Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze maaitractor met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren of professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de motorfabrikant.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start. Zorg ervoor dat alle gebruikers van dit product weten hoe het te gebruiken en dat ze de waarschuwingen begrijpen.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
In de relevante onderdelen in deze handleiding vindt u bijkomende veiligheidsinformatie.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 4 en Figuur 5).
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 5).
Er bevinden zich symbolen op de urenteller en deze geven met een zwarte driehoek aan dat het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt (Figuur 5).
Als het contactsleuteltje aanvankelijk gedurende een paar seconden naar de stand LOPEN wordt gedraaid, wordt de accuspanning weergegeven in het gebied waar normaal de uren worden weergegeven.
Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer het contact is ingeschakeld en wanneer de lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt (Figuur 5).
De gashendel heeft twee standen: Snel en Langzaam.
De VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND wordt gebruikt met het veiligheidssysteem en wordt gebruikt om de NEUTRAALSTAND te bepalen.
Met deze schakelaar start u de motor van de maaimachine. Hij heeft 3 standen: START, LOPEN en UIT.
Het indicatielampje van de gloeibougie gaat branden als de gloeibougie in werking is (Figuur 5).
Deze schakelaar stelt de gloeibougie in werking. Het lampje van de gloeibougie gaat dan branden. Houd de schakelaar van de gloeibougie 10 seconden ingedrukt voordat u de machine start.
Het temperatuurlampje gaat branden als de motor oververhit raakt (Figuur 5).
Deze machine is voorzien van een akoestisch signaal om de gebruiker te waarschuwen dat deze de motor moet afzetten, omdat er anders schade aan de motor kan ontstaan door oververhitting. Zie Oververhittingssensor.
De brandstofafsluitklep bevindt zich achter de bestuurdersstoel.
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt.
Beweeg de afsluitklep naar links of rechts voor gebruik.
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.
Gebruik de machine niet zonder een werktuig aan de voorkant van de machine.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met benzine om persoonlijk letsel en materiële schade te voorkomen. Brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Vul de machine niet binnen een gebouw bij met brandstof.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.
Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Plaats vaten die u wilt vullen altijd op de grond, uit de buurt van uw voertuig.
Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul dan brandstof bij met een draagbaar vat in plaats van met een vulpistool van een pomp.
Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.
Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.
Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.
Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.
Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.
Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.
De motor loopt op schone verse dieselbrandstof met een octaangetal van minimaal 40. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 30 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen onder -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans van een chemische scheiding van de brandstof als gevolg van lage temperaturen (vorming van was, waardoor de filters verstopt kunnen raken).
Zomerdieselbrandstof gebruiken bij temperaturen boven -7 °C draagt bij aan een langere levensduur van de onderdelen van de pomp.
Important: Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van de motor.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud water.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de motor uit en stel de parkeerrem in werking.
Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis (Figuur 7).
Note: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Important: Laat de machine niet zonder brandstof vallen, want dit kan de machine beschadigen.
De brandstofafsluitklep bevindt zich achter de linkerkant van de stoel.
De machine heeft 2 brandstoftanks. Een tank bevindt zich op de linkerkant en een tank op de rechterkant. Elke tank is aangesloten op de brandstofafsluitklep. Hiervandaan loopt een gemeenschappelijke brandstofslang naar de motor (Figuur 8).
Om de linkerbrandstoftank te gebruiken, moet u de brandstofafsluitklep naar links draaien. Om de rechterbrandstoftank te gebruiken, moet u de brandstofafsluitklep naar rechts draaien (Figuur 8).
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Controleer of het achterste deel van de stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Important: Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Maak de R-pennen los en verwijder de 2 pennen (Figuur 10).
Klap de rolbeugel omlaag (Figuur 9).
Note: De rolbeugel kan in 2 standen omlaag worden geklapt; zie Figuur 9.
Plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 10).
Important: Zorg dat u het achterste gedeelte van de stoel bevestigt met de stoelvergrendeling.
Om de rolbeugel omhoog te klappen, verwijdert u de R-pennen en de 2 pennen (Figuur 10).
Klap de rolbeugel omhoog, plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 10).
Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.
Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.
Als u maait op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de controle over de machine verliest.
Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.
Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.
Gebruik de machine niet in de buurt van water.
Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.
Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen.
De machine gebruiken met een omlaag geklapte rolbeugel kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel als de machine omkantelt.
Houd de rolbeugel altijd in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.
Gebruik beschermende uitrusting voor uw ogen, oren, voeten en hoofd.
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:
de parkeerrem in werking is gesteld;
de messchakelaar (aftakas) is uitgeschakeld;
de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND staan;
Het veiligheidssysteem zorgt er ook voor dat de motor wordt uitgezet wanneer de tractiehendels uit de vergrendelde stand worden gezet als de parkeerrem in werking is gesteld of als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is ingeschakeld.
De urenteller is voorzien van symbolen om de gebruikers op de hoogte te stellen als het veiligheidssysteem in de juiste stand staat. Als het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt, wordt er een driehoekje verlicht in het betreffende hokje.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) IN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) UIT. Beweeg een van beide rijhendels (uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND). Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Herhaal voor de andere rijhendel.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start nu de motor. Laat de motor lopen en zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) in en kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet afslaan.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start nu de motor. Als de motor loopt, centreert u een van beide rijhendels en beweegt u deze (vooruit of achteruit). De motor moet nu stoppen. Herhaal deze procedure bij de andere rijhendel.
Neem plaats op de stoel, schakel de parkeerrem uit, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
De stoel kan naar voren en naar achteren verschoven worden. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 14).
Beweeg de stoel zo ver mogelijk naar achteren.
Note: Dit voorkomt dat de stoel ergens tegen aan komt wanneer u hem omhoog brengt.
Duw de stoelvergrendeling naar achteren om de stoel te ontgrendelen.
Zet de stoel omhoog (Figuur 15).
Note: Hierdoor kunt u bij het deel van de machine onder de stoel komen.
De stoel kan worden versteld zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. Zet de stoel in een stand die voor u het meest comfortabel is.
Om de stoel te verstellen, draait u de knop in een van beide richtingen om de meest comfortabele stand te verkrijgen (Figuur 16).
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Controleer of alle aandrijvingen in de neutraalstand zijn, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt voordat u de motor start.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maaidekken. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires en werktuigen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Draag altijd uw veiligheidsgordel als de rolbeugel omhoog is geklapt.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang een beschadigde rolbeugel. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.
Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. Rijd omhoog en omlaag op hellingen. De toestand van het gras kan van invloed zijn op de stabiliteit van de machine.
