Inleiding

Deze grasmaaier met draaiende messen is bedoeld voor professioneel gebruik. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. Deze handleiding moet worden beschouwd als onderdeel van de machine vanwege de informatie over veiligheid, gebruik en onderhoud. De maaier is een precisiemachine die uitsluitend is bedoeld voor het maaien van gras en overige lage bodembegroeiing binnen de beperkingen die in deze handleiding staan aangegeven. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product te registreren bij Toro Commercial Products Service Department Spellbrook, Bishops Stortford, CM23 4BU, Engeland, +44(0)1279 603019, e-mail: uk.service@toro.com.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Figuur 1 en Figuur 2 geven de locatie van het model- en serienummer van het product aan. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g250801
g007746

Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd (Figuur 3) met de volgende waarschuwingssymbolen, die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Veiligheid

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Veilige bediening

Instructie

  • Lees of raadpleeg de Gebruikershandleiding en ander instructiemateriaal.

  • Als de bestuurder(s) of de monteur(s) de taal waarin de handleiding is geschreven, niet machtig is (zijn), moet de eigenaar ervoor zorgen dat zij de inhoud van het materiaal begrijpen.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Alle bestuurders en monteurs moeten instructies hebben ontvangen. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van de gebruikers.

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt.

  • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor persoonlijke ongelukken of letsel en materiële schade, en hij kan zulke ongelukken en beschadigingen voorkomen.

Vóór ingebruikname

  • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen u nodig heeft om het gras veilig en goed te maaien. Gebruik alleen door de fabrikant goedgekeurde accessoires en werktuigen.

  • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder eventuele voorwerpen zoals stenen, speelgoed en draad die door de machine kunnen worden geraakt.

  • Controleer of de dodemansknop, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

Veilig omgaan met brandstof

  • Wees extra voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Deze stoffen zijn ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

  • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

  • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

  • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst. Voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

Gebruiksaanwijzing

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Laat de motor niet binnenshuis of in een afgesloten ruimte lopen.

  • Werk uitsluitend bij goed licht en blijf uit de buurt van kuilen en verborgen gevaren.

  • Controleer of alle aandrijvingen in de neutraalstand staan en de parkeerrem in werking is gesteld voordat u de motor start. Start de motor uitsluitend vanaf de bestuurderspositie.

  • Verzeker dat u tijdens gebruik van deze machine goede grip heeft op de ondergrond, vooral bij het achteruitrijden. U kunt uitglijden door verminderde grip.

  • Breng het maaidek niet omhoog als de maaimessen draaien.

  • Gebruik de machine niet als de afscherming van de aftakas of andere afschermingen niet goed op hun plaats zitten. Zorg ervoor dat alle interlockschakelaars zijn aangebracht, correct zijn afgesteld en naar behoren werken.

  • Gebruik de machine niet als de grasgeleider is opgeheven, verwijderd of gewijzigd, tenzij u een grasvanger gebruikt.

  • Verander nooit de stand van de toerenregelaar van de motor en laat de motor niet te snel draaien.

  • Parkeer de machine op een vlakke ondergrond, schakel de aandrijvingen uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor uit en verwijder het sleuteltje voordat u de bedieningspositie verlaat, om wat voor reden dan ook, inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal.

  • Stop de machine, zet de motor uit, verwijder het sleuteltje en controleer de messen als u een voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van het maaidek.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

  • Houd huisdieren en andere mensen uit de buurt van een werkende machine.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt. Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

  • Let op de richting van de afvoer van de machine en laat deze naar niemand wijzen.

  • Gebruik de machine niet als u ziek of moe bent of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

De machine veilig gebruiken op hellingen

  • Maai met de helling mee, nooit helling op en af. Ga zeer zorgvuldig te werk als u van richting verandert op een helling.

  • Maai niet op al te steile hellingen. Het niet goed neerzetten van de voeten kan ongevallen veroorzaken waarbij de gebruiker wegglijdt en ten val komt.

  • Maai voorzichtig in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken.

Onderhoud en opslag

  • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aandrijvingen uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor uit en verwijder het sleuteltje uit het contact. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine afstelt, reinigt of repareert.

  • Verwijder gras en rommel van het maaidek, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen.

  • Neem gemorste olie of brandstof op.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine stalt.

  • U mag brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis aftappen uit de brandstoftank.

  • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

  • Plaats onderdelen op assteunen indien dit nodig is.

  • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

  • Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

  • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel het maaimes/de maaimessen of draag dikke handschoenen en wees voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

  • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten. Vervang versleten of beschadigde stickers.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Zorg ervoor dat veiligheidsinformatie duidelijk zichtbaar is. Vervang beschadigde of ontbrekende stickers.

decaloemmarkt
decal320006
decal40-13-010
decal95-5537(hydro)
decal95-5852
decal106-2733
decal115-1039
decal115-4212
decal130-8370
decal130-8375
decal119-6672

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Vloeistoffen en bandenspanning controleren

  • Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

  • Controleer de smering van de machine en het maaidek.

Note: De maaimessen zijn oorspronkelijk ingesteld op een maaihoogte van 51 mm. De stand van de as is B met 2 afstandsstukken onder de zwenkwielen en 4 afstandsstukken onder de spilas.

De wielset monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Wielset (afzonderlijk verkrijgbaar)1

Raadpleeg de Montage-instructies voor de wielset.

De handleiding lezen en het instructiemateriaal voor de gebruiker bekijken

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Gebruikershandleiding1
Gebruikershandleiding van de motor1
Instructiemateriaal voor gebruiker1
Aftapslang1
  • Lees de Gebruikershandleiding.

  • Bekijk het instructiemateriaal voor de gebruiker voordat u de machine bedient. Dit is algemeen instructiemateriaal en uw machine kan verschillen van de machines in het instructiemateriaal.

  • Gebruik de olieaftapslang bij het vervangen van de motorolie.

Algemeen overzicht van de machine

g016076

Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Figuur 5) voordat u de motor start en de machine gebruikt.

Bedieningspaneel

g016079

Gashendel

De gashendel regelt het motortoerental en heeft 2 standen: LANGZAAM en SNEL.

Dodemanshendels

Als u de dodemanshendels tegen de handgrepen knijpt, registreert het systeem dat u zich in de bestuurderspositie bevindt. Als u de dodemanshendels loslaat, registreert het systeem dat u de bestuurderspositie heeft verlaten en stopt het systeem de motor als de toerenhendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt of als de aftakasknop is ingeschakeld.

Aftakasknop

Terwijl u de dodemanshendels tegen de handgrepen knijpt, gebruikt u de aftakasknop om de drijfriem in en uit te schakelen en zo de maaimessen aan te drijven. Trek de knop omhoog om de messen in te schakelen en druk de knop omlaag om de messen uit te schakelen.

Contactschakelaar

Deze schakelaar wordt samen met de handstarter gebruikt en heeft drie standen: UIT, LOPEN en START.

Gashendel

Deze machine is voorzien van een variabele toerenregelaar met een NEUTRAALSTAND. Hiermee regelt u hoe snel de machine rijdt.

