Inleiding

Deze maaitractor met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren of professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g027332

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002

Waarschuwing

Standaard gemonteerde oorspronkelijke onderdelen en accessoires verwijderen kan een invloed hebben op de garantie, tractie en veiligheid van de machine. Niet-originele Toro onderdelen gebruiken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. Ongeoorloofde wijzigingen aanbrengen aan de motor of het brandstof- of verluchtingssysteem kan een inbreuk zijn op voorschriften van EPA (Environmental Protection Agency van de Verenigde Staten) en CARB (California Air Resources Board).

Vervang alle onderdelen, inclusief maar niet beperkt tot: banden, riemen, messen en onderdelen van het brandstofsysteem door originele Toro onderdelen.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de motor van dit product bevatten chemische stoffen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Instructie

  • Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met bedieningsorganen en weet hoe u de machine moet gebruiken.

  • U dient erop toe te zien dat de machine niet door kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.

  • Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.

  • Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:

    • zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers;

    • als de maaimachine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rijhendels worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:

      • onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder op nat gras,

      • te snel rijden,

      • onjuist gebruik van de rem,

      • het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk,

      • zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen,

      • onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.

Voorbereiding

  • Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool. Draag lang haar niet los. Draag geen juwelen.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken grondig en verwijder voorwerpen die de machine naar u kan uitwerpen.

  • Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.

    • Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die speciaal daarvoor bedoeld zijn.

    • Vul de machine altijd buiten en rook niet tijdens het bijvullen.

    • Vul brandstof bij voordat u de motor start. Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen of brandstof bijvullen als de motor loopt of heet is.

    • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst, maar verwijder de machine van de plek waar is gemorst en voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

    • Zorg ervoor dat de afsluitdoppen van brandstoftanks en – blikken weer goed vastzitten.

  • Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.

  • Controleer vóór het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

  • Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.

Bediening

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Let goed op, verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar links en naar rechts voordat u van richting verandert.

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.

  • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Schakel alle meswerktuigkoppelingen uit en zet de versnelling in de neutraalstand voordat u de motor start.

  • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.

  • Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt:

    • niet plotseling stoppen of starten op een helling;

    • houd de snelheid laag op hellingen en in scherpe bochten;

    • let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;

  • Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of zware werktuigen gebruikt.

    • Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekstangbevestigingspunten.

    • Beperk de belasting tot wat u veilig kunt beheersen.

    • Maak geen scherpe bochten. Wees voorzichtig als u de machine achteruitrijdt.

  • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.

  • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.

  • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.

  • Gebruik de machine nooit als schermen of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.

  • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.

  • Voordat u de bestuurdersplaats verlaat, moet u:

    • de aftakas uitschakelen en de werktuigen laten zakken;

    • de versnelling in neutraal zetten en de parkeerrem in werking stellen;

    • de motor uitzetten en het sleuteltje verwijderen.

  • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit, zet de motor af en maak de bougiekabel(s) los of haal het sleuteltje uit het contact

    • voordat u verstoppingen losmaakt of het afvoerkanaal ontstopt;

    • voordat u de maaimachine controleert, reinigt of er werkzaamheden aan verricht;

    • als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer gebruikt; als de machine abnormaal begint te trillen (direct controleren).

  • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

  • Zet de motor af en schakel de aandrijving naar de werktuigen uit:

    • voordat u brandstof tankt;

    • vóór verwijdering van de grasvanger;

    • voordat u de maaihoogte instelt, tenzij u deze vanaf de bestuurderspositie kunt instellen.

  • Zet de gashendel terug terwijl de motor uitloopt. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.

Onderhoud en opslag

  • Zorg dat alle moeren, bouten en schroeven stevig vastzitten zodat u veilig met de machine kunt werken.

  • Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact kunnen komen met open vuur of vonken.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

  • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.

  • Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en mankementen.

  • Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.

  • Als u de brandstoftank moet laten leeglopen, doe dit dan in de open lucht.

  • Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u de maai-inrichting neerlaten, tenzij u een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.

Veilige bediening Toro zitmaaiers

De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.

  • De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif. Laat de motor niet binnen of in een afgesloten ruimte lopen.

  • Houd uw handen, voeten, haar en loszittende kledingstukken uit de buurt van de uitwerpopening van het werktuig, de onderkant van de maaimachine en bewegende onderdelen als de motor loopt.

  • Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat deze eerst afkoelen voordat u ze afstelt of er onderhouds- of reparatiewerkzaamheden op uitvoert.

  • Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met de huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.

  • Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.

  • Gebruik altijd originele Toro-onderdelen om de originele standaarden te handhaven.

  • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als u werktuigen gebruikt die niet zijn goedgekeurd.

Maaien op hellingen

  • Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

  • Maai nooit op een helling als het gras nat is. Op een gladde ondergrond kunnen de wielen hun grip verliezen, waardoor de kans bestaat dat ze gaan slippen en u de controle over de machine verliest.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

  • Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.

  • Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen in het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat de machine kan omkantelen op oneffen terrein.

  • Start nooit plotseling als u heuvelopwaarts maait, want dit kan tot gevolg hebben dat de maaier achterover kantelt.

  • Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

  • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.

  • U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

  • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.

Geluidsdruk

Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).

De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Geluidsniveau

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.

Het geluidsniveau is vastgesteld volgens de procedures in ISO 11094.

Trillingsniveau

Hand-arm

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 1,1 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 3,9 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 2,0 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,33 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,17 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal93-7818
decal99-8936
decal106-2655
decal106-5517
decal107-3069
decal109-6036
decaloemmarkt
decal112-9028
decal114-4466
decal114-4470
decal116-1716
decal116-5988
decal117-0346
decal117-3811
decal117-3848
decal117-3864
decal120-5897
decal125-9384
decal126-2055
decal127-6662
decal127-6663
decal131-4036
decal114-4468
decal125-9383
decalbatterysymbols
decal132-0871

Algemeen overzicht van de machine

g027333

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 4 en Figuur 5).

g008951

Urenteller

De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 6).

g008950

Brandstofmeter

De brandstofmeter bevindt zich bij de urenteller en de streepjes worden verlicht als de contactschakelaar is ingeschakeld (Figuur 6).

Het indicatielampje gaat branden als het brandstofpeil te laag is (er bevindt zich dan nog ongeveer 3,8 liter brandstof in de brandstoftank).

Indicators veiligheidssysteem

Er bevinden zich symbolen op de urenteller en deze geven met een zwarte driehoek aan dat het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt (Figuur 6).

Accu-indicatielampje

Als u het contactsleuteltje gedurende een paar seconden in de stand AAN zet, wordt de accuspanning weergegeven in het gebied waar normaal de uren worden weergegeven.

Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer u het contact inschakelt en wanneer de lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt (Figuur 6).

Gashendel

De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM.

Choke

Gebruik de choke om een koude motor te starten. Trek de knop van de choke omhoog om deze in te schakelen.

Messchakelaar (aftakas)

De messchakelaar (aftakas) wordt gebruikt om de elektrische koppeling in te schakelen en de maaimessen aan te drijven. Zet de schakelaar omhoog om de messen in te schakelen en laat deze los. Om de messen uit te schakelen, drukt u de messchakelaar (aftakas) omlaag of zet u een rijhendel in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

Contactschakelaar

Met deze schakelaar start u de motor van de maaimachine. Hij heeft 3 standen: START, LOPEN en UIT.

Rijhendels

De rijhendels worden gebruikt om de machine vooruit en achteruit te laten rijden en om bochten naar links of naar rechts te maken.

