Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons.

Important: Om de veiligheid en de prestaties van deze machine te optimaliseren en een juist gebruik ervan te garanderen, moet u de inhoud van deze Gebruikershandleiding zorgvuldig lezen en volledig begrijpen. Als u nalaat deze bedieningsinstructies op te volgen of geen goede training krijgt, kan dit leiden tot letsel. Ga naar www.Toro.com voor meer informatie over veilige bediening, inclusief veiligheidstips en trainingsmaterialen.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code (indien aanwezig) op het plaatje met het serienummer scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g259591

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen, zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Veiligheid

Deze machine voldoet minstens aan de normen EN ISO 5395:2013 en ANSI B71.4-2017 indien uitgerust met een achtergewicht. Zie het hoofdstuk in deze handleiding Achtergewichten monteren.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

  • Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.

  • Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool Graphic te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Waar nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal93-7272
decal93-6696
decal106-6754
decal110-0986
decal110-8921
decal110-9642
decal106-6755
decal93-6689
decal93-6688
decalbatterysymbols
decal121-5644
decal120-4158
r:\decal117-0169
decal133-8062
decal133-2930
decal133-2931
decal125-8753

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

De banden op de juiste spanning brengen

De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De voor- en achterbanden moeten een spanning hebben van 0,83-1,03 bar.

Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben voor een gelijkmatig contact met de grasmat.

De bedieningsarm afstellen

U kunt de bedieningsarm zo afstellen dat u deze comfortabel kunt gebruiken.

  1. Draai de 2 bouten los waarmee de bedieningsarm is vastgezet aan de bevestigingsbeugel (Figuur 3).

    g004152
  2. Draai de bedieningsarm in de gewenste stand en zet de 2 bouten weer vast.

De maai-eenheden monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Slanggeleider rechts vooraan1
Slanggeleider links vooraan1
  1. Haal de motoren van de messenkooien uit de transportbeugels.

    Note: Gooi de transportbeugels weg.

  2. Haal de maaidekken uit de dozen.

  3. Monteer de maaidekken en stel ze af zoals beschreven in de Gebruikershandleiding van de maaidekken.

  4. Monteer het tegengewicht (Figuur 4) aan de juiste kant van de maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van de maaidekken.

    g003320
  5. Monteer de gazoncompensatieveer aan de kant van het maaidek waar de messenkooimotor zit. Plaats de gazoncompensatieveer als volgt terug:

    Note: Alle maaidekken worden verzonden met de gazoncompensatieveer gemonteerd aan de rechterzijde van het maaidek.

    1. Verwijder de 2 slotbouten en moeren waarmee de stangbeugel aan de lipjes van het maaidek is bevestigd (Figuur 5).

      g003949
    2. Verwijder de flensmoer waarmee de bout van de veerbuis bevestigd is aan het lipje van het draagframe (Figuur 5). Verwijder het geheel.

    3. Monteer de bout van de veerbuis op het tegenoverliggende lipje van het draagframe, en bevestig met de flensmoer.

      Note: Plaats de kop van de bout aan de buitenkant van de lip, zoals wordt getoond in Figuur 6.

      g003967
    4. Monteer de stangbeugel op de lipjes van het maaidek; gebruik hierbij de slotbouten en moeren (Figuur 6).

      Important: Gebruik op maaidek 4 (links vooraan) en maaidek 5 (rechts vooraan) de montagemoeren van de stangbeugel om de slanggeleiders vooraan de lipjes van de maaidekken te monteren (Figuur 7 en Figuur 8). De slanggeleiders moeten naar het middelste maaidek zijn gericht (Figuur 8 en Figuur 9).

      Note: Als u de maaidekken monteert of verwijdert, dient u ervoor te zorgen dat de R-pen is gemonteerd in het gat van de veerstang, naast de stangbeugel. Als u de maaidekken niet monteert of verwijdert, moet u de R-pen in het gat aan het uiteinde van de stang plaatsen.

      g030896
      g015160
      g019284
  6. Laat alle hefarmen volledig zakken.

  7. Verwijder de borgpen en het kapje van het juk van het draaipunt van de hefarm (Figuur 10).

    g003975
  8. Schuif een van de voorste maaidekken onder de hefarm terwijl u de as van het draagframe naar boven in het juk van het draaipunt van de hefarm brengt (Figuur 11).

    g003977
  9. Ga als volgt te werk bij de montage van de achtermaaidekken als de maaihoogte hoger dan 19 mm is.

    1. Verwijder de lynchpen en de ring waarmee de draaiende as van de hefarm bevestigd is aan de hefarm en schuif de draaiende as van de hefarm uit de hefarm (Figuur 12).

      g003979
    2. Breng het juk van de hefarm aan op de as van het draagframe (Figuur 11).

    3. Steek de as van de hefarm in de hefarm en zet deze vast met de ring en de lynchpen (Figuur 12).

  10. Breng het kapje aan over de as van het draagframe en het juk van de hefarm.

  11. Bevestig het kapje en de as van het draagframe met de borgpen aan het juk van de hefarm (Figuur 10).

    Note: Gebruik de sleuf als een sturend maaidek is gewenst of de opening als het maaidek moet worden vastgezet in zijn stand

  12. Bevestig de ketting van de hefarm aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 13).

    Note: Gebruik het in de Gebruikershandleiding van het maaidek vermelde aantal schakels.

    g003948
  13. Breng de slangen van de messenkooimotoren van maaidek 4 (links vooraan) en maaidek 5 (rechts vooraan) aan op de respectievelijke slanggeleider.

  14. Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de messenkooi.

  15. Smeer olie op de O-ring van de motor van de messenkooi en plaats deze op de flens van de motor.

  16. Plaats de motor door deze rechtsom te draaien zodat de flenzen van motor loskomen van de bouten (Figuur 14).

    Note: Draai de motor linksom tot de flenzen de bouten omsluiten en draai dan de bouten vast.

    Important: Controleer of de slangen van de motor van de messenkooi niet zijn verdraaid, geknikt of het risico lopen te worden afgekneld.

    g004127

De gazoncompensatieveer afstellen

De gazoncompensatieveer (Figuur 15) zorgt ervoor dat het gewicht van de voorste naar de achterste rol wordt verplaatst. Dit voorkomt dat er een golfpatroon in de grasmat ontstaat, ook wel bekend als 'bobbing'.

Important: Stel de veer af als de maai-eenheid is gemonteerd aan de tractie-eenheid, recht naar voren wijst en is neergelaten op de vloer van de werkplaats.

  1. Monteer de borgpen in de achterste opening in de veerstang (Figuur 15).

    g003863
  2. Draai de zeskantige moeren op het voorste uiteinde van de veerstang vast totdat de lengte van de samengedrukte veer 15,9 cm bedraagt (Figuur 15).

    Note: Als u werkt op oneffen terrein, moet de veer 13 mm korter zijn. De machine zal het grondoppervlak iets minder goed volgen.