Vermijd bochten maken op hellingen. Als u toch een bocht moet maken, doe dit indien mogelijk langzaam en voorzichtig hellingafwaarts.
Maak geen scherpe bochten met de machine. Wees voorzichtig als u de machine achteruitrijdt.
Wees extra voorzichtig als u de machine gebruikt met werktuigen; deze kunnen de stabiliteit van de machine beïnvloeden.
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.
Parkeer nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.
De messchakelaar (aftakas) start en stopt de maaimessen en eventuele bekrachtigde werktuigen.
Note: De messchakelaar (aftakas) inschakelen met half gas of minder zorgt voor overmatige slijtage aan de aandrijfriemen.
De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 21).
Gebruik altijd de stand SNEL als u het maaidek inschakelt met de messchakelaar (aftakas).
Draai het contactsleuteltje naar de stand START (Figuur 22).
Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 15 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.
Note: Mogelijk moet u verschillende keren proberen om de motor te starten als u de motor voor het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal zonder brandstof heeft gezeten.
Draai het contactsleuteltje op STOP om de motor af te zetten.
Important: Start de motor telkens niet langer dan 30 seconden per minuut om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt.
Note: Meerdere startpogingen kunnen nodig zijn als u de motor voor de eerste keer start nadat er helemaal geen brandstof in het brandstofsysteem heeft gezeten.
Gebruik de juiste motorolie voor de starttemperatuur; zie Motoroliepeil controleren/motorolie verversen.
Important: Start de motor telkens niet langer dan 30 seconden per minuut om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt.
Note: Gebruik geen brandstof die nog over is van de zomer. Gebruik uitsluitend verse winterdieselbrandstof.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd is achtergelaten.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.
Important: Zorg ervoor dat u de brandstofafsluitklep sluit voordat u de machine transporteert of stalt omdat er brandstof kan lekken uit de machine. Stel de parkeerrem in werking voordat u de machine transporteert. Zorg ervoor dat u het sleuteltje verwijdert omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp in werking blijft waardoor de accu kan ontladen.
De aandrijfwielen draaien onafhankelijk en worden aangedreven door hydraulische motoren op elke as. U kunt de wielen aan de ene zijde achteruit laten draaien en tegelijk die aan de andere zijde vooruit, waardoor de machine om zijn as draait in plaats van een bocht te maken. Zo is de machine veel wendbaarder, maar het kan wat tijd vergen eer u aangepast bent aan de manier waarop de machine beweegt.
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.
Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.
Note: De motor slaat af als u de tractiehendels beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de NEUTRAALSTAND.
Schakel de parkeerrem uit; zie De handrem uitschakelen.
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.
Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 27).
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.
Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 28).
Om de machine te stoppen, zet u de rijhendels in de NEUTRAALSTAND en dan in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, schakelt u de messchakelaar (aftakas) uit en draait u het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Stel de parkeerrem in werking als u de machine verlaat. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.
Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer of de grasvanger niet op de juiste plaats zijn gemonteerd, kunnen u of anderen in aanraking komen met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider moet direct worden vervangen.
Steek nooit handen of voeten onder het maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de maaimessen te reinigen zonder eerst de messchakelaar (aftakas) UIT te schakelen, het contactsleuteltje op UIT te draaien en dit te verwijderen.
Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
De hendel van het hefmechanisme wordt gebruikt met de maaihoogtehendel voor het maaidek. Hiermee kunt u het maaidek gemakkelijker opheffen.
Zet uw voet op de hendel van het hefmechanisme.
Trap hierop terwijl u de maaihoogtehendel omhoog trekt (Figuur 29).
Stel de maaihoogte in van 38 tot 127 mm in stappen van 6 mm door de gaffelpen in verschillende openingen te plaatsen.
Zet de maaihoogtehendel omhoog in de TRANSPORTSTAND (eveneens de maaihoogtestand van 127 mm) (Figuur 30).
Om de maaihoogte in te stellen, verwijdert u de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 30).
Kies de opening in de maaihoogtebeugel die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek daarin de pen (Figuur 30).
Zet de maaihoogtehendel in de gewenste stand.
Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het de aanbeveling de hoogte van de antiscalpeerrollen in te stellen.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, moet u de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout verwijderen om de rollen in te stellen (Figuur 31, Figuur 32 en Figuur 33).
Note: De 2 middelste rollen hebben geen afstandsstuk (Figuur 32).
Kies een opening en let er hierbij op dat de antiscalpeerrol is geplaatst bij de dichtstbijzijnde, door u gewenste corresponderende maaihoogte.
Monteer de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout. Draai de bouten vast met een torsie van 54 tot 61 N·m (Figuur 31,Figuur 32 en Figuur 33).
Stel vervolgens ook de andere antiscalpeerrollen in.
Deze procedure is alleen van toepassing op machines met afvoerplaatvergrendeling. Bepaalde modellen zijn voorzien van bouten en moeren in plaats van deze vergrendelnokken en kunnen op dezelfde wijze worden aangepast.
U kunt de afvoer van de maaimachine aanpassen aan verschillende maaiomstandigheden. Zorg ervoor dat u de sluitnokken en de plaat zodanig plaatst dat u het beste maairesultaat verkrijgt.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Om de sluitnokken te verstellen, draait u de hendel omhoog om ze los te maken (Figuur 34).
Plaats de plaat en de sluitnokken op zodanige wijze in de sleuven dat de machine de gewenste afvoer heeft.
Draai de hendel terug om de plaat en de sluitnokken vast te zetten (Figuur 34).
Als de sluitnokken de plaat niet goed vergrendelen of te strak zijn, draait u de hendel los en draait u de sluitnok.
Note: Draai aan de sluitnok totdat u de gewenste sluitdruk hebt verkregen.
De volgende figuren zijn uitsluitend bedoeld als aanbeveling voor gebruik. De instelling is afhankelijk van de grassoort, het vochtgehalte en de hoogte van het gras.
Note: Als het motorvermogen afneemt en de rijsnelheid van de maaimachine hetzelfde blijft, opent u de plaat.
Dit is de volledig achterwaartse stand. Deze stand wordt aanbevolen in de volgende gevallen:
Maaiomstandigheden met kort, licht gras
Droge omstandigheden
Kleiner maaisel
Werpt maaisel verder weg van de maaimachine
Zet de plaat in deze stand als u het maaisel opvangt. Altijd uitlijnen met de opening van de blazer.
