Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze maaitractor met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren of professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met EN ISO 5395:2013.
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan deze veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – 'instructie voor persoonlijke veiligheid'. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met bedieningsorganen en weet hoe u de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine niet door kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers;
als de maaimachine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rijhendels worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder op nat gras,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen,
onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die speciaal daarvoor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het bijvullen niet roken.
Vul brandstof bij voordat u de motor start. Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen of brandstof bijvullen als de motor loopt of heet is.
Probeer de motor niet te starten als er brandstof is gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Zorg ervoor dat de afsluitdoppen van brandstoftanks en – blikken weer goed vastzitten.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer vóór het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.
Let goed op, verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar links en naar rechts voordat u van richting verandert.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling in vrij schakelen voordat u de motor start.
Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.
Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt:
niet plotseling stoppen of starten op een helling;
houd de snelheid laag op hellingen en in scherpe bochten;
let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;
Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of zware werktuigen gebruikt.
Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekstangbevestigingspunten.
Beperk de belasting tot wat u veilig kunt beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig te werk als u achteruitrijdt.
Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat, moet u:
de aftakas uitschakelen en de werktuigen laten zakken;
de versnelling in neutraal zetten en de parkeerrem in werking stellen;
de motor uitzetten en het sleuteltje verwijderen.
Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit, zet de motor af en maak de bougiekabel(s) los of haal het sleuteltje uit het contact
voordat u verstoppingen losmaakt of het uitwerpkanaal ontstopt;
voordat u de maaimachine gaat controleren, schoonmaken of andere werkzaamheden gaat uitvoeren;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer gebruikt; als de maaimachine abnormaal trilt (direct controleren)
Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Zet de motor af en schakel de aandrijving naar de werktuigen uit:
vóór het bijvullen van brandstof;
vóór verwijdering van de grasvanger;
voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Zet de gashendel terug terwijl de motor uitloopt. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.
Als u de brandstoftank moet laten leeglopen, moet u dit in de open lucht doen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.
De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif. Laat de motor niet binnenshuis of in een afgesloten ruimte lopen.
Houd uw handen, voeten, haar en loszittende kledingstukken uit de buurt van de uitwerpopening, de onderkant van de maaimachine en bewegende onderdelen wanneer de motor loopt.
Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat deze eerst afkoelen voordat u deze afstelt of onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert.
Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met de huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.
Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.
Maai nooit op een helling als het gras nat is. Bij gladheid kunnen de wielen hun grip verliezen, waardoor bestaat de kans dat zij gaan slippen en u de macht over de machine verliest.
Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.
Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water.
Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.
Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.
Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen in het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat de machine kan omkantelen op oneffen terrein.
Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt.
Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.
U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over de machine verliest.
Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).
De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.
Het geluidsniveau is vastgesteld volgens de procedures in ISO 11094.
Hand-arm
Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 3,1 m/s2
Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 3,1 m/s2
Onzekerheidswaarde (K) = 1,6 m/s2
De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Gehele lichaam
Gemeten trillingsniveau = 0,90 m/s2
Onzekerheidswaarde (K) = 0,45 m/s2
De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 3 en Figuur 4).
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 4).
Er bevinden zich symbolen op de urenteller en deze geven met een zwarte driehoek aan dat het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt (Figuur 5).
Als het contactsleuteltje aanvankelijk gedurende een paar seconden naar de stand LOPEN wordt gedraaid, wordt de accuspanning weergegeven in het gebied waar normaal de uren worden weergegeven.
Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer het contact is ingeschakeld en wanneer de lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt (Figuur 5).
De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM.
De aftakasschakelaar wordt gebruikt om de elektrische koppeling in te schakelen en de maaimessen aan te drijven met de rijhendels in de middelste onvergrendelde stand. Zet de schakelaar omhoog om de messen in te schakelen en laat deze los. Om de messen uit te schakelen, moet u de aftakasschakelaar omlaag zetten.
De VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND wordt gebruikt met het veiligheidssysteem en wordt gebruikt om de NEUTRAALSTAND te bepalen.
Met deze schakelaar start u de motor van de maaimachine. Hij heeft 3 standen: START, LOPEN en UIT.
Het indicatielampje van de gloeibougies gaat branden als de gloeibougies in werking zijn (Figuur 4).
Deze schakelaar stelt de gloeibougie in werking. Het lampje van de gloeibougie gaat dan branden. Houd de schakelaar van de gloeibougie 10 seconden ingedrukt voordat u de motor start.
Het motortemperatuurlampje gaat branden als de motor oververhit raakt (Figuur 4).
Deze machine is voorzien van een akoestisch signaal om de gebruiker te waarschuwen dat deze de motor moet afzetten, omdat er anders schade kan ontstaan aan de motor. Zie Onderhoud van het koelsysteem in Onderhoud koelsysteem.
De brandstofafsluitklep bevindt zich achter de bestuurdersstoel.
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt.
Beweeg de afsluitklep naar links of rechts voor gebruik.
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
De motor loopt op schone verse dieselbrandstof met een octaangetal van minimaal 40. Koop brandstof in hoeveelheden die u binnen 30 dagen kunt gebruiken zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans van een chemische scheiding van de brandstof als gevolg van lage temperaturen (vorming van was, waardoor de filters verstopt kunnen raken).
Gebruik van zomerdieselbrandstof bij temperaturen boven -7 °C draagt bij aan een langere levensduur van de onderdelen van de pomp.
Important: Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van de motor.
Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de brandstoftank of een blik met conditioner.
Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank op een horizontaal oppervlak en in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. De vrije ruimte geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Als de tank te vol wordt gevuld, kan dit leiden tot brandstoflekkage of schade aan de motor of het emissiesysteem (indien aanwezig).
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.
Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult.
Brandstofvaten niet in een voertuig of vrachtwagen of op aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren en de afvoer van statische lading kunnen bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een brandstofaangedreven machine eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud water.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.