Rijhendels

Laat de rijhendels los om de machine vooruit te rijden; knijp de hendels in totdat u weerstand voelt om in de NEUTRAALSTAND te schakelen, en knijp de handels nog verder in om de machine in achteruit te rijden. Knijp in de rechter rijhendel om een bocht naar rechts te maken en in de linker rijhendel om een bocht naar links te maken.

Vergrendelde neutraalstand

Knijp in de rijhendels tot u weerstand voelt en zet de vergrendeling naar achteren om de hendels in de vergrendelde neutraalstand te zetten.

Brandstofafsluitklep

Sluit de brandstofafsluitklep als u de machine transporteert of stalt.

Chokeknop

Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Maaidekken van 82 cm:

Maaibreedte82 cm
Breedte89 cm
Lengte203 cm
Hoogte112 cm
Gewicht231 kg

Maaidekken van 91 cm:

Maaibreedte91 cm
Breedte94 cm
Lengte203 cm
Hoogte112 cm
Gewicht232 kg

Maaidekken van 122 cm:

Maaibreedte122 cm
Breedte126 cm
Lengte194 cm
Hoogte112 cm
Gewicht248 kg

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de veiligheidscertificaten van de machine blijven gelden, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.

Gebruiksaanwijzing

Brandstof bijvullen

Veilig omgaan met brandstof

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met benzine om persoonlijk letsel en materiële schade te voorkomen. Brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Als de motor draait of heet is, mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag de brandstoftank niet met brandstof worden bijgevuld.

  • Vul de machine niet binnen een gebouw bij met brandstof.

  • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

  • Vul de houders niet in een voertuig, op een vrachtwagen of op de laadbak van een aanhanger met kunststofbekleding. Zet houders altijd op de grond, uit de buurt van uw voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Verwijder de machine uit de vrachtwagen of de aanhanger en vul de tank pas als de machine op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, is het beter om bij te vullen uit een draagbaar vat dan met behulp van een vulpistool.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

  • Houd het vulpistool voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van de brandstofhouder totdat het bijvullen voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden. Neem eventueel gemorste benzine op.

  • Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstoftankdop en draai deze goed vast.

  • Bewaar brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

    • Houd uw gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank..

    • Voorkom contact met de huid; gemorste brandstof afspoelen met zeep en water.

Aanbevolen brandstof

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: Benzine met maximaal 10% ethanol (gasohol) of 15% MTBE (methyl-tertiair-butylether) per volume is aanvaardbaar. Ethanol en MTBE zijn niet hetzelfde. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet geschikt voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik stabilizer/conditioner in de machine om de brandstof langer vers te houden; volg de aanbevelingen van de fabrikant van de stabilizer op.

Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

Voeg de hoeveelheid stabilizer/conditioner toe aan de verse brandstof volgens de voorschriften van de fabrikant van de stabilizer.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Stel de parkeerrem in werking.

  3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  4. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon.

  5. Vul de brandstoftank tot 6-13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.

    Note: Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Vul de brandstoftank niet helemaal vol.

  6. Draai de tankdop stevig vast. Neem gemorste brandstof op.

Veiligheid staat voorop

Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Voorzichtig

Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

decal98-4387

Parkeerrem gebruiken

Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.

De handrem inschakelen

Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

g241313

De handrem uitschakelen

g241312

Motor starten

  1. Sluit de bougiekabels aan op de bougies.

  2. Open de brandstofklep.

  3. Schakel de aftakasknop uit en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

  4. Zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND.

  5. Stel de parkeerrem in werking.

  6. Draai het sleuteltje naar de stand LOPEN (Figuur 5).

  7. Om een koude motor te starten, zet u de gashendel tussen SNEL enLANGZAAM.

  8. Om een warme motor te starten, zet u de gashendel in de stand SNEL.

  9. Schakel de choke in wanneer de motor koud is (Figuur 5).

    Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke meestal niet te gebruiken.

  10. Draai het sleuteltje op START om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

    Note: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging de motor 60 seconden laten afkoelen. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

  11. Schakel de choke uit als de motor warm wordt (Figuur 9).

  12. Laat een koude motor warm worden en zet vervolgens de gashendel in de stand SNEL.

De motor afzetten

Important: In noodgevallen kunt u de motor onmiddellijk uitschakelen door het sleuteltje naar UIT te draaien.

  1. Zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND.

  2. Zet de gashendel in de stand TRAAG (Figuur 9).

  3. Schakel de aftakasknop uit en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

  4. Laat de motor 30 tot 60 seconden stationair draaien.

  5. Draai het sleuteltje op UIT.

  6. Stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    Important: Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt. Zo voorkomt u dat brandstof lekt.

    g027797

De vergrendelde neutraalstand bedienen

Gebruik altijd de vergrendelde neutraalstand als u de machine uitschakelt. Stel de parkeerrem in werking als u de machine onbeheerd achterlaat.

Vergrendelde neutraalstand instellen

  1. Knijp de rijhendels in tot u weerstand voelt.

  2. Zet uw duimen op het bovenste gedeelte van de vergrendeling en beweeg deze naar achteren totdat de pennen zich in de NEUTRAALSTAND bevinden (Figuur 10).

    g001508

Vergrendelde neutraalstand vrijzetten

  1. Knijp de rijhendels tot u de tegendruk voelt toenemen.

  2. Zet uw duimen op het bovenste gedeelte van de vergrendelingen en beweeg deze naar voren totdat de pennen zich in de sleuf voor vooruit bevinden (Figuur 11).

    g001731

De aftakasknop bedienen

De aftakasknop wordt gebruikt in combinatie met de dodemanshendels om de maaimessen in- en uit te schakelen.

Maaimessen inschakelen (aftakas)

  1. Om de maaimessen in te schakelen, knijpt u de dodemanshendels tegen de handgrepen (Figuur 12).

  2. Trek de aftakasknop omhoog. Houd de dodemanshendels tegen de handgreep gedrukt.

    Note: Als u de dodemanshendels loslaat terwijl de maaimessen draaien, slaat de motor af.

  3. Start de motor en herhaal de procedure om de maaimessen in te schakelen als de dodemanshendels zijn losgelaten.

    g016110

Maaimessen uitschakelen (aftakas)

De maaimessen kunnen op deze twee manieren worden uitgeschakeld:

  1. Zet de aftakasknop omlaag naar de stand UIT (Figuur 12).

  2. Laat de dodemanshendels los. De motor slaat af en de maaimessen stoppen (Figuur 12) terwijl de maaibedieningshendel is ingeschakeld.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Voorzichtig

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de machine alleen mogelijk te maken wanneer:

  • De aftakasknop is uitgeschakeld.

  • De snelheidshendel staat in de NEUTRAALSTAND.

    Het veiligheidssysteem is zo ontworpen dat de motor afslaat zodra:

  • De dodemanshendels worden losgelaten terwijl de maaimessen ingeschakeld zijn en/of de snelheidshendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt.

  • De snelheidshendel uit de NEUTRAALSTAND wordt gezet terwijl de dodemanshendels niet worden vastgehouden of de rem is ingeschakeld.

  • De aftakasknop omhoog wordt getrokken terwijl de dodemanshendels niet worden vastgehouden.

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    Waarschuwing

    Tijdens het testen van het veiligheidssysteem kan de machine naar voren rijden en lichamelijk letsel of materiële schade veroorzaken.

