Inleiding

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g015453g010228

Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding nog 2 woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Waarschuwing

Standaard gemonteerde oorspronkelijke onderdelen en accessoires verwijderen kan een invloed hebben op de garantie, tractie en veiligheid van de machine. Niet-originele Toro onderdelen gebruiken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. Ongeoorloofde wijzigingen aanbrengen aan de motor of het brandstof- of verluchtingssysteem kan een inbreuk zijn op voorschriften van EPA (Environmental Protection Agency van de Verenigde Staten) en CARB (California Air Resources Board).

Vervang alle onderdelen, met inbegrip van banden, riemen, messen en onderdelen van het brandstofsysteem (niet-exhaustieve lijst), door originele Toro onderdelen.

Voor modellen waarvan het aantal pk is aangegeven, is de bruto pk door de motorfabrikant gemeten in laboratoriumomstandigheden volgens SAE J1940. De prestaties van de motor voldoen aan J2723.

Laat de bedieningsorganen en het afgesteld motortoerental ongemoeid, anders kan er een onveilige situatie ontstaan waardoor u letsel kunt oplopen.

Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door particulieren in huiselijke toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen, zie voor details de aparte product-specifieke conformiteitsverklaring.

Veiligheid

De volgende instructies zijn ontleend aan de norm EN ISO 5395:2013.

Instructies voor veilige bediening van zitmaaiers

Deze machine voldoet ten minste aan de Europese normen, van kracht op het moment van productie. Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan echter letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – “instructie voor persoonlijke veiligheid”. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Instructie

  • Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met bedieningsorganen en weet hoe u de machine moet gebruiken.

  • U dient erop toe te zien dat de machine niet door kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.

  • Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.

  • Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:

    • zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers;

    • als de machine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:

      • onvoldoende grip van de wielen,

      • te snel rijden,

      • onjuist gebruik van de rem,

      • het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk,

      • zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen,

      • onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.

Voorbereiding

  • Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool. Loop niet op blote voeten en draag ook geen schoenen met open tenen als u de machine gebruikt.

  • Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.

  • Waarschuwing – Brandstof is licht ontvlambaar.

    • Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die speciaal daarvoor bedoeld zijn.

    • Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het bijvullen niet roken.

    • Vul brandstof bij voordat u de motor start. Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen of brandstof bijvullen als de motor loopt of heet is.

    • Probeer de motor niet te starten als er brandstof is gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

    • Zorg ervoor dat de afsluitdoppen van brandstoftanks en – blikken weer goed vastzitten.

  • Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.

  • Controleer vóór het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.

Gebruiksaanwijzing

  • Let goed op, verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar links en naar rechts voordat u van richting verandert.

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.

  • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling in vrij schakelen voordat u de motor start.

  • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.

  • Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt:

    • niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het op- en afrijden van hellingen;

    • houd de snelheid laag op hellingen en in scherpe bochten;

    • let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;

  • wees voorzichtig als u lasten sleept.

    • Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekstangbevestigingspunten.

    • Beperk de belasting tot wat u veilig kunt beheersen.

    • Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig te werk als u achteruitrijdt.

  • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.

  • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.

  • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.

  • Gebruik de machine nooit als schermen of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.

  • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.

  • Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:

    • aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;

    • versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in werking stellen;

    • de motor afzetten en het sleuteltje uit het contact nemen.

  • Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit het contact nemen.

    • voordat u verstoppingen losmaakt of het uitwerpkanaal ontstopt;

    • voordat u de maaimachine gaat controleren, schoonmaken of andere werkzaamheden gaat uitvoeren;

    • als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer gebruikt;

    • als de maaimachine abnormaal trilt (direct controleren).

  • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

  • Zet de motor af en schakel de aandrijving naar de werktuigen uit.

    • vóór het bijvullen van brandstof;

    • vóór verwijdering van de grasvanger;

    • voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld.

  • Zet de gashendel terug terwijl de motor uitloopt. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

Onderhoud en opslag

  • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.

  • Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

  • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.

  • Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en mankementen.

  • Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.

  • Als de brandstoftank moet worden afgetapt, dient dit buiten plaats te vinden.

  • Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u het maaidek neerlaten.

Veilige bediening Toro zitmaaiers

De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolstofmonoxide- en uitlaatgassen kunnen verzamelen.

  • Houd handen, voeten, haar en loszittende kledingstukken uit de buurt van de uitwerpopening, de onderkant van de maaimachine en bewegende onderdelen als de motor loopt.

  • Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat deze eerst afkoelen voordat u deze afstelt of onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert.

  • Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met de huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.

  • Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.

  • Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd.

  • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen.

Maaien op hellingen

  • Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

  • Maai nooit op een helling als het gras nat is. Bij gladheid kunnen de wielen hun grip verliezen, waardoor bestaat de kans dat zij gaan slippen en u de macht over de machine verliest.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

  • Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.

  • Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen in het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat de machine kan omkantelen op oneffen terrein.

  • Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt.

  • Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

  • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.

  • U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

  • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over de machine verliest.

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) gebruiken

  • Houd de rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt.

  • Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.

  • Denk erom dat er geen omkantelbeveiliging is als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Controleer het maaigebied en klap de omkantelbeveiliging nooit omlaag op golvend terrein, steile hellingen of in de buurt van aflopende waterkanten.

  • Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt, en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

Model 74846

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 92 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013.

Trillingen op de handen en armen

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 4,8 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 4,4 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 2,4 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013. 

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,39 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,19 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald in overeenstemming met de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013 (zitmaaier en stamaaier). 

Model 74848

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 92 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013.

Trillingen op de handen en armen

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 5,8 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 3,6 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 2,3 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Trillingen op het gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,45 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,22 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald in overeenstemming met de procedures beschreven in EN ISO 5395:2013 (zitmaaier en stamaaier).

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal99-8936
decalbatterysymbols
decaloemmarkt
decal114-1606
decal115-9625
decal115-9632
decal117-1194
decal130-0654
decal130-0655
decal130-0731
decal130-0765
decal130-6922
decal130-6927
decal130-6928
decal130-6996
decal131-4036
decal132-0871

Algemeen overzicht van de machine

g024328

Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 5).

g017722

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft drie standen: Start, Lopen en Uit. Als u het contactsleuteltje naar Start draait en loslaat, zal het zelf naar Lopen draaien. Als u het sleuteltje op Uit draait, wordt de motor afgezet; het verdient echter aanbeveling het sleuteltje altijd uit het contact te verwijderen als u de machine verlaat om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start (Figuur 5).

Gashendel

De gashendel heeft twee standen: Snel en Langzaam. Door de gashendel naar voren bewegen wordt het motortoerental verhoogd en deze naar achteren te bewegen wordt het toerental verlaagd. Door de gashendel naar voren in de pal te drukken, geeft u vol gas (Figuur 5).

Choke

Gebruik de choke om een koude motor te starten. Trek de knop van de choke omhoog om deze in te schakelen. Druk de knop van de choke omlaag om deze uit te schakelen.

Aftakasschakelaar

Met de aftakasschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool, schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit (Figuur 5).