Vergrendelde neutraalstand

Gebruik de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND samen met het veiligheidssysteem om de NEUTRAALSTAND in te schakelen en te bepalen.

Brandstofafsluitklep

Sluit de brandstofafsluitklep (onder de stoel) als u de maaier gaat transporteren of stallen.

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Breedte:

Maaibreedte152 cm
Zonder maaidek134,6 cm
Met maaidek168,4 cm

Lengte:

Rolbeugel omhoog221,6 cm
Rolbeugel omlaag226,0 cm

Hoogte:

Rolbeugel omhoogRolbeugel omlaag
179,1 cm118,9 cm

Gewicht:

ModelGewicht
Maai-eenheden van 152 cm590 kg

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Brandstof bijvullen

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen.

  • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

  • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Deze ruimte in de tank geeft benzine de kans om uit te zetten.

  • Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent, en houd de brandstof weg van open vuur of vonken.

  • Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

Gevaar

In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen, waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

  • Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Benzinevaten niet in een voertuig of op de laadbak van een vrachtwagen of aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kan isoleren, waardoor de afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.

  • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste een machine met een benzinemotor eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

  • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een vrachtwagen of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van het vulpistool van een benzinepomp.

  • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact te houden met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat, totdat het bijvullen voltooid is.

Waarschuwing

Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

  • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

  • Houd uw gezicht uit de buurt van de vulpijp en de opening van de tank of van een blik met conditioner.

  • Vermijd contact met de huid; spoel gemorste vloeistof af met water en zeep.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt de benzine vers gedurende opslag van maximaal 90 dagen. Als u de machine langer wilt opslaan, is het raadzaam de benzine af te tappen uit de brandstoftank.

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner toe aan de benzine.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/ conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.

  3. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank.

  4. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis (Figuur 7).

    Note: Zorg ervoor dat er lege ruimte in de tank is, zodat de benzine ruimte heeft om uit te zetten.

    Note: Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis.

    g027726

Het motoroliepeil controleren

Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) gebruiken

Waarschuwing

Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: laat de rolbeugel volledig omhoog geklapt en vergrendeld, en doe de veiligheidsgordel om.

Controleer of de stoel goed op de machine is bevestigd.

Waarschuwing

Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.

  • Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

  • Rij langzaam en voorzichtig.

  • Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.

  • Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.

Important: Controleer of de stoel goed op de machine is bevestigd.

  1. Om de rolbeugel omlaag te brengen, moet u voorwaartse druk uitoefenen op het bovenste gedeelte van de rolbeugel.

  2. Trek de beide knoppen uit en draai ze 90° zodat ze niet meer ingeschakeld zijn (Figuur 8).

  3. Klap de rolbeugel omlaag (Figuur 8).

    g008943
  4. Om de rolbeugel omhoog te brengen, klapt u de beugel uit naar de bedrijfsstand en draait u aan de knoppen zodat ze gedeeltelijk in de groeven gaan (Figuur 8).

  5. Breng de rolbeugel volledig omhoog terwijl u tegen het bovenste gedeelte van de rolbeugel duwt. Hierdoor klikken de pennen op hun plaats zodra de openingen met de pennen zijn uitgelijnd (Figuur 8).

  6. Druk op de rolbeugel en controleer of beide pennen op de hun plaats zitten.

Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.

Veiligheid staat voorop

Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Gevaar

Als u maait op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de controle over de machine verliest.

  • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Gebruik de machine niet in de buurt van water.

Gevaar

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen.

Gevaar

De machine gebruiken met een omlaag geklapte rolbeugel kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel als de machine omkantelt.

Houd de rolbeugel altijd in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.

g000963

Voorzichtig

Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, handschoenen, veiligheidsschoenen en een helm.

g009027

Parkeerrem gebruiken

Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

Parkeerrem in werking stellen

Waarschuwing

De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet kan tegenhouden als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.

Parkeer de machine nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.

g027334

Parkeerrem vrijzetten

g027335

De messchakelaar (aftakas) bedienen

De messchakelaar (aftakas) start en stopt de maaimessen en eventuele bekrachtigde werktuigen.

Messchakelaar (aftakas) inschakelen

g008945

Messchakelaar (aftakas) uitschakelen

g009174

De gashendel bedienen

De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 15).

Gebruik altijd de stand SNEL als u het maaidek inschakelt met de messchakelaar (aftakas).

g008946

De choke bedienen

Gebruik de choke om een koude motor te starten.

  1. Trek de knop van de choke uit om deze in te schakelen voordat u de contactschakelaar inschakelt (Figuur 16).

  2. Druk de choke omlaag om deze weer uit te schakelen nadat de motor is gestart (Figuur 16).

    g008959

De contactschakelaar bedienen

  1. Draai het contactsleuteltje naar de stand START (Figuur 17).

    Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

    Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 15 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

    Note: Mogelijk moet u verschillende keren proberen om de motor te starten als u de motor voor het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal zonder brandstof heeft gezeten.

    g008947
  2. Draai het contactsleuteltje op STOP om de motor af te zetten.

De brandstofafsluitklep gebruiken

De brandstofafsluitklep bevindt zich onder de stoel. Beweeg de stoel naar voren om erbij te kunnen.

Sluit de brandstofafsluitklep tijdens transport, onderhoud en opslag.

Controleer of de brandstofafsluitklep geopend is als u de motor start.

g008948

De motor starten en stoppen

Starten van de motor

Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 15 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

g032328

Motor afzetten

Voorzichtig

Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

g027337

Important: Zorg ervoor dat u de brandstofafsluitklep sluit voordat u de machine transporteert of stalt omdat er brandstof kan lekken uit de machine. Stel de parkeerrem in werking voordat u de machine transporteert. Verwijder het sleuteltje omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp in werking blijft waardoor de accu kan ontladen.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Voorzichtig

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • de parkeerrem in werking is gesteld;

  • de messchakelaar (aftakas) is uitgeschakeld;

  • de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND staan;

Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt gestopt wanneer u de tractiehendels uit de vergrendelde stand zet terwijl de parkeerrem in werking is gesteld of als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is ingeschakeld.

De urenteller is voorzien van symbolen die u op de hoogte stellen als het veiligheidssysteem in de juiste stand staat. Als het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt, wordt er een driehoekje verlicht in het betreffende hokje.

g009181

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) IN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    2. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) UIT. Beweeg een van beide rijhendels (uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND). Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de andere rijhendel.

    3. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Start de motor. Laat de motor lopen en zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) in en kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet afslaan.

    4. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start de motor. Als de motor loopt, centreert u een van beide rijhendels en beweegt u deze vooruit of achteruit. De motor moet afslaan. Herhaal dit voor de andere rijhendel.

    5. Neem plaats op de stoel, zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    Vooruit- en achteruitrijden

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.

    Voorzichtig

    De machine kan zeer snel ronddraaien. U kunt de controle over de machine verliezen en uzelf verwonden of de machine beschadigen.

    • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

    • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    De rijhendels gebruiken

    g004532

    Vooruitrijden

    Note: De motor slaat af als u de tractiehendels beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.

    Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de NEUTRAALSTAND.

    1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten.

    2. Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    3. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 23).

      g008952

    Achteruitrijden

    1. Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    2. Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 24).

      g008953

    De machine stoppen

    Om de machine te stoppen, zet u de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND, schakelt u de aftakas uit en draait u het contactsleuteltje naar de stand UIT.

    Stel de parkeerrem in werking als u de machine verlaat; zie Parkeerrem in werking stellen. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd is achtergelaten.

    Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.

    Maaihoogte instellen

    De transportvergrendeling gebruiken

    De transportvergrendeling heeft 2 standen en wordt gebruikt in combinatie met het maaidekpedaal. Er is een VERGRENDELDE en een ONTGRENDELDE stand voor de transportstand van het maaidek (Figuur 25).

    g008955

    De pen voor de maaihoogte instellen

    Stel de maaihoogte in van 25 tot 140 mm in stappen van 6 mm door de gaffelpen in verschillende openingen te plaatsen.

    1. Zet de transportvergrendeling in de VERGRENDELDE stand.

    2. Trap het maaidekpedaal in en breng het maaidek omhoog tot de transportstand (dit is tevens de maaihoogtestand van 140 mm), zie Figuur 26.

    3. Om dit aan te passen, draait u de pen 90 graden en verwijdert u de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 26).

    4. Kies de opening in de maaihoogtebeugel die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek de pen daarin (Figuur 26).

    5. Trap het maaidekpedaal in, trek de transportvergrendeling terug en laat het maaidek langzaam zakken.

      g027343

    Antiscalpeerrollen afstellen

    Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de antiscalpeerrollen in.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de antiscalpeerrollen af zoals in Figuur 27 en Figuur 28 naargelang de maaihoogte-instelling die het dichtst in de buurt ligt.

      g024242
      g024243

    De glijder(s) afstellen

    Monteer de glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van meer dan 64 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaistand van minder dan 64 mm.

    Note: Als de glijders slijten, kunt u versleten glijders omdraaien en op de andere kant van het maaidek monteren. Hierdoor kunt u de glijders langer gebruiken voordat u deze moet vervangen.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de gashendel op LANGZAAM, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    3. Verwijder de slotbouten en de moeren van de glijders (Figuur 29).

      g024244
    4. Zet de glijders in de gewenste stand en zet ze vast met de slotbouten en de moeren.

      Note: Gebruik uitsluitend de bovenste of middelste openingen om de glijders af te stellen. De onderste openingen worden gebruikt als de glijders op een maaidek worden omgewisseld, waarbij zij de bovenste openingen op de andere kant van het maaidek worden.

    5. Om beschadiging van de glijder te voorkomen, dient u de slotbouten en moeren van elke glijder vast te draaien tot 12,4-14,7 N·m.

    Bestuurdersstoel instellen

    U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.

    Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de hendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 30).

    g019754

    De stoelophanging verstellen

    De stoel kan worden versteld zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. Zet de stoel in een stand die voor u het meest comfortabel is.

    Om de stoel te verstellen, draait u de knop in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 31).

    g019768

    De vrijgavehendels van de aandrijfwielen gebruiken

    Waarschuwing

    Handen kunnen klem raken in de draaiende onderdelen onder het maaidek. Dit kan tot ernstig letsel leiden.

    Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de vrijgavehendels van de aandrijfwielen aanraakt.

    Waarschuwing

    De aandrijfeenheden van de motor en de hydrauliek kunnen zeer heet worden. Aanraken van een hete motor of hydraulische aandrijfeenheid kan ernstige brandwonden veroorzaken.

    Wacht totdat de motor en de hydraulische aandrijfeenheden volledig afgekoeld zijn voordat u de vrijgavehendels van de aandrijfwielen aanraakt.

    De vrijgavehendels van de aandrijfwielen bevinden zich achterin de hydraulische aandrijfeenheden, onder de stoel.

    Note: Zorg ervoor dat de vrijgavehendels volledig horizontaal staan tijdens het gebruik van de machine, omdat er anders ernstige schade aan het hydraulische systeem kan optreden.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en draai het contactsleuteltje op uit. Zet de hendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking. Verwijder het sleuteltje.

    2. Draai de vrijgavehendels verticaal om de machine te duwen (Figuur 32).

      Note: Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien.

    3. Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine gaat duwen.

      g024246
    4. Draai de vrijgavehendels horizontaal om de machine te gebruiken (Figuur 32).

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    Waarschuwing

    Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

    3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

    4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de rem in werking en sluit de brandstofklep.

    5. Gebruik de metalen bindogen op de machine om deze goed te bevestigen op de aanhanger of de vrachtwagen met banden, kettingen, kabels of touwen (Figuur 33).

      g009028

    De machine inladen

    Wees extra voorzichtig als u machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of de machine uitlaadt. Gebruik voor deze procedure een oprijplaat over de volledige breedte die breder is dan de machine. Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af (Figuur 34).

    g028043

    Important: Gebruik geen smalle, afzonderlijke oprijplaten voor elke zijde van de machine.

    Zorg dat de oprijplaat zo lang is dat de hellingshoek niet groter is dan 15 graden (Figuur 35). Op een vlakke ondergrond moet u dus een oprijplaat gebruiken die minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van de maaier blijven haken als de machine van de oprijplaat naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achterover kantelt of dat u de controle verliest. Als u de machine inlaadt op of in de buurt van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de oprijplaat hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de oprijplaat maakt zo klein mogelijk.

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine gebruikt op een oprijplaat.

    • Controleer of de rolbeugel omhoog staat en gebruik de veiligheidsgordel terwijl de machine wordt geladen of uitgeladen. Zorg ervoor dat de rolbeugel het dak van een gesloten aanhanger niet raakt.

    • Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

    • Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af.

    • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u met de machine op een oprijplaat rijdt, omdat de machine dan kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

    g027996

    Tips voor bediening en gebruik

    Gebruik van de snel-stand van de gashendel

    Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.

    Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

    Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

    Eén derde van de lengte van het gras afmaaien

    Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

    Maairichting afwisselen

    Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Met de juiste regelmaat maaien

    Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.

    Een lagere maaisnelheid gebruiken

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Gras niet te kort afmaaien

    Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zettem om een golvend gazon te voorkomen.

    Stoppen

    Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

    Onderkant van het maaidek schoonhouden

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes.

    Onderhoud

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • Controleer de torsie van de sleufmoer van de wielnaaf.
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem (controleer deze altijd wanneer u een remonderdeel verwijdert of vervangt).
  • Na de eerste 250 bedrijfsuren
  • De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Oliepeil controleren.
  • Controleer de veiligheidsgordel
  • De knoppen van het rolbeugelsysteem controleren.
  • Reinig het motorscherm en de oliekoeler.
  • De schermen van de hydraulische eenheid controleren en reinigen.
  • Controleer de maaimessen.
  • Reinig het maaidek.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer de assen van het maaidek.
  • Controleer de vonkenvanger (indien aanwezig).
  • De bandenspanning controleren.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Smeer de scharnierpunten van de hefinrichting van het maaidek.
  • Motorolie verversen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • De bougies controleren, reinigen en afstellen.
  • Controleer en reinig de koelribben en uitlaatringen.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Het motoroliefilter vervangen.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het voorfilter(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer het veiligheidsfilter.
  • Vervang de hydraulische filters en de vloeistof als u Mobil®1 olie gebruikt (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het veiligheidsfilter.
  • Brandstoffilter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • Controleer de torsie van de sleufmoer van de wielnaaf.
  • Stel de lager van het draaipunt van het zwenkwiel af.
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.daarna
  • Vervang de hydraulische filters en de vloeistof als u Toro® HYPR-OIL™ 500 olie gebruikt (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Maandelijks
  • Controleer de accu.
  • Jaarlijks
  • Smeer de arm van de riemspanpoelie van de pomp.
  • Smeer de draaipunten van de voorste zwenkwielen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Verpak de lagers van de voorste zwenkwielen opnieuw(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de spanarmen van het maaidek.
  • Smeer de zwenkwielnaven.
  • Jaarlijks of vóór stalling
  • Werk beschadigde oppervlakken bij.
  • Controleer alle bovenstaande onderhoudsprocedures voordat u de machine opslaat.
  • Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De afdekking van het maaidek losmaken

    Zet de onderste bout van de afdekking los om de afdekking van het maaidek los te maken en toegang te krijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 36). Draai na de onderhoudswerkzaamheden de bout vast om de afdekking opnieuw te monteren.

    g027945

    Het plaatmetaalscherm verwijderen

    Zet de 2 voorste bouten los en verwijder het plaatmetaalscherm om bij de maaierriemen en de spilassen te komen (Figuur 37). Monteer het plaatmetaalscherm en draai de bouten vast na de onderhoudswerkzaamheden.

    g027946

    Smering

    De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    Type vet: nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de smeernippels met een doek.

