de minkabel (zwart) op de minpool (–) van de accu met behulp van de bouten en de moeren.

    3. Schuif het rubberen kapje over beide accupolen.

    4. Monteer het accudeksel en zet het vast met de band die u eerder hebt verwijderd (Figuur 79).

      Important: Zorg ervoor dat de accuhouder altijd op zijn plaats zit om de accu te beschermen en vast te zetten.

    Accu opladen

    Important: Houd de accu altijd volledig geladen. Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen onder 0 °C.

    1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen.

    2. Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen en laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3 tot 4 A (12 V).

      Important: De accu niet te ver opladen.

      Waarschuwing

      Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

      Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    3. Monteer de accu in het chassis; zie Accu monteren.

    Opslag van de accu

    Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in de machine laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in het voertuig laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de batterij snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De wielen/banden controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Lagers in voorwiel smeren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Conditie en afslijting van de banden controleren.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Lagers in voorwiel smeren.
  • Draai de bouten van de voorwielen vast met een torsie van 75 tot 102 N·m en de moeren van de achterwielen met een torsie van 95 tot 122 N·m.

    Ongelukken tijdens werkzaamheden, zoals een botsing tegen een trottoirrand, kunnen een band of een velg beschadigen en tevens de wieluitlijning verstoren. Daarom moet u na een ongeluk de toestand van de banden controleren.

    Olie van planeetwieloverbrenging verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Olie van planeetwieloverbrenging verversen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Olie van planeetwieloverbrenging verversen
  • Gebruik hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie.

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak met de achterwielen zodanig geplaatst dat de olie kan worden afgetapt (Figuur 80).

      g002244
    2. Stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar.

    3. Plaats een opvangbak onder de aftappluggen en verwijder deze uit het wiel (Figuur 80).

    4. Plaats een opvangbak onder de binnenste aftapplug en verwijder deze (Figuur 81).

      g002246
    5. Beweeg de machine langzaam totdat het wiel in de stand staat waarin het met olie kan worden gevuld (Figuur 82).

      g002245
    6. Stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar.

    7. Giet SAE 85W-140 tandwielolie in de bovenste opening, totdat er olie uit de onderste opening komt.

    8. Plaats alle aftappluggen terug en zet deze stevig vast.

    9. Herhaal stap 3 tot en met 9 voor het andere achterwiel.

    10. Geef de oude olie af bij een erkend inzamelcentrum.

    Toespoor van voorwielen afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Het toespoor van de voorwielen controleren.
  • Het toespoor moet 0 tot 3 mm zijn.

    1. Controleer de banden en breng ze op spanning; zie Bandenspanning controleren.

    2. Meet ter hoogte van de as de afstand tussen de voorwielen aan de voorkant en de achterkant van de wielen (Figuur 83).

      Note: De afstand tussen de voorkant van de wielen moet 0 tot 3 mm korter zijn dan de afstand tussen de achterkant van de voorwielen.

      g002247
    3. Als deze afstand buiten het gespecificeerde bereik valt, moet u de contramoeren aan beide uiteinden van de trekstang losdraaien (Figuur 84).

      g002248
    4. Draai de trekstang om de voorzijde van het wiel naar binnen of naar buiten te draaien.

    5. Draai de contramoeren van de spoorstang vast als de afstelling correct is.

    6. Zorg ervoor dat het stuur in beide richtingen volledig kan uitslaan.

    Onderhoud koelsysteem

    Onderhoud van het koelsysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Slangen van koelsysteem controleren op slijtage en beschadiging.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Koelvloeistof (zoals voorgeschreven door fabrikant) controleren en indien nodig verversen.
  • Inhoud van koelsysteem: 5,5 liter

    Type koelvloeistof: een oplossing van 50% water en 50% permanente ethyleenglycol-antivries

    Important: Giet pas koelvloeistof in een oververhitte motor wanneer deze volledig is afgekoeld. Als een u koelvloeistof in een oververhitte motor giet, bestaat de kans dat het motorblok gaat scheuren.

    Controleer de concentratie motorkoelvloeistof volgens de voorschriften van de fabrikant van de koelvloeistof.

    Het koelvloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, zal de koelvloeistof heet zijn en onder druk staan. Als u de radiateurdop verwijdert en de koelvloeistof heet is, kan deze naar buiten spuiten en ernstige brandwonden veroorzaken.

    Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.

    1. Plaats de spuitmachine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar.

    3. Verwijder voorzichtig de doppen van de radiateur en de expansietank (Figuur 85).

      g033608
    4. Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur en de expansietank.

      Note: De radiateur moet worden gevuld tot de bovenkant van de vulbuis en de expansietank tot de VOL-markering op de tank (Figuur 85).

    5. Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de doppen van de radiateur en expansietank en vult u de expansietank tot de VOL-markering en de radiateur tot de bovenkant van de vulbuis (Figuur 85).

      Important: Vul de expansietank niet te vol.

      Important: Gebruik geen koelvloeistof op basis van alcohol/methanol of alleen water.

    6. Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug (Figuur 85).