Urenteller

De urenteller registreert het aantal uren dat de messen in bedrijf zijn geweest. De urenteller werkt als de aftakas is ingeschakeld. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 5).

Brandstofmeter

Het brandstofvenster onder de bedieningspositie kan worden gebruikt om het benzinepeil in de tank te controleren (Figuur 6).

g020264

Rijhendels

De rijhendels zijn snelheidsgevoelig en bedienen onafhankelijke wielmotoren. Als u een hendel naar voren of naar achteren beweegt, draait het wiel aan dezelfde kant vooruit of achteruit; de snelheid van de wielen is evenredig aan hoever u de hendel beweegt. Zet de rijhendels vanuit het midden naar buiten in de neutrale vergrendelstand en verlaat de machine (Figuur 4). Zet de rijhendels altijd in de neutrale vergrendelstand als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.

Parkeerremhendel

Bevindt zich links van het bedieningspaneel (Figuur 4). Met de remhendel worden de aandrijfwielen geblokkeerd door de parkeerrem. Trek de hendel omhoog en naar achteren om de rem in werking te stellen. Duw de hendel naar voren en naar beneden om de rem vrij te zetten.

Maaidekhefsysteem met voetpedaal

Met het maaidekhefsysteem met voetpedaal kunt u het maaidek omhoog en omlaag brengen vanuit de bestuurdersstoel. De bestuurder kan het voetpedaal gebruiken om het maaidek kort omhoog te brengen om obstakels te ontwijken of om het maaidek in de hoogste maaihoogtestand of transportstand te vergrendelen (Figuur 4).

Maaihoogtehendel

De maaihoogtehendel kan in combinatie met het voetpedaal worden gebruikt om het maaidek op een specifieke maaihoogte te vergrendelen. De maaihoogte mag uitsluitend worden ingesteld als de machine stilstaat (Figuur 4).

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Brandstof bijvullen

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse, loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Met zuurstof verrijkte benzine met ten hoogste 10% ethanol of 15% MTBE is geschikt.

  • Geen ethanolmengsels van benzine gebruiken (zoals E15 of E85) met meer dan 10% ethanol per volume. Dit kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Benzinevaten niet in een vrachtwagen of aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kan isoleren, waardoor de afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.

  • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste een machine met een benzinemotor eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

  • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

  • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.

Waarschuwing

Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de opening van een tank of een blik met conditioner.

  • Houd benzine uit de buurt van ogen en huid.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen.

  • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze ruimte in de tank geeft benzine de kans om uit te zetten.

  • Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent, en houd de brandstof weg van open vuur of vonken.

  • Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de benzine vers gedurende opslag van maximaal 90 dagen. Als u de machine langer wilt opslaan, is het raadzaam de benzine af te tappen uit de brandstoftank.

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe.

Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/ conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstofmeter

Kijk op het brandstofvenster onder de bedieningsplaats om het benzinepeil te controleren voordat u de tank vult (Figuur 7).

g020264

Brandstoftank vullen

Zet de motor af en zet de rijhendels in de parkeerstand.

Important: Giet de brandstoftank niet te vol. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. Als de tank te vol wordt gevuld, kan dit leiden tot brandstoflekkage of schade aan de motor of het emissiesysteem.

  1. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de tankdop.

    Note: Gebruik het brandstofvenstertje onder de bestuurderspositie om voor het tanken na te gaan of er zich brandstof in de tank bevindt (Figuur 7).

  2. Traag gewone, ongelode benzine toevoegen tot de brandstof tot de onderkant van de vulbuis reikt Figuur 8.

    g027637
  3. Draai de brandstofdop stevig vast tot u een klik hoort. Neem gemorste benzine op.

Veiligheid staat voorop

Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

Gevaar

Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest.

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Als de wielen grip verliezen, kan de bestuurder de macht over het stuur verliezen.

Om te voorkomen dat u de controle over de machine verliest en deze omslaat, moet u de volgende richtlijnen in acht nemen:

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen of water.

  • Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Als u op een helling maait, moet u op de helling langzaam van beneden naar boven werken.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

  • Draai naar boven als u op een helling van richting verandert. Als u naar beneden draait, kunnen de wielen grip verliezen.

  • Werktuigen veranderen de gebruikseigenschappen van de machine. Wees extra voorzichtig als u werktuigen met deze machine gebruikt.

g015033

Voorzichtig

Deze machine stelt de bestuurder bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, handschoenen, veiligheidsschoenen en een helm.

g009027

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) gebruiken

Waarschuwing

Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen door een kantelende machine: laat de rolbeugel op zijn plaats en doe de veiligheidsgordel om.

Waarschuwing

Er is geen kantelbeveiliging als de rolbeugel is verwijderd.

  • Rij langzaam en voorzichtig.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object door rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

Het Veiligheidssysteem

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • De parkeerrem in werking is gesteld.

  • de maaimessen zijn uitgeschakeld.

  • De rijhendels in de neutraalstand staan.

Het veiligheidssysteem zorgt ook ervoor dat de motor wordt gestopt wanneer de rijhendels niet in de neutrale vergrendelstand staan met de parkeerrem ingeschakeld of wanneer u de bestuurdersstoel verlaat terwijl de messen zijn ingeschakeld.

Veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Veiligheidssysteem controleren.
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas in. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas uit. Verplaats één van de rijhendels (naar voren of naar achteren). Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de andere rijhendels.

    3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en zet de rijhendels in de neutraalstand. Start de motor. Laat de motor lopen en zet de parkeerrem vrij, schakel de aftakasschakelaar in en kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet afslaan.

    4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en zet de rijhendels in de neutraalstand. Start de motor. Als de motor loopt, zet u de beide rijhendels in de middelste stand. De motor moet afslaan.

    Het motoroliepeil controleren

    Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

    Een nieuwe machine inrijden

    Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

    Parkeerrem gebruiken

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

    Parkeerrem in werking stellen

    g027638

    Parkeerrem vrijzetten

    g027639

    De gashendel bedienen

    De gashendel heeft twee standen: Snel en Langzaam (Figuur 13).

    Gebruik altijd de snelle stand als u het maaidek inschakelt met de aftakasschakelaar.

    g008946

    De choke bedienen

    Gebruik de choke om een koude motor te starten.

    1. Gebruik de choke om de motor te starten als deze koud is.

    2. Trek de knop van de choke omhoog om deze in te schakelen voordat u de contactschakelaar inschakelt (Figuur 14).

    3. Druk de choke omlaag om deze weer uit te schakelen nadat de motor is gestart (Figuur 14).

      g008959

    De contactschakelaar bedienen

    1. Draai het contactsleuteltje naar de stand Start (Figuur 15). Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

      Note: Er kunnen meerdere startpogingen nodig zijn als u de motor voor de eerste keer start nadat er helemaal geen brandstof in het brandstofsysteem heeft gezeten.

      g008947
    2. Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten.

    De motor starten en stoppen

    Motor starten

    Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken (Figuur 16).

    Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging de motor 15 seconden laten afkoelen. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

    Note: Als het brandstofsysteem zonder brandstof was gevallen – Giet brandstof in de machine en gebruik bijkomende startcycli om de motor te starten.

    g027640

    Motor afzetten

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders die een onbeheerd achtergelaten machine verplaatsen of proberen te bedienen, kunnen gewond raken.

    Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

    g027641

    De aftakasschakelaar bedienen

    De aftakasschakelaar start en stopt de maaimessen en eventuele bekrachtigde werktuigen.

    Aftakasschakelaar inschakelen

    Schakel de aftakasschakelaar in met de gashendel op Snel.

    Note: Als u de aftakasschakelaar inschakelt met half gas of minder zorgt voor overmatige slijtage aan de aandrijfriemen.

    g008945

    Aftakasschakelaar uitschakelen

    g009174

    Vooruit- en achteruitrijden

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.

    Voorzichtig

    De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

    • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

    • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    De rijhendels gebruiken

    g004532

    Vooruitrijden

    Note: De motor slaat af als u de rijhendels van de tractie beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.

    1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten in de gebruiksaanwijzing.

    2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.

    3. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 21).

      g008952

    Achteruitrijden

    Note: Wees altijd voorzichtig als u achteruitrijdt of draait.

    1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.

    2. Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels naar achteren (Figuur 22).

      g008953

    De machine stoppen

    Waarschuwing

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

    U moet altijd het contactsleuteltje verwijderen en de rijhendels naar buiten in de parkeerstand zetten wanneer u de machine onbeheerd laat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

    Om de machine te stoppen, moet u de rijhendels in de neutraalstand zetten in de vergrendelde stand, de aftakas uitschakelen, en het contactsleuteltje op Uit draaien om de motor af te zetten.

    Als u de machine onbeheerd laat, moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.

    Maaihoogte instellen

    De machine is uitgerust met een maaidekhefsysteem met voetpedaal. De bestuurder kan het voetpedaal gebruiken om het maaidek kort omhoog te brengen om obstakels te ontwijken of om het maaidek in de hoogste maaihoogtestand of transportstand te vergrendelen. De maaihoogtehendel kan in combinatie met het voetpedaal worden gebruikt om het maaidek op een specifieke maaihoogte te vergrendelen.

    Het maaidekhefsysteem met voetpedaal gebruiken

    • Druk het pedaal in om het maaidek omhoog te brengen. Blijf het pedaal indrukken totdat het maaidek in de transportstand is vergrendeld (Figuur 23).

    • Trap het pedaal voor maaideklift in en trek de hendel van de transportstand naar achteren om de transportvergrendeling vrij te zetten (Figuur 23).

    g024409

    Maaihoogte instellen

    De maaihoogte kan worden ingesteld van 38 tot 114 mm in stappen van 6 mm door de maaihoogtepen in verschillende openingen te plaatsen.

    1. Trap het pedaal voor de maaideklift in en breng het maaidek omhoog tot de transportstand (de maaihoogtestand van 114 mm) (Figuur 24).

    2. Om de maaihoogte in te stellen, verwijdert u de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 24).

    3. Kies de opening in het maaihoogtesysteem die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek daarin de pen (Figuur 24).

    4. Trap het pedaal voor maaideklift in en trek de hendel naar achteren om de transportvergrendeling vrij te zetten (Figuur 23).

    5. Breng het maaidek langzaam omlaag tot de hendel contact maakt met de pen.

      g024410

    Antiscalpeerrollen afstellen

    Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de flensmoer, antiscalpeerrol en bout uit de beugel (Figuur 25).

      Note: Houd de bout en de antiscalpeerrol samen bij demontage.

      g024312
    4. Lijn de bout en de antiscalpeerrol uit in de beugelopening die overeenkomt met de dichtstbijzijnde maaihoogtestand (Figuur 25).

    5. Steek de bout in de beugelopening en bevestig de bout en antiscalpeerrol met de flensmoer (Figuur 25).

    Bestuurdersstoel instellen

    U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.

    g027632

    Rijhendels afstellen

    De hoogte instellen

    Note: Stel vervolgens ook de andere rijhendel af.

    De rijhendels kunnen hoger of lager worden gesteld volgens de wensen van de bestuurder (Figuur 27).

    g027252

    Hoek van rijhendels verstellen

    De hoek van de rijhendels kan worden versteld volgens de wensen van de bestuurder.

    1. Verwijder de bovenste bout waarmee de rijhendels is bevestigd aan de schacht van de bedieningsarm.

    2. Draai de onderste bout los totdat u de rijhendels naar voren of naar achteren kunt bewegen. Draai de moeren aan om de rijhendel vast te zetten in de nieuwe stand.

    3. Stel vervolgens ook de andere rijhendel af.

    Machine met de hand duwen

    Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen kan schade aan de machine veroorzaken.

    De machine duwen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de neutrale vergrendelstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat. Zorg ervoor dat de parkeerrem is uitgeschakeld.

    3. Voer deze procedure uit aan beide zijden van de machine Figuur 28.

      g027642

    Gebruik van de machine

    Zet de omloophendel in de bedrijfsstand (Figuur 28) om de wielmotoren in te schakelen.

    De maaier van 48" omschakelen naar zijafvoer

    Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met deze machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

    Plaats de bevestigingen in dezelfde openingen als waar deze oorspronkelijk uit verwijderd zijn. Hierdoor voorkomt u dat er openingen niet afgedekt zijn terwijl het maaidek wordt bediend.

    Gevaar

    Door niet-afgedekte openingen in de maaimachine kunnen voorwerpen worden uitgeworpen. Uitgeworpen voorwerpen kunnen letsel veroorzaken.

    • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de machine zijn afgedicht met bouten en moeren.

    • Monteer de bouten en moeren in de montageopeningen als het schot is verwijderd.

    Mulchplaat verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Beweeg de rijhendels naar buiten in de vergrendelde neutraalstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder het maaidek zoals beschreven in Maaidek verwijderen in het gedeelte Onderhoud.

    4. Draai de maaimachine ondersteboven.

    5. Verwijder de aanwezige maaimessen die op uw maaidek zijn bevestigd. Raadpleeg Maaimessen verwijderen in het gedeelte Onderhoud voor meer informatie.

    6. Verwijder de twee borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de linkerplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en links ervan (Figuur 29). Verwijder de slotbout en borgmoer van de zijwand van het maaidek waarmee de linkerplaat bevestigd is aan het maaidek.

      g012841
    7. Verwijder het linkerschot van het maaidek zoals getoond in Figuur 29.

    8. Verwijder de slotbout (5/16" x ¾") en borgmoer (5/16") aan de achterwand van het maaidek waarmee de plaat aan het maaidek bevestigd is (Figuur 30).

      g012806
    9. Bij de voorste rand van de zijuitworp-opening bevindt zich een beschermplaat. Verwijder het bevestigingsmateriaal waarmee de beschermplaat en het rechterschot aan het maaidek zijn bevestigd zoals wordt getoond in Figuur 30. Verwijder de beschermplaat en bewaar het bevestigingsmateriaal.