    • Test het veiligheidssysteem op een open terrein.

    • Controleer of er niemand voor de machine staat terwijl u het veiligheidssysteem test.

    1. Zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    2. Start de motor; zie Motor starten.

    3. Houd de dodemanshendels niet vast en trek de aftakasknop omhoog. De motor dient af te slaan.

    4. Schakel de aftakasknop uit.

    5. Knijp de dodemanshendels in terwijl de motor loopt. Trek de aftakasknop omhoog. Als het goed is, wordt nu de aandrijfriem ingeschakeld en beginnen de maaimessen te draaien.

    6. Laat de dodemanshendels los. De motor dient af te slaan.

    7. Zet de snelheidshendel naar voren terwijl de motor loopt. Laat de dodemanshendels los. De motor dient af te slaan.

    8. Als de motor in een van bovenstaande gevallen niet afslaat, neem dan contact op met een erkende servicedealer om het veiligheidssysteem onmiddellijk te laten repareren.

    De machine naar voren en naar achteren rijden

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel in de stand SNEL voor de beste maaiprestaties.

    Vooruitrijden

    1. Schakel de parkeerrem uit.

    2. Zet de snelheidshendel op de gewenste snelheid.

    3. Zet de vergrendelde neutraalstand vrij. Zie Vergrendelde neutraalstand vrijzetten.

    4. Laat de rijhendels langzaam los om naar voren te rijden (Figuur 13).

      Om rechtdoor te gaan, beweegt u beide hendels gelijktijdig (Figuur 13).

      Om een bocht te maken, knijpt u in de rijhendel aan de kant waar u naartoe wilt draaien (Figuur 13).

      g016111

    Achteruitrijden

    Knijp langzaam de rijhendels tegen de handgreep om achteruit te rijden (Figuur 13).

    De machine in neutraal zetten

    Gebruik altijd de vergrendelde neutraalstand en de parkeerrem als u de machine uitschakelt.

    1. Zet de rijhendels in de NEUTRAALSTAND.

    2. Stel de vergrendelde neutraalstand in. Zie De vergrendelde neutraalstand bedienen.

    3. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    Machine met de hand duwen

    Dankzij de omloopkleppen kan u de machine met de hand duwen zonder dat de motor loopt.

    Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine nooit, omdat dit schade aan het hydraulische systeem kan veroorzaken.

    De machine duwen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Open de omloopkleppen door deze 1 tot 2 keer linksom te draaien (Figuur 14).

      Note: Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pompen worden geleid en kunnen de wielen draaien.

    4. Schakel de parkeerrem uit.

    5. Duw de machine naar de gewenste plaats.

    6. Stel de parkeerrem in werking.

    7. Sluit de omloopkleppen maar draai ze niet te vast.

      Note: Draai de omloopkleppen maximaal 2 slagen om te voorkomen dat deze uit de machine komen en er vloeistof gaat lekken.

      Important: Start of bedien de machine niet terwijl de omloopkleppen geopend zijn. Anders kan er schade aan het systeem ontstaan.

      g007735

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    1. Bevestig een aanhanger aan het sleepvoertuig met veiligheidskettingen.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de machine goed vast op de aanhanger of de vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels of touwen.

    De maaihoogte instellen

    Deze machine heeft een maaihoogtebereik van 26 tot 108 mm. Stel de afstandsstukken van de messen, de hoogte van de achteras of de afstandsstukken van de voorste zwenkwielen af om de juiste maaihoogte te verkrijgen. Raadpleeg Maaihoogteschema om de combinatie van benodigde instellingen te selecteren.

    Meshoogte instellen

    Stel de meshoogte in met behulp van de 4 afstandsstukken van ¼" op de bouten van de mesas. Hiermee kunt u de maaihoogte aanpassen met 25 mm, in stappen van 6 mm bij elke stand van de as. Gebruik hetzelfde aantal afstandsstukken op alle messen voor een gelijkmatig maairesultaat (2 boven en 2 onder, 1 boven en 3 onder, etc.).

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Houd de mesbout vast en verwijder de moer. Schuif de bout omlaag door de as en pas indien nodig de afstandsstukken aan (Figuur 15).

      g001454
    4. Monteer de bout, de klemring en het mes en voeg extra afstandsstukken toe. Bevestig het geheel met een dunne ring en een moer (Figuur 15).

    5. Draai de mesbout vast met een torsie van 101 tot 108 N·m.

    De ashoogte instellen

    Pas de stand van de as aan op de geselecteerde maaihoogte-instelling. Zie Maaihoogteschema.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Plaats een krik onder het frame van de motor. Breng het achterstuk van het frame van de motor ver genoeg omhoog om de aandrijfwielen te kunnen verwijderen.

    4. Verwijder de aandrijfwielen.

    5. Draai de 2 bovenste asbouten los maar verwijder deze niet (Figuur 16).

    6. Verwijder de 2 onderste asbouten (Figuur 16).

      g001512
    7. Breng de montagebeugel omhoog of omlaag zodat u de 2 stelbouten van de as in de gewenste opening kunt plaatsen (Figuur 16).

      Note: U kunt een conische drevel gebruiken om de openingen uit te lijnen.

    8. Draai alle 4 bouten vast.

    9. Monteer de aandrijfwielen en laat de machine zakken.

    De stand van het zwenkwiel aanpassen

    1. Pas de afstandsstukken van het zwenkwiel aan aan de geselecteerde asopening (Figuur 17); zie Maaihoogteschema.

      g001456
    2. Verwijder de vergrendelpen, schuif het zwenkwiel van de steun en verwissel de afstandsstukken (Figuur 17).

    3. Plaats het zwenkwiel in de steun en steek de vergrendelpen erin (Figuur 17).

    Hoogte van handgreep instellen

    U kunt de hoogte van de handgreep verstellen.

    1. Verwijder de R-pennen en gaffelpennen uit de rijhendels en de neutrale vergrendelstanden (Figuur 18).

      g001733
    2. Draai de bovenste flensbouten (â…œ" x 1¼") en de flensmoer los waarmee de handgreep aan het achterframe is bevestigd (Figuur 19).

    3. Draai de onderste flensbouten (â…œ" x 1") en de flensmoeren los waarmee de handgreep aan het achterframe is bevestigd (Figuur 19).

    4. Stel de handgreep in op de gewenste hoogte en monteer de onderste flensbouten (â…œ" x 1") en flensmoeren in de montageopeningen. Draai alle flensbouten vast.

      g001734
    5. Pas de lengte van de bedieningsstang aan door deze in de fitting te draaien (Figuur 18 en Figuur 19).

    6. Steek de R-pen tussen de rijhendels en vergrendelde neutraalstanden en in de gaffelpennen (Figuur 18).

      Note: Zorg ervoor dat de gaffelpennen in de vergrendelde neutraalstanden zijn gestoken.

    7. Voer aanpassingen aan de hydraulische koppelingen uit als de hoogte van de handgreep is veranderd, zie Het hydrauliekmechanisme afstellen.