      Note: Indien nodig verf van de voorkant van de nippel(s) afkrabben.

    4. Sluit een smeerpistool aan op de smeernippel en spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.

    5. Veeg overtollig vet weg.

    Dunvloeibare olie of sproeismering gebruiken

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Smeer de scharnierpunten van de hefinrichting van het maaidek.
  • Smeer de scharnierpunten van de hefinrichting van het maaidek.

    g017050

    De maaimachine smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer de assen van het maaidek.
  • Jaarlijks
  • Smeer de arm van de riemspanpoelie van de pomp.
  • Smeer de draaipunten van de voorste zwenkwielen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Verpak de lagers van de voorste zwenkwielen opnieuw(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Smeer de spanarmen van het maaidek.
  • Important: Controleer elke week of de assen van het maaidek overvloedig zijn gesmeerd.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de onderste bout los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    4. Verwijder het plaatmetaalscherm. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.

    5. Smeer het scharnierpunt van de spanpoelie van het maaidek tot het smeer er aan de onderzijde uitkomt (Figuur 39).

    6. Smeer de 3 aslagers totdat er vet bij de onderste afdichtingen naar buiten komt (Figuur 39).

      g024190
    7. Smeer de armen van de spanpoelie van de maaidekriem (Figuur 40).

      g024207
    8. Smeer de arm van de spanpoelie van de aandrijfriem (Figuur 39).

      g009030
    9. Plaats het plaatmetaalscherm. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.

    10. Draai de bout vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    11. Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van de zwenkwielen bij.

      Note: Plaats de stofkap pas terug als u klaar bent met smeren; zie Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen.

    12. Verwijder de zeskantige plug en draai een smeernippel in de opening.

    13. Pomp smeervet in de smeernippel totdat er vet bij het bovenste lager naar buiten komt.

    14. Trek de smeernippel uit de opening.

    15. Plaats de zeskantige plug en de stofkap (Figuur 42).

      g009187

    Zwenkwielnaven smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Jaarlijks
  • Smeer de zwenkwielnaven.
    1. Zet de motor uit, wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen, verwijder de contactsleutel en stel de parkeerrem in werking.

      g006115
    2. Verwijder het zwenkwiel uit de zwenkwielvorken.

    3. Verwijder de afdichtinghouders uit de wielnaaf.

    4. Verwijder een afstandsmoer van de as van het zwenkwiel.

      Note: Er is afdichtkit aangebracht tussen de afstandsmoeren en de as.

    5. Verwijder de as (terwijl de andere afstandsmoer er nog aan bevestigd is) van de wielconstructie.

    6. Wrik de afdichtingen los en inspecteer de lagers op slijtage of beschadigingen. Vervangen indien nodig.

    7. Smeer de lagers met smeervet voor algemene doeleinden.

    8. Plaats 1 lager en 1 nieuwe afdichting in het wiel.

      Note: Vervang de pakkingen.

    9. Als beide afstandsmoeren van de as zijn verwijderd (of afgebroken), breng dan afdichtkit aan op één afstandsmoer en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.

      Note: Draai de afstandsmoer niet volledig tot het einde van de as. Laat een afstand van ongeveer 3 mm vrij tussen het buitenste oppervlak van de afstandsmoer en het einde van de as binnen de moer.

    10. Plaats de as met de moer in het wiel aan de zijde met de nieuwe afdichting en het lager.

    11. Laat het open uiteinde van het wiel omhoog wijzen en vul het gebied rond de as aan de binnenzijde van het wiel met smeervet voor algemene doeleinden.

    12. Plaats het tweede lager en een nieuwe afdichting in het wiel.

    13. Breng afdichtkit aan op de tweede afstandsmoer en draai deze op de as met de afgeplatte kanten aan de buitenzijde.

    14. Draai de moer aan met een torsie van 8-9 N·m, draai de moer los en draai deze opnieuw vast met een torsie van 2-3 N·m.

      Note: Zorg ervoor dat de as niet buiten de moeren steekt.

    15. Plaats de afdichtinghouders op de wielnaaf en steek het wiel in de zwenkwielvork.

    16. Monteer de zwenkwielbout en draai de moer volledig vast.

    Important: Controleer de afstelling van het lager regelmatig om schade aan de afdichting en het lager te voorkomen. Draai het zwenkwiel rond. Het wiel mag niet vrij ronddraaien (meer dan 1 of 2 omwentelingen) of zijspeling hebben. Als het wiel blijft doordraaien, moet u de torsie van de afstandsmoer afstellen totdat het wiel lichte weerstand ondervindt. Breng nog een laag afdichtkit aan.

    Onderhoud motor

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het voorfilter(Vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer het veiligheidsfilter.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het veiligheidsfilter.
  • Note: U moet de filters vaker controleren als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Filters verwijderen

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de sluitingen op het luchtfilter los en trek het luchtfilterdeksel van de luchtfilterbehuizing (Figuur 44).

      g032301
    4. Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met perslucht.

    5. Schuif het voorfilter voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing (Figuur 44).

      Note: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing stoot.

    6. Verwijder het veiligheidsfilter uitsluitend als u dit wilt vervangen.

      Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd. Vervang beide filters.

    7. Inspecteer het filterelement op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken.

      Note: Gaten in het filter zijn herkenbaar als lichte plekken. Als het filter is beschadigd, moet u dit weggooien.

    Onderhoud van het voorfilter

    • Als het voorfilter vuil, verbogen of beschadigd is, moet u het vervangen.

    • U mag het voorfilter niet reinigen.

    Onderhoud van het veiligheidsfilter

    U mag het veiligheidsfilter niet reinigen, alleen vervangen.

    Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd. Vervang beide filters.

    Filters monteren

    Important: U mag de motor nooit laten lopen zonder dat beide luchtfilters en het deksel zijn gemonteerd om beschadiging van de motor te voorkomen.

    1. Als u nieuwe filters monteert, moet u elk filter controleren op transportschade.

      Note: Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt.

    2. Als u het veiligheidsfilter vervangt, moet u dit voorzichtig in de filterbehuizing schuiven (Figuur 44).

    3. Schuif het voorfilter op het veiligheidsfilter (Figuur 44).

      Note: Zorg ervoor dat het voorfilter volledig op zijn plaats zit door op de buitenrand te duwen tijdens de montage.

      Important: Druk niet op het zachte midden van het filter.

    4. Monteer het luchtfilterdeksel met de kant die aangeduid is als de bovenzijde naar boven gericht en maak de sluitingen vast (Figuur 44).