    10. Verwijder de twee borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de rechterplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en rechts ervan (Figuur 31). Verwijder het rechterschot van het maaidek.

      g012805
    11. Zoek de keerplaat in de losse onderdelen. Verwijder het bevestigingsmateriaal uit de achterste openingen van de geleiderplaat. Plaats het schot bij de zijafvoeropening op het maaidek (Figuur 32).

      g012800
    12. Gebruik het verwijderde bevestigingsmateriaal om de keerplaat aan het maaidek te bevestigen.

    13. Monteer de maaimessen op het maaidek. Raadpleeg Maaimessen monteren in het gedeelte Onderhoud voor meer informatie.

    14. Monteer het maaidek zoals beschreven in Maaidek monteren in het gedeelte Onderhoud.

    De maaier van 137 cm omschakelen naar zijafvoer

    Plaats de bevestigingen in dezelfde openingen als waar deze oorspronkelijk uit verwijderd zijn. Hierdoor voorkomt u dat er openingen niet afgedekt zijn terwijl het maaidek wordt bediend.

    Gevaar

    Door niet-afgedekte openingen in de maaimachine kunnen voorwerpen worden uitgeworpen. Uitgeworpen voorwerpen kunnen letsel veroorzaken.

    • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de machine zijn afgedicht met bouten en moeren.

    • Monteer de bouten en moeren in de montageopeningen als het schot is verwijderd.

    Mulchplaat verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Beweeg de rijhendels naar buiten in de vergrendelde neutraalstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder het maaidek zoals beschreven in Maaidek verwijderen in het gedeelte Onderhoud.

    4. Draai de maaimachine ondersteboven.

    5. Verwijder de aanwezige maaimessen die op uw maaidek zijn bevestigd. Raadpleeg Maaimessen verwijderen in het gedeelte Onderhoud voor meer informatie.

    6. Verwijder de drie borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de linkerplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden, links ervan en uiterst links (Figuur 33). Verwijder de slotbout en borgmoer van de zijwand van het maaidek waarmee de linkerplaat bevestigd is aan het maaidek.

      g011149
    7. Verwijder het linkerschot van het maaidek zoals getoond in Figuur 33.

    8. Zoek de twee bouten in de losse onderdelen en gebruik de bestaande borgmoeren. Monteer de bevestigingen in de openingen zoals getoond in Figuur 33 om rondvliegende voorwerpen te voorkomen. Monteer de bout naar boven wijzend door de onderkant van het maaidek en gebruik een bestaande borgmoer om langs de bovenkant te borgen.

      Waarschuwing

      Het maaidek kan voorwerpen uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen.

      • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de maaikast zijn afgedicht met bouten en moeren.

      • Zorg ervoor dat er bouten en moeren zijn gemonteerd in de montageopeningen als de mulchplaat is verwijderd.

    9. Verwijder de slotbout (5/16" x ¾") en borgmoer (5/16") aan de achterwand van het maaidek waarmee de plaat aan het maaidek bevestigd is (Figuur 34).

      g010712
    10. Bij de voorste rand van de zijuitworp-opening bevindt zich een beschermplaat. Verwijder het bevestigingsmateriaal waarmee de beschermplaat en het rechterschot aan het maaidek zijn bevestigd zoals wordt getoond in Figuur 34. Verwijder de beschermplaat en bewaar het bevestigingsmateriaal.

    11. Verwijder de twee borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de rechterplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en rechts ervan (Figuur 35).

    12. Verwijder de slotbout en borgmoer waarmee de rechterplaat aan de bovenkant van het maaidek is bevestigd. Verwijder het rechterschot van het maaidek (Figuur 35).

      g010704
    13. Plaats het eerder verwijderde bevestigingsmateriaal terug in de voorste openingen van de geleiderplaat en de voorste opening in het maaidek (Figuur 34).

    14. Zoek de keerplaat in de losse onderdelen. Verwijder het bevestigingsmateriaal uit de achterste openingen van de geleiderplaat. Plaats het schot bij de zijafvoeropening op het maaidek (Figuur 36).

      g010703
    15. Gebruik het verwijderde bevestigingsmateriaal om de keerplaat aan het maaidek te bevestigen.

    16. Monteer de maaimessen op het maaidek. Raadpleeg Maaimessen monteren in het gedeelte Onderhoud voor meer informatie.

    17. Monteer het maaidek zoals beschreven in Maaidek monteren in het gedeelte Onderhoud.

    Zijafvoer gebruiken

    Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.

    Gevaar

    Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer of de grasvanger niet op de juiste plaats zijn gemonteerd, is er gevaar voor contact met de messen of uitgeworpen voorwerpen voor uzelf en anderen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

    • Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider moet direct worden vervangen.

    • Steek nooit handen of voeten onder het maaidek.

    • Probeer nooit het afvoersysteem of de maaimessen te reinigen zonder eerst de aftakas uit te schakelen, het contactsleuteltje naar Uit te draaien en het sleuteltje te verwijderen.

    • Controleer of de grasgeleider omlaag staat.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    Waarschuwing

    Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding "Langzaam rijdend voertuig", is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    De machine transporteren:

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

    3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

    4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de rem in werking en sluit de brandstofklep.

    5. Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper (Figuur 37).

      g027708

    De machine laden

    Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die breder is dan de machine. Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af (Figuur 38).

    g028043

    Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke hellingbanen voor elke zijde van de machine.

    Zorg dat de hellingbaan zo lang is dat de hellingshoek niet groter is dan 15 graden (Figuur 39). Op een vlakke ondergrond moet u dus een hellingbaan gebruiken die minstens vier keer (4 x) zo lang is als de afstand van de aanhangwagen of laadbak tot de grond. Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van de maaier blijven haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achterover kantelt of dat u de controle verliest. Als u de machine inlaadt op of in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk.

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine gebruikt op een oprijplaat.

    • Controleer of de rolbeugel omhoog staat en gebruik de veiligheidsgordel terwijl de machine wordt geladen of uitgeladen. Zorg ervoor dat de rolbeugel het dak van een gesloten aanhanger niet raakt.

    • Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zorg ervoor dat de hellingbaan minstens vier keer (4 x) zo lang is als de afstand van de aanhangwagen of de laadbak tot de grond. Hierdoor is de hoek die de hellingbaan maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

    • Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af.

    • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

    g027996

    Tips voor bediening en gebruik

    Snel-stand gashendel

    Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.

    Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

    Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in de grasmat volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15,24 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

    1/3 van de lengte van het gras afmaaien

    Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

    Maairichting

    Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Maai met de juiste regelmaat

    Normaal gesproken moet u om de vier dagen maaien. Houd er echter rekening mee dat gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaistand. Maai twee dagen later op een lagere maaistand.

    Maaisnelheid

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Gras niet te kort afmaaien

    Als de maaibreedte van het maaidek groter is dan die van het maaidek dat u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.

    Lang gras

    Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.

    Stoppen tijdens het maaien

    Als u de machine tijden het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op het gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

    Onderkant van het maaidek schoonhouden

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Onderhoud maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel TORO-mes.