Note: Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de benzine ruimte om uit te zetten.
Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Reinig de omgeving van elke brandstoftankdop en verwijder de dop. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Vul de brandstoftank niet helemaal.
Draai de tankdop stevig vast. Neem gemorste brandstof op.
Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Important: Laat de machine nooit lopen totdat er geen brandstof meer in de tank zit. Hierdoor kan de motor schade oplopen, hetgeen ertoe kan leiden dat het brandstofsysteem moet worden gecontroleerd.
De brandstofafsluitklep bevindt zich achter de linkerkant van de stoel.
De machine heeft 2 brandstoftanks. De ene tank bevindt zich aan de linkerkant en de andere tank aan de rechterkant. Elke tank is aangesloten op de brandstofafsluitklep. Hiervandaan loopt een gemeenschappelijke brandstofslang naar de motor (Figuur 6).
Om de linkerbrandstoftank te gebruiken, moet u de brandstofafsluitklep naar links draaien. Om de rechter brandstoftank te gebruiken, moet u de brandstofafsluitklep naar rechts draaien (Figuur 6).
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt.
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Controleer of het achterste deel van de stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Maak de R-pennen los en verwijder de 2 pennen (Figuur 8).
Klap de rolbeugel omlaag. De rolbeugel kan in 2 standen omlaag worden geklapt. Zie Figuur 7 voor deze standen.
Plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 8).
Om de rolbeugel omhoog te klappen, verwijdert u de R-pennen en de 2 pennen (Figuur 8).
Klap de rolbeugel omhoog, plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 8).
Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.
Als u maait op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de controle over de machine verliest.
Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.
Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.
Gebruik de machine niet in de buurt van water.
Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.
Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen.
De machine gebruiken met een omlaag geklapte rolbeugel kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel als de machine omkantelt.
Houd de rolbeugel altijd in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.
Draag beschermende uitrusting voor uw ogen, oren, handen, voeten en hoofd als u deze machine gebruikt.
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Zet de rijhendels (Figuur 17) naar buiten in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.
Trek de parkeerremhendel omhoog en naar achteren om de parkeerrem in werking te stellen (Figuur 11). De parkeerremhendel moet vast blijven staan op Ingeschakeld.
De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.
Parkeer nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.
Duw de parkeerremhendel naar voren en naar beneden om de parkeerrem vrij te zetten (Figuur 11). De parkeerrem is uitgeschakeld en de hendel zit tegen de aanslag van de rem.
Important: Start de motor telkens niet langer dan 30 seconden per minuut om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt.
Note: Meerdere startpogingen kunnen nodig zijn als u de motor voor de eerste keer start nadat er helemaal geen brandstof in het brandstofsysteem heeft gezeten.
Note: Gebruik de juiste motorolie voor de starttemperatuur; zie Motoroliepeil controleren/motorolie verversen.
Important: Start de motor telkens niet langer dan 30 seconden om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt.
Note: Gebruik geen brandstof die nog over is van de zomer. Gebruik uitsluitend verse winterdieselbrandstof.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.
Important: Zorg ervoor dat u de brandstofafsluitklep sluit voordat u de machine transporteert of stalt omdat er brandstof kan lekken uit de machine. Stel de parkeerrem in werking voordat u de machine transporteert. Zorg ervoor dat u het sleuteltje verwijdert omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp in werking blijft waardoor de accu kan ontladen.
Met de aftakasschakelaar kunt u de maaimessen en aangedreven werktuigen in- en uitschakelen.
Een koude motor moet u 5 tot 10 minuten warm laten worden voordat u de aftakas inschakelt.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de rijhendels in de NEUTRAALSTAND.
Zet de gashendel op SNEL.
Note: Als u de aftakas inschakelt met de gashendel op halfgas of minder, zullen de aandrijfriemen overmatig slijten.
Trek de aftakasschakelaar uit om de aftakas in te schakelen (Figuur 15).
Om de aftakas uit te schakelen, zet u de aftakasschakelaar op UIT (Figuur 15).
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:
de parkeerrem in werking is gesteld;
de aftakas is uitgeschakeld;
de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND staan.
Het veiligheidssysteem zorgt er ook voor dat de motor wordt uitgezet wanneer de tractiehendels uit de VERGRENDELDE stand worden gezet als de parkeerrem in werking is gesteld of als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is ingeschakeld.
De urenteller is voorzien van symbolen om de gebruikers op de hoogte te stellen als het veiligheidssysteem in de juiste stand staat. Als het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt, wordt er een driehoekje verlicht in het betreffende hokje.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas IN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas UIT. Beweeg een van beide rijhendels (uit de vergrendelde NEUTRAALSTAND). Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de andere rijhendel.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakasschakelaar UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start nu de motor. Als de motor loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakasschakelaar UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start nu de motor. Als de motor loopt, centreert u een van beide rijhendels en beweegt u deze (vooruit of achteruit). De motor moet nu stoppen. Herhaal deze procedure bij de andere rijhendel.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem vrij, schakel de aftakasschakelaar UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd VOL GAS draaien.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.
Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.
Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem afstellen.
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.
Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 17).
Note: De motor slaat af als u de rijhendels beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijke druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 17).
Om te draaien, beweegt u de rijhendel naar de neutraalstand, in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 17).
Hoe verder u de rijhendels beweegt (in beide richtingen), des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.
Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de NEUTRAALSTAND.
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.
Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 17).
Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijke druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 17).
Om te draaien, vermindert u de druk op de rijhendels in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 17).
Om te stoppen, zet u de rijhendels in de NEUTRAALSTAND.
Om de machine te stoppen, zet u de rijhendels in de NEUTRAALSTAND en dan in de VERGRENDELDE stand, schakelt u de aftakas uit en draait u het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Stel de parkeerrem in werking als u de machine verlaat. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.