    Motorolie verversen/oliepeil controleren

    Type olie: Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SG, SH, SJ of SL)

    Olie-inhoud: met vervanging van filter, 2,3 l; zonder vervanging van filter, 2,1 l

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g004216

    Note: Gebruik van multigrade-olie (5W-20, 10W-30 of 10W-40) zal leiden tot een hoger olieverbruik. Controleer vaker het oliepeil als u multigrade-olie gebruikt.

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Waarschuwing

    Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd handen, voeten, gezicht, kleding en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Important: Het carter nooit te vol vullen met olie omdat dit de motor zou kunnen beschadigen. Laat de motor nooit lopen als de olie lager staat dan de onderste markering, omdat de motor daardoor beschadigd kan raken.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat (Figuur 46).

      g024213g027659

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.

      Note: Warme olie kan beter afgetapt worden.

    2. Parkeer de machine zo, dat de achterkant iets lager is dan de voorkant om ervoor te zorgen dat alle olie volledig kan worden afgetapt.

    3. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat (Figuur 47).

      g024213g027734
    5. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 48).

      g027660
    6. Start de motor en rijd naar een vlak gebied.

    7. Controleer het oliepeil opnieuw.

    Het motoroliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Het motoroliefilter vervangen.
  • Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.

    1. Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Motorolie verversen.

    2. Vervang het motoroliefilter (Figuur 49).

      g024213g027477

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai het oliefilter nog ¾ slag extra vast.

    3. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie Motorolie verversen.

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • De bougies controleren, reinigen en afstellen.
  • Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien nodig nieuwe bougies.

    Type bougie: NGK® BPR4ES of gelijkwaardig

    Elektrodenafstand: 0,76 mm

    Bougies verwijderen

    Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op een deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.

    1. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    2. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    3. Verwijder het scherm van de hydraulische eenheid en de 2 bijbehorende bouten (Figuur 50).

      Note: Zo krijgt u toegang tot de voorste bougie.

      g012432
    4. Verwijder de bougies.

      g024215g027478
    5. Plaats het scherm van de linker hydraulische eenheid (Figuur 50).

    Bougie controleren

    Important: Bougies nooit schoonmaken. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm.

    g027479

    Bougie monteren

    Draai de gloeibougie(s) vast met een torsie van 24,4 tot 29,8 N·m.

    g027735

    Vonkenvanger controleren

    Voor een model met een vonkenvanger
    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de vonkenvanger (indien aanwezig).
  • Waarschuwing

    Hete onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen benzinedampen ontsteken, zelfs nadat u de motor hebt afgezet. Hete deeltjes die tijdens het gebruik van de motor uit de uitlaat komen kunnen ontvlambaar materiaal ontsteken. Brand kan lichamelijk letsel en materiële schade veroorzaken.

    Vul geen brandstof bij en laat de motor niet lopen tenzij er een vonkenvanger is geplaatst.

    1. Zet de motor af, wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen en verwijder het contactsleuteltje. Stel de parkeerrem in werking.

    2. Wacht tot de geluiddemper is afgekoeld.

    3. Als er scheuren in het scherm of in de lassen zijn, moet u de vonkenvanger vervangen.

    4. Als het scherm verstopt raakt, verwijder dan de vonkenvanger en schud de deeltjes eruit. Reinig het scherm met een staalborstel (laat het scherm indien nodig weken in oplosmiddel). Plaats de vonkenvanger terug op de uitlaat.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Het brandstoffilter bevindt zich bij de motor, aan de voorzijde of de achterzijde van de motor.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Wacht tot de machine is afgekoeld.

    4. Sluit de brandstofafsluitklep onder de stoel (Figuur 18).

    5. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het filter (Figuur 54).

      g008963
    6. Trek het filter uit de brandstofslangen.

    7. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter (Figuur 54).

    8. Open de brandstofafsluitklep.

    Important: Plaats de brandstofleidingen en bevestig ze met plastic kabelbinders. Volg hierbij de fabrieksmontage om ervoor te zorgen dat de brandstofleiding geen contact kan maken met onderdelen die deze mogelijk kunnen beschadigen.

    Onderhoud van de brandstoftank

    Probeer de brandstoftank niet zelf af te tappen. Laat een erkende servicedealer de brandstoftank aftappen en onderdelen van het brandstofsysteem een onderhoudsbeurt geven.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Maandelijks
  • Controleer de accu.
  • Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.

    U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    Accu verwijderen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de accu zoals getoond in Figuur 55.

      g024213g027728

    Accu monteren

    Note: Plaats de accu in een bak met de accupolen van de hydraulische tank weg.

    g032526

    Accu opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,265). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 °C.

    1. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 10 A.

    2. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 57).

    3. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie Accu monteren.

      Note: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben.

      g000960

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Voor de zekeringen is geen onderhoud nodig. Als er echter een zekering doorbrandt, controleer dan het circuit op een storing of kortsluiting.

    1. De zekeringen bevinden zich op de rechterconsole naast de stoel (Figuur 58).

    2. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog.

    3. Monteer een nieuwe zekering (Figuur 58).

      g008966

    Machine starten met startkabel

    1. Controleer de accupolen op roestvorming en verwijder roest voordat u de machine start met een startkabel. Zorg dat de verbindingen stevig vastzitten.

      Voorzichtig

      Roest en losse verbindingen kunnen op om het even welk moment van de startprocedure ongewenste elektrische spanningspieken veroorzaken.

      Gebruik om de machine te starten niet de startkabel met losse of verroeste accupolen: dit kan schade aan de motor of de EFI veroorzaken.

      Gevaar

      Startkabels gebruiken op een zwakke accu die gebroken of bevroren is, of die een laag accuzuurpeil of een open/kortgesloten accucel heeft, kan tot ontploffing en ernstig persoonlijk letsel leiden.

      Gebruik geen startkabels op een zwakke accu die zulke eigenschappen vertoont.

    2. Gebruik als startaccu een goede, volledig opgeladen zuur-loodaccu met een spanning van minstens 12,6 V.

      Note: Gebruik korte startkabels van de juiste grootte om het spanningsverlies tussen de systemen te beperken. Zorg ervoor dat de kabels voorzien zijn van een kleurcode of markering voor de juiste polariteit.

      Voorzichtig

      De startkabels onjuist aankoppelen (verkeerde polariteit) kan het EFI-systeem ogenblikkelijk beschadigen.

      Controleer de polariteit van de accupolen en de startkabels voordat u de accu's verbindt.

      Waarschuwing

      Accu's bevatten zuur en produceren ontvlambare gassen.

      • Bescherm te allen tijde uw ogen en gezicht voor de accu's.

      • Leun niet over de accu's.

      Note: Ga na of de vuldoppen stevig vastzitten en horizontaal zijn. Indien vochtige doeken voorhanden zijn, legt u deze over de vuldoppen van de accu's. Zorg ervoor dat de machines elkaar niet raken, dat de beide elektrische systemen uitgeschakeld zijn en dat ze hetzelfde nominale voltage hebben. Deze instructies gelden alleen voor negatief geaarde systemen.

    3. Koppel de pluskabel (+) aan op de pluspool (+) van de ontladen accu die verbonden is met de starter of de solenoïde; zie Figuur 59.

      g012785
    4. Koppel het andere uiteinde van de pluskabel aan op de pluspool van de startaccu.