    De vloeistof van het koelsysteem verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Koelvloeistof (zoals voorgeschreven door fabrikant) controleren en indien nodig verversen.
    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Als de motor is afgekoeld, verwijdert u de radiateurdop (Figuur 85).

    3. Plaats een grote opvangbak onder de radiateur.

    4. Open de aftapklep en laat de koelvloeistof in de bak lopen (Figuur 86).

      g002252
    5. Sluit de aftapklep (Figuur 87).

    6. Verwijder de radiateurdop (Figuur 86).

    7. Vul de radiateur langzaam met koelvloeistof tot ongeveer 25 mm onder het afdichtingsoppervlak van de dop.

      Note: Gebruik voldoende vloeistof om de motor en de leidingen van het systeem te vullen. Hierdoor kan de koelvloeistof uitzetten zonder dat deze overloopt als de motor warm wordt.

    8. Start de motor terwijl de dop losjes op de radiateur zit (Figuur 83).

    9. Laat de motor warm worden totdat de thermostaat opengaat.

      Note: Dit gebeurt meestal tussen 79 en 88 °C.

    10. Als de koelvloeistof is opgewarmd, moet u het koelvloeistofpeil laten dalen tot het afdichtingsoppervlak en de dop vastzetten (Figuur 86).

    11. Open de dop van de expansietank en vul de tank met koelvloeistof tot deze het peil Koud bereikt (Figuur 86).

    12. Controleer het koelvloeistofpeil nadat u de motor verschillende keren hebt gestart en uitgeschakeld.

      Note: Vul indien nodig de radiateur en expansietank bij met koelvloeistof.

    Onderhouden remmen

    Remmen afstellen

    Als de vrije slag van het rempedaal meer dan 25 mm bedraagt voordat u weerstand voelt, moeten de remmen als volgt worden afgesteld:

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Plaats blokken onder de wielen blokkeren om te voorkomen dat de machine gaat rollen.

    4. Zet de parkeerrem vrij.

    5. Draai de voorste moeren op remkabels onder het vooreinde van de spuitmachine los (Figuur 87).

      g002253
    6. Draai de achterste moeren gelijkmatig vast totdat het rempedaal een vrije slag van 1 tot 2 cm heeft voordat u weerstand voelt (Figuur 87).

      Important: Zorg ervoor dat u beide achterste moeren gelijkmatig vastdraait zodat de draadeinden van de remkabels tegenover de voorste moeren dezelfde lengte hebben.

    7. Draai de voorste moeren vast.

    Onderhoud riemen

    Onderhoud van de riem van de wisselstroomdynamo

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Spanning van de riem van ventilator/wisselstroomdynamo controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De riem van de ventilator/wisselstroomdynamo controleren.
  • Controleer de conditie en de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo/koelventilator Vervang de riem indien dit nodig is.

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Controleer de spanning door de riem midden tussen poelies van de wisselstroomdynamo en de krukas in te drukken met een kracht van 10 kg.

      Note: De riem moet een speling van 10 tot 12 mm hebben. Als de speling niet correct is, gaat u verder naar stap 3. Als de speling correct is, kunt u de rest van deze procedure overslaan en uw werkzaamheden met de spuitmachine voortzetten.

    3. Draai de bouten los waarmee de beugel is bevestigd aan de motor, alsmede de bout waarmee de wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel (Figuur 88).

      g002249
    4. Plaats een rolkoevoet tussen de wisselstroomdynamo en de motor en wrik de wisselstroomdynamo voorzichtig naar buiten toe.

    5. Als de juiste spanning is verkregen, draait u de wisselstroomdynamo en de bouten van de beugel vast om de afstelling te borgen.

    6. Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Specificatie hydraulische vloeistof

    Specificaties hydraulische vloeistof:

    Toro Premium All Season hydraulische vloeistof

    Note: Verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Zie de Onderdelencatalogus of uw Toro-dealer voor de onderdeelnummers.

    Andere hydraulische vloeistoffen: Als de vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle onderstaande materiaaleigenschappen en industriespecificaties. We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de vloeistoffen die zij aanbevelen.

    ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt
     Materiaaleigenschappen:
      Viscositeit, ASTM D445cSt bij 40 °C 44 tot 48cSt bij 100 °C 7,9 tot 8,5
      Viscositeitsindex ASTM D2270140 tot 160
      Stolpunt, ASTM D97-37 °C tot -45 °C
     Industriespecificaties:
      Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0

    Important: De ISO VG 46 multigrade vloeistof blijkt optimaal te presteren in een brede reeks van temperatuuromstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.

    Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H

    Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij uw Mobil verdeler.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp van de spuitmachine uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de startschakelaar.

    2. Maak schoon rond de dop van de peilstok van de tank met hydraulische vloeistof en verwijder de dop (Figuur 89).

      g014217

      Important: Zorg ervoor dat er geen vuil of andere verontreinigende stoffen in de opening komen als u de hydraulische vloeistof controleert.