    Onderhoud

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Hydraulisch filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Veiligheidssysteem controleren.
  • Controleer het motoroliepeil.
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • De maaimessen controleren.
  • Controleer de grasgeleider op schade
  • Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle smeerpunten smeren.
  • Bandenspanning controleren.
  • Het koelvloeistofpeil in de expansietank controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Onderhoud van het papierelement (vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Vervang de motorolie (vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer de bougie(s).
  • Brandstoffilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement (vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden)
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Hydraulisch filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
  • Maandelijks
  • Controleer of de accu opgeladen is.
  • Jaarlijks of vóór stalling
  • Werk beschadigde oppervlakken bij.
  • Controleer alle bovenstaande onderhoudsprocedures voordat u de machine opslaat.
  • Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie.

    decal115-9630

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De stoel omhoog zetten

    Zorg ervoor dat de rijhendels in de neutrale vergrendelstand staan. Kantel de stoel naar voren.

    Om bij de volgende onderdelen te kunnen komen, hoeft u enkel de stoel omhoog te zetten.

    • Instructiesticker voor controle en onderhoud

    • Zekeringen

    • Accu en kabels

    De afdekking van het maaidek losmaken

    Maak de 2 onderste bouten van de afdekking los om toegang te verkrijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 41).

    g027673

    Smering

    De lagers smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle smeerpunten smeren.
  • Type vet: nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de neutrale vergrendelstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Reinig de smeernippels (Figuur 42 en Figuur 40) met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippels afkrabben.

      g009949
    4. Zet telkens een smeerpistool op een nippel (Figuur 40 en Figuur 42). Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten komt.

    5. Overtollig vet wegvegen.

    Onderhoud motor

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Onderhoud van het luchtfilter

    Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Het element verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels in de neutrale vergrendelstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt. Til het deksel op en verwijder de slangklem waarmee het luchtfilter aan de motor bevestigd is (Figuur 43).

    4. Draai de slangklem los en verwijder het papierelement (Figuur 43).

      g015155

    Het element reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Onderhoud van het papierelement (vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement (vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen.

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de afdichting.

      Important: Het papierfilter nooit reinigen met perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd.

    Motorolie verversen

    Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Carterinhoud: 1,8 liter; wanneer het oliefilter wordt verwijderd: 2,1 liter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g010686

    Note: Het gebruik van multigrade-olie (5W-20, 10W-30 of 10W-40) zal leiden tot een hoger olieverbruik. Controleer vaker het oliepeil als u multigrade-olie gebruikt.

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het motoroliepeil.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Important: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Laat de motor nooit lopen als de olie lager staat dan de onderste markering, omdat de motor daardoor beschadigd kan raken.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Controleer of de motor is afgezet, horizontaal staat en is afgekoeld zodat de olie tijd heeft om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert.

    4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat (Figuur 45).

      g027475

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Vervang de motorolie (vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    1. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.

    2. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat (Figuur 46).

      g027539
    4. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 47).

      g027660

    Motoroliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Oliefilter vervangen.(vaker in stoffige, vuile omstandigheden)
  • Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    1. Tap de motorolie af; zie Motorolie verversen.

    2. Vervang het motoroliefilter (Figuur 48).

      g027477

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai nog 3/4 slag extra vast.

    3. Vul het carter met het juiste type verse olie; zie Motorolie verversen.

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de bougie(s).
  • Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien nodig nieuwe bougies.

    Type: NGK BPR4ES of een equivalent type)

    Elektrodenafstand:0,76 mm

    Bougie verwijderen

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027478

      Note: Door de diepe uitsparing rond de bougie is doorblazen met perslucht gewoonlijk de meest effectieve manier om de holte te reinigen. De bougie is heel goed bereikbaar als de ventilatorbehuizing wordt verwijderd voor reinigingswerkzaamheden.

    Bougie controleren

    Important: Bougies nooit schoonmaken. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,76 mm.

    g027479

    Bougie monteren

    Draai de bougie(s) vast met een torsie van 22 N·m.

    g027661

    Het koelsysteem reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtinlaatrooster reinigen.
  • Verwijder voor elk gebruik gras en vuil van het luchtinlaatrooster.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder het luchtinlaatrooster, het luchtfilterdeksel en de ventilatorbehuizing.

    4. Verwijder vuil en gras van de onderdelen.

    5. Plaats het luchtinlaatrooster, het luchtfilterdeksel en de ventilatorbehuizing terug.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      g027590g027518

    Onderhoud elektrisch systeem

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Maandelijks
  • Controleer of de accu opgeladen is.
  • Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.

    U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd eerst de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de vleugelmoeren waarmee de accuklem is bevestigd (Figuur 53).

      g027672
    4. Verwijder de klem (Figuur 53).

    5. Koppel eerst de minkabel (zwart) los van de minpool (-) op de accu (Figuur 53).

    6. Schuif het rode stofkapje van de (rode) pluspool van de accu en verwijder de (rode) pluskabel (+) (Figuur 53).

    7. Verwijder de accu.

    Accu monteren

    1. Plaats de accu in de bak met de accupolen van de brandstoftank af (Figuur 53).

    2. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu.

    3. Bevestig vervolgens de minkabel aan de minpool (-) van de accu.

    4. Bevestig de kabels met 2 bouten, 2 ringen en 2 borgmoeren (Figuur 53).

    5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.

    6. Bevestig de klem en zet deze vast met de vleugelmoer (Figuur 53).

    Accu opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is. Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 °C.

    1. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 10 A.

    2. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 54).

    3. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie Accu monteren.

      g000960

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    Note: De zekeringen bevinden zich op de rechterconsole naast de stoel (Figuur 55).

    Zekeringen:

    • Hoofdleiding 30 A, steekzekering

    • Motor 20 A, steekzekering

    1. Om de hoofdzekering te vervangen, neemt u de zekering vast en trekt u deze in een rechte beweging weg van de zekeringhouder.

      g024411

      Important: Zorg ervoor dat de nieuwe zekeringen hetzelfde type en ampère hebben als de zekeringen die u verwijderd hebt.

    2. Om de motorzekering te vervangen, verwijdert u het bedieningspaneel van het plastic scherm.

      g024412
    3. Neem de motorzekering vast en trek deze in een rechte beweging weg van de zekeringhouder (Figuur 56).

    4. Breng een nieuwe zekering aan in de sleuf van de zekeringhouder (Figuur 55).

    5. Druk de zekering goed aan in de zekeringhouder (Figuur 55).

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 57). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Kijk naar de aanbevolen maximale druk van de bandenfabrikant op de zijkant van de banden van de zwenkwielen.

    Pomp de banden van de achteraandrijfwielen op tot 0,9 bar.

    g000554

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Specificaties van het hydraulische systeem

    Type olie: Toro HYPR-OIL® 500 of 20 W-50 motorolie.

    Capaciteit van het systeem: ongeveer 4,495 liter als het filter vervangen wordt.

    Important: Gebruik de voorgeschreven vloeistof of een gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    Peil van hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het koelvloeistofpeil in de expansietank controleren.
  • Controleer de expansietank en vul indien nodig bij met olie tot de VOL KOUD streep.

    g010253

    Hydraulische vloeistof verversen en filter vervangen

    Het filter vervangen en de olie verversen moet op hetzelfde moment gebeuren. De olie niet hergebruiken. Zodra het nieuwe filter is geplaatst en de olie is toegevoegd moet het systeem worden ontlucht.