    5. Sluit de zwarte minkabel (-) aan op de andere pool (min) van de startaccu.

    6. Maak de laatste verbinding met het motorblok van de gestrande machine (NIET met de minpool van de accu) weg van de accu en ga op een afstand staan (Figuur 60).

      g024213g013117
    7. Start de machine en neem alle kabels in omgekeerde volgorde weg.

      Note: Koppel het motorblok (zwart) eerst los.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Veiligheidsgordel controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel
  • Controleer de veiligheidsgordel op slijtage en sneden en controleer de juiste werking van het terugtreksysteem en de sluiting. Vervang de veiligheidsgordel als deze is beschadigd.

    De knoppen van het rolbeugelsysteem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De knoppen van het rolbeugelsysteem controleren.
  • Waarschuwing

    Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.

    Controleer of de stoel goed op de machine is bevestigd.

    Controleer of zowel de montagematerialen als de knoppen in goede staat verkeren. Zorg ervoor dat de knoppen volledig op hun plaats zitten en de rolbeugel omhoog is geklapt. De bovenste lus van de rolbeugel moet mogelijk naar voren worden geduwd of naar achteren worden getrokken om ervoor te zorgen dat beide knoppen in de juiste stand klikken (Figuur 61).

    g008943

    De sporing afstellen

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit.

    2. Rijd naar een open, vlak gebied en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

    3. Zet de gashendel halverwege tussen LANGZAAM en SNEL.

    4. Zet beide rijhendels vooruit tot aan de aanslag in de T-sleuf.

    5. Controleer de sporing van de machine.

    6. Als de machine een afwijking naar rechts heeft, draai dan de bouten los en breng de linker aanslagplaat naar achteren op de linker T-sleuf tot de machine recht rijdt (Figuur 62).

    7. Als de machine een afwijking naar links heeft, draai dan de bouten los en breng de rechter aanslagplaat naar achteren op de rechter T-sleuf tot de machine recht rijdt (Figuur 62).

    8. Zet de aanslagplaat vast (Figuur 62).

      g024605

    De bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De bandenspanning controleren.
  • De juiste bandenspanning voor de achterbanden is 0,9 bar. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Note: De voorbanden zijn semi-pneumatisch en hoeven niet op spanning te worden gehouden.

    g001055

    De wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Het koppel van de wielmoeren controleren.
  • Controleer de wielmoeren en draai ze vast met een torsie van 122 tot 129 N·m.

    De sleufmoer van de wielnaaf controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Controleer de torsie van de sleufmoer van de wielnaaf.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer de torsie van de sleufmoer van de wielnaaf.
  • Zorg ervoor dat de torsie van de sleufmoer 286 tot 352 N·m bedraagt.

    Note: Gebruik geen anti-seize middel op de wielnaaf.

    g024607

    Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Stel de lager van het draaipunt van het zwenkwiel af.
    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de borgmoer aan (Figuur 65).

    4. Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak liggen, en draai deze vervolgens een ¼ slag terug om de voorspanning op de lagers correct af te stellen (Figuur 65).

      Important: Zorg ervoor dat de veerringen goed zijn geplaatst, zoals getoond in Figuur 65.

    5. Plaats de stofkap (Figuur 65).

      g001297

    Onderhoud koelsysteem

    Motorscherm en oliekoeler van de motor reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het motorscherm en de oliekoeler.
  • Verwijder eventuele ophoping van gras, vuil of andere verontreiniging van de oliekoeler (Figuur 66). Dit draagt bij tot een adequate koeling en een correct motortoerental en verkleint de kans dat de motor oververhit raakt en mechanische schade oploopt.

    g024213g009191

    De koelribben en schermen reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer en reinig de koelribben en uitlaatringen.
    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder het luchtinlaatrooster, de terugloopstarter en de ventilatorbehuizing (Figuur 67).

    4. Verwijder vuil en gras van de motoronderdelen.

    5. Plaats het luchtinlaatrooster, de terugloopstarter en de ventilatorbehuizing (Figuur 67).

      g004218

    De schermen van de hydraulische eenheid controleren en reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De schermen van de hydraulische eenheid controleren en reinigen.
  • Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op een deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.

    1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Beweeg de stoel naar voren.

    4. Wacht tot de motor en het hydraulische systeem afgekoeld zijn.

    5. Verwijder vuil en gras van de schermen van de hydraulische eenheid (Figuur 68).

      g010169g010207
    6. Verwijder de bout en de kap van de peilstokken. Reinig rond de peilstok en de hydraulische eenheid (Figuur 69).

      g012434
    7. Bestuurdersstoel instellen.

    Onderhouden remmen

    Parkeerrem afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 100 bedrijfsuren
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem (controleer deze altijd wanneer u een remonderdeel verwijdert of vervangt).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer de afstelling van de parkeerrem.daarna
  • Controleer of de rem goed is afgesteld voorafgaand aan de afstelwerkzaamheden.

    1. Rijd de machine naar een horizontale ondergrond.

    2. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen en verwijder het contactsleuteltje.

    4. Breng de achterzijde van de machine omhoog en ondersteun de machine met assteunen.

      Gevaar

      Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

      • Plaats de machine altijd op een assteun.

      • Gebruik nooit een hydraulische krik.

    5. Verwijder de achterbanden van de machine.

    6. Verwijder eventueel vuil rond de rem.

    7. Draai de vrijgavehendel van de aandrijfwielen naar de vrije stand. Zie De vrijgavehendels van de aandrijfwielen gebruiken.

    8. Controleer of er ruimte zichtbaar is tussen de L-beugel en de aanslag van de koppeling (Figuur 70).

      g026961
    9. Stel de handrem buiten werking.

    10. Draai de wielnaaf met de hand in beide richtingen ten opzichte van de hendel.

      Note: De wielnaaf moet vrij kunnen bewegen tussen de hendel.

    11. Als de tussenruimte te klein is of de wielnaaf niet vrij kan bewegen:

      1. Stel de handrem buiten werking.

      2. Maak de achterste koppeling los en stel deze af:

        • Kort de koppeling in om een tussenruimte te maken.

        • Maak de koppeling langer om de wielnaaf te laten bewegen.

      3. Sluit de achterste koppeling aan.

    12. Schakel de parkeerrem in en controleer de tussenruimte.

    13. Herhaal stap 9 tot 13 tot u tussenruimte ziet en de wielnaaf vrij kan draaien.

    14. Herhaal deze procedure voor de rem aan de andere kant.

    15. Draai de vrijgavehendel van het aandrijfwiel naar de bedrijfsstand; zie De vrijgavehendels van de aandrijfwielen gebruiken.

    16. Monteer de achterbanden en draai de wielmoeren aan; zie De wielmoeren controleren.

    17. Haal de assteunen weg.

    Onderhoud riemen

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Vervang de riem als deze versleten is. Een aantal indicaties van een versleten riem: een gierend geluid tijdens het draaien van de riem, de messen die slippen tijdens het maaien, gerafelde randen en schroeiplekken en scheuren op de riem.

    De tegengesteld draaiende riem vervangen

    Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op een deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    4. Om bij de middelste poelie te komen, verwijdert u de bouten waarmee het vloerdeel vastzit en tilt u het vloerdeel op.

    5. Verwijder de plastic riemkap (Figuur 72).

    6. Draai de 3 bouten los waarmee de metalen riemkap is bevestigd en verwijder de metalen riemkap.

      g024145
    7. Gebruik een ratelsleutel in de vierkante opening in de arm van de spanpoelie om de druk op de veer te verminderen (Figuur 71).