De maaihoogte kan worden afgesteld van 38 tot 127 mm in stappen van 6 mm door de pen in verschillende openingen te plaatsen.
Zet de maaihoogtehendel omhoog in de TRANSPORTSTAND (eveneens de maaihoogtestand van 127 mm) (Figuur 18).
Om de maaihoogte in te stellen, verwijdert u de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 18).
Kies de opening in de maaihoogtebeugel die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek daarin de pen (Figuur 18).
Zet de maaihoogtehendel in de gewenste stand.
Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, moet u de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout verwijderen om de rollen in te stellen (Figuur 19 of Figuur 20).
Note: De 2 middelste rollen hebben geen afstandsstuk (Figuur 19 of Figuur 20).
Kies een opening en let er hierbij op dat de antiscalpeerrol is geplaatst bij de dichtstbijzijnde, door u gewenste corresponderende maaihoogte.
Monteer de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout. Draai vast met een torsie van 54 tot 61 Nm (Figuur 19 of Figuur 20).
Stel vervolgens ook de andere antiscalpeerrollen in.
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 21).
De stoel kan worden versteld zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. Zet de stoel in een stand die voor u het meest comfortabel is.
Om de stoel te verstellen, draait u de knop in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 22).
Beweeg de stoel zo ver mogelijk naar achteren. Dit voorkomt dat de stoel belemmerd wordt wanneer u hem omhoog brengt.
Duw de stoelvergrendeling naar achteren om de stoel te ontgrendelen.
Zet de stoel omhoog. Hierdoor kunt u bij het deel van de machine onder de stoel komen (Figuur 23).
Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen van de machine kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken.
Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op uit. Zet de hendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Draai de omloopkleppen één slag naar links. Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien (Figuur 24).
Important: Draai de omloopkleppen niet meer dan 1 slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen en de vloeistof naar buiten stroomt.
Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine gaat duwen.
Draai de omloopkleppen een slag naar rechts om de machine in bedrijf te stellen (Figuur 24).
Note: Draai de omloopkleppen niet te vast.
De machine rijdt enkel als de omloopkleppen zijn ingedraaid.
Deze machine is voorzien van een sensor die de maaier UITSCHAKELT als de motor oververhit raakt. Als de motor oververhit raakt, wordt het maaidek UITGESCHAKELD, er klinkt een waarschuwingssignaal en er wordt een lampje INGESCHAKELD.
Als het maaidek automatisch wordt UITGESCHAKELD vanwege oververhitting, moet u de machine naar een veilige plaats rijden en op een vrachtwagen of aanhanger laden.
Als de machine oververhit raakt, controleer dan of het gebied rond de motor en radiateur vrij is van vuil. Zet de motor uit en laat hem afkoelen voordat u het maaidek inschakelt. Als de motor opnieuw oververhit raakt, moet u de machine naar een erkende servicedealer brengen.
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.
De machine transporteren:
Vergrendel de rem en blokkeer de wielen.
Zet de machine goed vast op de aanhanger of de vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels of touwen.
Bevestig een aanhanger aan het sleepvoertuig met veiligheidskettingen.
Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig', is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg.
Wees extra voorzichtig als u machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of de machine uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een oprijplaat over de volledige breedte die breder is dan de machine. Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af (Figuur 25).
Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke oprijplaten voor elke zijde van de machine.
Zorg dat de oprijplaat zo lang is dat de hellingshoek niet groter is dan 15 graden (Figuur 26). Op een vlakke ondergrond moet u dus een oprijplaat gebruiken die minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van de maaier blijven haken als de machine van de oprijplaat naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achterover kantelt of dat u de controle verliest. Als u de machine inlaadt op of in de buurt van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de oprijplaat hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de oprijplaat maakt zo klein mogelijk.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine gebruikt op een oprijplaat.
Controleer of de rolbeugel omhoog staat en gebruik de veiligheidsgordel terwijl de machine wordt geladen of uitgeladen. Zorg ervoor dat de rolbeugel het dak van een gesloten aanhanger niet raakt.
Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.
Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.
Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.
Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af.
U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.
De Z Stand wordt gebruikt om de voorkant van de machine omhoog te zetten zodat u het maaidek kunt reinigen en de maaimessen kunt verwijderen.
De machine kan op iemand neervallen en ernstig lichamelijk of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u de machine op de Z Stand™ hebt geplaatst.
Gebruik de Z Stand™ uitsluitend om het maaidek te reinigen en messen te verwijderen.
Plaats de machine nooit lange tijd op de Z Stand™.
U moet altijd de motor afzetten, de parkeerrem in werking stellen en het contactsleuteltje verwijderen, voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de maaimachine.
Important: Gebruik de Z Stand™ op een egale ondergrond.
Breng het maaidek omhoog in de TRANSPORTSTAND.
Verwijder de pen van de beugel (Figuur 27).
Zet de vergrendeling omhoog. Draai het voetstuk van de Z Stand aan de voorkant naar buiten en schuif de Z Stand in de richting van de machine in de onderkant van de sleuf (Figuur 27 en Figuur 28).
Plaats het voetstuk op de grond en laat de vergrendeling op de draailip rusten (Figuur 28).
Start de motor en laat deze op halfgas lopen.
Note: Om de beste resultaten te verkrijgen, moet u het voetstuk in spleten in een voetpad of een gazon plaatsen (Figuur 28).
Rij de machine de Z Stand™ op. Stop de machine als de vergrendeling boven de lip in de VERGRENDELDE stand valt (Figuur 28). Als de machine op de Z Stand staat, stelt u de parkeerrem in werking en zet u de motor af.
Zorg ervoor dat de aandrijfwielen zijn geblokkeerd of vastgezet.
De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet houdt als deze op de Z Stand™ staat; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.