    Het ontluchtingsproces moet worden herhaald tot de olie tot de VOL KOUD-streep in de tank reikt. Als deze procedure niet goed wordt uitgevoerd, kan dit leiden tot onherstelbare schade aan het transaxlesysteem.

    Filters uit het hydraulische systeem verwijderen

    Important: Als het hydraulische oliefilter vervangen wordt, zal alle hydraulische olie uit de assen lopen. Gebruik een opvangbak met een inhoud van minstens 4,495 liter.

    1. Zet de motor af, wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de motor afkoelen. Verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.

    2. Locatie van het filter en de beschermingen op elk transaxle-aandrijfsysteem (Figuur 59). Verwijder de drie schroeven waarmee de filterbeschermingen zijn bevestigd.

      g010254
    3. Maak de omgeving van de filters zorgvuldig schoon. Het is belangrijk dat er geen rommel of verontreinigingen n het hydraulische systeem terechtkomen.

    4. Plaats een opvangbak onder het filter om de olie op te vangen die wegloopt zodra het filter en de ontluchtingspluggen worden verwijderd.

    5. Verwijder de ontluchtingsplug op elke transmissie

    6. Schroef het filter los om deze te verwijderen laat de olie uit het aandrijfsysteem lopen.

    Herhaal deze procedure voor beide filters.

    Hydraulische filter monteren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Hydraulisch filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Hydraulisch filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen.
  • g027477
    1. Breng een dun laagje olie aan op de rubberen pakking van elk filter.

    2. Draai het filter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk en zet het filter vervolgens nog een extra 3/4 toto volledige slag vast. Herhaal dit bij het andere filter

    3. Monteer de filterbescherming terug op de plaats waar deze eerder verwijderd is. Gebruik de drie schroeven om de filterbescherming te monteren.

    4. Controleer of de ventilatiepluggen zijn verwijderd voordat u olie gaat bijvullen.

    5. Giet langzaam de gespecificeerde olie in de expansietank totdat er olie uit een van de openingen voor de ontluchtingspluggen komt. Stop met olie bijgieten en monteer deze ontluchtingsplug. Draai de plug vast met een torsie van 20,3 N·m.

    6. Ga verder met het vullen van de expansietank tot er olie uit de andere ontluchtingsplug van de tweede transmissie komt. Stop met olie bijgieten en monteer deze ontluchtingsplug. Draai de plug vast met een torsie van 20,3 N·m.

    7. Ga verder met het vullen van de expansietank tot de olie de markering FULL COLD bereikt in de expansietank. Ga verder met het gedeelte Hydraulisch systeem ontluchten.

      Important: Als u de procedure Hydraulisch systeem ontluchten niet uitvoert nadat de filters zijn vervangen en de olie is ververst, kan dit leiden tot onherstelbare schade aan het transaxlesysteem.

    Hydraulisch systeem ontluchten

    1. Breng de achterkant van de machine omhoog en plaats deze op assteunen (of zorg voor een gelijkwaardige ondersteuning) totdat de aandrijfwielen vrij kunnen ronddraaien.

      g010333
    2. Neem plaats in de gebruikerspositie Start de motor en zet de gashendel vooruit op halfgas. Schakel de parkeerrem uit.

      1. Zet de omloophendels in de stand om de machine te duwen, raadpleeg het gedeelte Machine met de hand duwen in de gebruiksaanwijzing. Zet de omloopkleppen open en laat de motor lopen, beweeg de rijhendels langzaam (5 of 6 keer) naar voren en naar achteren.

      2. Zet de omloophendels in de stand om de machine te bedienen. Zet de omloopklep dicht en laat de motor lopen; beweeg de rijhendels langzaam (5 of 6 keer) naar voren en naar achteren.

      3. Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil in de expansietank. Blijf bijvullen met de gespecificeerde vloeistof totdat het peil de VOL KOUD-streep op de expansietank bereikt.

    3. Herhaal stap 2 totdat alle lucht uit het systeem is verwijderd.

      Als de transaxle zonder abnormale geluiden werkt en bij een normaal toerental soepel naar voren en naar achteren kan bewegen, zit er geen lucht meer in de transaxle.

    4. Controleer voor de laatste keer het oliepeil in de expansietank. Indien nodig bijvullen met de gespecificeerde vloeistof totdat het peil de VOL KOUD-streep op de expansietank bereikt.

    Onderhoud van het maaidek

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.

    Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel TORO-mes. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Waarschuwing

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. Draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De maaimessen controleren.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 62). Als de snijranden niet scherp zijn of inkepingen vertonen, moet u de messen verwijderen en deze slijpen. Zie Maaimessen slijpen.

    2. Controleer de messen, met name het gebogen deel (Figuur 62). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert (Figuur 62), moet u het mes direct vervangen.

      g006530

    Controle op kromme messen

    Note: De machine moet op een egaal oppervlak staan voor de volgende procedure.

    1. Breng het maaidek omhoog naar de hoogste maaihoogtestand; ook wel de 'transportstand' genoemd.

    2. Draag dikke handschoenen of andere adequate handbescherming en draai langzaam het te meten mes in een stand die effectieve meting mogelijk maakt van de afstand tussen de maairand en het egale oppervlak waarop de machine staat.

      g014972
    3. Meet vanaf het uiteinde van het mes tot het platte oppervlak hier.

      g014973
    4. Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de maairand aan de andere kant nu in dezelfde stand staat.

      g014974
    5. Meet vanaf het uiteinde van het mes tot het platte oppervlak hier. De speling mag niet meer dan 3 mm bedragen.

      g014973

      Waarschuwing

      Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.

      • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.

      • Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes.

      1. Als het verschil tussen A en B groter is dan 3 mm, vervang dan het mes door een nieuw mes. Zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.

        Note: Als een gebogen mes is vervangen door een nieuw mes en de afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan is het mogelijk dat de messpoel gebogen is. Neem contact op met een erkende Toro-dealer voor service.

      2. Ga als het verschil binnen de grenzen ligt door met het volgende mes.

    Herhaal deze procedure op elk mes.

    Maaimessen verwijderen

    Een mes moet worden vervangen als u een vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 67).

    g010341

    De maaimessen slijpen

    Waarschuwing

    Als het mes wordt geslepen, kunnen delen van het mes worden weggeslingerd en ernstig letsel veroorzaken.

    Draag goede oogbescherming als u een mes slijpt.

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 68). Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000276
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 69). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 67). Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

      g000277

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 67).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de veerschijf en de mesbout. De conus van de veerschijf moet worden gemonteerd op de boutkop (Figuur 67). Draai de mesbout vast met een torsie van 135–150 N·m.

    Maaidek horizontaal stellen

    Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u de maaier installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.

    Het maaidek moet op gebogen messen worden gecontroleerd voorafgaand aan het horizontaal brengen; eventuele gebogen messen moeten worden verwijderd en vervangen. Zie de procedure Controleren op gebogen messen voordat u verdergaat.