Achtergewichten monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Achtergewichten (formaat is afhankelijk van de configuratie)Variabel

Deze machine voldoet aan de norm EN ISO 5395:2013 en de normen van ANSI B71.4-2012, als de achterwielen worden verzwaard met achtergewichten en/of 41 kg calciumchloride. Gebruik onderstaande tabellen om te bepalen welke gewichtscombinaties zijn vereist voor uw configuratie. U kunt onderdelen bestellen bij een erkende Toro-dealer.

  Gewicht, onderdeelnummer 110-8985-03
Groomers, borstels voor rol, en/of mandenAantal gewichten om te voldoen aan ANSI-normen (VS)Aantal gewichten om te voldoen aan CE-normenBevestigingen (telkens 2 vereist) voor de gewichtenPlaats van gewicht
Nee00N.v.t.N.v.t.
Ja443231-7 slotbout, 104-8301 moer1 op bumper en 3 onder bumper

Important: Plaats de binnenbanden altijd in de achterbanden voordat u deze verzwaart met calciumchloride. Als een band die is verzwaard met calciumchloride lek raakt, moet u de machine zo snel mogelijk van het gazon verwijderen. Om mogelijke schade aan het gazon te voorkomen, moet u het desbetreffende deel van het gazon onmiddellijk doordrenken met water.

Volg de onderstaande procedure om het vereiste gewicht (zie gewichtentabel) op of onder de achterbumper te bevestigen zoals wordt getoond in Figuur 16.

g005526
  1. Verwijder de 3 bouten, ringen en afstandsstukken waarmee het verdeelstuk van de tractie is bevestigd aan de onderkant van de achterbumper (Figuur 16a).

  2. Plaats het vereiste gewicht op en/of onder de achterbumper

  3. Monteer het gewicht (of de gewichten) en het verdeelstuk van de tractie aan de bumper met de 3 bouten, ringen en afstandsstukken die u eerder hebt verwijderd (Figuur 16b).

    Note: Gebruik de afstandsstukken niet als u meer dan twee gewichten onder de bumper monteert (Figuur 16c).

  4. Zet de randen van het gewicht (of de gewichten) vast aan de bumper met 2 slotbouten en moeren (Figuur 16c).

CE-conforme motorkapsluiting monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Motorkapsluiting1
Ring1
  1. Ontgrendel en open de motorkap.

  2. Verwijder de rubberen ring uit de opening in de linkerkant van de motorkap (Figuur 17).

    g004143
  3. Verwijder de moer van de motorkapsluiting (Figuur 18).

    g003946
  4. Steek het haakeind van de sluiting vanaf de buitenkant van de motorkap door de opening in de motorkap.

    Note: Zorg dat de rubberen afdichtring aan de buitenkant van de motorkap blijft.

  5. Steek de metalen ring vanaf de binnenkant van de motorkap in de sluiting en zet deze vast met de moer.

    Note: Controleer of de sluiting vastklikt in de haak in het frame als u de motorkap sluit. Gebruik het bijgeleverde sleutelje van de motorkapsluiting om kap te openen of af te sluiten.

De kickstandaard van het maaidek gebruiken

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Kickstandaard van maaidek1

Als u het maaidek moet kantelen om bij het ondermes/messenkooi te kunnen komen, moet u de achterkant van het maaidek ondersteunen met de kickstandaard zodat de moeren op het achtereind van de stelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 19).

g003985

Bevestig de kickstandaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 20).

g004144

Algemeen overzicht van de machine

g003945

Afstelknoppen van stoel

Met de stoelverstelhendel (Figuur 22) kunt u de stoel naar voren en naar achteren schuiven. Met de instelhendel voor het gewicht kunt u de stoel aanpassen aan uw gewicht. De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar uw gewicht. Met de instelhendel voor de hoogte kunt u de stoel aan uw lengte aanpassen.

g003954

Tractiepedaal

Het tractiepedaal (Figuur 23) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale onbelaste rijsnelheid trapt u het pedaal volledig in terwijl de gashendel op SNEL staat.

Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.

Maaitoerentalbegrenzer

Als de begrenzer voor de maaisnelheid (Figuur 23) is omhooggeklapt, kunt u de maaisnelheid regelen en de maaidekken inschakelen. Met elk afstandsstuk kunt u de maaisnelheid met ongeveer 0,8 km/u wijzigen. Hoe meer afstandsstukken u plaatst, des te lager zal de maaisnelheid zijn. Om de machine in de transportstand te zetten, klapt u de snelheidsbegrenzer terug en kunt u met de maximale transportsnelheid rijden.

Rempedaal

Trap het rempedaal in (Figuur 23) om de machine te stoppen.

Parkeerrem

Om de parkeerrem in werking te stellen, (Figuur 23) moet u het rempedaal intrappen en de bovenkant naar voren drukken om het te vergrendelen. Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u het rempedaal in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.

g003955

Pedaal voor stuurverstelling

Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal (Figuur 23) intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een stand die voor u het meest comfortabel is en daarna uw voet van het pedaal halen.

Gashendel

Zet de gashendel naar voren (Figuur 24) om het motortoerental te verhogen en naar achteren om het toerental te verlagen.

g025902

Contactschakelaar

De contactschakelaar (Figuur 24) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORVERWARMEN en START.

Maai-/hefhendel

Met deze hendel (Figuur 24) kunt u de maaidekken omhoog- en omlaagbrengen om te maaien en de messen starten en tot stilstand brengen als de messen in de maaistand zijn gezet.

Schakelaar van koplampen

Zet de schakelaar omlaag om de koplampen te ontsteken (Figuur 24).

Activerings-/blokkeringsschakelaar

De activerings-/blokkeringsschakelaars (Figuur 24) worden in combinatie met de maai-/hefhendel gebruikt om de maaidekken te bedienen. De maaidekken kunnen niet worden neergelaten als de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND staat.

Wethendels

De wethendels worden in combinatie met de maai-/hefhendel gebruikt om de messenkooien te wetten (Figuur 25).

g021209

Indicator Verstopping in hydraulische filter

Laat de motor lopen bij een normale bedrijfstemperatuur en kijk op de indicator (Figuur 26); deze moet in de groene zone staan. Als de indicator in de rode zone staat, moeten de hydraulische filters worden vervangen.

g004132

Aansluitpunt

Het aansluitpunt is geschikt voor 12 V elektrische apparaten (Figuur 27).

g004133

Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken

Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie over uw machine, onder meer de bedrijfsstatus en allerlei diagnostische informatie (Figuur 28). Het InfoCenter beschikt over een welkomstscherm en hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door een willekeurige welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.

g020650
  • Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.

  • Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.

  • Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.

Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.