Plaats de machine nooit op de Z Stand™ tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.
Voer onderhoudswerkzaamheden uit.
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15,24 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.
Normaal gesproken moet u om de 4 dagen maaien. Houd er echter rekening mee dat gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Naarmate de groeisnelheid in de zomer afneemt, moet u minder vaak maaien. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.
Als de maaibreedte van het maaidek groter is dan die van het maaidek dat u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Maai het gras daarna op de lagere, normale hoogte.
Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen, moet u de messen inschakelen en de maaimachine rijden naar een gedeelte van het gazon dat al is gemaaid.
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 25 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 40 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Jaarlijks |
|
Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie.
Zet de onderste bout van de afdekking los om de afdekking van het maaidek los te maken en toegang te krijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 30). Draai na de onderhoudswerkzaamheden de bout vast om de afdekking opnieuw te monteren.
Zet de 2 voorste bouten los en verwijder het plaatmetaalscherm om bij de maaierriemen en de spilassen te komen (Figuur 31). Plaats het plaatmetaalscherm en draai de bouten vast na de onderhoudswerkzaamheden.
Smeer de machine volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en Onderhoud (Figuur 32). De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Type vet: Universeel smeervet.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippel(s) afkrabben.
Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten komt.
Veeg overtollig vet weg.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
De draaipunten van de voorste zwenkwielen moeten een keer per jaar worden gesmeerd.
Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van de zwenkwielen bij. Plaats de stofkap pas terug als u klaar bent met smeren. Zie Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen.
Verwijder de zeskantige plug. Draai een smeernippel in de opening.
Pomp smeervet in de smeernippel totdat er vet bij het bovenste lager naar buiten komt.
Trek de smeernippel uit de opening. Monteer de zeskantige plug en de dop.
Pomp vet in de smeernippels volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en Onderhoud (Figuur 32).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Smeer de machine op de volgende punten met sproeismering of dunvloeibare olie.
Actuator van de stoelschakelaar
Draaipunt van de remhendel
Lagerbussen van de remstang
Bronzen lagerbussen van de rijhendels
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Smeer met nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis.
Important: Controleer elke week of de assen van het maaidek overvloedig zijn gesmeerd.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Draai de onderste bout los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Het plaatmetaalscherm verwijderen. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen
Verwijder de drijfriemkappen en de bijbehorende bouten.
Smeer de 3 aslagers totdat er vet naar buiten komt (Figuur 33).
Pomp vet in de smeernippels op de duwarmen (Figuur 33).
Smeer de arm van de spanpoelie van de aandrijfriem van de aftakas (Figuur 34).
Smeer de arm van de riemspanpoelie van de pomp (Figuur 34).
Plaats de drijfriemkappen terug.
Het plaatmetaalscherm monteren. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.
Draai de bout vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Note: U moet de filters vaker controleren als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maak de sluitingen op het luchtfilter los en trek het luchtfilterdeksel van de luchtfilterbehuizing (Figuur 35).
Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met perslucht.
Schuif het filter voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing (Figuur 35). Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing stoot.
Inspecteer het filter op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken. Gaten in het filter zijn herkenbaar als lichte plekken. Als het filter is beschadigd, moet u dit weggooien.
Als u een nieuwe filter monteert, moet u dit controleren op transportschade. Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt.
Schuif het filter voorzichtig in de filterbehuizing (Figuur 36). Zorg ervoor dat het filter volledig vastzit door de buitenring van het filter tijdens de montage aan te drukken.
Important: Druk niet op het zachte midden van het filter.
Plaats het luchtfilterdeksel en maak de sluitingen vast (Figuur 36).
Type olie: Hoogwaardige reinigingsolie met onderhoudsclassificatie CD of hoger van het API voor dieselmotoren. Gebruik geen speciale additieven voor de aanbevolen typen olie.
Carterinhoud: 3,7 liter
Viscositeit: Zie onderstaande tabel:
Important: De bevestigingen van de motorkap aan de voorzijde zijn zo ontworpen dat deze op de kap blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen een paar slagen losser zodat de kap loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat de kap eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.
Kantel de stoel naar voren, draai de bouten van de kap los en verwijder de motorkap van de voorzijde (Figuur 38).
Note: Nadat u de motorolie hebt ververst, moet u het paneel van de motor monteren en de stoel terug rechtop zetten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Motoroliepeil controleren (Figuur 39).
Start de motor, laat hem gedurende 5 minuten stationair lopen, zet de motor uit, wacht 3 minuten en controleer dan het motoroliepeil. Indien nodig kunt u olie bijvullen totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat. De motor kan defect raken als er te veel of te weinig olie in het carter is.
Important: Vul de olie zeer langzaam bij en zorg ervoor dat de vulopening niet verstopt raakt (Figuur 40). Al u te snel olie bijvult of de opening verstopt raakt, bestaat de kans dat de olie overloopt en de luchtinlaten verstopt raken. Hierdoor kan de motor schade oplopen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.
Note: Warme olie kan beter worden afgetapt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg De motorolie aftappen.
Vervang het motoroliefilter (Figuur 42).
Voeg olie toe; zie Het motoroliepeil controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 40 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ga naar de waterafscheider op de linkerkant van de machine.
Plaats een opvangbak onder de waterafscheider.
Open de aftapklep op de waterafscheider ongeveer één slag om water en andere verontreinigingen weg te laten lopen (Figuur 43).
Sluit de aftapklep als er dieselbrandstof naar buiten komt (Figuur 43).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Na verwijdering mag u nooit een vuil brandstoffilter opnieuw aan de brandstofslang monteren.
Laat de motor afkoelen.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 44).
Maak de 2 slangklemmen los en ontkoppel de brandstofslangen van het brandstoffilter (Figuur 44).
Plaats een nieuw filter. Sluit de brandstofslangen aan op het brandstoffilter en monteer de 2 slangklemmen (Figuur 44).