    Maaihoogteschema

    Stand van de asAantal afstandsstukken onder het zwenkwielAantal mesafstandsstukken van 6 mm onder de spilas
    13 mm 5 mm 43210
      
    A0026 mm 32 mm 38 mm 45 mm 51 mm
         
    A0129 mm35 mm41 mm48 mm 54 mm
         
    A1035 mm41 mm48 mm 54 mm 60 mm
         
    B0135 mm41 mm48 mm 54 mm 60 mm
         
    B1041 mm48 mm 54 mm 60 mm 67 mm
         
    B1145 mm 51 mm 57 mm 64 mm 70 mm
         
    B2051 mm 57 mm 64 mm 70 mm 76 mm
         
    C1148 mm 54 mm 60 mm 67 mm 73 mm
         
    C2054 mm 60 mm 67 mm 73 mm 79 mm
         
    C2157 mm 64 mm 70 mm 76 mm 83 mm
         
    C3064 mm 70 mm 76 mm 83 mm 89 mm
         
    D2160 mm 67 mm 73 mm 79 mm86 mm
         
    D3064 mm 70 mm 76 mm 83 mm 89 mm
         
    D3170 mm 76 mm 83 mm 89 mm95 mm
         
    D4076 mm 83 mm 89 mm95 mm 102 mm
         
    E3173 mm 79 mm86 mm 92 mm 98 mm
         
    E4079 mm86 mm 92 mm 98 mm 105 mm
         
    E4183 mm 89 mm95 mm 102 mm 108 mm
         

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Spanning van de drijfriem controleren.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Het hydraulische filter vervangen.
  • Na de eerste 25 bedrijfsuren
  • Spanning van de drijfriem controleren.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Smeer de zwenkwielen en draaipunten van de zwenkwielen.
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • De parkeerrem controleren.
  • De maaimessen controleren.
  • Maaidek reinigen.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • De riemspanpoelie smeren.
  • Het draaipunt van de pompaandrijfriem smeren.
  • De pompbediening smeren.
  • Het papierelement van het luchtfilter controleren(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Bandenspanning controleren.
  • Controleer de riemen.
  • Spanning van de drijfriem controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De haakse hendel van de mesinschakeling smeren.
  • Motorolie verversen(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • De bougie vervangen, reinigen en afstellen.
  • Controleer de hydraulische leidingen en slangen.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement van het luchtfilter(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Vervang het motoroliefilter(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Het hydraulische filter vervangen.
  • Om de 300 bedrijfsuren
  • Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende servicedealer.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Smeer de sluitnok met anti-seize middel.
  • Vóór de stalling
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde onderhoudsprocedures worden uitgevoerd.
  • Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start, waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    Smering

    Zie Figuur 20 voor de locatie van de smeerpunten op de machine.

    Type vet: nr. 2 smeervet op lithium- of molybdeenbasis

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de smeernippels met een doek. Verwijder indien nodig verf van de voorkant van de fitting(s).

    4. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.

    5. Veeg overtollig vet weg.

    Lagers van zwenkwielen wielen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Smeer de zwenkwielen en draaipunten van de zwenkwielen.
  • Smeer de lagers van de voorste zwenkwielen en de voorste spilassen (Figuur 20).

    De riemspanpoelie smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De riemspanpoelie smeren.
  • Smeer de nippel op het draaipunt van de arm van de riemspanpoelie (Figuur 20).

    Note: Verwijder de kap van het maaidek om de smeernippel van de arm van de riemspanpoelie te bereiken.

    De pompbediening en haakse hendel smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Het draaipunt van de pompaandrijfriem smeren.
  • De pompbediening smeren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De haakse hendel van de mesinschakeling smeren.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Smeer de sluitnok met anti-seize middel.
  • Smeer de nippel op het draaipunt van de pompaandrijfriem en de pompbediening.

    Smeer de haakse hendel van de aftakas (Figuur 20).

    Smeer de sluitnok met anti-seize middel.

    Note: Verwijder de schermen onder de machine om de smeernippel op het draaipunt van de pompaandrijfriem te bereiken.

    g001514

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter controleren(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement van het luchtfilter(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Inspecteer het schuimelement en het papierelement en vervang deze als ze beschadigd of heel erg vuil.

    Important: Geen olie op het schuim- of papierelement smeren.

    Schuim- en papierelement verwijderen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt (Figuur 21).

    4. Schroef de dekselknoppen los en verwijder het luchtfilterdeksel (Figuur 21).

    5. Schroef de slangklem los en verwijder het luchtfilter (Figuur 21).

    6. Trek het schuimelement voorzichtig van het papierelement af (Figuur 21).

      g012352

    Schuimelement van het luchtfilter reinigen

    1. Was het schuimfilter in warm water met vloeibare zeep. Als het element schoon is, moet u het grondig uitspoelen.

    2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen.

      Important: Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is.

    Papierelement van het luchtfilter een onderhoudsbeurt geven

    1. U mag het papierfilter niet reinigen. Vervang het (Figuur 21).

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.

    3. Vervang het papierelement als het is beschadigd.

    Schuimelement en papierelement installeren

    Important: Motor nooit laten lopen zonder dat het complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor kan worden beschadigd.

    1. Schuif het schuimelement voorzichtig op het papierelement (Figuur 21).

    2. Monteer het luchtfilter op de luchtfilterbasis en zet het vast met de 2 vleugelmoeren (Figuur 21).

    3. Monteer het luchtfilterdeksel en zet het vast met de dekselknop (Figuur 21).

    Motorolie verversen/oliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 300 bedrijfsuren
  • Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende servicedealer.
  • Motorolietype

    Olie-inhoud: met vervanging van filter: 1,7 liter; zonder vervanging van filter: 1,5 liter

    Viscositeit: Zie onderstaande tabel.

    g017470

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Important: Als u te veel of te weinig olie in het carter doet en u laat de motor draaien, kunt u deze beschadigen.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      Note: Zorg dat de motor uitgeschakeld is zodat de olie tijd heeft gekregen om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 23).

    g194611

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
    1. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.

    2. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Laat de olie uit de motor lopen (Figuur 24).

      g027476
    5. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de Vol-markering bereikt (Figuur 25).

      g194610
    6. De oude olie afgeven bij een inzamelcentrum.

    Motoroliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het motoroliefilter(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
    1. Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Motorolie verversen.

    2. Vervang het motoroliefilter (Figuur 26).

      g027477

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai het oliefilter nog ¾ slag extra vast.

    3. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie (Figuur 25).

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • De bougie vervangen, reinigen en afstellen.
  • Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.

    Type bougie: NGK® BPR4ES of gelijkwaardig

    Elektrodenafstand: 0,75 mm

    Bougie verwijderen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van de onderkant van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil en rommel in de motor terechtkomt.

    4. Verwijder de bougie (Figuur 27).

      g027478

    Bougie controleren

    Important: Bougie(s) nooit schoonmaken. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,75 mm.

    g206628

    Bougie monteren

    g027661

    Onderhoud brandstofsysteem

    Onderhoud van de brandstoftank

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Tap de brandstof af uit de brandstoftank wanneer de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Neem eventueel gemorste benzine op.

    • Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Sluit de brandstofafsluitklep aan de brandstoftank (Figuur 30).

    4. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en schuif de slangklem over de brandstofslang van het brandstoffilter af (Figuur 30).