Verklaring van pictogrammen in het InfoCenter

SERVICE DUEGeeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd
GraphicUrenteller
GraphicInformatiepictogram
GraphicSnel
GraphicLangzaam
GraphicBrandstofpeil
GraphicBougies zijn actief
GraphicMaai-eenheden omhoog brengen
GraphicMaai-eenheden omlaag brengen
GraphicDe bestuurder moet op de stoel zitten
GraphicIndicator parkeerrem – geeft aan of de parkeerrem is ingeschakeld
GraphicGeeft het hoge bereik aan (transport)
GraphicNeutraalstand
GraphicGeeft het lage bereik aan (Maaien)
GraphicKoelvloeistoftemperatuur – de temperatuur van de motorkoelvloeistof in °C of °F
GraphicTemperatuur (heet)
GraphicAftakas is ingeschakeld
GraphicGeweigerd of niet toegestaan
GraphicMotor – Starten
GraphicGestopt of uitgeschakeld
GraphicMotor
GraphicContactschakelaar
GraphicDe maai-eenheden worden omlaag gebracht
GraphicDe maai-eenheden worden omhoog gebracht
GraphicPincode
GraphicCAN Bus
GraphicInfoCenter
GraphicSlecht of mislukt
GraphicGloeilamp
GraphicUitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom
GraphicSchakelaar
GraphicDe bestuurder moet de schakelaar vrijgeven
GraphicDe bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden 
GraphicDe bestuurder moet de machine in neutraal zetten
GraphicMotor weigert te starten
GraphicMotor uitgeschakeld
GraphicMotorkoelvloeistof te heet
GraphicGa zitten of schakel de parkeerrem in werking

De menu's gebruiken

Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:

Hoofdmenu
Menu-optieBeschrijving
StoringenHet menu Storingen bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat.
OnderhoudHet menu Onderhoud bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsurentellers en andere cijfergegevens van die aard.
DiagnostiekHet menu Diagnostiek geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn.
InstellingenIn het menu Instellingen kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen.
MachineIn het menu Machine ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine.
Onderhoud
Menu-optieBeschrijving
HoursHet totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval.
CountsEen overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd.
Diagnostiek
Menu-optieBeschrijving
Cutting UnitsGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan.
Hi/Low RangeGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het rijden in de transportmodus aan.
PTOGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan.
Engine RunGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan.
BacklapGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de wetfunctie aan.
Instellingen
Menu-optieBeschrijving
EenhedenBepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter. De opties zijn Engels of metrisch
TaalBepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter*.
Schermverlichting lcdDe helderheid van het lcd-scherm.
Contrast lcdHet contrast van het lcd-scherm.
Voorste messenkooisnelheid (wetmodus)Bepaalt de snelheid van de voorste messen in wetmodus.
Achterste messenkooisnelheid (wetmodus)Bepaalt de snelheid van de achterste messen in wetmodus.
Beveiligde menu'sGeeft de supervisor/monteur via een code toegang tot beveiligde menu's.
Aantal messenBepaalt het aantal messen van de messenkooi voor het messenkooitoerental.
MaaisnelheidRegelt de rijsnelheid om het messenkooitoerental te bepalen.
MaaihoogteRegelt de maaihoogte om het messenkooitoerental te bepalen.
V messenkooi tpmDe berekende toerentalstand van de voorste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld.
A messenkooi tpmDe berekende toerentalstand van de achterste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld.

* Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels zijn in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.

Betreffende
Menu-optieBeschrijving
ModelHet modelnummer van de machine.
SerienummerHet serienummer van de machine.
Versie machine-bedieningseenheidDe softwareversie van de hoofdbedieningseenheid.
InfoCenter softwareversieDe softwareversie van het InfoCenter.
CAN-busDe status van de communicatiebus van de machine.

Beveiligde menu's

In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 5 configuratie-instellingen voor de bediening veranderen: aantal messen, maaisnelheid, maaihoogte, V messenkooi tpm en A messenkooi tpm. U kunt deze instellingen vergrendelen door middel van de Beveiligde menu's.

Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw distributeur.

Naar de instellingen van het beveiligde menu gaan

Naar de instellingen van het beveiligde menu gaan

  • Scroll in het hoofdmenu naar beneden tot het instellingenmenu en druk op de rechterknop.

  • Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot het beveiligde menu en druk op de rechterknop.

  • Om de code in te voeren drukt u op de middelste knop om het eerste cijfer in te stellen en drukt u vervolgens op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan.

  • Gebruik de middelste knop om het tweede cijfer in te stellen en druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan.

  • Gebruik de middelste knop om het derde cijfer in te stellen en druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan.

  • Druk de middelste knop in om het vierde cijfer in te stellen en druk vervolgens op de rechterknop.

  • Druk op de middelste knop om de code in te voeren.

  • Als de code aanvaard wordt en het beveiligde menu 'ontgrendeld' is, zult u in de rechterbovenhoek van het display 'PIN' zien.

U kunt kiezen of de instellingen in het beveiligde menu worden weergegeven en kunnen worden gewijzigd. Scroll in het beveiligde menu naar omlaag tot de optie beveiligde instellingen. Druk op de rechterknop om de optie beveiligde instellingen uit te schakelen. U kunt de instellingen in het beveiligde menu nu bekijken en wijzigen zonder de code in te voeren. Zet de optie beveiligde instellingen aan om de beveiligde opties te verbergen; u hebt nu een code nodig om de instelling in het beveiligde menu te wijzigen. Als de code ingesteld is, moet u het sleutelcontact uit- en aanzetten om de instelling toe te passen en te bewaren.

Note: Als u de code bent vergeten of als u deze niet meer vindt, moet u uw distributeur vragen om hulp.

Het aantal messen instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Aantal messen ziet.

  2. Druk op de rechterknop om het aantal messen te wijzigen; u kunt kiezen tussen 5, 8 of 11.

Maaisnelheid instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Maaisnelheid ziet.

  2. Druk op de rechterknop om de maaisnelheid in te stellen.

  3. Gebruik de middelste en de rechterknop om de gepaste maaisnelheidinstelling te selecteren op de mechanische maaisnelheidbegrenzer van het tractiepedaal.

  4. Druk op de linkerknop om het maaisnelheidmenu te verlaten en de instelling te bewaren.

De maaihoogte (HOC) instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie HOC ziet

  2. Druk op de rechterknop om HOC te selecteren.

  3. Gebruik de middelste en de rechterknop om de gewenste maaihoogte-instelling te kiezen. (Als de gewenste instelling niet wordt weergegeven, kies dan de HOC-instelling uit de lijst die deze het dichtst benadert).

  4. Druk op de linkerknop om het menu HOC te verlaten en de instelling te bewaren.

De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien instellen

De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien worden berekend aan de hand van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte-instelling in het InfoCenter. U kunt de instelling echter handmatig aanpassen aan verschillende maaiomstandigheden.

  1. Om het toerental van de messenkooien te wijzigen, scrollt u naar beneden tot u V messenkooi tpm, A messenkooi tpm of beide ziet.