    3. Veeg de peilstok schoon met een doek, plaats de peilstok weer in de buis en haal de peilstok er weer uit.

      Note: Het vloeistofpeil moet zich binnen het bereik voor veilig gebruik op de peilstok bevinden (Figuur 90).

      g014218
    4. Als het vloeistofpeil te laag is, vult u de tank bij met de vermelde hydraulische vloeistof of een gelijkwaardige vloeistof tot het peil tot de bovenste markering reikt; zie Specificatie hydraulische vloeistof.

    5. Plaats de dop van de peilstok op de tank en zet vast.

    De hydraulische vloeistof controleren

    Als de olie verontreinigd raakt, neem dan contact op met uw Toro verdeler om het systeem te laten spoelen.

    Note: Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.

    De filters van de hydraulische vloeistof vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • De filters van de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • De filters van de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Gebruik het vervangende filter van Toro. Raadpleeg uw Onderdelenhandleiding voor het juiste onderdeelnummer.

    Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.

    Waarschuwing

    Hete hydraulische vloeistof kan ernstige brandwonden veroorzaken.

    Laat de hydraulische vloeistof afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden verricht aan het hydraulische systeem.

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Zoek de 2 hydraulische filters van de machine (Figuur 91 en Figuur 92).

      Note: De ene bevindt zich onder de tank voor hydraulische vloeistof en de andere achteraan de machine op het frame.

      • Voorste filter – onder de hydraulische tank.

        g013791
      • Achterste filter – op het frame van de machine.

        g013790
    3. Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd.

    4. Plaats een opvangbak onder het filter.

    5. Verwijder het filter.

    6. Smeer de nieuwe filterpakking.

    7. Zorg ervoor dat de montagelocatie van het filter schoon is.

    8. Schroef het filter erop totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat; draai het filter vervolgens nog eens een halve slag.

    9. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.

    10. Zet de motor af en controleer of het peil van de hydraulische vloeistof correct is en of het systeem lekt.

    11. Geef het gebruikte filter af bij een erkend inzamelcentrum.

    Hydraulische vloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Hydraulische vloeistof verversen.
  • Inhoud van hydraulisch systeem: 56 liter van de in de specificaties vermelde hydraulische vloeistof of een gelijkwaardige vloeistof; zie Specificatie hydraulische vloeistof.

    Important: Als een andere vloeistof wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.

    Waarschuwing

    Hete hydraulische vloeistof kan ernstige brandwonden veroorzaken.

    Laat de hydraulische vloeistof afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden verricht aan het hydraulische systeem.

    1. Vervang het filter van de hydraulische vloeistof; zie De filters van de hydraulische vloeistof vervangen.

    2. Reinig de omgeving van een fitting van een hydraulische slang onderaan de hydraulische tank (Figuur 93).

      g014219
    3. Plaats een grote opvangbak onder de fitting.

    4. Verwijder de fitting van de slang uit de tank zodat de vloeistof in de opvangbak kan lopen (Figuur 93).

    5. Monteer de slang en de fitting aan de tank en zet deze stevig vast.

    6. Vul de hydraulische tank met ongeveer 53 liter van de aanbevolen hydraulische vloeistof of een gelijkwaardige vloeistof, zie Specificatie hydraulische vloeistof.

    7. Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten STATIONAIR lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten.

    8. Zet de motor af en controleer of het peil van de hydraulische vloeistof correct is en of het systeem lekt.

    9. Geef de oude hydraulische vloeistof af bij een erkend recyclingcentrum.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemische stoffen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

    Onderhoud van het spuitsysteem

    Waarschuwing

    Chemische stoffen die worden gebruikt in het spuitsysteem kunnen gevaarlijk en giftig voor de gebruiker, omstanders, dieren, planten, de bodem of eigendommen zijn.

    • U moet de waarschuwingsetiketten en de Veiligheidsinformatiebladen voor alle gebruikte chemische stoffen zorgvuldig lezen en in acht nemen en uzelf beschermen volgens de instructies van de fabrikant van de chemische stoffen. Bijvoorbeeld, draag geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen zoals gezichts- en oogbescherming, handschoenen of andere middelen ter bescherming tegen lichamelijk contact met chemische stoffen.

    • Denk eraan dat er meerdere chemische stoffen kunnen zijn gebruikt, en zorg ervoor dat u informatie over elke stof krijgt.

    • Weiger de machine te gebruiken of te bedienen als deze informatie niet beschikbaar is.

    • Voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan een spuitsysteem, moet dit drie keer zijn gespoeld en geneutraliseerd volgens de instructies van de fabrikant(en) van de chemische stoffen en moeten alle kleppen 3 cyclussen hebben doorlopen.

    • Controleer of er voldoende water en zeep in de nabijheid is, en als u in contact komt met chemische stoffen, moet u deze onmiddellijk afspoelen.

    De slangen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Controleren of alle slangen en aansluitingen in goede staat verkeren en goed zijn bevestigd.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • O-ringen in de kleppen controleren en indien nodig vervangen.
  • Controleer alle slangen van het spuitsysteem op scheuren, lekken of andere schade. Controleer tegelijkertijd de aansluitingen en fittingen op soortgelijke schade. Vervang slangen en fittingen als deze beschadigd zijn.