    5. Trek de brandstofslang van het brandstoffilter (Figuur 30). Open de brandstofafsluitklep en laat de brandstof in een brandstofvat of een opvangbak lopen.

      Note: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen. Zie Brandstoffilter vervangen.

    6. Plaats de brandstofslang op het filter. Schuif de slangklem dicht tegen de klep om de brandstofslang vast te zetten.

      g001467

    Onderhoud van het brandstoffilter

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Sluit de brandstofafsluitklep aan de brandstoftank (Figuur 30).

    4. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het filter (Figuur 31).

      Note: Onthoud hoe het brandstoffilter is gemonteerd zodat u het nieuwe filter correct kunt monteren.

      g001468
    5. Trek het filter uit de brandstofslangen.

    6. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter.

    7. Open de brandstofafsluitklep aan de brandstoftank (Figuur 30).

    8. Controleer op lekkages en repareer deze indien dit nodig is.

    9. Neem eventueel gemorste brandstof op.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Voer stap Het toerenregelaarmechanisme afstellen tot Sporing afstellen uit om het mechanisme af te stellen als de machine onderhoud nodig heeft. Als er afstellingen nodig zijn, voer deze dan in onderstaande volgorde uit.

    Het toerenregelaarmechanisme afstellen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de snelheidshendel (op het bedieningspaneel) in de versnelling vooruit.

    4. Controleer de richting van de lipjes aan de uiteinden van de krukas van de toerenregelaar. Zorg dat deze lipjes recht naar beneden wijzen, ongeveer naar de 6-uurstand (Figuur 32).

    5. Stel de gaffel met schroefdraad aan de onderzijde van het toerenregelaarmechanisme af tot de lipjes naar de 6-uurstand wijzen (Figuur 32).

      g001516
    6. Trek de snelheidshendel terug naar de NEUTRAALSTAND.

    7. Controleer of de veiligheidsschakelaar is ingedrukt en of er 8 mm ruimte is tussen het lipje en de schakelaar (Figuur 33).

    8. Pas indien nodig de plaats van de schakelaar aan om te zorgen voor 8 mm ruimte (Figuur 33).

      g007736

    Neutraalstandmechanisme afstellen

    Waarschuwing

    De motor moet lopen als u dit mechanisme afstelt. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Waarschuwing

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • Plaats de machine altijd op assteunen.

    • Gebruik nooit een hydraulische krik.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng de achterkant van de machine omhoog op assteunen totdat de aandrijfwielen vrij van de grond komen.

    4. Schakel de parkeerrem uit.

    5. Start de motor en zet de gashendel op vol gas.

    6. Plaats de vergrendelde neutraalstanden in de stand vooruit en zet de toerenregelaar op de middelste snelheid.

    7. Houd de dodemanshendels ingedrukt.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt op het moment dat de toerenregelaar zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt; anders slaat de motor af.

      Waarschuwing

      Het elektrische systeem kan niet veilig worden afgesloten terwijl de dodemanshendels zijn ingedrukt.

      • Controleer of de dodemanshendels werken op het moment dat de afstelling is voltooid.

      • Gebruik de machine nooit als de dodemanshendels zijn ingedrukt.

    8. Knijp één rijhendel in tot u weerstand voelt. Dit is de NEUTRAALSTAND.

      Note: Controleer of u het einde van de sleuf voor de neutraalvergrendeling niet hebt bereikt. Als dit wel zo is, verkort dan het mechanisme van de hendel. Raadpleeg 'Bedieningsstang afstellen'.

    9. Als het wiel draait terwijl u de rijhendel in de NEUTRAALSTAND houdt, moet u het mechanisme van de neutraalstand afstellen (Figuur 34). Als het wiel stopt, kunt u verder gaan met stap 12.

    10. Draai de moer van de gaffel van het mechanisme van de neutraalstand los (Figuur 34).

    11. Stel het mechanisme van de neutraalstand af totdat het betreffende aandrijfwiel stopt terwijl de rijhendel tegen de neutraalveer is getrokken (NEUTRAALSTAND) (Figuur 34).

    12. Draai de stelbout ongeveer een kwartslag rechtsom als het wiel achteruit draait of een kwartslag linksom als het wiel vooruit draait (Figuur 34).

    13. Zet de rijhendel in de stand voor vooruit rijden en knijp deze terug naar de NEUTRAALSTAND. Controleer of het wiel stopt. Zo niet, moet u de bovenstaande afstelprocedure herhalen.

    14. Draai na de afstelling de moeren weer tegen de gaffel.

    15. Herhaal deze procedure aan de andere kant.

      g007737

    Het hydrauliekmechanisme afstellen

    Waarschuwing

    De motor moet lopen als u dit mechanisme afstelt. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Waarschuwing

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • Plaats de machine altijd op assteunen.

    • Gebruik nooit een hydraulische krik.

    Mechanisme aan de linkerzijde afstellen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng de achterzijde van de machine omhoog op kriksteunen tot de aandrijfwielen van de grond komen.

    4. Schakel de parkeerrem uit.

    5. Start de motor en zet de gashendel op vol gas.

    6. Zet de linker rijhendel in de versnelling vooruit.

    7. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

      Waarschuwing

      Het elektrische systeem kan niet veilig worden afgesloten terwijl de dodemanshendels zijn ingedrukt.

      • Controleer of de dodemanshendels werken op het moment dat de afstelling is voltooid.

      • Gebruik de machine nooit als de dodemanshendels zijn ingedrukt.

    8. Draai de voorste stelmoer los op het linker hydrauliekmechanisme zoals afgebeeld in Figuur 36.

    9. Draai de stelmoer linksachter linksom totdat het wiel vooruit draait (Figuur 36).

    10. Draai de achterste stelmoer per keer een kwartslag rechtsom. Zet vervolgens de toerenregeling naar voren en terug in de NEUTRAALSTAND. Herhaal dit totdat het linkerwiel niet langer naar voren draait (Figuur 36).

    11. Draai de achterste moer nog een extra halve slag en draai de voorste stelmoer vast.

      Note: Zorg ervoor dat het platte gedeelte van het mechanisme zich loodrecht ten opzichte van het pengedeelte van de wartel bevindt (Figuur 35).

      g001735
    12. Zet na het afstellen van het linker hydrauliekmechanisme de toerenregeling naar voren en vervolgens terug naar de NEUTRAALSTAND.

    13. Houd de dodemanshendels ingedrukt.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt op het moment dat de toerenregeling zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt; anders slaat de motor af.

    14. Controleer of de toerenregeling zich in de NEUTRAALSTAND bevindt en de band niet draait.

    15. Herhaal de afstelprocedure indien nodig.

      g007738

      Note: Als de neutraalstand niet constant is, controleer dan of beide veren goed zijn vastgezet op de toerenregeling onder het bedieningspaneel. Let met name op de achterste veer. Herhaal de bovenstaande aanpassingen indien nodig (Figuur 37).

      g001520

    Mechanisme aan de rechterzijde afstellen

    1. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    2. Zet de rechter rijhendel in de versnelling vooruit.

    3. Stel het mechanisme aan de rechterzijde af door de snelspoorknop linksom te draaien tot de band naar voren gaat draaien (Figuur 38).