Dit is de volledig open stand. Deze stand wordt aanbevolen in de volgende gevallen:
Maaiomstandigheden met hoog, dicht gras
Natte omstandigheden
Vermindert het energieverbruik van de motor
Maakt hogere rijsnelheid mogelijk in zware omstandigheden
Deze machine is voorzien van een sensor die de maaier uitschakelt als de motor oververhit raakt. Als de motor oververhit raakt, wordt het maaidek uitgeschakeld, er klinkt een waarschuwingssignaal en er wordt een lampje ingeschakeld.
Als het maaidek automatisch wordt uitgeschakeld vanwege oververhitting, kunt u de machine nog wel naar een veilig gebied rijden en op een vrachtwagen of aanhanger laden.
Als de machine oververhit raakt, controleer dan of het gebied rond de motor en radiateur vrij is van vuil. Zet de motor uit en laat hem afkoelen voordat u het maaidek inschakelt. Als de motor opnieuw oververhit raakt, moet u de machine naar een erkende servicedealer brengen.
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.
Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zetten om een golvend gazon te voorkomen.
Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine stalt of transporteert.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
De brandstofafsluitklep bevindt zich onder de stoel. Beweeg de stoel naar voren om erbij te kunnen.
Sluit de brandstofafsluitklep tijdens transport, onderhoud en opslag.
Controleer of de brandstofafsluitklep geopend is als u de motor start.
Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen van de machine kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, draai het contactsleuteltje naar de stand UIT, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Draai de omloopkleppen een slag naar links om de machine te duwen (Figuur 39).
Note: Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien.
Important: Draai de omloopkleppen niet meer dan één slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen en de vloeistof naar buiten stroomt.
Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine gaat duwen.
Draai de omloopkleppen 1 slag naar rechts om de machine in bedrijf te stellen (Figuur 39).
Note: Draai de omloopkleppen niet te vast.
Important: De machine rijdt alleen als de omloopkleppen zijn ingedraaid.
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.
De machine transporteren:
Vergrendel de rem en blokkeer de wielen.
Zet de machine goed vast op de aanhanger of de vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels of touwen.
Bevestig een aanhanger aan het sleepvoertuig met veiligheidskettingen.
Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig', is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg.
Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die breder is dan de machine. Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af (Figuur 40).
Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke oprijplaten voor elke zijde van de machine.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken (Figuur 41).
Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.
Gebruik één oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke hellingbanen voor elke kant van de machine.
Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.
Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.
Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit af.
U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.
De Z Stand™ wordt gebruikt om de voorkant van de machine omhoog te zetten zodat u het maaidek kunt reinigen en de maaimessen kunt verwijderen.
De machine kan op iemand neervallen en ernstig lichamelijk of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u de machine op de Z Stand™ hebt geplaatst.
Gebruik de Z Stand™ uitsluitend om het maaidek te reinigen en messen te verwijderen.
Plaats de machine nooit lange tijd op de Z Stand™.
U moet altijd de motor afzetten, de parkeerrem in werking stellen en het contactsleuteltje verwijderen, voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de maaimachine.
Important: Gebruik de Z Stand™ op een egale ondergrond.
Breng het maaidek omhoog in de TRANSPORTSTAND.
Verwijder de pen van de beugel (Figuur 42).
Zet de vergrendeling omhoog. Draai het voetstuk van de Z Stand™ aan de voorkant naar buiten en schuif de Z Stand™ in de richting van de machine in de onderkant van de sleuf (Figuur 42 en Figuur 43).
Verleng de Z Stand™ door de gaffelpen en R-pen uit de buitenste buis te verwijderen en de het voetstuk eruit te schuiven.
Lijn de openingen uit en plaats de gaffelpen en de R-pen.
Plaats het voetstuk op de grond en laat de vergrendeling op de draailip rusten (Figuur 43).
Start de motor en laat deze op halfgas lopen.
Note: Om de beste resultaten te verkrijgen, moet u het voetstuk in spleten in een voetpad of een gazon plaatsen (Figuur 43).
Rij de machine de Z Stand™ op. Stop de machine als de vergrendeling boven de lip in de VERGRENDELDE stand valt (Figuur 43). Als de machine op de Z Stand™ staat, stelt u de parkeerrem in werking en zet u de motor af.
Zorg ervoor dat de aandrijfwielen zijn geblokkeerd of vastgezet.
De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet houdt als deze op de Z Stand™ staat; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.
Plaats de machine alleen op de Z Stand™ met de wielen vastgezet of geblokkeerd.
Voer de onderhoudswerkzaamheden uit op de machine.
Verwijder de blokjes.
Zet de vergrendeling omhoog in de ONTGRENDELDE stand (Figuur 44).
Start de motor en laat deze op halfgas lopen. Zet de parkeerrem vrij.
Rij langzaam achterwaarts van de Z Stand™ af.
Verkort de Z Stand™ door de gaffelpen en R-pen uit de buitenste buis te verwijderen en de het voetstuk erin te schuiven.
Lijn de openingen uit en plaats de gaffelpen en de R-pen.
Zet de Z Stand terug in de RUSTSTAND (Figuur 42).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 25 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 40 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Jaarlijks |
|
Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Doe het volgende voordat u de machine gaat repareren:
Schakel de aandrijvingen uit.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Maak de bougiekabels los.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verwijder gras en vuil van het maaidek, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen.
Veeg gemorste olie en brandstof op.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine opslaat.
U mag de machine of brandstof niet opslaan in de nabijheid van een open vuur of binnenshuis brandstof aftappen.
Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.
Plaats de machine en/of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen met een dikke voering en wees voorzichtig als u er onderhoudswerkzaamheden aan verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.
Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van de maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.
Doe nooit iets wat de functie van een veiligheidsvoorziening belemmert of wat ervoor zorgt dat een veiligheidsvoorziening minder bescherming biedt. Controleer regelmatig of ze goed werken.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Controleer de werking van de parkeerrem regelmatig. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.
Draai de onderste bout van de afdekking los om de afdekking van het maaidek los te maken en toegang te krijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 45). Plaats na de onderhoudswerkzaamheden de afdekking weer terug en draai de bout weer vast.
Zet de 2 voorste bouten los en verwijder het plaatmetaalscherm om bij de maaierriemen en de spilassen te komen (Figuur 46). Bevestig na de onderhoudswerkzaamheden het plaatmetaalscherm weer terug en draai de bouten weer vast.
De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Type vet: nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig de smeernippels met een doek.
Note: Krab indien nodig de verf van de voorkant van de nippel(s).
Zet een smeerpistool op de nippel.
Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten komt.
Veeg overtollig vet weg.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Smeer de scharnierpunten van de hefinrichting van het maaidek.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig de smeernippels met een doek.