    Het drukfilter vervangen Scherm

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Het drukfilter vervangen.
  • Note: Optionele drukfilterschermen zijn verkrijgbaar bij uw erkende Toro onderdelendealer.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de spuitpomp af, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Plaats een opvangbak onder het drukfilter (Figuur 94).

      g028235
    3. Draai de aftapplug linksom en neem ze van de bak van het drukfilter (Figuur 94).

      Note: Laat de bak volledig leeglopen.

    4. Draai de bak linksom en verwijder hem van de filterkop (Figuur 94).

    5. Verwijder het oude drukfilterelement (Figuur 94).

      Note: Gooi het oude filter weg.

    6. Controleer de O-ring voor de aftapplug (in de bak) en de O-ring voor de bak (in de filterkop) op schade en slijtage (Figuur 94).

      Note: Vervang beschadigde of versleten O-ringen voor de plug, de bak of beide.

    7. Monteer het nieuwe drukfilterelement in de filterkop (Figuur 94).

      Note: Zorg dat het filterelement stevig in de filterkop zit.

    8. Maak de bak handmatig vast op de filterkop (Figuur 94).

    9. Plaats de plug in de bak en maak de plug handmatig vast (Figuur 94).

    Schema van het spuitsysteem

    g034336

    Onderhoud van de pomp

    De pomp controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Pompmembraan controleren en indien nodig vervangen (neem contact op met een erkende Toro servicedealer).
  • Controleer de afsluitkleppen van de pomp en vervang indien nodig (neem contact op met een erkende Toro servicedealer).
  • Note: De volgende onderdelen zijn onderhevig aan slijtage door gebruik, tenzij deze gebreken vertonen, en vallen niet onder de dekking van de garantie op deze machine.

    Laat een erkende Toro servicedealer de volgende inwendige onderdelen van de pomp op schade controleren:

    • Pompmembraan

    • Pompafsluitkleppen

    Vervang deze onderdelen indien noodzakelijk.

    De actuatoren aanpassen

    U kunt de volgende procedure volgen om de lengte van de actuatorstangen aan te passen.

    1. Klap de spuitbomen uit in de SPUITSTAND.

    2. Verwijder de borgpen van de draaipen (Figuur 96).

      g013780
    3. Til de spuitboom op, verwijder de pen (Figuur 96) en laat de spuitboom langzaam op de grond zakken.

    4. Controleer de pen op beschadigingen en vervang deze indien dit nodig is.

    5. Zet een moersleutel op de platte kanten van de actuatorstang om deze te immobiliseren en zet vervolgens de contramoer los zodat u de oogstang kunt bewegen (Figuur 97).

      g014220
    6. Draai de oogstang in de actuatorstang om de uitstekende actuator te verkorten of te verlengen tot de gewenste stand (Figuur 97).

      Note: Draai de oogstang in halve of volledige slagen zodat de stang opnieuw op de spuitboom kan worden gemonteerd.

    7. Zodra de oogstang in de gewenste stand staat, draait u de contramoer vast om de actuator en de oogstang vast te zetten.

    8. Hef de spuitboom op zodat het draaipunt en de actuatorstang zich in een lijn bevinden.

    9. Houd de spuitboom vast en steek de pen door het draaipunt van de spuitboom en de actuatorstang (Figuur 96).

    10. Als de pen op zijn plaats is, laat u de spuitboom los en zet u de pen vast met de borgpen die u eerder hebt verwijderd.

    11. Herhaal deze procedure indien nodig bij alle andere lagers van de actuatorstang.

    De nylon draaibussen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De nylon draaibussen controleren.
    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Klap de spuitbomen in de SPUITSTAND en ondersteun de spuitbomen met assteunen of hang deze met banden aan een hefinrichting.

    3. Als het gewicht van de spuitboom is ondersteund, verwijdert u de bout en de moer waarmee de draaipen is bevestigd aan de spuitboom (Figuur 98).

      g013781
    4. Verwijder de draaipen (Figuur 98).

    5. Verwijder de spuitboom en de draaibeugel van het middelste frame om bij de nylon draaibussen te kunnen komen.

    6. Verwijder de draaibussen van de voor- en achterkant van de draaibeugel en controleer deze (Figuur 98).

      Note: Vervang beschadigde draaibussen.

    7. Smeer een beetje olie op de draaibussen en monteer deze weer in de draaibeugel.

    8. Plaats de spuitboom en de draaibeugel in het middelste frame en zorg ervoor dat de openingen zich tegenover elkaar bevinden (Figuur 98).

    9. Plaats de draaipen en zet deze vast met de bout en de moer die u eerder hebt verwijderd.

    10. Herhaal deze procedure bij alle andere spuitbomen.

    Onderhoud van de software

    De machine-instellingen programmeren

    Als een gebruiker of onderhoudsmedewerker de machine per ongeluk configureert voor de GeoLink optie, zal het spuitsysteem niet correct werken. Gebruik onderstaande procedure om de software van de machine in te stellen op de standaardconfiguratie voor de Multi Pro.