  2. Druk op de rechterknop om het toerental te veranderen. Als u de toerentalinstelling wijzigt, zal het display het toerental berekend op basis van de vorige instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe waarde zien.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Specificatie 
Transportbreedte233 cm
Maaibreedte254 cm
Lengte282 cm
Hoogte160 cm
Gewicht1276 kg (2,813 lb)
MotorKubota 44,2 pk (Turbo)
Inhoud brandstoftank53 liter
Transportsnelheid0 tot 16 km/uur
Maaisnelheid0 tot 13 km/uur

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

  • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

  • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

  • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

  • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

Het motoroliepeil controleren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer is gestart.

    De carterinhoud is ongeveer 5,2 liter met filter.

    Gebruik hoogwaardige motorolie die moet beantwoorden aan de volgende specificaties:

    • Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.

    • Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -18 °C)

    • Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)

    Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact.

    2. Open de motorkap.

    3. Verwijder de peilstok en veeg deze schoon. Plaats daarna de peilstok weer terug (Figuur 29).

      g003950
    4. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil.

      Note: Het oliepeil moet tot aan de Vol-markering staan.

    5. Als het oliepeil beneden de Vol-markering staat, verwijdert u de vuldop (Figuur 30) en vult u bij met olie totdat het oliepeil de Vol-markering op de peilstok bereikt.

      g004134

      Important: Niet te vol vullen. Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat. De motor kan defect raken als er te veel of te weinig olie in het carter is.

    6. Plaats de vuldop en sluit de motorkap.

    Het koelsysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het koelsysteem.
  • Verwijder dagelijks het vuil van het scherm, de oliekoeler en de voorkant van de radiateur. Vaker reinigen bij extreem stoffige en vuile omstandigheden. Zei het hoofdstuk Vuil verwijderen uit het koelsysteem in Onderhoud koelsysteem.

    Het koelsysteem bevat een mengsel met een 50/50 verhouding van water en permanente ethyleenglycol-antivries. Controleer elke dag vóór het starten van de motor het koelvloeistofpeil in de expansietank. De inhoud van het koelsysteem is 9,5 liter.

    Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

    • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    1. Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 31).

      Note: Het koelvloeistofpeil behoort tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.

      g003951
    2. Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij.

      Important: Niet te vol vullen.

    3. Plaats de dop van de expansietank terug.

    Brandstof tanken

    Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag <500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

    Inhoud brandstoftank: 53 liter

    Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.

    Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.

    Important: Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van de motor.

    Geschikt voor biodiesel

    Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

    • Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.

    • Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.

    • Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.

    • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.

    • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

    • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

    • Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.

    1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon. Gebruik hiervoor een schone doek.

    3. Verwijder de dop van de brandstoftank (Figuur 32).

      g021210
    4. Vul de tank met brandstof tot aan de onderkant van de vulbuis.

    5. Draai de tankdop na het vullen stevig vast.

      Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Het reservoir van het hydraulische systeem is in de fabriek gevuld met ongeveer 56,7 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:

     Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of uw erkende Toro distributeur voor de onderdeelnummers.)

    Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.

    ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt
     Materiaaleigenschappen:
      Viscositeit, ASTM D445cSt @ 40 °C 44 tot 50cSt @ 100 °C 7,9 tot 8,5
      Viscositeitsindex ASTM D2270140 tot 160
      Stolpunt, ASTM D97-36,6 °C tot 9,4 °C
     Industriespecificaties:
      Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0

    Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te bieden bij een groot aantal temperatuuromstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.

    Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H

    Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij uw Mobil verdeler.

    Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 l hydraulische olie. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer, onderdeelnr. 44-2500. Wij adviseren de rode kleurstof niet te gebruiken voor biologisch afbreekbare vloeistoffen. Gebruik in plaats daarvan een kleurstof voor voedingsmiddelen

    1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 33).

      g021215
    3. Verwijder de dop/peilstok uit de vulbuis en veeg af met een schone doek.

    4. Steek de peilstok in de vulbuis. Verwijder hem daarna en controleer het vloeistofpeil.

      Note: Het vloeistofpeil moet zich binnen het bedrijfsbereik op de peilstok bevinden.

    5. Als het peil te laag is, vult u geschikte vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering bereikt.

      Important: Niet te vol vullen.

    6. Breng de dop/peilstok aan op de vulbuis.

    Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
  • Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar is geweest. Er moet over de volle lengte een licht contact tussen de messenkooi en het ondermes zijn (zie Contact tussen snijplaat en messenkooi afstellen in de Gebruikershandleiding van het maaidek.

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m na 1 tot 4 bedrijfsuren en nogmaals na 10 bedrijfsuren. Haal de wielmoeren daarna om de 250 bedrijfsuren aan.

    Waarschuwing

    Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.

    Zorg dat de wielmoeren met de juiste torsie zijn aangedraaid.

    De machine inrijden

    Om ervoor te zorgen dat het parkeerremsysteem optimaal functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken (inrijden) voordat u het voertuig gaat gebruiken. Stel de voorwaartse tractiesnelheid in op 6 km/uur zodat deze overeenstemt met de achterwaartse tractiesnelheid. (Alle 8 afstandsstukken verplaatst naar de bovenkant van de maaitoerenregelaar.) Rij vooruit met de motor op hoog stationair en de maaitoerentalbegrenzer ingeschakeld en rem gedurende 15 seconden. Rij achteruit met de maximale snelheid voor achteruitrijden en rem gedurende 15 seconden. Herhaal dit 5 keer en wacht steeds 1 minuut tussen het voor- en achteruitrijden om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. Na de inrijprocedure moeten de remmen misschien worden afgesteld; zie Parkeerremmen afstellen.

    Het brandstofsysteem ontluchten

    U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:

    • Eerste keer starten van een nieuwe machine.

    • De motor is gestopt vanwege een tekort aan brandstof.

    • Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan onderdelen van het brandstofsysteem; bijvoorbeeld er is een nieuw filter gemonteerd, de waterafscheider heeft een onderhoudsbeurt gekregen, enz.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en controleer of de brandstoftank minstens half vol is.

    2. Open de motorkap.

    3. Draai de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp open (Figuur 34) met een sleutel van 12 mm.

      g003993
    4. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.

      Note: De elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij komt er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten. Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt.

    5. Zet de ontluchtschroef weer vast en draai het sleuteltje op UIT.

    Note: Normaal gesproken zal de motor na bovenstaande ontluchtingsprocedure starten. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Brandstofinjectors ontluchten.

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen, een lange broek en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen bungelende juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.

    • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

    • Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

    • Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.

    • Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.

    • Stop de machine en controleer de maai-eenheden als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).

    • Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.

    • Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.

    • Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.

    Bescherming van de rolbeugel

    • Verwijder de rolbeugel niet van de machine.

    • Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.

    • Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.

    Machines met een vaste rolbeugel

    • De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening.

    • Doe altijd de veiligheidsgordel om.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.

    • Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.

    • Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en beoordeel de omstandigheden om na te gaan of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.

    • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.

    • Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

    • Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

    • Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.

    • Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.

    • Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

    • Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.

    De motor starten en uitschakelen

    Important: U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer start, de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was, of onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem zijn uitgevoerd; zie Het brandstofsysteem ontluchten.

    Motor starten

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, trap het tractiepedaal niet in zodat het in de NEUTRAALSTAND staat, stel de parkeerrem in werking, zet de gashendel op SNEL en controleer of de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN is gezet.

    2. Draai de contactschakelaar op AAN/VOORGLOEIEN.

      Note: Een automatische tijdschakelaar zorgt ervoor dat de motor 6 seconden wordt voorgegloeid.

    3. Wanneer de gloeibougies zijn voorverwarmd, draait u het sleuteltje naar de stand START.

      Important: U mag niet langer dan 15 seconden proberen te starten. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Als de motor nogmaals moet worden voorgegloeid, draait u het sleuteltje eerst op UIT en vervolgens op AAN/VOORGLOEIEN. Herhaal dit indien nodig.

    4. Laat de motor op een laag stationair toerental lopen totdat deze is opgewarmd.

    De motor afzetten

    1. Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking, zet de gashendel op LAAG STATIONAIR en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.

      Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met een turbo-dieselmotor ontstaan.

    2. Draai het sleuteltje op UIT en haal het uit het contact.

    Toerental van de messenkooien instellen

    Om ervoor te zorgen dat de maaikwaliteit constant en van hoog niveau blijft en het gazon na het maaien een gelijkmatig uiterlijk krijgt, is het belangrijk dat de toerentalregeling van de messenkooien juist is afgesteld. U stelt het toerental van de messenkooien als volgt in:

    1. In het InfoCenter (menu instellingen) kiest u het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte zodat het juiste messenkooitoerental wordt berekend.

    2. Als verdere afstelling nodig is, kunt u in het menu instellingen naar beneden scrollen tot u V messenkooi tpm, A messenkooi tpm of beide ziet.

    3. Druk op de rechterknop om het toerental te veranderen. Als de toerentalinstelling wordt gewijzigd, zal het display het toerental berekend op basis van de instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe waarde zien.

      Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om veranderingen in de gazonomstandigheden te compenseren.

    Tegendruk van de hefarm afstellen

    U kunt de tegendruk op de hefarmen van het achtermaaidek afstellen om de machine aan te passen voor verschillende gazonomstandigheden en ervoor te zorgen dat de maaihoogte constant blijft in zware omstandigheden of op terrein waar een viltlaag is ontstaan.

    U kunt elke tegendrukveer instellen op 4 verschillende standen. Elke stand verhoogt of verlaagt de tegendruk op het maaidek met 2,3 kg ten opzichte van de vorige stand. De veren kunnen op de achterkant van de eerste actuator van de veer worden geplaatst om alle tegendruk op te heffen (vierde stand).

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. Breng een buis of vergelijkbaar voorwerp aan over het lange veeruiteinde en draai ze rond de actuator van de veer tot de gewenste stand (Figuur 35).

      Voorzichtig

      De veren staan onder spanning en kunnen persoonlijk letsel veroorzaken.

      Wees voorzichtig bij het instellen van de veren.

      g019276
    3. Herhaal deze procedure bij de andere veer.

    De draaistand van de hefarm instellen

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. De schakelaar van de hefarm bevindt zich onder de hydraulische tank achter de hefarm rechts voor (Figuur 36).

    3. Draai de bevestigingsschroeven van de schakelaar los en zet de schakelaar lager om de draaihoogte van de hefarm te verhogen of hoger om de draaihoogte te verlagen (Figuur 36).

      g012154
    4. Draai de bevestigingsschroeven vast.

    De machine duwen of slepen

    In noodgevallen kan de machine vooruit worden bewogen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.

    Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen omdat anders de transmissie kan worden beschadigd. De omloopklep moet open zijn als u de machine duwt of sleept.

    1. De omloopklep bevindt zich links van hydrostaat (Figuur 37). Draai de bout 1,5 slag om deze te openen en de vloeistof inwendig om te laten leiden.

      Note: U kunt nu de machine langzaam voortbewegen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.

      g003995
    2. Sluit de omloopklep voordat u de motor start. Sluit de klep met een torsie van maximaal 7 tot 11 Nm.

      Important: Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, raakt de transmissie oververhit.

    Werking van het diagnoselampje

    De machine is uitgerust met een diagnoselampje dat aangeeft dat het elektronische besturingssysteem een elektrische storing registreert. Het diagnoselampje bevindt zich op de bedieningsarm (Figuur 38). Als de machine naar behoren werkt en het contactsleuteltje naar de stand AAN/LOPEN wordt gedraaid, zal het diagnoselampje kort branden om te tonen dat het werkt. Als een machinestoring wordt weergegeven, gaat het lampje branden als er een mededeling is. Als een foutmelding wordt weergegeven, knippert het lampje tot de storing is opgelost.

    g021272

    De interlockschakelaars controleren

    De interlockschakelaars zijn bedoeld om aanslaan of starten van de motor alleen mogelijk te maken als het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND is, de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN is gezet en de maai-/hefhendel in de NEUTRAALSTAND staat. Daarnaast moet de motor afslaan als u het tractiepedaal intrapt terwijl u niet op de stoel zit of als u de parkeerrem ingeschakeld laat.

    Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Controle of de interlockschakelaars functioneren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Werking van interlockschakelaars controleren.
    1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje op AAN, maar start de motor niet.

    3. Zoek de juiste schakelaarfunctie in het diagnostisch systeem van het InfoCenter.

    4. Zet de schakelaars een voor een van open naar gesloten (d.w.z. ga op de stoel zitten, druk het tractiepedaal in, enz.) en controleer of de status van de schakelaar verandert. Herhaal deze procedure bij elke schakelaar die met de hand van de open in de gesloten stand kan worden gezet.

    5. Als de schakelaar wordt gesloten zonder dat de bijbehorende indicator verandert, moet u alle kabels en aansluitingen naar de schakelaar controleren en/of de schakelaar doormeten met een weerstandsmeter. Vervang beschadigde schakelaars en repareer kapotte kabels.

    Note: Het InfoCenter kan ook nagaan welke solenoïdes of relais van de outputs zijn ingeschakeld. Dit is een snelle manier om vast stellen of het om een storing in het elektrische of het hydraulische systeem van de machine gaat.

    Controle van de outputfunctie

    1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje op AAN en start de machine.

    3. Zoek de juiste outputfunctie in het diagnostisch systeem van het InfoCenter.

    4. Neem plaats op de stoel en probeer de gewenste functie van de machine. Als de status van de juiste outputs verandert, duidt dit erop dat de ECM die functie inschakelt.

    Note: Als de juiste outputs niet branden, moet u controleren of de vereiste inputschakelaars in de stand zijn gezet die nodig is om deze functie in te schakelen. Controleer of de schakelaar correct functioneert.Als de outputdisplays branden zoals is gespecificeerd, maar de machine niet naar behoren werkt, duidt dit op een defect dat niet van elektrische aard is. Indien nodig repareren.