Note: Krab indien nodig de verf van de voorkant van de nippel(s).
Sluit een smeerpistool aan op de smeernippel en spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.
Veeg overtollig vet weg.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van de zwenkwielen bij. Plaats de stofkap pas terug als het smeren voltooid is; zie Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen.
Verwijder de zeskantige plug.
Draai een smeernippel in de opening.
Pomp smeervet in de smeernippel totdat er vet bij het bovenste lager naar buiten komt.
Trek de smeernippel uit de opening. Monteer de zeskantige plug en de dop.
Pomp vet in de smeernippels volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en Onderhoud (Figuur 48).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Smeer met nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis.
Important: Controleer elke week of de assen van het maaidek overvloedig zijn gesmeerd.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Draai de onderste bout los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Verwijder het plaatmetaalscherm. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen
Verwijder de drijfriemkappen.
Pomp vet in de arm van de spanpoelie op het maaidek (Figuur 49).
Pomp vet in de smeernippels op de duwarmen (Figuur 49).
Smeer de arm van de riemspanpoelie van de aftakas (Figuur 50).
Smeer de arm van de riemspanpoelie van de pomp (Figuur 50).
Plaats het plaatmetaalscherm.
Draai de onderste bout waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Zet de motor uit, wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen, verwijder de contactsleutel en stel de parkeerrem in werking.
Breng de maaier omhoog om eenvoudig toegang te krijgen.
Verwijder het zwenkwiel uit de zwenkwielvorken.
Verwijder de afdichtinghouders uit de wielnaaf.
Verwijder een afstandsmoer van de as van het zwenkwiel.
Note: Er is afdichtkit aangebracht tussen de afstandsmoeren en de as.
Verwijder de as (terwijl de andere afstandsmoer er nog aan bevestigd is) van de wielconstructie.
Wrik de afdichtingen los en inspecteer de lagers op slijtage of beschadigingen. Vervangen indien nodig.
Smeer de lagers met smeervet voor algemene doeleinden.
Plaats 1 lager en 1 nieuwe afdichting in het wiel.
Note: Vervang de pakkingen.
Als beide afstandsmoeren ontbreken op de as, breng dan afdichtkit aan op 1 van de afstandsmoeren en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.
Note: Draai de afstandsmoer niet volledig tot het einde van de as. Laat een afstand van ongeveer 3 mm vrij tussen het buitenste oppervlak van de afstandsmoer en het einde van de as binnen de moer.
Plaats de as met de moer in het wiel aan de zijde van het wiel met de nieuwe afdichting en het nieuwe lager.
Laat het open uiteinde van het wiel omhoog wijzen en vul het gebied rond de as aan de binnenzijde van het wiel met smeervet voor algemene doeleinden.
Plaats het tweede lager en een nieuwe afdichting in het wiel.
Breng een afdichtkit aan op de tweede afstandsmoer en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.
Draai de moer aan met een torsie van 8 tot 9 N·m, draai de moer los en draai deze opnieuw vast met een torsie van 2 tot 3 N·m.
Note: Zorg ervoor dat de as niet buiten de moeren steekt.
Plaats de afdichtinghouders op de wielnaaf en steek het wiel in de zwenkwielvork.
Monteer de zwenkwielbout en draai de moer volledig vast.
Important: Controleer de afstelling van het lager regelmatig om schade aan de afdichting en het lager te voorkomen. Draai het zwenkwiel rond. Het wiel mag niet vrij ronddraaien (meer dan 1 of 2 omwentelingen) of zijspeling hebben. Als het wiel blijft doordraaien, moet u de torsie van de afstandsmoer afstellen totdat het wiel lichte weerstand ondervindt. Breng nog een laag afdichtkit aan.
Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Note: U moet de filters vaker controleren als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maak de sluitingen op het luchtfilter los en trek het luchtfilterdeksel van de luchtfilterbehuizing (Figuur 52).
Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met perslucht.
Schuif het filter voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing (Figuur 52).
Note: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing stoot.
Inspecteer het filter op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken.
Note: Gaten in het filter zijn herkenbaar als lichte plekken. Als het filter is beschadigd, moet u dit weggooien.
Als u een nieuwe filter monteert, moet u dit controleren op transportschade. Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt.
Schuif het filter voorzichtig in het filterhuis (Figuur 53).
Note: Zorg ervoor dat het filter volledig vastzit door de buitenring van het filter tijdens de montage aan te drukken.
Important: Druk niet op het zachte midden van het filter.
Plaats het luchtfilterdeksel en maak de sluitingen vast (Figuur 53).
Type olie: Hoogwaardige reinigingsolie met onderhoudsclassificatie CJ-4 of hoger van het API voor dieselmotoren. Gebruik geen speciale additieven voor de aanbevolen typen olie.
Carterinhoud: 3,7 liter
Viscositeit: zie onderstaande tabel.
Important: De bevestigingen van de motorkap aan de voorzijde zijn zo ontworpen dat deze op de kap blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen een paar slagen losser zodat de kap loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat de kap eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.
Kantel de stoel naar voren, draai de bouten van de kap los en verwijder de motorkap van de voorzijde (Figuur 55).
Note: Nadat u de motorolie hebt ververst, moet u het paneel van de motor monteren en de stoel terug rechtop zetten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Motoroliepeil controleren (Figuur 56).
Start de motor, laat hem gedurende 5 minuten stationair lopen, zet de motor uit, wacht 3 minuten en controleer dan het motoroliepeil. Indien nodig kunt u olie bijvullen totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat. Anders kan de motor defect raken.
Important: Vul de olie zeer langzaam bij en zorg ervoor dat de vulopening niet verstopt raakt (afbeelding 40). Al u te snel olie bijvult of de opening verstopt raakt, bestaat de kans dat de olie overloopt en de luchtinlaten verstopt raken. Hierdoor kan de motor schade oplopen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.
Note: Warme olie kan beter worden afgetapt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg De motorolie aftappen.
Vervang het motoroliefilter (Figuur 59).
Voeg olie toe; zie Het motoroliepeil controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.
Note: Warme olie kan beter worden afgetapt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Plaats een opvangbak onder de aftapplug. Verwijder de aftapplug en laat alle olie weglopen (Figuur 60).
Verwijder de vuldop op de bovenkant van de motor (Figuur 62).
Note: Hierdoor kan de olie makkelijker weglopen.
Plaats de aftapplug en draai deze vast met een torsie van 35 N·m.
Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.