    1. Steek het sleuteltje in de contactschakelaar en draai het naar de stand AAN.

      Note: Als het startscherm van GeoLink (Figuur 99) wordt weergegeven, moet u de software van de machine instellen op de standaardconfiguratie voor de Multi Pro. Start de motor niet.

      g035265
    2. Wanneer het startscherm wordt weergegeven, houdt u knop 5 (uiterst rechts) van het InfoCenter ingedrukt om naar het hoofdmenu te gaan (Figuur 104).

    3. Druk in het hoofdmenu op knop 1 of knop 2 tot de optie Instellingen aangeduid is, en druk op knop 4 om het menu Instellingen te openen (Figuur 100).

      g035070
    4. Druk in het menu Instellingen op knop 1 of knop 2 tot de optie GeoLink aangeduid is, en druk op knop 4 om het menu GeoLink te openen (Figuur 101).

      g035067
    5. Druk in het menu GeoLink op knop 4 om 'Nee' te selecteren, en druk op knop 5 om uw instellingen te bewaren en het menu te verlaten (Figuur 102).

      g035268
    6. Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT (Figuur 103).

      g035108
    7. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN (Figuur 103).

      Note: Het InfoCenter moet nu het startscherm van de Multi Pro 5800 spuitmachine weergeven.

      g035267
    8. Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.

    Reiniging

    De koelribben van de radiateur reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Radiateurribben reinigen.
  • Important: Spuit nooit water op een heet motorcompartiment; dit kan de motor beschadigen.

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Kantel de bestuurders- en passagiersstoel naar voren en lijn de steunstang uit met de pal in het geleidergat van de steunstang.

    3. Laat het koelsysteem afkoelen.

    4. Verwijder het inspectieluik van de stoelbasis; zie Het inspectieluik van de stoelbasis verwijderen.

    5. Reinig de radiateurribben met een zachte borstel en perslucht onder lage druk.

      Note: Indien nodig moet u de radiateurribben vaker reinigen. Controleer alle koelvloeistofslangen en vervang deze als zij lekken, beschadigd zijn of tekenen van slijtage vertonen.

    6. Laat de bestuurders- en de passagiersstoel zakken.

    7. Monteer het inspectieluik van de stoelbasis; zie Het inspectieluik van de stoelbasis monteren.

    De mengklep en de spuitboomkleppen reinigen

    De klepactuator verwijderen

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Verwijder de borgclip waarmee de actuator bevestigd is aan de verdelerklep voor de spuitboomklep of de mengklep (Figuur 105).

      Note: Knijp de 2 pennen van de borgclip samen terwijl u hem naar beneden drukt.

      Note: Bewaar de actuator en de borgclip om deze later te monteren in De klepactuator plaatsen.

      g032545
    3. Verwijder de actuator uit de verdelerklep.

    De mengverdelerklep verwijderen

    1. Verwijder de klemmen en pakkingen waarmee de verdeler voor de mengklep bevestigd is aan de mengomloopklep, de kop van het drukfilter, de verloopkoppeling en de adapterfitting (mengdosisklep); zie Figuur 106.

      Note: Bewaar de klemmen, pakkingen, snelkoppeling en snelkoppelingspen voor montage in De mengverdelerklep monteren.

      g032546
    2. Verwijder de mengklepverdeler van de machine (Figuur 107).

      g032547

    De spuitboomverdelerklep verwijderen

    1. Verwijder de klemmen en pakkingen waarmee de verdeler voor de spuitboomklep (Figuur 108) bevestigd is aan de aangrenzende spuitboomklep (indien links, spuitboomklep en verloopkoppeling).

      g028236
    2. Verwijder de borgclip waarmee de spuitboomklepverdeler bevestigd is aan de omloopfitting (Figuur 109).

      g032548
    3. Verwijder de spuitboomklepverdeler van de machine (Figuur 110).

      g032549

    De verdelerklep reinigen

    1. Plaats de afsluiter zo dat deze in de gesloten stand staat (Figuur 111B).

      g027562
    2. Verwijder de 2 dopaansluitingen van de uiteinden van de verdelerbehuizing (Figuur 112 en Figuur 113).

      g032550
      g028240
    3. Draai de afsluiter zo dat de kogel in de GEOPENDE stand staat (Figuur 111 A).

      Note: De afsluiter ligt dan in het verlengde van de stroom in de klep en de kogel zal eruit glijden.

    4. Verwijder de houder van de afsluiter uit de openingen in de ventielopening van de verdeler (Figuur 112 en Figuur 113).

    5. Neem de houder van de afsluiter en de zitting van de afsluiter uit de verdeler (Figuur 112 en Figuur 113).

    6. Neem de ventieleenheid uit de verdelerbehuizing (Figuur 112 en Figuur 113).

    7. Reinig de binnenkant van de verdeler en de buitenkant van de kogelklep, de ventieleenheid, de borgclip en de eindsluitingen.