    4. Draai de knop per keer een kwartslag rechtsom. Zet vervolgens de toerenregeling naar voren en terug in de NEUTRAALSTAND. Herhaal dit totdat het rechterwiel niet langer naar voren draait (Figuur 38).

    5. Houd de dodemanshendels ingedrukt.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt op het moment dat de toerenregeling zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt; anders slaat de motor af.

    6. De veer waarmee de spanning op de knop wordt gehandhaafd, hoeft normaal gesproken niet te worden afgesteld. Als dit toch nodig is, pas de lengte van de veer dan aan tot 26 mm tussen de ringen (Figuur 38).

    7. Pas de lengte van de veer aan door aan de moer aan de voorzijde van de veer te draaien (Figuur 38).

      g007880

    Bedieningsstang afstellen

    Bedieningsstang controleren

    1. De achterzijde van de machine moet nog steeds op assteunen rusten en de motor moet op volle toeren draaien. Zet de toerenregeling in de middelste stand.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt op het moment dat de toerenregeling zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt; anders slaat de motor af.

    2. Beweeg de betreffende rijhendel naar boven tot deze de NEUTRAALSTAND bereikt en schakel de vergrendelde neutraalstanden in.

    3. Als het wiel naar voren of achteren draait, stel dan de lengte van de bedieningsstang af; zie Bedieningsstang afstellen .

    Bedieningsstang afstellen

    1. Stel de lengte van de stang af door de rijhendel los te laten en de R-pen en gaffelpen te verwijderen. Draai de stang in de fitting (Figuur 39).

    2. Maak de bedieningsstang langer als de band achteruit draait en maak de stang korter als de band vooruit draait.

    3. Draai de stang enkele slagen als de band snel draait. Stel vervolgens de stang af met stappen van een halve slag.

    4. Steek de gaffelpen in de rijhendel (Figuur 39).

      g001733
    5. Schakel de vergrendelde neutraalstand in en uit en controleer of de band niet draait (Figuur 40). Blijf dit proces herhalen totdat de band niet meer draait.

    6. Steek de R-pen tussen de rijhendels en de vergrendelde neutraalstand en in de gaffelpennen (Figuur 39).

    7. Herhaal deze afstelling aan de andere kant.

      g001732

    Sporing afstellen

    1. Haal de machine van de assteunen.

    2. Controleer de bandenspanning van de achterbanden. Zie Bandenspanning controleren.

    3. Laat de machine lopen en observeer de sporing op een horizontaal, effen en horizontaal oppervlak zoals beton of asfalt.

    4. Als de machine naar één kant trekt, draai dan aan de snelspoorknop. Draai de knop naar rechts om naar rechts bij te stellen en naar links om naar links bij te stellen (Figuur 41).

      g001523

    Veerverankering afstellen

    In gemiddelde of zware werkomstandigheden, zoals werken met een zitkar op steile hellingen, is er mogelijk meer veerkracht nodig op de regelarmen van de hydraulische pomp om te voorkomen dat het aandrijfsysteem hapert.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Voor een zwaardere aandrijfinstelling verplaatst u de koppelingen van de veerverankeringen naar de gemiddelde of zware stand (Figuur 42). De koppelingen van de veerverankeringen zijn bevestigd aan de bovenste achterhoek van de schermen voor de hydraulische aandrijving aan de linker- en rechterzijde van de machine.

      Note: In de gemiddelde of zware stand staat er ook meer spanning op de bovenste handgreep van de rijhendel.

      g001524

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de bandenspanning in de achterbanden volgens specificatie is. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 43).

    Bandenspanning achterbanden: 1,03 bar

    g001055

    Onderhoud koelsysteem

    Luchtinlaatrooster reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Verwijder vóór elke gebruik aangekoekt gras of ander vuil van de cilinder en de koelribben van de cilinderkop, het luchtinlaatrooster op het uiteinde van het vliegwiel, de carburateur, de regelhendels en de verbindingen. Dit zorgt mede voor een adequate koeling en een correct motortoerental en verkleint de kans dat de motor oververhit raakt en mechanische schade oploopt.

    Onderhouden remmen

    Onderhoud van de rem

    Vóór elk gebruik moet u controleren of de parkeerrem goed werkt.

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of onbeheerd achterlaat. Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen.

    De parkeerrem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De parkeerrem controleren.
    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

      Note: Er moet tamelijk veel kracht worden uitgeoefend om de parkeerrem in werking te stellen. Als dit te makkelijk of te moeilijk gaat, moet de parkeerrem worden afgesteld. Zie Parkeerrem afstellen

    Parkeerrem afstellen

    De parkeerrem bevindt zich aan de rechterzijde van de machine. Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen.

    1. Controleer de parkeerrem voordat u deze afstelt; zie De parkeerrem controleren.

    2. Zet de parkeerrem vrij; zie De handrem uitschakelen.

    3. Verwijder de haarspeldveer uit de onderste remkoppeling (Figuur 44).

      g001513
    4. Draai de gaffel van de onderste remkoppeling rechtsom om de parkeerrem vaster te draaien en draai de gaffel linksom om de parkeerrem lossen te draaien (Figuur 44).

      Note: Met de parkeerrem in vrijstand bedraagt de afstand tussen de band en de platte stang ongeveer 6 mm (Figuur 44).

    5. Zet de onderste koppeling vast aan het onderste deel van de remhendel met de R-pen en de gaffelpen (Figuur 44).

    6. Controleer opnieuw de werking van de rem; zie De parkeerrem controleren.

    Onderhoud riemen

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de riemen.
  • Controleer de riemen op tekenen van slijtage, zoals gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    Drijfriem van maaidek vervangen

    Voor achterlossende maaidekken

    Note: Voor het klepelwerktuig: raadpleeg de Gebruikershandleiding voor de maai-eenheid.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de knoppen en de drijfriemkap op het maaidek.

    4. Verwijder de spanpoelie en de versleten riem (Figuur 45).

    5. Monteer de nieuwe drijfriem.

    6. Monteer de spanpoelie.

    7. Schakel de aftakas in en controleer de riemspanning. Zie Drijfriemspanning afstellen.

      Note: De juiste drijfriemspanning bedraagt 44 tot 67 N met een speling van 13 mm halverwege tussen de poelies (Figuur 45).

      g007739

    Drijfriemspanning afstellen

    Voor achterlossende maaidekken

    Note: Voor het klepelwerktuig: raadpleeg de Gebruikershandleiding voor de maai-eenheid.

    Spanning afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Spanning van de drijfriem controleren.
  • Na de eerste 25 bedrijfsuren
  • Spanning van de drijfriem controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Spanning van de drijfriem controleren.
  • Important: Als de riemspanning of de remkoppeling werd afgesteld, moet ook de rem worden afgesteld.

    Important: De riem moet strak genoeg staan om niet te slippen tijdens zware belasting bij het grasmaaien. Als de riem te strak wordt afgesteld, heeft dit een negatieve invloed op de levensduur van de as, de riem en de spanpoelie.

    De riem moet strak genoeg staan om niet te slippen tijdens zware belasting bij het grasmaaien. Als de riem te strak wordt afgesteld, heeft dit een negatieve invloed op de levensduur van de riem en de as.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de borgmoer op de spanmoer los (Figuur 46).