    Veiligheid na het werk

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

    • Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine stalt of transporteert.

    • Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.

    • Vervang versleten of beschadigde stickers.

    De machine transporteren

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Maak de machine stevig vast.

    De bevestigingspunten zoeken

    • Voor – de opening in het rechthoekige blok, onder de asbuis, aan de binnenzijde van beide voorwielen (Figuur 39)

      g031851
    • Achter – Beide zijden van het achterframe van de machine (Figuur 40)

      g004555

    Opkrikpunten

    Note: Plaats de machine op assteunen indien dit nodig is.

    • Voor – rechthoekig blok, onder de asbuis, aan de binnenzijde van beide voorwielen (Figuur 41).

      g031850
    • Achter – rechthoekige asbuis op de achteras.

    Functies van de hydraulische solenoïdeklep

    Raadpleeg onderstaande lijst voor een beschrijving van de verschillende functies van de solenoïdes in het verdeelstuk van het hydraulische systeem. Elke solenoïde moet worden geactiveerd om een functie in te schakelen.

    SolenoïdeFunctie
    MSV2Circuit van voorste messenkooi
    MSV1Circuit van achterste messenkooi
    SVRVMaai-eenheden omhoog/omlaag brengen
    SV1Voormaaidek omhoog/omlaag brengen
    SV3Achtermaaidek omhoog/omlaag brengen
    SV2Maai-eenheden omhoog brengen

    Tips voor bediening en gebruik

    Vertrouwd raken met de machine

    Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. De motor starten en uitschakelen. Rij de machine vooruit en achteruit. Laat de maai-eenheden neer en hef ze op en schakel de messenkooien in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.

    Het waarschuwingssysteem begrijpen

    Als een waarschuwingslampje tijdens het gebruik gaat branden, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.

    Maaien

    Start de motor en zet de gashendel op SNEL. Zet de activerings/blokkeringsschakelaar op ACTIVEREN en gebruik de maai-/hefhendel om de maaidekken omhoog en omlaag te brengen (de voormaaidekken zijn zo ingesteld dat zij eerder naar beneden komen dan de achtermaaidekken). Om vooruit te rijden en het gras te maaien, moet u de tractiepedaal naar voren intrappen.

    De machine transporteren

    Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN en hef de maaidekken op in de TRANSPORTSTAND. Zet de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen. Om beter in balans te kunnen blijven tijdens het sturen, moeten de maaidekken zijn neergelaten tijdens het afdalen.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Controleer het koelsysteem.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.
  • Werking van interlockschakelaars controleren.
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider .
  • Verwijder dagelijks het vuil van het scherm, de oliekoelers en de radiateur (vaker bij gebruik in vuile omstandigheden).
  • De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren. (Smeer onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval.)
  • Reinig de accu en controleer de conditie ervan (of wekelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden).
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Slangen van koelsysteem controleren.
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vocht aftappen uit de brandstoftank en de hydraulische tank.
  • De voorbelasting van de lagers van de messenkooien controleren.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven. (Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt wanneer de luchtfilterindicator rood is. Dit moet vaker gebeuren in uiterst stoffige of vuile omstandigheden).
  • De leidingen en aansluitingen controleren op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
  • Brandstoffilterbus vervangen.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Controleer het toespoor van de achterwielen.
  • De hydraulische vloeistof verversen.
  • Hydraulische filters vervangen (eerder als de onderhoudsintervalindicator in de rode zone staat).
  • Lagers in achterwielen opvullen.
  • Motorkleppen afstellen (zie de Gebruikershandleiding van de motor).
  • Vóór de stalling
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
  • Hydraulische tank aftappen en schoonspoelen.
  • Vervang alle loszittende slangen.
  • Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerde itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van veiligheidssysteem controleren.       
    Werking van de remmen controleren.       
    Het peil van de motorolie en de brandstof controleren.       
    Brandstoffilter/waterafscheider aftappen.       
    Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren.       
    Radiateur en scherm controleren op vuil.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    Vloeistofpeil in het hydraulisch systeem controleren.       
    Indicator van het hydraulische filter controleren. 2       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Controleer de bandenspanning.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Controleren of de smeernippels moeten worden gesmeerd.3       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt.

    2. Controleren met draaiende motor en met de olie op bedrijfstemperatuur

    3. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden:

    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
    1  
    2  
    3  
    4  
    5  
    6  
    7  
    8  

    Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Note: Om een elektrisch of hydraulisch schema van uw machine te verkrijgen, kunt u terecht op www.Toro.com.

    Onderhoudsschema

    decal125-8753

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Veiligheidmaatregelen voor onderhoudswerkzaamheden

    • Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de gashendel op stationair – laag.

      • Schakel de maai-eenheden uit.

      • Breng de maai-eenheden omlaag.

      • Zorg dat de tractie in neutraal staat.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.

    • Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    Smering

    Lagers en lagerbussen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren. (Smeer onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval.)
  • Als de machine in normale omstandigheden wordt gebruikt, moet u alle lagers en lagerbussen om de 50 bedrijfsuren smeren met nr. 2 smeervet op lithiumbasis. Smeer de lagers en lagerbussen meteen na elke wasbeurt, ongeacht het vermelde interval.

    De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:

    • Kruiskoppeling aandrijfas pomp (3) (Figuur 43)

      g003962
    • Cilinders van hefarmen van maaidek (2 elk) (Figuur 44)

      g012150
    • Draaipunten van hefarm (1 elk) (Figuur 44)

    • Draagframe van maaidek en draaipunt (2 elk) (Figuur 45)

      g003960
    • Draaias van hefarm (1) (Figuur 46)

      g004157
    • Trekstang van achteras (2) (Figuur 47)

      g003987
    • Draaipunt van asbesturing (1) (Figuur 48)

      g004169
    • Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) (Figuur 49)

      g003966
    • Rempedaal (1) (Figuur 50)

      g011615

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven. (Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt wanneer de luchtfilterindicator rood is. Dit moet vaker gebeuren in uiterst stoffige of vuile omstandigheden).
  • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 51) dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.

    Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en dat het de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    1. Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 51).

      g003968
    2. Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing. Alvorens het filter weg te halen, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het filter en de filterbus zit. Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.

      Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het filter wordt verwijderd.

    3. Verwijder en vervang het filter (Figuur 52).

      Het wordt afgeraden het gebruikte element te reinigen omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter (dit moet goed aansluiten) en de filterbehuizing. Een beschadigd element mag niet worden gebruikt. Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Druk niet op het flexibele middendeel van het filter.

      g014629
    4. Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.

    5. Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.

    6. Maak de sluitingen vast.

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Ververs de olie en vervang het filter na de eerste 50 bedrijfsuren; daarna moet dit om de 150 bedrijfsuren gebeuren.

    1. Verwijder de aftapplug (Figuur 53) en laat de olie in een opvangbak lopen.

      g003970
    2. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug.