    8. Verwijder de riem van de poelie van het maaidek.

    9. Verwijder de riem van de overige poelies.

    10. Zet de ratelsleutel in de vierkante opening om de nieuwe riem rond de maaidekpoelies en de spanpoelies te leggen (Figuur 73).

    11. Laat het vloerdeel zakken en zet het vast met de bout.

    Drijfriem van maaidek vervangen

    Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op een deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng het maaidek omlaag naar een maaihoogte 76 mm.

    4. Draai de onderste bout los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek. Zie De afdekking van het maaidek losmaken

    5. Het plaatmetaalscherm verwijderen. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen

    6. Verwijder de aandrijfriemkappen (Figuur 72).

      g027729
    7. Verwijder de tegengesteld draaiende riem; zie De tegengesteld draaiende riem vervangen.

    8. Zet een ratelsleutel in de vierkante opening in de arm van de spanpoelie om de druk op de veer te verminderen (Figuur 73).

    9. Verwijder de riem van de poelie van het maaidek.

    10. Til het lipje van de riemgeleider op en verwijder de oude riem (Figuur 73).

    11. Bevestig de nieuwe riem rond de poelies van het maaidek en de koppelingspoelie onder de motor (Figuur 73).

      g024146
    12. Draai het lipje van de riemgeleider en zorg ervoor dat het tegen de naaf van het draaipunt komt Figuur 73.

    13. Gebruik de ratelsleutel in de vierkante opening en plaats de veer van de spanpoelie (Figuur 73).

      Zorg ervoor dat de uiteinden van de veer zich in de ankergroeven bevinden.

    14. Plaats de aandrijfriemkappen terug (Figuur 74).

      g027730
    15. Het plaatmetaalscherm monteren. Zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.

    16. Draai de bout vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd. Zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Aandrijfriem van de hydraulische pomp vervangen

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de riem van het maaidek; zie Drijfriem van maaidek vervangen.

    4. Breng de machine omhoog en ondersteun ze met assteunen (Figuur 75).

      g009039
    5. Gebruik een ratelsleutel in de vierkante opening in de arm van de spanpoelie om de veer te verwijderen (Figuur 75).

    6. Haal de veer van de arm van de spanpoelie (Figuur 75).

    7. Verwijder de riem van de aandrijfpoelies van de hydraulische eenheid en de motorpoelie.

    8. Leg de nieuwe riem rond de motorpoelie en de twee aandrijfpoelies.

    9. Gebruik een ratelsleutel in de vierkante opening in de arm van de spanpoelie om de veer aan het frame te bevestigen (Figuur 75).

    10. Plaats de drijfriem van het maaidek; zie Drijfriem van maaidek vervangen.

    Onderhoud bedieningsysteem

    De stand van de bedieningshendel afstellen

    Er zijn twee standen voor de bedieningshendels: hoog en laag. Verwijder de bouten om de hoogte aan te passen.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de bouten en flensmoeren van de hendels los (Figuur 76).

    4. Zet de hendels in de lengterichting door deze naar elkaar in de NEUTRAALSTAND te brengen. Schuif de hendels tot ze op één lijn staan en draai de bouten vast (Figuur 76).

      g009040
      g009195
    5. Als de uiteinden van de hendels elkaar raken, raadpleeg dan Het scharnierpunt van de neutraalstand van de rijhendel afstellen.

    Rijhendelmechanisme afstellen

    De mechanismen van de pompbediening bevinden zich aan beide zijden van de brandstoftank, onder de stoel. Draai het pompmechanisme met een momentsleutel van 1/2" om de machine nauwkeurig af te stellen zodat deze niet beweegt in de neutraalstand. Voer alleen afstellingen uit voor de neutraalstand.

    Waarschuwing

    De motor moet lopen en de aandrijfwielen moeten draaien zodat u de rijhendels kunt afstellen. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende onderdelen en hete oppervlakken.

    1. Voordat u de motor start, moet u het maaidekpedaal intrappen, de maaihoogtepen verwijderen en het dek neerlaten op de grond.

    2. Breng de achterkant van de machine omhoog en plaats deze op assteunen (of een gelijkwaardige ondersteuning) totdat de aandrijfwielen vrij kunnen ronddraaien.

    3. Verwijder de elektrische aansluiting van de veiligheidsschakelaar die zich onder het onderste kussen van de stoel bevindt.

      Note: De schakelaar maakt onderdeel uit van de stoelconstructie.

    4. Bevestig tijdelijk een startkabel over de polen van de aansluiting van de hoofdkabelboom.

    5. Start de motor.

      Note: Stel de parkeerrem in werking en zet de rijhendels naar buiten voordat u de motor start. U hoeft niet in de stoel te zitten vanwege de gebruikte startkabel. Laat de motor volgas lopen en zet de rem vrij.

    6. Laat de machine minimaal 5 minuten draaien met de rijhendels op volledige snelheid vooruit om de hydraulische vloeistof op bedrijfstemperatuur te brengen.

    7. Zet de rijhendels in de NEUTRAALSTAND.

    8. Pas de lengte van de stang aan door de dubbele moeren op de stang in de juiste richting te draaien tot de wielen lichtjes gaan kruipen in de achteruitstand (Figuur 78).

      g024668
    9. Zet de rijhendels in de ACHTERUITSTAND en oefen lichte druk uit op de hendel zodat de veren de hendels terugduwen in de neutraalstand.

      Note: De wielen moeten ophouden met draaien of gaan kruipen in de achteruitstand.

    10. Schakel de machine uit.

    11. Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.

    12. Haal de assteunen weg.

    13. Breng het maaidek omhoog en plaats de maaihoogtepen.

    14. Controleer of de machine niet kruipt in de neutraalstand als u de parkeerremmen vrij zet.

    De rijhendeldemper afstellen

    U kunt de bovenste montagebout van de demper afstellen om een betere weerstand van de rijhendels te verkrijgen. Zie Figuur 79 voor montage-opties.

    g008620

    Het scharnierpunt van de neutraalstand van de rijhendel afstellen

    U kunt de flensmoer afstellen om de gewenste weerstand van de rijhendels te verkrijgen als u de hendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND zet. Zie Figuur 80 voor afstelopties.

    1. Draai de contramoer los.

    2. Draai de flensmoer naar wens vaster of losser.

      Note: Draai de flensmoer vast voor meer weerstand.

      Note: Draai de flensmoer los voor minder weerstand.

    3. Draai de contramoer vast.

      g008621

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Het hydraulische systeem een onderhoudsbeurt geven

    Type hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL 500 hydraulische vloeistof of Mobil® 1 15W-50.

    Important: Gebruik de voorgeschreven vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen het hydraulische systeem beschadigen.

    Inhoud van het hydraulische systeem: 1,5 l per kant met filtervervanging

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Laat de motor en het hydraulische systeem tien minuten afkoelen.

      Note: Het oliepeil op de peilstok is onjuist als u het peil controleert wanneer de machine nog heet is.

    5. Beweeg de stoel naar voren.

    6. Reinig het gebied rond de peilstokken van de reservoirs van het hydraulische systeem (Figuur 81).

    7. Verwijder 1 peilstok uit het hydraulische reservoir (Figuur 81).

    8. Veeg de peilstok schoon en draai de peilstok in het reservoir.

    9. Neem de peilstok eruit en bekijk het uiteinde (Figuur 81).

      Note: Als het oliepeil slechts tot de bijvulmarkering reikt, dient u langzaam precies genoeg olie in het hydraulische reservoir te gieten totdat het peil tot de volmarkering of de H-lijn reikt.