    De verdelerklep monteren

    1. Controleer de staat van de O-ringen van de uitgaande fitting (alleen spuitboomklepverdeler), de O-ringen van de dopafdichting, de O-ringen van de achterzitting en de kogelzitting op schade of slijtage (Figuur 112 en Figuur 113).

      Note: Vervang versleten of beschadigde O-ringen en zittingen.

    2. Breng smeersel aan op de afsluiter en steek deze in de zitting van de afsluiter (Figuur 112 en Figuur 113).

    3. Monteer de afsluiter en de zitting in de verdeler en bevestig de afsluiter en de zitting met de houder van de afsluiter (Figuur 112 en Figuur 113).

    4. Zorg dat de O-ring van de achterzitting en de kogelzitting uitgelijnd zijn en op hun plaats zitten in de dopaansluiting (Figuur 112 en Figuur 113).

    5. Breng de dopaansluiting aan op de verdelerbehuizing tot de flens van de dopaansluiting contact maakt met de verdelerbehuizing (Figuur 112 en Figuur 113). Draai vervolgens de dopaansluiting nog ⅛ tot ¼ slag.

      Note: Wees voorzichtig zodat u het uiteinde van de aansluiting niet beschadigt.

    6. Steek de kogel in de klepbehuizing (Figuur 114).

      Note: De afsluiter moet in de kogelopening passen. Als de afsluiter er niet in past, dient u de locatie van de kogel aan te passen (Figuur 114).

      g027565
    7. Draai de afsluiter zo dat de klep gesloten is (Figuur 111).

    8. Herhaal stap 4 en 5 voor de andere dopaansluiting.

    De mengverdelerklep monteren

    1. Lijn de flens van de mengomloopklep, 1 pakking en de flens van de dopaansluiting uit met de mengklepverdeler (Figuur 115 A).

      Note: Zet indien nodig het bevestigingsmateriaal voor de drukfilterkop los om speling te verkrijgen.

      g032551
    2. Monteer de mengomloopklep, de pakking en de mengklepverdeler met een handmatig bevestigde klem (Figuur 115 A).

    3. Lijn een pakking uit tussen de flenzen van de drukfilterkop en de mengklepverdeler (Figuur 115 B).

    4. Monteer de drukfilterkop, de pakking en de mengklepverdeler met een handvast aangedraaide klem (Figuur 115 B).

    5. Lijn een pakking uit tussen de flenzen van de mengklepverdeler en de verloopkoppeling (Figuur 115B).

    6. Monteer de mengklepverdeler, pakking en verloopkoppeling met een handmatig bevestigde klem (Figuur 115 B).

    7. Lijn de pakking uit tussen de flenzen van de mengklepverdeler en de adapterfitting voor de mengdosisklep (Figuur 115 C).

    8. Monteer de mengklepverdeler, pakking en adapterfitting met een handmatig bevestigde klem (Figuur 115 C).

    9. Als u het bevestigingsmateriaal hebt losgezet voor de drukfilterkop, dient u de moer en bout aan te draaien tot 1978-2542 N·cm.

    De spuitboomverdelerklep plaatsen

    1. Monteer de bovenste dopaansluiting van de verdelerklep in de omloopfitting (Figuur 116 A).

      Note: Zet indien nodig het bevestigingsmateriaal voor de omloopklep los om speling te verkrijgen.

      g032552
    2. Bevestig de dopaansluiting aan de omloopfitting door een borgclip in de houder van de omloopfitting te brengen (Figuur 116 A).

    3. Monteer de uitgaande fitting op de onderste dopaansluiting van de verdelerklep (Figuur 116 A).

    4. Bevestig de dopaansluiting aan de uitgaande fitting door een borgclip in de houder van de uitgaande fitting te brengen (Figuur 116 A).

    5. Lijn een pakking uit tussen de flenzen van de verloopkoppeling en de spuitboomklepverdeler (Figuur 116 B).

    6. Monteer de verloopkoppeling, pakking en spuitboomklepverdeler met een handvast aangedraaide klem (Figuur 116 B).

    7. Bij de montage van de 2 spuitboomkleppen uiterst links dient u pakking uit te lijnen tussen de flenzen van de 2 aangrenzende spuitboomklepverdelers (Figuur 116 B).

    8. Monteer de 2 aangrenzende spuitboomklepverdelers en een pakking met een klem en draai de klem handmatig vast (Figuur 116 B).

    9. Als u het bevestigingsmateriaal hebt losgedraaid voor de omloopklep, dient u de moer en bout aan te draaien tot 10.17-12.43 N·m.

    De klepactuator plaatsen

    1. Lijn de actuator uit met de verdelerklep.

    2. Bevestig de actuator en de klep met de borgclip die u hebt verwijderd in stap 2 van De klepactuator verwijderen.

    Stalling

    1. Parkeer de spuitmachine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de pomp uit, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de starterschakelaar.

    2. Verwijder vuil en vet van de gehele machine, inclusief de buitenkant van de motor.

      Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Doe dit niet met een hogedrukreiniger. Daardoor kan het elektrische systeem worden beschadigd of noodzakelijk vet op wrijvingspunten worden weggespoeld. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor en de accu.