    3. Verwijder het oliefilter (Figuur 54).

      g003971
    4. Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het nieuwe filter.

    5. Plaats het nieuwe filter op het filtertussenstuk. Draai het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens ½ slag.

      Important: Draai het filter niet te vast.

    6. Het carter met olie vullen, zie Het motoroliepeil controleren.

    De gashendel afstellen

    1. Zet de gashendel naar voren zodat deze ongeveer 3 mm van de voorkant van de gleuf in de bedieningsarm zit.

    2. Maak de klem van de gaskabel op de gaskabel los. Deze zit naast de hefboom van de injectiepomp (Figuur 55).

      g007917
    3. Houd de hefboom van de injectiepomp tegen de regelschroef voor het hoog stationair toerental (Figuur 55).

    4. Trek aan de gaskabel en maak de klem van de gaskabel vast zodat de kabel strak is.

      Note: Als de klem is vastgezet, moet het draaipunt van de kabel onbelemmerd kunnen ronddraaien op de hefboom van de injectiepomp.

    5. Als de gashendel tijdens het gebruik niet in de juiste stand blijft, moet u de borgmoer waarmee de frictieregelaar op de gashendel is vastgezet, verder aandraaien.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Vóór de stalling
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De leidingen en aansluitingen controleren op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
  • Controleer de brandstofleidingen en -verbindingen om de 400 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Controleer deze op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.

    Onderhoud van de waterafscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider .
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Brandstoffilterbus vervangen.
    1. Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter (Figuur 56).

    2. Draai de aftapplug onder de filterbus los.

      g007367
    3. Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd.

    4. Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.

    5. Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.

    6. Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    7. Draai de aftapplug onder de filterbus vast.

    Onderhoud van het rooster van de brandstofaanzuigbuis

    De brandstofaanzuigbuis in de brandstoftank is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de aanzuigbuis en reinig het rooster als dit nodig is.

    Brandstofinjectors ontluchten

    Note: Deze procedure mag uitsluitend worden toegepast als het brandstofsysteem is ontlucht met behulp van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet start; zie Het brandstofsysteem ontluchten.

    1. Draai de leidingconnector naar spuitstuk Nr. 1 en de houder los (Figuur 57).

      g003973
    2. Draai het sleuteltje op AAN en bekijk hoe de brandstof om de connector stroomt. Draai het sleuteltje op UIT wanneer u een ononderbroken straal brandstof ziet.

    3. Draai de leidingconnector goed vast.

    4. Herhaal stappen 1 tot en met 3 bij de andere mondstukken.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u beide accukabels loskoppelen van de accu, beide stekkers van de kabelboom losmaken van de ECM en de accupoolconnector uit de wisselstroomdynamo halen om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen.

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Reinig de accu en controleer de conditie ervan (of wekelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden).
  • Controleer de aansluitingen van de accukabels.
  • Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.

    • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft. Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water.

    Zekeringen controleren

    Er zijn 8 zekeringen in het elektrische systeem. De zekeringhouder bevindt zich achter het inspectieluik op de bedieningsarm (Figuur 58).

    g003988
    decal117-0169

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De tractieaandrijving afstellen voor de neutraalstand

    De machine mag niet kruipen als het tractiepedaal niet is ingetrapt. Als de machine kruipt, moet u de tractieaandrijving als volgt afstellen:

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af en laat de maaidekken neer op de grond.

    2. Krik de voorkant van de machine op tot de voorbanden vrijkomen van de vloer van de werkplaats. Zorg ervoor dat de machine steunt op de rustpunten van de krik om te voorkomen dat de machine per ongeluk valt.

      Note: Bij modellen met vierwielaandrijving moeten ook de achterwielen vrijkomen van de vloer

    3. Draai de borgmoer op de afstelnok van de tractie, rechts van de hydrostaat, los (Figuur 60).

      g004147

      Waarschuwing

      De motor moet lopen zodat een laatste afstelling van de afstelnok van de tractie kan worden uitgevoerd. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Houd uw gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper, andere hete onderdelen van de motor en draaiende onderdelen.

    4. Start de motor en draai de zeskantige moer van de afstelnok in beide richtingen totdat de wielen ophouden met draaien.

    5. Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.

    6. Zet de motor af. Haal de assteunen weg en laat de machine neer op de grond.

    7. Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet kruipt.

    Toespoor achterwielen afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Controleer het toespoor van de achterwielen.
    1. Draai het stuurwiel zodanig dat de achterwielen recht naar voren wijzen.

    2. Draai de contramoeren aan de uiteinden van de trommel van de tractiestang los (Figuur 61).

      Note: Het uiteinde van de trekstang met de groef op de buitenkant heeft een linkse draad.

      g004136
    3. Draai de trekstang. Gebruik hiervoor de sleutelsleuf

    4. Meet de afstand bij de voorkant en achterkant van de achterwielen ter hoogte van de as. De afstand aan de voorkant van de achterwielen mag niet meer dan 6 mm verschillen van die aan de achterkant van de wielen.

    5. Herhaal deze procedure als dit nodig is.

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    • Motorkoelvloeistof inslikken kan lichamelijk letsel of dodelijk letsel veroorzaken; buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.

    • Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

      • Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    Vuil verwijderen uit het koelsysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder dagelijks het vuil van het scherm, de oliekoelers en de radiateur (vaker bij gebruik in vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Slangen van koelsysteem controleren.
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
    1. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    2. Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.

    3. Maak de sluiting los en draai het achterscherm open (Figuur 62).

      g004138
    4. Reinig het scherm grondig met perslucht.

    5. Draai de vergrendelingen naar binnen om de oliekoeler los te maken (Figuur 63).

      g003974
    6. Reinig beide zijden van de oliekoeler en de radiateur grondig Figuur 64) met perslucht.

      g004137
    7. Kantel de oliekoeler weer in de juiste stand en zet de vergrendelingen vast.

    8. Sluit het scherm en maak de sluiting vast.

    Onderhouden remmen

    Parkeerremmen afstellen

    Stel de remmen af als de rempedaal meer dan 25 mm speling heeft (Figuur 65), of als er meer remkracht nodig is. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld.

    g026816

    Note: Gebruik de speling van de wielmotor om de trommels heen en weer te bewegen om te controleren of deze voor en na het afstellen vrij kunnen bewegen.

    1. Om de speling op de rempedalen te verkleinen, draait u de remmen vast. Draai hiervoor de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 66).

      g011616
    2. Draai de achterste moer vast om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 0,63 tot 1,27 cm speling hebben (Figuur 65) voordat de wielen blokkeren.

    3. Draai de voorste moeren aan en controleer of beide kabels de remmen gelijktijdig in werking stellen.

      Note: Zorg ervoor dat de kabelgeleiding niet draait tijdens het vastdraaien.

    Vergrendeling van parkeerrem afstellen

    Als de parkeerrem niet werkt of vergrendelt, moet de pal van de parkeerrem worden afgesteld.