    4. Draai de spanmoer richting de achterkant van het maaidek om de spanning op de riem te doen toenemen. Draai de spanmoer richting de voorkant van het maaidek om de spanning op de riem te doen afnemen (Figuur 46).

      Note: De schroefdraad van de oogbouten aan beide zijden van de spanmoer moet minimaal 8 mm zijn ingedraaid.

      g007740
    5. Schakel de aftakas in en controleer de spanning op de riem.

    6. Als u de spanmoer niet verder kunt afstellen en de riem nog steeds te los zit, moet de achterste spanpoelie naar de middelste of voorste opening worden verplaatst (Figuur 47). Gebruik de opening waarmee u de juiste afstelling krijgt.

    7. Als de spanpoelie wordt verplaatst, moet de riemgeleider ook worden verplaatst. Verplaats de riemgeleider naar de voorste stand (Figuur 47).

      g001848
    8. Controleer of de riemgeleider onder het motorframe juist is afgesteld (Figuur 48).

      Note: Zorg dat de afstand tussen de riemgeleider en de maaierriem 19 mm bedraagt als de maaierriem is ingeschakeld (Figuur 48). Stel indien nodig de riemgeleider van de drijfriem af. Als de geleiders goed zijn afgesteld, mag de riem (als deze is uitgeschakeld) niet slepen of van de poelie vallen.

      g016078
    9. Controleer de afstelling van de mesrem; zie Mesrem afstellen.

    Aftakasmechanisme afstellen

    Het aftakasmechanisme kunt u afstellen onder de linker voorhoek van het maaidek.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Schakel de aftakas in.

    4. Pas de lengte van het mechanisme aan tot waar het onderste uiteinde van de haakse hendel bijna de versterkingsplaat van de assteun raakt (Figuur 49).

      g001847
    5. Controleer of de hulparm zich tegen de achterste aanslag op het maaidek bevindt (Figuur 50).

    6. Zet de aftakasschakelaar omlaag naar de stand UITGESCHAKELD.

    7. De hulparm moet contact maken met de voorste aanslag op het maaidek. Als dit niet het geval is, moet u de haakse hendel zo afstellen dat deze zich dichter bij de versterkingsplaat bevindt (Figuur 50).

      g001849
    8. Om de koppeling van de hulparm af te stellen, moet u de R-pen uit de hulparm verwijderen (Figuur 50).

    9. Draai de moer los die tegen de gaffel is bevestigd (Figuur 49).

    10. Verwijder de koppeling van de hulparm en draai aan de koppeling om de lengte aan te passen.

    11. Steek de koppeling in de hulparm en bevestig het geheel met de R-pen (Figuur 50).

    12. Controleer of de hulparm de aanslagen op de juiste manier raakt.

    Veiligheidsschakelaar van de aftakas afstellen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Schakel de aftakas uit. Controleer of de hulparm tegen de voorste aanslag rust.

    4. Stel indien nodig de veiligheidsschakelaar af door de bouten los te draaien waarmee de beugel van de schakelaar is bevestigd (Figuur 51).

    5. Verplaats de montagebeugel totdat de haakse hendel de plunjer 6 mm indrukt.

      Zorg ervoor dat de haakse hendel de behuizing van de schakelaar niet raakt omdat er anders schade aan de schakelaar kan ontstaan (Figuur 51).

    6. Draai de montagebeugel van de schakelaar vast.

      g001855

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Het hydraulische systeem een onderhoudsbeurt geven

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hydraulische vloeistof ontsnapt die onder hoge druk staat.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    Specificaties hydraulische vloeistof

    Type vloeistof: Mobil 1 15W-50 synthetische motorolie of gelijkwaardige synthetische olie.

    Important: Gebruik de voorgeschreven vloeistof of een gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    Inhoud van hydraulisch systeem: 2,3 liter

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Note: U kunt de hydraulische vloeistof op twee manieren controleren: als de vloeistof warm is en als de vloeistof koud is. De keerplaat in de tank geeft 2 niveaus aan, afhankelijk of de vloeistof warm of koud is.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Stel dan de parkeerrem in werking.

    4. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 52).

      g001045
    5. Verwijder de dop van de vulbuis. Kijk in de vulbuis om te controleren of er nog vloeistof in het reservoir is (Figuur 52).

    6. Als het reservoir leeg is, moet u dit vullen met vloeistof totdat het peil de Koud-markering op de keerplaat bereikt.

    7. Laat de machine 15 minuten op laag stationair lopen om lucht uit het systeem te verwijderen en de vloeistof warm te laten worden. Zie Starten en stoppen van de motor.

    8. Controleer het peil als de vloeistof warm is. Indien nodig moet u het reservoir bijvullen met vloeistof totdat het peil de WARM-markering op de keerplaat bereikt.

      Note: Het vloeistofpeil moet aan de bovenkant van de warm-markering op de keerplaat staan als de vloeistof warm is (Figuur 52).

    9. Plaats de dop op de vulbuis.

    Het hydraulische filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Het hydraulische filter vervangen.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Het hydraulische filter vervangen.
  • Important: Gebruik ter vervanging geen filter voor motorolie omdat dit ernstige schade aan het hydraulische systeem kan veroorzaken.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de dop van het hydraulische reservoir en bedek de opening tijdelijk met een plastic zak en een elastiekje om te voorkomen dat alle hydraulische vloeistof naar buiten stroomt.

    4. Ga naar het filter aan de onderkant van de motor en plaats een opvangbak onder het filter (Figuur 53).

    5. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van de filtertussenstuk schoon (Figuur 53).

      g001043
    6. Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de rubberen pakking van het nieuwe filter.

    7. Monteer het nieuwe hydraulische filter op het filtertussenstuk. Niet te vast aandraaien.

    8. Verwijder de plastic zak van de opening in de reservoir en laat het filter vollopen met hydraulische vloeistof.

    9. Als het hydraulische filter vol is, moet het filter rechtsom draaien totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens 1/2 slag (Figuur 53).

    10. Neem gemorste vloeistof op.

    11. Als er geen vloeistof in het reservoir is, vul het dan met hydraulische vloeistof tot ongeveer 6 mm onder de bovenzijde van de keerplaat van het reservoir.

      Important: Gebruik de olie die wordt gespecificeerd in Specificaties hydraulische vloeistof of een gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    12. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen Zet de motor uit en controleer of er lekken zijn. Als 1 of beide wielen niet draaien, raadpleeg dan Hydraulische systeem ontluchten.

    13. Controleer het peil en vul indien nodig bij. Niet te vol vullen.

    Hydraulische systeem ontluchten

    Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan noodzakelijk zijn het systeem te ontluchten als de vloeistof wordt ververst of nadat er werkzaamheden zijn verricht aan het systeem.

    Ontlucht het hydraulische systeem als er hydraulische onderdelen, waaronder het oliefilter, zijn verwijderd of als de hydraulische leidingen zijn losgekoppeld. Het kritieke gebied in het hydraulische systeem om te ontluchten bevindt zich tussen het oliereservoir en de laadpompen bovenop elke regelbare pomp. De andere delen van het hydraulische systeem worden ontlucht tijdens normaal gebruik zodra de laadpomp is voorgevuld.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Krik de achterkant van de machine omhoog totdat de aandrijfwielen vrij van de grond komen.