    3. Behandel het spuitsysteem als volgt:

      1. Laat de schoonwatertank leeglopen.

      2. Laat het spuitsysteem zo grondig mogelijk leeglopen.

      3. Maak roestwerende, niet-alcoholgebaseerde antivriesoplossing voor motorvoertuigen volgens de instructies van de fabrikant.

      4. Giet de antivriesoplossing voor motorvoertuigen in de watertank en de spuittank.

      5. Laat de spuitpomp een paar minuten lopen zodat de antivries voor motorvoertuigen door het spuitsysteem en eventueel gemonteerde spuitaccessoires stroomt.

      6. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen en de spuitboomgedeelten aan en laat de spuitdoppen sproeien tot u de antivries voor motorvoertuigen ziet; zet dan de hoofdschakelaar van de spuitbomen uit.

      7. Laat de schoonwatertank en het spuitsysteem zo grondig mogelijk leeglopen.

    4. Til de spuitbomen op met behulp van de schakelaars van de spuitboomlift. Hef de spuitbomen op totdat zij geheel kruiselings over elkaar in de transportstand in de transporthouder zijn gezet en de hefcilinders volledig zijn teruggetrokken.

      Note: Zorg ervoor dat de cilinders van de spuitbomen volledig zijn teruggetrokken om beschadiging van de actuatorstang te voorkomen.

    5. Voer de volgende onderhoudsstappen uit wanneer u de machine voor korte of lange tijd gaat stallen.

      • Korte stalling (minder dan 30 dagen), reinig het spuitsysteem; zie De mengklep en de spuitboomkleppen reinigen.

      • Lange stalling (langer dan 30 dagen), doe het volgende:

        1. Reinig de mengklep en de 3 spuitboomkleppen; zie De mengklep en de spuitboomkleppen reinigen.

        2. Controleer de remmen; zie Remmen controleren.

        3. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Luchtfilter controleren. .

        4. Smeer de spuitmachine; zie De spuitmachine smeren.

        5. Ververs het motoroliefilter en de olie; zie Het motoroliefilter vervangen en Motorolie verversen.

        6. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

        7. Bereid het brandstofsysteem als volgt voor:

          1. Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.

          2. Zet de motor af.

          3. Spoel de brandstoftank om met verse, schone brandstof.

          4. Zet de fittings van het brandstofsysteem vast.

        8. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden.

        9. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast.

          Note: Vervang of repareer versleten of beschadigde onderdelen.

        10. Controleer de staat van alle spuitslangen..

          Note: Vervang versleten en beschadigde slangen.

        11. Draai alle slangaansluitingen vast.

        12. Werk alle krassen of afgebladderde metaaloppervlakken bij met lak (verkrijgbaar bij uw erkende servicedealer).

        13. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte.

        14. Verwijder de accu uit het chassis, controleer het zuurpeil en laad de accu volledig op; zie Accu opladen.

          Important: De accu moet volledig opgeladen zijn om te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij temperaturen beneden 0°C. Een volledig opgeladen accu kan ongeveer 50 dagen worden gestald bij temperaturen beneden 4 °C zonder tussentijds te worden opgeladen. Bij temperaturen boven 4 °C moet u om de 30 dagen het waterpeil in de accu controleren en de accu opladen.

          Note: U mag de accukabels niet aansluiten op de accupolen tijdens stalling.

        15. Verwijder het contactsleuteltje uit de starterschakelaar en bewaar het op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.