    Het maaidek moet eerst aan beide zijden horizontaal staan en daarna kan de helling van voor naar achteren worden ingesteld.

    Eisen:

    • De machine moet op een egaal vlak staan.

    • Alle vier de banden moeten goed worden opgepompt. Zie Controleren van de banddruk in het onderdeel Aandrijfsysteemonderhoud

    Horizontale stand maaidek controleren

    De maaimessen moeten in dwarsrichting horizontaal staan. Controleer de horizontale stand van het maaidek telkens wanneer u het maaidek monteert of wanneer het maairesultaat onregelmatig is.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Beweeg de rijhendels naar buiten in de vergrendelde neutraalstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje, stel de parkeerrem in werking en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai het maaimes voorzichtig in dwarsrichting horizontaal.

    4. Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figuur 70). Als beide afstanden groter zijn dan 5 mm, moeten deze worden bijgesteld; ga verder met de procedure voor het horizontaal stellen.

      g007202

    Schuinstand van het maaidek (lengterichting) controleren

    Controleer de schuinstand van het maaidek telkens wanneer u dit monteert. Als de voorkant van het maaidek meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als volgt in:

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Beweeg de rijhendels naar buiten in de neutraalstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Draai de messen voorzichtig rond, totdat zij in de lengterichting wijzen (Figuur 71).

    4. Meet de afstand tussen de rand van zowel het voorste mes als de rand van het achterste mes tot het horizontale oppervlak (Figuur 71). Als de rand van het voorste mes niet 1,6–7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u verder gaan met de procedure Maaidek horizontaal stellen.

      g007199

    Maaidek horizontaal stellen

    1. Hiervoor moet u de antiscalpeerrollen in de bovenste openingen zetten of ze geheel verwijderen; zie Antiscalpeerrollen afstellen.

    2. Zet de maaihoogtehendel in de stand van 76 mm; zie Maaihoogte instellen.

    3. Plaats twee blokjes met een dikte van 6,66 cm onder elke kant van de voorste rand van het maaidek, maar niet onder de beugels van de antiscalpeerrollen (Figuur 72).

    4. Plaats twee blokjes met een dikte van 7,3 cm onder de achterste rand van de maaikast; één blokje aan elke kant van het maaidek (Figuur 72).

      g024428
    5. Draai de stelbouten in de vier hoeken los, zodat het maaidek stevig op alle vier blokjes rust (Figuur 73).

      g024313
    6. Zorg ervoor dat de vier kettingen gespannen zijn (Figuur 73).

    7. Draai de vier stelbouten vast (Figuur 73).

    8. Controleer of de blokjes goed onder de maaikast passen. Controleer of alle bouten vast zitten

    9. Controleer of het maaidek horizontaal staat door zowel de horizontaalstand als de schuinstand van het maaidek te controleren. Herhaal indien nodig de procedure voor het horizontaal stellen.

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Riemen controleren. Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    Aandrijfriem van maaidek vervangen

    Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    4. Draai de twee onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    5. Voor elke riemkap draait u de twee bouten los maar verwijder deze niet. Schuif de kap tot deze loskomt van de bouten. Til de kap op en naar buiten om te verwijderen.

    6. Verwijder het vloerdeel om bij de spanpoelie te kunnen; raadpleeg Vloerdeel verwijderen in Vooronderhoud.

    7. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771) en verwijder de spanpoelieveer van de maaidekstang om de spanning op de spanpoelie te verwijderen (Figuur 74).

      g009806
    8. Zet het maaidek in de laagste maaistand. Plaats de maaihoogtepen in de vergrendelstand voor de laagste maaistand.

    9. Verwijder de riem van het maaidek van de riemgeleiders en verwijder de aanwezige riem.

    10. Bevestig de nieuwe riem rond de poelies van het maaidek en de koppelingspoelie onder de motor (Figuur 74).

      Waarschuwing

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.

    11. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771) en plaats de spanpoelieveer terug op de maaidekstang om spanning op de spanpoelie en riem te zetten (Figuur 74).

    12. Controleer of de riem zich goed op alle poelies bevindt.

    13. Om de riemkappen te monteren, plaatst u de lipjes van de kap in de daartoe bestemde openingen van de maaidekbeugel. Zorg dat ze vastzitten. Draai de kap naar het maaidek en schuif de gleuven onder de losse bouten tot ze vastzitten. Draai de bouten vast om de kap aan het maaidek te bevestigen.

    14. Draai de twee onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek (De afdekking van het maaidek losmaken).

    Maaidek verwijderen

    Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. Beweeg de rijhendels naar buiten in de neutraalstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    Zet het maaidek in de laagste maaistand. Selecteer een van de volgende procedures afhankelijk van de afmeting van het geplaatste maaidek om de verwijdering te voltooien.

    Het maaidek klaarmaken voor demontage

    1. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    2. Draai de twee onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    3. Verwijder de maaierriem van de motorpoelie; raadpleeg Aandrijfriem van maaidek vervangen.

    Maaidek verwijderen

    1. Verwijder de R-pen en de ring waarmee de lange draaipen is bevestigd aan het frame en het maaidek; verwijder de verbindingsstang (Figuur 75).

      g024314
    2. Til het maaidek op om de spanning van het maaidek te halen.

    3. Verwijder de kettingen van de haken op de hefarmen van het maaidek (Figuur 76).

      g024313
    4. Breng de maaihoogte omhoog in de transportstand.

    5. Verwijder de riem van de koppelingspoelie van de motor.

    6. Schuif het maaidek weg van onder de machine.

      Note: Bewaar alle onderdelen voor latere montage.

    Het maaidek monteren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Beweeg de rijhendels naar buiten in de vergrendelde neutraalstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje, stel de parkeerrem in werking en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Schuif het maaidek onder de machine.

    4. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    5. Plaats de maaihoogtepen in de vergrendelstand voor de laagste maaistand.

    6. Til de achterzijde van het maaidek op en bevestig de kettingen aan de achterste hefarmen (Figuur 76).

    7. Bevestig de voorste kettingen aan de voorste hefarmen (Figuur 76).

    8. Monteer de lange verbindingsstang door de framehanger en het maaidek.

    9. Bevestig de draaipen met de R-pennen en de ringen die u eerder verwijderd hebt (Figuur 75).

    10. Monteer de maaierriem op de motorpoelie; raadpleeg stap Aandrijfriem van maaidek vervangen.

    11. Draai de twee onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek (Figuur 41).

    Grasgeleider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de grasgeleider op schade
  • Waarschuwing

    Als een uitwerpopening niet is afgesloten, kan het maaidek voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.

    Gebruik de maaimachine nooit zonder mulchplaat, grasgeleider of grasvanger.

    Controleer vóór elk gebruik de grasgeleider op schade. Vervang vóór gebruik beschadigde filterelementen.