    4. Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

    5. Start de motor en zet de gashendel op vol gas. Zet de toerenregeling in de middelste stand en zet de rijhendels in de rijstand.

      Als een van de aandrijfwielen niet ronddraait, kunt u de laadpomp helpen ontluchten door de band voorzichtig naar voren te draaien.

      Note: U moet de dop van de laadpomp voorzichtig aanraken met uw hand om de pomptemperatuur te controleren. Als de dop te warm is om aan te raken, moet u de motor uitschakelen. De pompen kunnen beschadigd raken als de pomp te heet wordt. Ga door met de volgende stap als een van de aandrijfwielen nog steeds niet ronddraait.

      g007741
    6. Reinig de omgeving van beide laadpompbehuizingen grondig.

    7. Om de laadpomp voor te vullen, doet u het volgende:

      1. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      2. Draai de 2 tapbouten met zeskantkop (Figuur 54) anderhalve slag los.

      3. Breng de behuizing van de laadpomp omhoog en wacht tot er een gestage stroom vloeistof onder de behuizing uit loopt. Draai de tapbouten vast.

      4. Herhaal dit voor beide pompen.

      Note: Het hydraulische reservoir kan tot 0,35 bar onder druk worden gezet om dit proces te versnellen.

    8. Als een van de aandrijfwielen nog steeds niet ronddraait, stop dan en herhaal stap 4 en 5 op de betreffende pomp. Als het wiel langzaam draait, kan het systeem mogelijk voorvullen nadat het nog een keer gelopen heeft. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.

    9. Laat de machine een aantal minuten lopen nadat de laadpompen zijn voorgevuld, met het aandrijfsysteem op volledige snelheid.

    10. Controleer de afstelling van het hydrauliekmechanisme. Zie Het hydrauliekmechanisme afstellen.

    Hydraulische leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de hydraulische leidingen en slangen.
  • Controleer de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, losgeraakte aansluitingen, kinken, loszittende steunen, slijtage, beschadigingen als gevolg van weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Note: Houd de omgeving van het hydraulische systeem vrij van aangekoekt gras en vuil.

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hydraulische vloeistof ontsnapt die onder hoge druk staat.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    Onderhoud van het maaidek

    Onderhoud van de maaimessen

    Voor achterlossende maaidekken

    Note: Voor het klepelwerktuig: raadpleeg de Gebruikershandleiding voor de maai-eenheid.

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Waarschuwing

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De maaimessen controleren.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 55).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    3. Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.

    4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u onmiddellijk een nieuw mes monteren (Figuur 55).

      g006530

    Controle op kromme messen

    1. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.

    2. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, positie A, van de messen (Figuur 56).

      g000975
    3. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.

    4. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 2.

      Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 2 en stap 4 mag niet meer dan 3 mm zijn.

      Note: Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen.

    Maaimessen verwijderen

    Een mes moet worden vervangen als u een vast voorwerp hebt geraakt of als het messen uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    1. Houd de mesbout vast met een sleutel.

    2. Verwijder de moer, de mesbout, de klemring, het mes en de dunne ring van de spilas (Figuur 57).

      g001454

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 58).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000552
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 59).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 58).

      g000553
    3. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    1. Monteer de bout, de klemring en het mes. Selecteer het juiste aantal afstandsstukken voor de maaihoogte en schuif de bout in de spilas (Figuur 57).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van het maaidek wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Plaats de resterende afstandsstukken en bevestig deze met een dunne ring en een moer (Figuur 57).

    3. Draai de mesbout vast met een torsie van 75 tot 80 N·m.

    Mesrem afstellen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel indien nodig de montagebouten van de veer aan zodat het mesremblok beide zijden van de poeliegroef raakt (Figuur 60).

    4. Stel de moer op het uiteinde van de mesremstang af zodat er 3 tot 5 mm ruimte is tussen de moer en het afstandsstuk (Figuur 60).

    5. Schakel de messen in. Controleer of het mesremblok geen contact meer maakt met de poeliegroef.

      g001485

    Stalling

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor. Verwijder vuil en kaf van buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, zeker niet in de buurt van de schakelhendelplaat en de motor.

    4. Controleer de rem; zie Onderhoud van de rem.

    5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    6. Smeer het voertuig; zie Smering.

    7. Ververs de olie van het carter; zie Motorolie verversen.

    8. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    9. Voor langdurige stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner toe aan de verse brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

      2. Laat de motor 5 minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de brandstoftank leeglopen; zie Onderhoud van de brandstoftank, of laat de motor lopen totdat deze afslaat.

      4. Start de motor en laat deze lopen tot hij afslaat. Herhaal de procedure met de choke ingeschakeld totdat de motor niet meer start.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Bewaar brandstof die stabilizer/conditioner bevat niet langer dan aanbevolen door de fabrikant van de stabilizer.

    10. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand ervan; zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u 2 eetlepels motorolie in het bougiegat. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). Sluit de bougiekabels niet aan op de bougies.

    11. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Versleten of beschadigde delen repareren of vervangen.

    12. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    13. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar het op een plaats die u makkelijk kunt onthouden. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De brandstofsluitklep is gesloten.
    3. De choke staat niet op AAN.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Er zit een bougiekabel los of hij is niet aangesloten.
    6. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. Brandstoftank vullen.
    2. Open de brandstofklep.
    3. Schakel de choke in.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. De bougiekabel op de bougie monteren.
    6. Nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand plaatsen.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. Koelribben en luchtkanalen onder ventilatorbehuizing verstopt.
    5. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ventilatieopening in de brandstoftankdop is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het luchtfilterelement reinigen.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand plaatsen.
    6. Brandstoftankdop reinigen of vervangen.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. Koelribben en luchtkanalen onder ventilatorbehuizing verstopt.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    De machine drijft niet aan.
    1. De snelheidshendel staat in de neutraalstand.
    2. Een tractieriem is versleten, los of stuk.
    3. Een tractieriem is van een poelie af.
    4. Een veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    1. Zet de snelheidshendel uit de neutraalstand.
    2. Riem vervangen.
    3. Riem vervangen.
    4. Veer vervangen.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Een maaimes is verbogen of niet in balans.
    2. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los.
    3. Bevestigingsbouten van motor zitten los.
    4. Een motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    5. Een motorpoelie is beschadigd.
    6. De mesas is verbogen.
    1. Een nieuw maaimes monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. De onderkant van het maaidek is vuil.
    5. De bandenspanning is niet correct.
    6. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maai dek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    5. Banden op juiste spanning brengen.
    6. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    Messen draaien niet.
    1. De aandrijfriem van het maaidek is versleten of los.
    2. De aandrijfriem van het maaidek is gebroken.
    3. De aandrijfriem van het maaidek is van een poelie af.
    4. Een veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    1. Controleer de spanning van de drijfriem.
    2. Een nieuwe drijfriem monteren.
    3. Inspecteer de riem en vervang de riem als deze is beschadigd. Controleer de poelies en spanpoelies en pas de spanning van de riem aan.
    4. Veer vervangen.

    Schema's

    Elektrisch schema

    g016112

    Hydraulisch schema

    g001544