    1. Draai de 2 schroeven los waarmee de pal van de parkeerrem is bevestigd aan het frame (Figuur 67).

      g011617
    2. Trap het pedaal van het parkeerrem naar voren totdat de remvergrendeling de rempal geheel vastgrijpt (Figuur 67).

    3. Draai de 2 schroeven vast om de afstelling te borgen.

    4. Trap op het rempedaal om de parkeerrem vrij te zetten.

    5. Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.

    Onderhoud riemen

    De conditie en de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo moeten na de eerste gebruiksdag worden gecontroleerd en vervolgens om de 100 bedrijfsuren.

    Riem van wisselstroomdynamo spannen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
    1. Open de motorkap.

    2. Controleer de spanning van de riem door deze (Figuur 68) midden tussen poelies van de wisselstroomdynamo en de krukas in te drukken met een kracht van 10 kg.

      g003976

      De riem moet een speling van 11 mm hebben. Als de speling niet correct is, gaat u verder met stap 3. Indien de speling correct is, gaat u verder met uw werkzaamheden.

    3. Draai de bout los waarmee de beugel is bevestigd aan de motor (Figuur 68), alsmede de bout waarmee de wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel en de ankerbout.

    4. Plaats een rolkoevoet tussen de wisselstroomdynamo en de motor en wrik de wisselstroomdynamo los.

    5. Als de juiste spanning is verkregen, draait u de wisselstroomdynamo, de beugel en de ankerbouten vast om de afstelling te borgen.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    Hydraulische vloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • De hydraulische vloeistof verversen.
  • Om de 2 jaar
  • Hydraulische tank aftappen en schoonspoelen.
  • Ververs de hydraulische vloeistof in normale omstandigheden om de 800 bedrijfsuren. Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw plaatselijke Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.

    1. Zet de motor af en til de motorkap op.

    2. Plaats een grote opvangbak onder de fitting aan de onderzijde van het hydraulische reservoir (Figuur 69).

      g004139
    3. Maak de slang los van de onderkant van de nippel en laat de hydraulische vloeistof in de opvangbak lopen.

    4. Monteer de slang als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.

    5. Vul het reservoir met ongeveer 56,7 liter hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.

      Important: Gebruik uitsluitend de voorgeschreven typen hydraulische vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    6. Plaats de dop weer op het reservoir.

    7. Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden. Controleer ook op lekkages.

    8. Zet de motor af.

    9. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.

      Important: Vul niet teveel vloeistof bij.

    Hydraulische filters vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Hydraulische filters vervangen (eerder als de onderhoudsintervalindicator in de rode zone staat).
  • Het hydraulische systeem is voorzien van een onderhoudsintervalindicator (Figuur 70). Laat de motor lopen op bedrijfstemperatuur en kijk op de indicator. Deze moet in de groene zone staan. Als de indicator in de rode zone staat, moeten de hydraulische filters worden vervangen.

    g004132

    Important: Als andere filters worden gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact.

    2. Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd, en plaats een opvangbak onder het filter (Figuur 71 en Figuur 72).

      g003980
      g004150
    3. Verwijder het filter.

    4. Smeer hydraulische vloeistof op de pakking van het nieuwe filter.

    5. Zorg ervoor dat de plaats waar het filter wordt bevestigd, schoon is.

    6. Monteer het filter met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    7. Herhaal deze procedure bij het andere filter.

    8. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.

    9. Zet de motor af en controleer op lekkages.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën.
  • Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en of alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

    De testpoorten van het hydraulische systeem gebruiken

    De testpoorten van het hydraulische systeem worden gebruikt om de druk in de hydraulische circuits te testen. Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer als u hulp nodig heeft.

    Gebruik de testpoorten op de voorste hydraulische buizen (Figuur 73) om problemen met het circuit van de tractie te verhelpen.

    g031993

    Gebruik de testpoorten op het verdeelstuk voor het maaien (Figuur 74) om problemen met het circuit voor het maaien te verhelpen.

    g021221

    Gebruik de testpoorten op het verdeelstuk voor de lift (Figuur 75) om problemen met het circuit van de lift te verhelpen.

    g003983

    Onderhoud van maaidek

    Veiligheid van het maaidek

    Een versleten of beschadigde maai-eenheid kan breken en een stuk van de messenkooi of het ondermes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maai-eenheden op slijtage of beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de maaidekken controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de messenkooien en ondermessen verricht. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of geslepen; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.

    • Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 messenkooi draait.

    Maai-eenheden wetten

    Waarschuwing

    Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen.

    • Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.

    Note: Tijdens het wetten zijn de voormaaidekken en de achterste maaidekken tegelijk in werking.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en zet de activerings-/blokkeringsknop op BLOKKEREN.

    2. Ontgrendel de stoel en til deze omhoog zodat u bij de wethendels kunt komen (Figuur 76).

    3. Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.

    4. Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.

      Gevaar

      Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.

      • Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.

      • Wet de messenkooien uitsluitend als de motor stationair loopt.

    5. Kies met de voorste, achterste of beide wethendels de messenkooien die moeten worden gewet (Figuur 76).

      Gevaar

      Om lichamelijk letsel te voorkomen, dient u buiten het bereik van de maaidekken te zijn voordat u verdere werkzaamheden uitvoert.

    6. Zet de maai-/hefhendel in de MAAISTAND en zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN. Zet de maai-/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.

    7. Breng de wet-pasta aan met de borstel met de lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.

    8. Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op de gewenste snelheid.

    9. Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen; zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN en zet de motor af. Na de afstelling herhaalt u stappen tot 4 en met 8.

      g021209
    10. Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.

    11. Als u klaar bent met wetten, moet u de wethendels in de MAAISTAND zetten, de stoel laten zakken en alle wetpasta van de maaidekken wassen. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet het toerental van de messenkooien in de gewenste maaistand.

      Important: Als de wetschakelaar na het wetten niet terug in de UIT-stand wordt gezet, zullen de maaidekken niet omhoog komen of naar behoren werken.

      Note: Voor een betere snijrand moet u de voorkant van het ondermes bijvijlen als u klaar bent met wetten. Hiermee verwijdert u bramen of ruwe randen die kunnen zijn ontstaan op de snijrand.

    Stalling

    De tractie-eenheid gebruiksklaar maken

    1. Reinig de tractie-eenheid, de maaidekken en de motor grondig.

    2. Controleer de bandenspanning. Breng alle banden op een spanning van 0,83 tot 1,03 bar.

    3. Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.

    4. Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.

    5. Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.

    6. Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:

      1. Haal de accuklemmen los van de accupolen.

      2. Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).

      3. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.

      4. Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.

    De motor gebruiksklaar maken

    1. Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.

    2. Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.

    3. Vul het oliecarter met de aangegeven hoeveelheid motorolie.

    4. Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.

    5. Zet de motor af.

    6. Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.

    7. Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.

    8. Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.

    9. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig worden gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.

    10. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.

    11. Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.