Kantel de stoel naar voren en verwijder het frontpaneel van de motor (Figuur 61).
Verwijder de olievulbuis/peilstok (Figuur 62).
Gebruik een slang en een trechter om olie in de motor te gieten (Figuur 63).
Controleer regelmatig het peil met de peilstok en voeg langzaam olie toe totdat het peil het bovenste gaatje op de peilstok bereikt. Zie Motoroliepeil controleren/motorolie verversen voor het juiste type olie en de gepaste viscositeit bij verschillende temperatuursomstandigheden.
Important: Vul de olie zeer langzaam bij en zorg ervoor dat de vulopening niet verstopt raakt (Figuur 64). Al u te snel olie bijvult of de opening verstopt raakt, bestaat de kans dat de olie overloopt en de luchtinlaten verstopt raken. Hierdoor kan de motor schade oplopen.
Plaats de peilstok terug en monteer het frontpaneel van de motor.
Start de motor en laat deze vijf minuten stationair lopen.
Zet de motor af.
Wacht 3 minuten en controleer het oliepeil.
Vul indien nodig olie bij, totdat het oliepeil het bovenste gaatje op de peilstok bereikt.
Plaats de peilstok en de vuldop terug en monteer het frontpaneel van de motor.
Controleer op lekkages.
Important: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor worden beschadigd.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 40 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ga naar de waterafscheider op de linkerkant van de machine.
Plaats een opvangbak onder de waterafscheider.
Open de aftapklep op de waterafscheider ongeveer één slag om water en andere verontreinigingen weg te laten lopen (Figuur 65).
Sluit de aftapklep als er dieselbrandstof naar buiten komt (Figuur 65).
Na verwijdering mag u nooit een vuil brandstoffilter opnieuw aan de brandstofslang monteren.
Laat de motor afkoelen.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 66).
Maak de 2 slangklemmen los en ontkoppel de brandstofslangen van het brandstoffilter (Figuur 66).
Plaats een nieuw filter. Sluit de brandstofslangen aan op het brandstoffilter en monteer de 2 slangklemmen (Figuur 66).
Open de brandstofafsluitklep.
Start de motor en controleer op olielekkages.
Probeer de brandstoftank niet zelf af te tappen. Laat een erkende servicedealer de brandstoftank aftappen en onderdelen van het brandstofsysteem een onderhoudsbeurt geven.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ontgrendel de stoel en kantel deze omhoog.
Verwijder de accu zoals getoond in Figuur 67.
Note: Plaats de accu in een bak met de accupolen van de hydraulische tank weg.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1.265). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 ℃.
Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 10 A.
Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 69).
Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie Accu monteren.
Note: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben.
De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.
Onder de stoel zit een knop waarmee de sporing van de machine kan worden afgesteld.
Important: U moet eerst de neutraalstand van de hendel en de neutraalstand van de hydraulische pomp afstellen voordat u de sporing afstelt; zie Neutraalstand van rijhendel afstellen en Neutraalstand hydraulische pomp afstellen.
Duw beide rijhendels even ver naar voren.
Ga na of de machine naar een kant trekt. Indien dit het geval is, moet u de machine stoppen en de parkeerrem in werking stellen.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren zodat u bij de sporingsknop kunt komen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Als de machine naar links trekt, draait u de knop naar de rechterkant van de machine; zie Figuur 71.
Als de machine naar rechts trekt, draait u de knop naar de linkerkant van de machine; zie Figuur 71.
Stel net zo lang af totdat de sporing correct is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De juiste bandenspanning voor de achterbanden is 0,9 bar. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.
Note: De voorbanden zijn semi-pneumatisch en hoeven niet op spanning te worden gehouden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Draai de sleufmoer vast tot 286 à 352 N·m.
Note: Gebruik geen anti-seize middel op de wielnaaf.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de borgmoer aan (Figuur 73).
Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak liggen, en draai deze vervolgens een ¼ slag terug om de voorspanning op de lagers correct af te stellen (Figuur 73).
Important: Zorg ervoor dat de veerringen goed zijn geplaatst, zoals getoond in Figuur 73.
Plaats de stofkap (Figuur 73).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Gebruik SAE 75W–90 synthetische tandwielolie.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de plug aan de zij- of achterkant van de tandwielkast (Figuur 74).
Het oliepeil moet tot aan de opening in de tandwielkast staan.
Giet indien nodig olie bij totdat het oliepeil de opening bereikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Jaarlijks |
|
Neem contact op met een erkende servicedealer om de olie in de tandwielkast te verversen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
De koppeling is afstelbaar zodat er goed geschakeld en geremd kan worden.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Maak de knoppen van het voorpaneel los en verwijder het paneel.
Trek aan de veerbelaste spanpoelie voor de aandrijfriem van de aftakas en verwijder de riem van de poelie van de koppeling (Figuur 75).
Maak de stekker voor de elektrische aansluiting van de koppeling los (Figuur 76).
Verwijder de 2 bouten waarmee de rubberen band van de koppeling is bevestigd aan het frame van de maaier (Figuur 76).
Verwijder de middelste bout waarmee de koppeling is bevestigd aan de uitgaande as van de motor en verwijder de koppeling en de spie (Figuur 76).
Steek een voelermaat van 0,381 tot 0,533 mm door een inspectiesleuf in de zijkant van de eenheid (Figuur 77).
Note: Controleer of deze tussen de wrijvingsvlakken van de armatuur en de rotor zit.
Draai de borgmoeren aan totdat de voelermaat licht is vastgeklemd maar gemakkelijk binnen de spleet kan bewegen (Figuur 77).
Herhaal deze procedure bij de overige gleuven.
Controleer nogmaals elke sleuf en stel de koppeling iets bij totdat de voelermaat tussen de rotor en de armatuur hiermee zeer licht contact maakt.
Monteer de koppeling aan de uitgaande as van de motor met de spie.
Breng schroefdraadborgmiddel aan op de middelste bout.
Houd de krukas aan de achterkant van de machine vast terwijl u de middelste bout monteert. Zet deze vast met een torsie van 68 Nm (Figuur 76).
Monteer de rubberen band van de koppeling op het frame van de maaier met de 2 bouten en moeren die u eerder hebt verwijderd (Figuur 76).
Trek aan de veerbelaste spanpoelie voor de aandrijfriem van de aftakas en monteer deze op de poelie van de koppeling (Figuur 75).
Sluit de stekker voor de elektrische aansluiting van de koppeling aan (Figuur 76).
Plaats het frontpaneel van de motor en draai de knoppen vast.