Open de brandstofafsluitklep.
Start de motor en controleer op olielekkages.
Probeer de brandstoftank niet zelf af te tappen. Laat een erkende servicedealer de brandstoftank aftappen en onderdelen van het brandstofsysteem een onderhoudsbeurt geven.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ontgrendel de stoel en kantel deze omhoog.
Verwijder de accu zoals getoond in Figuur 49
Note: Plaats de accu in een bak met de accupolen van de hydraulische tank weg.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1.265). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 ℃.
Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 10 A.
Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 47).
Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie Accu monteren.
De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.
Onder de stoel zit een knop waarmee de sporing van de machine kan worden afgesteld.
Important: U moet eerst de neutraalstand van de hendel en de neutraalstand van de hydraulische pomp afstellen voordat u de sporing afstelt. Zie Neutraalstand van rijhendel afstellen en Neutraalstand hydraulische pomp afstellen.
Duw beide rijhendels even ver naar voren.
Ga na of de machine naar een kant trekt. Indien dit het geval is, moet u de machine stoppen en de parkeerrem in werking stellen.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren zodat u bij de sporingsknop kunt komen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Als de machine naar links trekt, draait u de knop naar de rechterkant van de machine. Zie Figuur 49.
Als de machine naar rechts trekt, draait u de knop naar de linkerkant van de machine. Zie Figuur 49.
Stel net zo lang af totdat de sporing correct is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De juiste bandenspanning voor de achterbanden is 0,9 bar. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.
Note: De voorbanden zijn semi-pneumatisch en hoeven niet op spanning te worden gehouden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Controleer de wielmoeren en draai ze vast met een torsie van 122 tot 129 N·m.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
De sleufmoer moet worden aangedraaid met een torsie van 170 Nm.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de borgpen.
Draai de sleufmoer vast met een torsie van 170 Nm (Figuur 51).
Controleer de afstand van de onderkant van de sleuf in de moer tot de binnenrand van de opening. Er mogen maximaal twee schroefdraden zichtbaar zijn (Figuur 51).
Als er meer dan 2 schroefdraden zichtbaar zijn, verwijdert u de moer en plaatst u een ring tussen de naaf en de moer.
Draai de sleufmoer vast met een torsie van 170 Nm (Figuur 51).
Draai de moer aan totdat de volgende serie gleuven recht tegenover de opening in de as staan (Figuur 51).
Plaats de pen terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de borgmoer aan (Figuur 52).
Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak liggen, en draai deze vervolgens een 1/4 slag terug om de voorspanning op de lagers correct af te stellen (Figuur 52).
Important: De veerringen moeten op de juiste wijze worden gemonteerd zoals wordt getoond in Figuur 52.
Plaats de stofkap (Figuur 52).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Gebruik SAE 75W–90 synthetische tandwielolie.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de plug aan de zij- of achterkant van de tandwielkast (Figuur 53).
Het oliepeil moet tot aan de opening in de tandwielkast staan.
Giet indien nodig olie bij totdat het oliepeil de opening bereikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Jaarlijks |
|
Neem contact op met een erkende servicedealer om de olie in de tandwielkast te verversen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
De koppeling is afstelbaar zodat er goed geschakeld en geremd kan worden.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Maak de knoppen van het voorpaneel los en verwijder het paneel.
Trek aan de veerbelaste spanpoelie voor de aandrijfriem van de aftakas en verwijder de riem van de poelie van de koppeling (Figuur 54).
Maak de stekker voor de elektrische aansluiting van de koppeling los (Figuur 55).
Verwijder de bouten waarmee de rubberen band van de koppeling is bevestigd aan het frame van de maaier (Figuur 55).
Verwijder de middelste bout waarmee de koppeling is bevestigd aan de uitgaande as van de motor en verwijder de koppeling en de spie (Figuur 55).
Steek een voelermaat van 0,381 tot 0,533 mm door 1 inspectiesleuf in de zijkant van de eenheid. Controleer of deze tussen de wrijvingsvlakken van de armatuur en de rotor zit (Figuur 56).
Draai de borgmoeren aan totdat de voelermaat licht is vastgeklemd maar gemakkelijk binnen de spleet kan bewegen (Figuur 56).
Herhaal deze procedure bij de overige gleuven.
Controleer nogmaals elke sleuf en stel de koppeling iets bij totdat de voelermaat tussen de rotor en de armatuur hiermee zeer licht contact maakt.
Monteer de koppeling aan de uitgaande as van de motor met de spie.
Breng schroefdraadborgmiddel aan op de middelste bout.
Houd de krukas aan de achterkant van de machine vast terwijl u de middelste bout monteert. Zet deze vast met een torsie van 68 Nm (Figuur 55).
Monteer de rubberen band van de koppeling op het frame van de maaier met de 2 bouten en moeren die u eerder hebt verwijderd (Figuur 55).
Trek aan de veerbelaste spanpoelie voor de aandrijfriem van de aftakas en monteer deze op de poelie van de koppeling (Figuur 54).
Sluit de stekker voor de elektrische aansluiting van de koppeling aan (Figuur 55).
Plaats het frontpaneel van de motor en draai de knoppen vast.
Zet de stoel omlaag.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking met een hete radiateur of omliggende delen komt, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor heet is. Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of wacht totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.
Raak nooit de radiateur en omliggende delen aan als deze heet zijn.
Een draaiende as en ventilator kunnen letsel veroorzaken.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd vingers, handen en kleding uit de buurt van een draaiende ventilator en aandrijfas.
Zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voorkom inslikken van motorkoelvloeistof; dit kan vergiftiging veroorzaken.
Slik geen motorkoelvloeistof in.
Buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Vloeistoftype: mengsel dat voor de helft uit antivries met verlengde levensduur en voor de helft uit water bestaat
Inhoud van koelsysteem: 4,6 liter
Note: U mag de radiateurdop niet verwijderen. Anders kan er lucht in het koelsysteem komen.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Ontgrendel de stoel en kantel deze omhoog.
Als de motor is afgekoeld, controleert u het peil van de overloopfles. De vloeistof moet tot aan de verdikking op de buitenkant van de overloopfles staan (Figuur 57).
Als het peil van de koelvloeistof te laag is, moet u de overloopfles bijvullen met een mengsel dat voor de helft uit antivries met lange levensduur en voor de helft uit water bestaat (Figuur 57).
Vul de overloopfles met dit mengsel tot aan de streep op de fles (Figuur 57).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voor elk gebruik moet u het radiateurscherm en de oliekoeler controleren en reinigen. Verwijder met perslucht aangekoekt gras of ander vuil van de oliekoeler en het radiateurscherm (Figuur 58).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Laat een erkende servicedealer de motorkoelvloeistof om het jaar verversen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Stel de parkeerrem in werking.
Meet de lengte van de veer. De afstand tussen de ringen moet 64 mm zijn (Figuur 59).
Als de lengte moet worden afgesteld, draait u de contramoer onder de veer los en draait u de moer direct onder de gaffel aan (Figuur 59). Draai de moer totdat de lengte correct is. Draai de moer naar rechts om de veer korter te maken en naar links om de veer langer te maken.
Draai de 2 moeren samen vast.
Stel de parkeerrem in werking. Controleer nogmaals de lengte van de veer.
Indien afstelling nodig is, moet u bovenstaande procedure herhalen.
Herhaal deze procedure aan de andere kant van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Riemen controleren. Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang beschadigde riemen.
Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op een deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.
Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u een van deze tekenen gewaar wordt.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Draai de onderste bout los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Het plaatmetaalscherm verwijderen. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen
Verwijder de drijfriemkappen en de bijbehorende bouten.
Draai de arm van de vaste spanpoelie los en beweeg deze om de spanning eraf te halen (Figuur 60).
Verwijder de oude riem.
Leg de nieuwe riem rond de poelies.
Plaats een dopsleutel met een kort verlengstuk of een onderbrekerstang in het vierkante gat in de arm van de vaste spanpoelie (Figuur 60).
Zet het maaidek op een maaihoogte van 76 mm.
Om de riemspanning te vergroten, draait u de dopsleutel of onderbrekerstang linksom zodat de arm van de vaste spanpoelie beweegt totdat de afstand tussen de haken van de veer 16,5 cm bedraagt (Figuur 60).
Terwijl u spanning op de riem houdt, draait u de twee bouten aan die de arm van de vaste spanpoelie op zijn plaats houden.
Verwijder de dopsleutel of onderbrekerstang uit de vierkante opening in de arm van de vaste spanpoelie.
Plaats de drijfriemkappen met de lippen in de sleuven. Monteer de schroeven en maak de sluitingen vast (Figuur 61).
Het plaatstalen scherm monteren. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.
Draai de bout vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Controleer de spanning van de drijfriemen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Important: De bevestigingen van de motorkap aan de voorzijde zijn zo ontworpen dat deze op de kap blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen een paar slagen losser zodat de kap loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat de kap eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.
Tekenen dat de drijfriem van de aftakas aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Kantel de stoel naar voren, draai de bouten los en verwijder het frontpaneel van de motor (Figuur 62).
Haal de veer van de arm van de spanpoelie (Figuur 63).
Verwijder de aanslagbeugel van de koppeling.
Verwijder de oude aandrijfriem van de aftakas.
Leg de nieuwe drijfriem om de koppelingspoelie en de poelie van de tandwielkast (Figuur 63).
Monteer de aanslagbeugel van de koppeling.
Monteer de veer op de arm van de spanpoelie (Figuur 63).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Note: Verwijder eerst de aandrijfriem van de aftakas als de aandrijfriem van de pomp moet worden vervangen.
Kantel de stoel naar voren en verwijder het frontpaneel van de motor.
Verwijder de aandrijfriem van de aftakas.
Haal de veer van de arm van de spanpoelie (Figuur 64).
Plaats een nieuwe riem rond de motorpoelie en de poelie van de pomp van het hydraulische systeem (Figuur 64).
Monteer de aandrijfriem van de aftakas.
Monteer de veer op de arm van de spanpoelie (Figuur 64).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Als de riem van de wisselstroomdynamo moet worden vervangen, moet u de machine naar een erkende servicedealer brengen.
Plaats een staaf tussen de wisselstroomdynamo en het motorblok.
Beweeg de wisselstroomdynamo naar buiten totdat de riem tussen de motor en de poelies van de wisselstroomdynamo een speling van 7 tot 9 mm heeft als deze wordt ingedrukt met een kracht van 10 kg (Figuur 65).
Draai de bouten van de wisselstroomdynamo vast.
Controleer nogmaals de speling van de riem en stel zo nodig de riem af.
Als de speling correct is, draait u de onderste en bovenste bout vast (Figuur 65).
Als de rijhendels niet in één lijn staan of gemakkelijk in de sleuf van het bedieningspaneel glijden, moeten ze worden afgesteld. De hendel, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld.
Note: De rijhendels moeten op de juiste wijze worden gemonteerd. Zie Rijhendels monteren in de montage-instructies.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Begin met de linker of de rechter rijhendel.
Zet de hendel in de neutraalstand zonder deze te vergrendelen (Figuur 66).
Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op de arm onder de draaias) contact maakt met het uiteinde van de sleuf (en net druk op de veer begint uit te oefenen) (Figuur 66).
Controleer of de hendel de juiste stand heeft ten opzichte van de inkeping in het bedieningspaneel (Figuur 66). De hendel moet in het midden staan zodat deze naar buiten kan draaien naar de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.