        16. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De starter doet de motor niet aanslaan.
    1. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    2. Doorgebrande of losse zekering.
    3. Accu is leeg.
    4. Een defecte startmotor of startmotorsolenoïde.
    5. Inwendige motoronderdelen vastgelopen.
    1. Controleren of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    2. Zekering goed inzetten of vervangen.
    3. Accu opladen of vervangen.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor draait, maar start niet.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    3. Verstopte brandstofslang.
    4. Het afbreekrelais is niet bekrachtigd.
    5. De starterschakelaar is defect.
    1. Brandstoftank met verse brandstof vullen.
    2. Brandstof aftappen uit de brandstoftank en deze schoonspoelen. Tank vullen met verse brandstof.
    3. Reinigen of vervangen.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start, maar blijft niet lopen.
    1. De ontluchting van de brandstoftank wordt belemmerd.
    2. Vuil of water in het brandstofsysteem.
    3. Het brandstoffilter is verstopt.
    4. Doorgebrande of losse zekering.
    5. De brandstofpomp is defect.
    6. Losse kabels of slechte aansluitingen.
    7. De pakking van de cilinderkop is kapot.
    1. Brandstoftankdop vervangen.
    2. Brandstof aftappen uit de brandstoftank en deze schoonspoelen. Tank vullen met verse brandstof.
    3. Brandstoffilter vervangen.
    4. Zekering goed inzetten of vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. De kabelaansluitingen controleren en vastzetten.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor loopt, maar klopt of hapert.
    1. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    2. Losse kabels of slechte aansluitingen.
    3. De motor raakt oververhit.
    1. Brandstof aftappen uit de brandstoftank en deze schoonspoelen. Tank vullen met verse brandstof.
    2. De kabelaansluitingen controleren en vastzetten.
    3. Zie verder 'De motor raakt oververhit'.
    Motor loopt niet stationair.
    1. De ontluchting van de brandstoftank wordt belemmerd.
    2. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    3. De brandstofpomp is defect.
    4. Lage compressie.
    5. Het luchtfilterelement is vuil.
    1. Brandstoftankdop vervangen.
    2. Brandstof aftappen uit de brandstoftank en deze schoonspoelen. Tank vullen met verse brandstof.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    5. Het luchtfilterelement vervangen.
    De motor raakt oververhit.
    1. Verkeerd oliepeil in het carter.
    2. Het koelvloeistofpeil is te laag.
    3. Machine is te zwaar belast.
    4. De luchtinlaatroosters zijn vuil.
    5. De koelribben en luchtkanalen onder de behuizing van de motorventilator en/of het draaiende luchtinlaatrooster zijn verstopt.
    1. Vullen of aftappen totdat het oliepeil de Vol-markering bereikt.
    2. Controleer het koelvloeistofpeil en vul indien nodig bij.
    3. De belasting verminderen; met een lagere snelheid rijden.
    4. Reinig telkens bij gebruik de luchtinlaatroosters.
    5. Reinig telkens bij gebruik de koelribben en de luchtkanalen.
    De motor verliest vermogen.
    1. Verkeerd oliepeil in het carter.
    2. Het luchtfilterelement is vuil.
    3. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    4. De motor is oververhit.
    5. De ventilatieopening in de ontluchting van de brandstoftank is verstopt.
    6. Lage compressie.
    1. Vullen of aftappen totdat het oliepeil de Vol-markering bereikt.
    2. Het luchtfilterelement vervangen.
    3. Brandstof aftappen uit de brandstoftank en deze schoonspoelen. Tank vullen met verse brandstof.
    4. Zie "De motor raakt oververhit".
    5. Brandstoftankdop vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine trilt abnormaal.
    1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    2. Er is een probleem met de motor.
    1. Draai de montagebouten vast.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine rijdt in geen van beide richtingen omdat de motor vastloopt of afslaat.
    1. De parkeerrem is in werking is gesteld.
    1. Zet de parkeerrem vrij.
    De machine rijdt in geen van beide richtingen.
    1. De parkeerrem is niet vrij gezet of de parkeerrem komt niet vrij.
    2. De transmissie is defect.
    3. De koppeling van de bediening moet worden afgesteld of worden vervangen.
    4. De spie van de aandrijfstang of de wielnaaf is beschadigd.
    1. De parkeerrem vrijzetten of de koppeling controleren.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    ProblemPossible CauseCorrective Action
    Een spuitboom werkt niet.
    1. De elektrische aansluiting op de klep van de spuitboom is vuil of los.
    2. Zekering is doorgebrand.
    3. Slang is bekneld.
    4. Een omloopklep van een spuitboom is verkeerd afgesteld.
    5. Klep van spuitboom is beschadigd.
    6. Elektrisch systeem is beschadigd.
    1. De klep met de hand uitschakelen. De elektrische connector op de klep losmaken en alle kabels reinigen; daarna de elektrische connector aansluiten.
    2. De zekeringen controleren en indien nodig vervangen.
    3. Slang repareren of vervangen.
    4. Omloopkleppen van de spuitboom afstellen.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Een spuitboom kan niet worden uitgeschakeld.
    1. De klep is beschadigd.
    1. Verwijder de klep van het spuitboomgedeelte; zie het hoofdstuk Reiniging. Controleer alle onderdelen en vervang deze als ze beschadigd zijn.
    Een klep van een spuitboom lekt.
    1. Een O-ring is versleten.
    1. Demonteer de klep en vervang de afdichtingen met behulp van de set voor klepreparatie; neem contact op met een erkende servicedealer.
    De druk daalt als u een spuitboom inschakelt.
    1. De omloopklep van de spuitboom is verkeerd afgesteld.
    2. Er zit een verstopping in het klephuis van de spuitboom.
    3. Een filter van een spuitdop is beschadigd of verstopt.
    1. De omloopklep van de spuitboom afstellen.
    2. De inlaat- en uitlaataansluitingen van de klep van de spuitboom nemen en de verstopping verwijderen.
    3. Alle spuitdoppen verwijderen en controleren.
    Een actuator van een spuitboom werkt niet goed.
    1. Een thermische onderbreker in de zekeringhouder, die zorgt voor de stroomtoevoer naar de actuator, is uitgeschakeld ten gevolge van oververhitting.
    2. Een thermische onderbreker in de spuitboom, die zorgt voor de stroomtoevoer naar de actuator, is uitgeschakeld of werkt slecht.
    1. Het systeem afkoelen laten voordat u verder gaat met werken. Als de thermische onderbrekers vaak worden uitgeschakeld, moet u contact opnemen met een erkende servicedealer.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.