Zet de stoel omlaag.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking met een hete radiateur of omliggende delen komt, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor heet is. Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of wacht totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.
Raak nooit de radiateur en omliggende delen aan als deze heet zijn.
De draaiende as en ventilator kunnen letsel veroorzaken.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van een draaiende ventilator en aandrijfas.
Zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voorkom inslikken van motorkoelvloeistof; dit kan vergiftiging veroorzaken.
Slik geen motorkoelvloeistof in.
Buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Type vloeistof: Mengsel dat half uit antivries/DexCool® met verlengde levensduur en half uit water bestaat
Inhoud van de koelsysteem: 4,6 l
Note: U mag de radiateurdop niet verwijderen. Anders kan er lucht in het koelsysteem komen.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Ontgrendel de stoel en kantel deze omhoog.
Als de motor is afgekoeld, controleert u het peil van de overloopfles. De vloeistof moet tot aan de verdikking op de buitenkant van de overloopfles staan (Figuur 78).
Als het peil van de koelvloeistof te laag is, moet u de overloopfles bijvullen met een mengsel dat half uit antivries/Dex-Cool® en half uit water bestaat (Figuur 78).
Vul de fles met dit mengsel tot aan de streep op de fles (Figuur 78).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voor elk gebruik moet u het radiateurscherm en de oliekoeler controleren en reinigen. Verwijder met perslucht aangekoekt gras of ander vuil van de oliekoeler en het radiateurscherm (Figuur 79).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Neem contact op met een erkende Service Dealer voor verversing van de koelvloeistof.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Stel de parkeerrem in werking.
Meet de lengte van de veer (Figuur 80).
Note: De afstand tussen de ringen moet 64 mm zijn.
Als afstelling vereist is, schakel dan de parkeerrem uit, draai de contramoer onder de veer los en stel de moer direct onder de veer af (Figuur 80).
Draai de moer totdat de lengte correct is.
Note: Draai de moer naar rechts om de veer korter te maken en naar links om de veer langer te maken.
Draai de 2 moeren samen vast.
Schakel de parkeerrem in en controleer nogmaals de afmeting van de veer.
Indien afstelling nodig is, moet u bovenstaande procedure herhalen.
Herhaal deze procedure aan de andere kant van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Riemen controleren. Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.
Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Draai de onderste bout los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Verwijder het plaatmetaalscherm. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.
Verwijder de aandrijfriemkappen (Figuur 81).
Op maaiers van 183 cm: zet de bouten los waarmee de plaat van de spanpoelie bevestigd is (Figuur 84).
Verwijder de spanpoelieveer.
Verwijder de riemgeleider van de veerbelaste spanpoelie die afgebeeld is in Figuur 82 en Figuur 84.
Verwijder de aanwezige riem.
Leg de nieuwe riem rond de poelies van het maaidek en de poelie van de tandwielkast onder de motor (Figuur 82).
Monteer de riemgeleider op de veerbelaste spanpoelie in een hoek van 45 graden zoals wordt getoond in Figuur 82 en Figuur 84. Draai de bouten vast met een torsie van 37 tot 45 N·m.
Monteer de veer van de spanpoelieveer op de 2 stangen (Figuur 82 en Figuur 84).
Stel de riemspanning af op maaiers van 183 cm; zie Onderhoud riemen.
Schuif de aandrijfriemkappen in de lippen, monteer de bouten en zet de sluitingen vast (Figuur 83).
Plaats het plaatmetaalscherm.
Draai de onderste bout waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Important: Een correcte riemspanning zorgt voor een langere levensduur van de riem; controleer de riemspanning na de eerste 8 bedrijfsuren en vervolgens om de 8 bedrijfsuren.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Zet het maaidek op een maaihoogte van 76 mm.
Meet de veer (Figuur 84). Als de veer van de ene stang tot de andere 25,4 tot 26 cm is, is geen afstelling nodig.
Zet de bouten los waarmee de spanpoelieplaat bevestigd is (Figuur 84).
Steek een dopsleutel of een wringijzer in het vierkante gat in de plaat van de spanpoelie om de spanning af te stellen (Figuur 84).
Draai de dopsleutel of het wringijzer om de plaat van de spanpoelie zodanig af te stellen dat de spanpoelieveer 25,4 tot 26 cm lang is van stang tot stang; zie Figuur 84.
Zorg dat de riemspanning en de veerlengte ongewijzigd blijven terwijl u de bouten van de spanpoelieplaat bevestigt (Figuur 84).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maak de knoppen van het frontpaneel van de motor los en verwijder het paneel (Figuur 85).
Haal de veer van de arm van de spanpoelie (Figuur 86).
Verwijder de aanslagbeugel van de koppeling.
Verwijder de oude drijfriem van de aftakas.
Leg de drijfriem van de aftakas om de koppelingspoelie en de poelie van de tandwielkast (Figuur 86).
Monteer de rubberen aanslag van de koppeling.
Monteer de veer op de arm van de spanpoelie (Figuur 86).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Note: Verwijder eerst de aandrijfriem van de aftakas als de aandrijfriem van de pomp moet worden vervangen.
Kantel de stoel naar voren en verwijder het frontpaneel van de motor.
Verwijder de drijfriem van de aftakas.
Haal de veer van de arm van de spanpoelie (Figuur 87).
Plaats de nieuwe riem rond de motorpoelie en de poelie van de pomp van het hydraulische systeem (Figuur 87).
Monteer de drijfriem van de aftakas.
Monteer de veer op de arm van de spanpoelie (Figuur 87).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Als de riem van de wisselstroomdynamo moet worden vervangen, moet u de machine naar een erkende servicedealer brengen.
Plaats een staaf tussen de wisselstroomdynamo en het motorblok.
Beweeg de wisselstroomdynamo naar buiten totdat de riem tussen de motor en de poelies van de wisselstroomdynamo een speling van 7 tot 9 mm heeft als deze wordt ingedrukt met een kracht van 10 kg (Figuur 88).
Draai de bouten van de wisselstroomdynamo vast.
Controleer nogmaals de speling van de riem en stel zo nodig de riem af.
Als de speling correct is, draait u de onderste en bovenste bout vast (Figuur 88).
Als de rijhendels niet in één lijn staan of gemakkelijk in de sleuf van het bedieningspaneel glijden, moeten ze worden afgesteld. De hendel, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld.
Note: De rijhendels moeten op de juiste wijze worden gemonteerd.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Begin met de linker of de rechter rijhendel.
Zet de hendel in de neutraalstand zonder deze te vergrendelen (Figuur 89).
Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op de arm onder de draaias) contact maakt met het uiteinde van de sleuf (en net druk op de veer begint uit te oefenen); zie Figuur 89.
Controleer of de hendel de juiste positie heeft ten opzichte van de inkeping in het bedieningspaneel (Figuur 89).
Note: De hendel moet in het midden staan zodat deze naar buiten kan draaien naar de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.
Als de rijhendel moet worden afgesteld, draait u de moer en de contramoer tegen de gaffel (Figuur 90).
Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de rijhendel en draai de kop van de stelbout in de juiste richting totdat de rijhendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND is gecentreerd (Figuur 90).
Note: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen op de hendel, zal de pen op het einde van de sleuf blijven en zal de stelbout de hendel in de juiste stand kunnen brengen.
Draai de moer en de contramoer vast (Figuur 90).
Herhaal deze procedure aan de andere kant van de machine.
Verzeker dat alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd uw lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten (pinholes) of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Raadpleeg onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof of Mobil® 1 15W-50 vloeistof
Inhoud van het hydraulische systeem: 3,9 liter
Important: Gebruik de aanbevolen vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Note: De hydraulische vloeistof kunt u op 2 manieren controleren. Als de vloeistof warm is en als de vloeistof koud is. De keerplaat in de tank geeft 2 niveaus aan, afhankelijk of de vloeistof warm of koud is.
Plaats de machine op een horizontaal vlak en stel de parkeerrem in werking.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig de omgeving van de vulbuis van de hydraulische tank (Figuur 91).
Verwijder de dop van de vulbuis en kijk erin om na te gaan of er vloeistof in het reservoir aanwezig is (Figuur 91).
Als het reservoir leeg is, moet u dit vullen met vloeistof totdat het peil de Koud-markering op de keerplaat bereikt.
Laat de machine 15 minuten laag stationair lopen om lucht uit het systeem te verwijderen en de vloeistof warm te laten worden; zie De motor starten en uitschakelen.
Note: Controleer het peil als de vloeistof warm is. De vloeistof moet tussen koud en heet staan.
Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen met vloeistof.
Note: Het vloeistofpeil moet aan de bovenkant van de Warm-markering op de keerplaat staan als de vloeistof warm is (Figuur 91).
Plaats de dop op de vulbuis.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 25 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Gebruik een zomerfilter bij temperaturen boven 0 °C.
Gebruik een winterfilter bij temperaturen beneden 0 °C.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Important: Gebruik ter vervanging geen filter voor motorolie omdat dit ernstige schade aan het hydraulische systeem kan veroorzaken.
Plaats een opvangbak onder het filter. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van het filtertussenstuk schoon (Figuur 92).
Verwijder de rechter hydraulische leiding die naar het tussenstuk gaat (Figuur 93).
Laat de vloeistof uit het systeem in de opvangbak lopen.
Monteer de rechter hydraulische leiding op het tussenstuk (Figuur 93).
Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Figuur 94).
Monteer het nieuwe hydraulische filter op het filtertussenstuk.
Note: Niet te vast aandraaien.
Vul de hydraulische tank met hydraulische vloeistof totdat de vloeistof over het filter stroomt. Draai vervolgens het vloeistoffilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter daarna met de hand nog een extra 1/2 slag vast (Figuur 94).
Neem gemorste vloeistof op.
Vul vloeistof bij tot aan de Koud-markering op de keerplaat in de hydraulische tank.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.
Zet de motor af en controleer op lekkages.
Note: Als een of beide wielen niet willen draaien, raadpleeg dan Hydraulische systeem ontluchten.
Controleer het peil als de vloeistof warm is.
Note: De vloeistof moet tussen koud en heet staan.
Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen met vloeistof.
Note: Niet te vol vullen.
Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan noodzakelijk zijn het systeem te ontluchten als de vloeistof wordt ververst of nadat er werkzaamheden zijn verricht aan het systeem.
Krik de achterkant van de machine omhoog totdat de wielen vrij van de grond komen en plaats de machine op kriksteunen.
Start de motor, laat de machine laag stationair lopen, beweeg de hendel om de tractie aan 1 kant in te schakelen en draai het wiel met de hand rond.
Als het wiel vanzelf begint te draaien, moet u dit ingeschakeld houden totdat het wiel soepel draait (minstens 2 minuten).
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en giet indien nodig vloeistof bij om een correct peil te handhaven.
Herhaal dit bij het andere wiel.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Controleer de hydraulische slangen op lekkages, losgeraakte aansluitingen, kinken, loszittende steunen, slijtage, beschadigingen als gevolg van weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
Note: Houd de omgeving van het hydraulische systeem vrij van aangekoekt gras en vuil.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Note: Stel eerst de neutraalstand van de hendel af. Deze moet correct zijn voordat de volgende afstelling kan plaatsvinden.
Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.
Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op een assteun.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
De motor moet lopen om de rijhendel af te stellen. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.
Krik het frame omhoog en plaats de machine op blokken zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.
Koppel de elektrische connector los van de veiligheidsschakelaar van de stoel. Monteer tijdelijk een verbindingsdraad op de polen van de stekker van de kabelboom.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Ontgrendel de stoel en kantel deze naar voren.
Start de motor, draai de gashendel half open en zet de parkeerrem vrij; zie De motor starten en uitschakelen.
Note: De rijhendel moet in de neutraalstand staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
U stelt de lengte van de pompstang af door de knop in de juiste richting te draaien, totdat de het wiel stil staat of iets achteruit kruipt (Figuur 95).
Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en vervolgens terug naar de neutraalstand.
Note: Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
Zet de gashendel op SNEL.
Note: Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen; indien nodig opnieuw afstellen.
Draai de borgmoeren op de kogelverbinding op de bedieningsstang van de pomp los (Figuur 96).
Start de motor, draai de gashendel half open en zet de parkeerrem vrij; zie De motor starten en uitschakelen.
Note: De rijhendel moet in de neutraalstand staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Note: De voorste moer van de pompstang heeft een linkse draad.
U stelt de lengte van de pompstang af door de dubbele moeren op de stang in de juiste richting te draaien, totdat de het wiel stil staat of iets achteruit kruipt (Figuur 96).
Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en vervolgens terug naar de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
Zet de gashendel op Snel. Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen.
Draai de borgmoeren op de kogelverbindingen vast (Figuur 96).
De beveiliging van het elektrische systeem werkt niet naar behoren als de verbindingsdraad is gemonteerd.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar als u de afstelling hebt voltooid.
Gebruik de machine nooit als de verbindingsdraad is gemonteerd en de stoelschakelaar is omgeleid.