Als de rijhendel moet worden afgesteld, draait u de moer en de contramoer tegen de gaffel (Figuur 67).
Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de rijhendel en draai de kop van de stelbout in de juiste richting totdat de rijhendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND is gecentreerd (Figuur 67).
Note: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen op de hendel, zal de pen op het einde van de sleuf blijven en zal de stelbout de hendel in de juiste stand kunnen brengen.
Draai de moer en de contramoer vast (Figuur 67).
Herhaal deze procedure aan de andere kant van de machine.
Type hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof of Mobil® 1 15W-50
Inhoud van het hydraulische systeem: 3,9 liter
Important: Gebruik de voorgeschreven vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Note: De hydraulische vloeistof kunt u op 2 manieren controleren. Als de vloeistof warm is en als de vloeistof koud is. De keerplaat in de tank geeft 2 niveaus aan, afhankelijk of de vloeistof warm of koud is.
Plaats de machine op een horizontaal vlak en stel de parkeerrem in werking.
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 68).
Verwijder de dop van de vulbuis. Kijk in de vulbuis om te controleren of er nog vloeistof in het reservoir is (Figuur 68).
Als het reservoir leeg is, moet u dit vullen met vloeistof totdat het peil de Koud-markering op de keerplaat bereikt.
Laat de machine 15 minuten laag stationair lopen om lucht uit het systeem te verwijderen en de vloeistof warm te laten worden. Zie Starten en stoppen van de motor.
Controleer nogmaals het peil als de vloeistof warm is. De vloeistof moet tussen koud en heet staan.
Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen met vloeistof.
Note: Het vloeistofpeil moet aan de bovenkant van de Warm-markering op de keerplaat staan als de vloeistof warm is (Figuur 68).
Plaats de dop terug op de vulbuis.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 25 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Gebruik een zomerfilter bij temperaturen boven 0 °C.
Gebruik een winterfilter bij temperaturen beneden 0 °C.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Important: Gebruik ter vervanging geen filter voor motorolie omdat dit ernstige schade aan het hydraulische systeem kan veroorzaken.
Plaats een opvangbak onder het filter, verwijder het oude filter en veeg de pakking van het filtertussenstuk schoon (Figuur 69).
Verwijder de rechter hydraulische leiding die naar het tussenstuk gaat (Figuur 70).
Laat de vloeistof uit het systeem in de opvangbak lopen.
Monteer de rechter hydraulische leiding op het tussenstuk (Figuur 70).
Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Figuur 71).
Monteer het nieuwe hydraulische filter op het filtertussenstuk. Niet te vast aandraaien.
Vul de hydraulische tank met hydraulische vloeistof totdat de vloeistof over het filter stroomt. Draai vervolgens het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter daarna met de hand nog een extra 1/2 slag vast (Figuur 71).
Neem gemorste vloeistof op.
Vul vloeistof bij tot aan de Koud-markering op de keerplaat in de hydraulische tank.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor af en controleer op lekkages. Als een of beide wielen niet willen draaien, raadpleeg dan Hydraulische systeem ontluchten.
Controleer nogmaals het peil als de vloeistof warm is. De vloeistof moet tussen koud en heet staan.
Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen met vloeistof. Niet te vol vullen.
Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan noodzakelijk zijn het systeem te ontluchten als de vloeistof wordt ververst of nadat er werkzaamheden zijn verricht aan het systeem.
Breng de achterkant van de machine omhoog totdat de wielen vrij van de grond komen en plaats de machine op assteunen.
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen. Beweeg de hendel om de tractie aan 1 kant in te schakelen en draai het wiel met de hand rond.
Als het wiel vanzelf begint te draaien, moet u dit ingeschakeld houden totdat het wiel soepel draait (minstens 2 minuten).
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en giet indien nodig vloeistof bij om een correct peil te handhaven.
Herhaal dit bij het andere wiel.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Controleer de hydraulische slangen op lekkages, losgeraakte aansluitingen, kinken, loszittende steunen, slijtage, beschadigingen als gevolg van weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Note: Houd de omgeving van het hydraulische systeem vrij van aangekoekt gras en vuil.
Note: Stel eerst de neutraalstand van de hendel af. Deze moet correct zijn voordat u de volgende afstellingswerkzaamheden kunt uitvoeren.
Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.
Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op een assteun.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
Laat de motor lopen zodat u de rijhendels kunt afstellen. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.
Krik het frame omhoog en plaats de machine op blokken zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.
Koppel de elektrische connector los van de veiligheidsschakelaar van de stoel. Monteer tijdelijk een verbindingsdraad op de polen van de stekker van de kabelboom.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Start de motor, draai de gashendel half open en zet de parkeerrem vrij; zie Starten en stoppen van de motor.
Note: De rijhendel moet in de NEUTRAALSTAND staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
U stelt de lengte van de pompstang af door de knop in de juiste richting te draaien, totdat de het wiel stil staat of iets achteruit kruipt (Figuur 72).
Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en vervolgens terug naar de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
Zet de gashendel op SNEL. Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen.
Draai de borgmoeren op de kogelverbinding op de bedieningsstang van de pomp los (Figuur 73).
Start de motor, draai de gashendel half open en zet de parkeerrem vrij. Zie Starten en stoppen van de motor
Note: De rijhendel moet in de neutraalstand staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Note: De voorste moer van de pompstang heeft een linkse draad.
U stelt de lengte van de pompstang af door de dubbele moeren op de stang in de juiste richting te draaien, totdat de het wiel stil staat of iets achteruit kruipt (Figuur 73).
Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en vervolgens terug naar de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
Zet de gashendel op Snel. Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen.
Draai de borgmoeren op de kogelverbindingen vast (Figuur 73).
De beveiliging van het elektrische systeem zal niet goed werken als de verbindingsdraad is gemonteerd.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar als de afstelling klaar is.