    1. Verwijder de borgpen uit het uiteinde van de stang (Figuur 77).

    2. Koppel de veer los van de inkeping in de geleiderbeugel en schuif de stang uit de gelaste maaidekbeugels, veer en grasgeleider (Figuur 77). Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

      g028042
    3. Plaats de nieuwe grasgeleider met de beugeluiteinden tussen de gelaste beugel op het maaidek zoals getoond in Figuur 77.

    4. Plaats de veer op het rechte uiteinde van de stang. Plaats de veer zo op de stang dat het korte uiteinde met de veer onder de stang voor de bocht uitkomt en over de stang gaat als deze terugkomt uit de bocht.

    5. Breng het uiteinde van de veer met de lus omhoog en bevestig in de inkeping op de beugel van de geleider (Figuur 78).

      g024316
    6. Bevestig de stand en veer door deze zo te buigen dat het korte uiteinde van de stand achter de voorste beugel op het maaidek kan worden geplaatst (Figuur 78).

      Important: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.

    7. Monteer de borgpen in het uiteinde van de stang (Figuur 77).

    Reiniging

    Onderkant van maaimachine wassen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na elk gebruik
  • Maaikast reinigen.
  • Nadat u de maaimachine heeft gebruikt, moet u de onderkant van de machine telkens wassen om te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter verstrooid.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de rijhendels naar buiten in de neutrale vergrendelstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open (Figuur 79).

      Note: Smeer vaseline op de O-ring van de wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te bevestigen en de O-ring te beschermen.

      g010344
    4. Zet het maaidek in de laagste maaistand.

    5. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor. Schakel de aftakas in en laat de machine één tot drie minuten lopen.

    6. Schakel de aftakas uit, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    7. Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van de wasaansluiting.

      Note: Als de maaimachine na één wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.

    8. Laat de motor opnieuw één à drie minuten lopen om het overtollig water te verwijderen.

      Waarschuwing

      Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

      • Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt.

      • Steek nooit uw handen of voeten onder de machine of door openingen in de machine.

    Afvalverwijdering

    Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Reinigen en opslaan

    1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje naar de stand Uit. Verwijder het sleuteltje.

    2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.

    3. Controleer de werking van de parkeerrem; zie Parkeerrem gebruiken.

    4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    5. Smeer de machine; zie Smering.

    6. Ververs de olie in het carter; zie Motorolie verversen.

    7. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    8. Vervang het hydraulische filter; zie Hydraulische vloeistof verversen en filter vervangen.

    9. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    10. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

      Note: Laat de machine lopen met de aftakas ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.

    11. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.

    12. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, wacht totdat deze is afgekoeld en laat de benzine uit de tank lopen.

      4. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.

    13. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    14. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    15. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar dit buiten bereik van kinderen of onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    Startmotor draait niet.
    1. De aftakasschakelaar is ingeschakeld.
    2. Parkeerrem niet in werking gesteld.
    3. Aandrijfhendels bevinden zich niet in de vergrendelde neutraalstand.
    4. Bestuurder zit niet op de stoel.
    5. Accu is leeg.
    6. Elektrische aansluitingen gecorrodeerd of los.
    7. Zekering doorgebrand.
    8. Relais of schakelaar defect.
    1. Schakel de aftakasschakelaar uit.
    2. De parkeerrem in werking stellen.
    3. Controleer of de aandrijfhendels zich in de vergrendelde neutraalstand bevinden.
    4. Plaats nemen op de bestuurdersstoel.
    5. Accu opladen.
    6. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    7. Zekering vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Motor start niet, start moeilijk of blijft niet lopen.
    1. Brandstoftank leeg.
    2. De brandstofafsluitklep is gesloten.
    3. Oliepeil in carter te laag.
    4. De gashendel en choke bevinden zich niet in de juiste stand.
    5. Vuil in brandstoffilter.
    6. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    7. Luchtfilter vuil.
    8. De stoelschakelaar werkt niet goed.
    9. De elektrische verbindingen zijn gecorrodeerd, zitten los of zijn defect.
    10. Relais of schakelaar defect.
    11. Defecte bougie
    12. Bougiekabel niet aangesloten.
    1. Vul de brandstoftank.
    2. Open de brandstofafsluitklep.
    3. Het carter met olie vullen.
    4. Zorg ervoor dat de gashendel midden tussen de stand Langzaam en Snel staat en dat de choke is ingeschakeld bij een koude motor en uitgeschakeld bij een warme motor.
    5. Brandstoffilter vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    8. Controleer de indicator voor de stoelschakelaar. Vervang indien nodig de stoel.
    9. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken. Reinig de aansluitpolen grondig met een speciaal reinigingsmiddel, breng speciaal smeermiddel aan en sluit de connectoren weer aan.
    10. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    11. Bougie reinigen, afstellen of vervangen.
    12. Controleer de aansluiting van de bougiekabel.
    Motor levert te weinig vermogen.
    1. Motor overbelast.
    2. Luchtfilter vuil.
    3. Oliepeil in carter te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt.
    5. Ventilatieopening in brandstoftankdop verstopt.
    6. Vuil in brandstoffilter.
    7. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het luchtfilterelement reinigen.
    3. Het carter met olie vullen.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Brandstoftankdop reinigen of vervangen.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Motor raakt oververhit.
    1. Motor overbelast.
    2. Oliepeil in carter te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter met olie vullen.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    De maaimachine trekt naar links of naar rechts (met beide hendels volledig vooruit)
    1. De sporing moet worden afgesteld
    2. De banden van de aandrijfwielen hebben niet de juiste spanning.
    1. Stel de sporing af
    2. Breng de aandrijfbanden op de juiste spanning.
    Machine rijdt niet.
    1. Omloopventiel niet goed gesloten.
    2. Aandrijfriem van de pomp is versleten, los of gebroken.
    3. De aandrijfriem van de pomp is van de poelie af.
    4. De veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    5. Het peil van de hydraulische vloeistof is te laag of de vloeistof is te warm.
    1. Sluit de omloopventielen.
    2. Riem vervangen.
    3. Riem vervangen.
    4. Veer vervangen.
    5. Vul hydraulische vloeistof bij in de hydraulische tank of laat de vloeistof afkoelen.
    Abnormale trillingen.
    1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    2. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los.
    3. Bevestigingsbouten van motor zitten los.
    4. Losse motorpoelie, spanpoelie of mespoelie.
    5. Motorpoelie beschadigd.
    6. Mesas verbogen.
    7. De motorophangplaat zit los of is versleten.
    1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Onregelmatige maaihoogte.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. De onderkant van het maaidek is vuil.
    5. De bandenspanning is niet correct.
    6. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    5. Banden op juiste spanning brengen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. Aandrijfriem van maaidek versleten, los of gebroken.
    2. Aandrijfriem van maaidek is van de poelie af.
    3. De aandrijfriem van de pomp is versleten, los of stuk.
    4. De veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    1. Plaats een nieuwe aandrijfriem.
    2. Bevestig de poelie van het maaidek en controleer de spanpoelie, de arm van de spanpoelie en de veer op de juiste plaats zijn bevestigd en naar behoren werken.
    3. Controleer de riemspanning of plaats een nieuwe riem.
    4. Veer vervangen.

    Schema's

    Elektrisch schema

    g028048