Nadat de neutraalstand van beide pompen is afgesteld, schakelt u de machine uit.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.
Monteer de bevestigingsstang van de stoel en laat de stoel neer.
Haal de assteunen weg.
Important: Er zijn slechts 3 meetstanden nodig om het maaidek horizontaal te stellen.
Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Controleer de bandendruk; pomp indien nodig de banden op tot 0,9 bar.
Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.
Controleer de 4 kettingen.
Note: De kettingen moeten gespannen zijn.
Note: Verstel de achterste kettingen t.o.v. de bovenkant van de gleuf, waar zij zijn bevestigd aan het maaidek.
Als een van de achterste kettingen slap is, moet u de voorste steunarm aan dezelfde kant lager (losser) zetten; zie Schuinstand van het maaidek instellen.
Als een van de voorste kettingen slap is, moet u de voorste steunarm voor deze ketting hoger (vaster) zetten; zie Schuinstand van het maaidek instellen.
Zet het rechter maaimes in de horizontale stand (Figuur 97).
Meet het rechtermes bij punt B. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 97).
Noteer deze afstand. Deze afstand moet 80 tot 83 mm bedragen.
Zet het linker maaimes horizontaal (Figuur 97).
Meet het linker mes bij punt C (Figuur 97). Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes.
Noteer deze afstand. Deze afstand moet 80 tot 83 mm bedragen.
Als de afstanden bij punten B of C niet correct zijn, maakt u de bout los waarmee de achterste ketting is bevestigd aan de achterste steunarm (Figuur 98).
Maak de contramoer onder de achterste steunarm los en draai aan de stelbout totdat de afstand 80 tot 83 mm bedraagt; zie Figuur 98.
Note: Het verdient aanbeveling dat de afstand aan beide kanten van het maaidek hetzelfde is.
Draai de contramoer onder de achterste steunarm vast en draai de bout vast waarmee de ketting is bevestigd aan de achterste steunarm.
Stel de andere kant af indien dit nodig is.
Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Figuur 99).
Meet het rechtermes bij punt A. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 99).
Noteer deze afstand.
Meet het rechtermes bij punt B. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 99).
Noteer deze afstand.
Het maaimes moet 6 tot 10 mm lager staan bij punt A dan bij puntB (Figuur 99). Indien dit niet het geval is, gaat u als volgt te werk.
Note: Beide voorste wartels moeten in dezelfde mate worden afgesteld ten behoeve van een gelijkmatige kettingspanning.
Draai de contramoeren op de voorkant van de rechter- en linkerwartel ongeveer 13 mm los (Figuur 98).
Draai aan de drukmoeren op de linker- en rechterzijde van de machine totdat de voorkant van het maaimes 6 tot 10 mm lager staat bij A dan de achterkant bij B (Figuur 98).
Draai de contramoeren van beide wartels vast tegen de voorste wartel om de hoogte te borgen.
Controleer of de spanning op de kettingen gelijk is, en stel opnieuw af indien dit nodig is.
Zet de hefhendel van het maaidek omhoog in de transportstand.
Controleer de afstand tussen de 2 grote ringen; deze moet 28,2 cm bedragen bij een maaidek van 132 cm, 26,7 cm bij een maaidek van 152 cm en 29,2 cm bij een maaidek van 183 cm (Figuur 100).
U kunt deze afstand instellen door de contramoer van de veer los te draaien en vervolgens te draaien aan de moer op de voorkant van elke veer (Figuur 100).
Note: Als u de moer rechtsom draait, wordt de veer korter; als u de moer linksom draait wordt de veer langer.
U borgt de moer in deze stand door de contramoer van de veer vast te draaien (Figuur 100).
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.
Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel TORO-mes. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de bestuurder of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de snijranden (Figuur 101).
Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.
Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.
Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 101).
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.
Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, stand A, van de messen (Figuur 102).
Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.
Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 4.
Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 4 en stap 6 mag niet meer dan 3 mm zijn.
Note: Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.
Vijl de snijranden of het oppervlak van het mes niet en maak er geen scherpe inkepingen in.
Messen moeten worden vervangen als u vast voorwerp hebt geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.
Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 103).
Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 104).
Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.
Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 105).
Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 104).
Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
Monteer het mes op de as (Figuur 106).
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Monteer de veerschijf en de mesbout (Figuur 106).
Note: De conus van de veerschijf moet worden gemonteerd op de boutkop (Figuur 106).
Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 150 N.
Als een uitwerpopening niet is afgesloten, kan het maaidek voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.
Gebruik de maaimachine nooit zonder afdekplaat, mulchplaat of een grasafvoer en een grasvanger.
Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
Verwijder de borgmoer, bout, veer en het afstandsstuk waarmee de bevestigingen van de grasgeleider vastzitten op de draaibeugels (Figuur 107).
Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.
Plaats het afstandsstuk en de veer op de grasgeleider. Plaats het L-vormige eind van de veer achter de rand van het maaidek.
Note: Zorg ervoor dat het L-vormige eind van de veer is gemonteerd achter de rand van het maaidek voordat u de bout plaatst zoals wordt aangegeven in Figuur 107
Monteer de bout en de moer.
Plaats het J-vormige haakuiteinde van de veer om de grasgeleider (Figuur 107).
Important: De grasgeleider moet in de onderste stand kunnen worden geklapt. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Hef het maaidek op in de transportstand.
Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.
Schakel de messchakelaar uit, stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje naar UIT en verwijder het sleuteltje.
Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.
Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.
Controleer de rem; zie Onderhouden remmen.
Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.
Smeer de machine; zie Smering.
Ververs de olie in het carter; zie Motoroliepeil controleren/motorolie verversen.
Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.
Vervang het hydraulische filter; zie Hydraulische vloeistof verversen en filter vervangen.
Laad de accu op; zie De accu opladen.
Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.
Note: Laat de machine na reiniging 2 tot 5 minuten lopen met de messchakelaar (aftakas) ingeschakeld en de motor op hoog stationair.
Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.
Als de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:
Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.
Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen; zie Onderhoud van de brandstoftank.
Note: Start de motor en laat hem lopen totdat hij afslaat.
U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.
Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.
Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar dit buiten bereik van kinderen of onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.
Problem | Possible Cause | Corrective Action |
---|---|---|
De startmotor slaat niet aan. |
|
|
De motor start niet, start moeilijk of slaat af |
|
|
De motor verliest vermogen. |
|
|
De motor raakt oververhit. |
|
|
De machine drijft niet aan. |
|
|
De machine trilt abnormaal. |
|
|
De maaihoogte is ongelijk. |
|
|
Messen draaien niet. |
|
|