Gebruik de machine nooit als de verbindingsdraad is gemonteerd en de stoelschakelaar is omgeleid.
Nadat de neutraalstand van beide pompen is afgesteld, schakelt u de machine uit.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.
Monteer de bevestigingsstang van de stoel en laat de stoel neer.
Haal de assteunen weg.
Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Controleer de spanning van alle vier banden. Pomp indien nodig de banden op tot 0,9 bar.
Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.
Controleer de 4 kettingen. De kettingen moeten gespannen zijn.
Als een van de achterste kettingen slap is, moet u de voorste steunarm aan dezelfde kant lager (losser) zetten. Zie Schuinstand van het maaidek instellen.
Als één van de voorste kettingen slap is, moet u de voorste steunarm voor deze ketting hoger (vaster) zetten. Zie Schuinstand van het maaidek instellen.
Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Figuur 74).
Meet het rechtermes bij punt B. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 74).
Noteer deze afstand. Deze afstand moet 7,9 tot 8,3 cm bedragen.
Zet het linker maaimes in de schuinstand (Figuur 74).
Meet het linkermes bij punt C (Figuur 74). Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes.
Noteer deze afstand. Deze afstand moet 7,9 tot 8,3 cm bedragen.
Als de afstanden bij punten B of C niet correct zijn, maakt u de bout los waarmee de achterste ketting is bevestigd aan de achterste steunarm (Figuur 75).
Maak de contramoer onder de achterste steunarm los en draai aan de stelbout totdat de afstand 7,9 tot 8,3 cm bedraagt (Figuur 75).
Note: Het verdient aanbeveling dat de afstand aan beide kanten van het maaidek hetzelfde is.
Draai de contramoer onder de achterste steunarm vast en draai de bout vast waarmee de ketting is bevestigd aan de achterste steunarm.
Stel de andere kant af indien dit nodig is.
Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Figuur 76).
Meet het rechtermes bij punt A. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 76).
Noteer deze afstand.
Meet het rechtermes bij punt B. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 76).
Noteer deze afstand.
Het maaimes moet 6 tot 10 mm lager staan bij punt A dan bij puntB (Figuur 76). Indien dit niet het geval is, gaat u als volgt te werk.
Note: Beide voorste wartels moeten in dezelfde mate worden afgesteld ten behoeve van een gelijkmatige kettingspanning.
Draai de contramoeren op de voorkant van de rechter- en linkerwartel ongeveer 13 mm los (Figuur 75).
Draai aan de drukmoeren op de linker- en rechterzijde van de machine totdat de voorkant van het maaimes 6 tot 10 mm lager staat bij A dan de achterkant bij B (Figuur 75).
Draai de contramoeren van beide wartels vast tegen de voorste wartel om de hoogte te borgen.
Controleer of de spanning op de kettingen gelijk is, en stel opnieuw af indien dit nodig is.
Zet de hefhendel van het maaidek omhoog in de transportstand.
Controleer de afstand tussen de 2 grote ringen; deze moet 29,2 cm bedragen (Figuur 77).
U kunt deze afstand instellen door de contramoer van de veer los te draaien en vervolgens te draaien aan de moer op de voorkant van elke veer (Figuur 77). Als u de moer rechtsom draait, wordt de veer korter. Als u de moer linksom draait, wordt de veer langer.
U borgt de moer in deze stand door de contramoer van de veer vast te draaien (Figuur 77).
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.
Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel TORO-mes. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Maak de bougiekabel(s) los van de bougie(s).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de snijranden (Figuur 78).
Als de snijranden niet scherp zijn of inkepingen vertonen, moet u de messen verwijderen en deze slijpen. Zie De maaimessen slijpen.
Controleer de messen, met name het gebogen deel (Figuur 78).
Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert (Figuur 78), moet u het mes direct vervangen.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen (Figuur 79). Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, stand A, van de messen (Figuur 79). Noteer deze afstand.
Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.
Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in stap 3hierboven. Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 3 en stap 4 mag niet meer dan 3 mm zijn. Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes.
Een mes moet worden vervangen als u een vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel veroorzaken.
Draag handschoenen of wikkel een doek om de scherpe kanten van het mes.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.
Verwijder de mesbout, de veerschijf en het mes van de spilas (Figuur 82).
Als het mes wordt geslepen, kunnen delen van het mes worden weggeslingerd en ernstig letsel veroorzaken.
Draag goede oogbescherming als u een mes slijpt.
Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 80). Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 81). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 82). Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
Monteer het mes op de as (Figuur 82).
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Monteer de klemring en de mesbout. De conus van de klemring moet worden gemonteerd op de boutkop (Figuur 82). Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 150 N.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Hef het maaidek op in de transportstand.
Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.
Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje.
Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.
Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.
Controleer de rem; zie Parkeerrem afstellen.
Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zieOnderhoud van het luchtfilter.
Smeer de machine; zie Smering.
Ververs de olie in het carter; zie Motoroliepeil controleren/motorolie verversen.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Vervang het hydraulische filter; zie Hydraulisch filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
Laad de accu op; zie De accu opladen.
Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.
Note: Laat de machine na het wassen 2 tot 5 minuten met ingeschakelde aftakas en de motor bij een hoog toerental lopen.
Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.
Als de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:
Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).
Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.
Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.
Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen; zie Onderhoud van de brandstoftank.
Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.
U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.
Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.
Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar dit buiten bereik van kinderen of onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.
Problem | Possible Cause | Corrective Action |
---|---|---|
De startmotor slaat niet aan. |
|
|
De motor start niet, start moeilijk of slaat af. |
|
|
De motor verliest vermogen. |
|
|
De motor raakt oververhit. |
|
|
De machine drijft niet aan. |
|
|
De machine trilt abnormaal. |
|
|
De maaihoogte is ongelijk. |
|
|
Messen draaien niet. |
|
|