      Important: Vul de hydraulische eenheden niet te vol met olie; dit kan schade veroorzaken. Gebruik de machine niet als het oliepeil zich onder de bijvulmarkering bevindt.

    10. Plaats de peilstok.

    11. Herhaal deze procedure voor de andere peilstok.

      g015459

      Waarschuwing

      Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

      • Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.

      • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

      • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

      • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

      • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en of alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    Hydraulische filters en vloeistof vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 250 bedrijfsuren
  • De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang de hydraulische filters en de vloeistof als u Mobil®1 olie gebruikt (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang de hydraulische filters en de vloeistof als u Toro® HYPR-OIL™ 500 olie gebruikt (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de hydraulische vloeistof te vervangen moet u de filters verwijderen. Vervang beide tegelijkertijd; zie Het hydraulische systeem een onderhoudsbeurt geven voor de oliespecificaties.

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng de machine omhoog en ondersteun de machine met assteunen (Figuur 82).

      g008970
    4. Verwijder de aandrijfriem van het maaidek en de aandrijfriem van de pomp; zie Drijfriem van maaidek vervangen en Aandrijfriem van de hydraulische pomp vervangen.

      Note: Dit voorkomt dat er olie op de riemen terecht komt.

    5. Plaats een opvangbak onder het filter, verwijder het oude filter en veeg het oppervlak schoon (Figuur 83).

      g008968
    6. Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Figuur 83).

    7. Plaats het nieuwe hydraulische filter.

    8. Plaats de aandrijfriem van de pomp en de aandrijfriem van het maaidek.

    9. Verwijder de assteunen en breng de machine omlaag (Figuur 82).

    10. Vul de olie in het hydraulische reservoir bij en controleer op eventuele lekkage.

    11. Veeg eventueel gemorste olie weg.

    12. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.

    13. Zet de motor af en controleer op lekkages.

    14. Controleer het oliepeil terwijl de vloeistof koud is.

    15. Voeg indien nodig olie toe aan het hydraulische reservoir.

      Note: Niet te vol vullen.

    Onderhoud van het maaidek

    Maaidek horizontaal stellen

    De machine instellen

    Note: Zorg ervoor dat het maaidek horizontaal staat voordat u de maaihoogte instelt.

    1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.

    2. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Controleer de spanning van de aandrijfbanden.

      Note: De juiste bandenspanning bedraagt 0,9 bar.

    5. Zet het maaidek op een maaihoogte van 76 mm.

    Dek horizontaal stellen

    1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de motor af, wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen, verwijder de contactsleutel en stel de parkeerrem in werking.

    3. Controleer de bandenspanning van de aandrijfbanden.

      Note: De juiste bandenspanning bedraagt 0,9 bar. Pas de spanning indien nodig aan.

    4. Plaats de transportvergrendeling in de vergrendelstand.

    5. Trap het maaidekpedaal helemaal in zodat het maaidek wordt vergrendeld in de transportstand van 14 cm (Figuur 84).

      g027343
    6. Plaats de maaihoogtepen in de opening voor de maaihoogtestand van 76 mm.

    7. Ontgrendel de transportvergrendeling en laat het dek zakken tot de gewenste maaihoogte.

    8. Meet aan beide zijden van het maaidek vanaf het horizontale oppervlak tot de voorste punt van het maaimes (punt A); zie Figuur 85.

      Note: De afstand moet 7,6 cm bedragen..

      g024245
    9. U kunt de stelmoer op de hefinrichting van het voorste maaidek draaien om deze nog nauwkeuriger in te stellen (zie Figuur 86).

      Note: Om te verhogen draait u de schroef rechtsom en om te verlagen draait u de schroef linksom.

      Note: Als het afstellingsbereik van de koppelingen van het voorste maaidek niet voldoende is om de maaihoogte goed in te stellen, kunt u de enkelpuntsafstelling gebruiken om de afstelling nauwkeurig uit te voeren.

      g024669
    10. Om het enkelpuntssysteem af te stellen, moet u de 2 bouten onderaan de maaihoogteplaat losdraaien (Figuur 87).

      Note: Om te verhogen draait u de schroef rechtsom en om te verlagen draait u de schroef linksom (Figuur 88).

      Note: Draai de stelbout van het enkelpuntssysteem losser of vaster tot de montagebouten van de maaihoogteplaat ten minste 1/3 van de lengte in de sleuven kunnen bewegen. Hierdoor ontstaat er ruimte voor de hoogteafstelling op de 4 maaidekkoppelingen.

      g027345
      g009042
    11. Draai de 2 bouten aan de onderzijde van de maaihoogteplaat vast (Figuur 87).

      Note: In de meeste omstandigheden moet de mespunt aan de achterzijde 6,4 mm hoger worden ingesteld dan de voorzijde.

    12. Draai de 2 bouten vast met een torsie van 37 tot 45 N·m.

    13. Meet aan beide zijden van het maaidek vanaf het horizontale oppervlak tot de achterste punt van het maaimes (punt B); zie Figuur 85.

      Note: De afstand moet 8,3 cm bedragen.

    14. Stel de stelschroef fijn af door ze te draaien om een hoogte te verkrijgen van 83 mm (Figuur 86).

      Note: Om te verhogen draait u de stelschroef rechtsom en om te verlagen draait u de stelschroef linksom.

    15. Meet en pas aan tot alle 4 zijden op de juiste hoogte zijn ingesteld.

    16. Draai alle moeren van de hefarmen vast.

    Onderhoud van de maaimessen

    Important: Het rechtermes van dit maaidek draait linksom: de mesbout is voorzien van linkse schroefdraad. Gebruik Figuur 92 om de maaimessen juist te kunnen plaatsen.

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.

    Waarschuwing

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang een versleten of beschadigd mes.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Draai het contactsleuteltje op UIT. Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de maaimessen.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 89).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie Maaimessen verwijderen en De maaimessen slijpen.

    3. Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.

    4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 89).

      g006530

    Controle op kromme messen

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen (Figuur 90).

    4. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, stand A, van de messen (Figuur 90). Noteer deze afstand.

      g024179
    5. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.

    6. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 4.

      Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 4 en stap 6 mag niet meer dan 3 mm zijn.

      Note: Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen.

      Waarschuwing

      Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.

      • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.

      • Vijl de snijranden of het oppervlak van het mes niet en maak er geen scherpe inkepingen in.

    Maaimessen verwijderen

    Important: Het rechtermes van dit maaidek draait linksom: de mesbout is voorzien van linkse schroefdraad. Gebruik Figuur 92 om de maaimessen juist te kunnen plaatsen.

    Vervang een maaimes als het een vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de middelste en linkermesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 91).

    3. Verwijder de rechtermesbout (met linkse schroefdraad), de klemring en het mes van de spilas (Figuur 92).

      Note: Let op het type en de locatie van de messen. Zie Figuur 92 voor de juiste standen.

      g004536
      g024248

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 93).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u evenveel materiaal weghaalt van beide snijkanten.

      g000276
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 94).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      g000277
    3. Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 91).

    4. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    Important: Het rechtermes van dit maaidek draait linksom: de mesbout is voorzien van linkse schroefdraad. Gebruik Figuur 96 om de maaimessen juist te kunnen plaatsen.

    1. Monteer het middelste en linkermes, de klemringen en de mesbouten op de spilassen (Figuur 95 en Figuur 96).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

      Note: Monteer de kegel van de klemring zodat deze naar de kop van de bout wijst (Figuur 95).

    2. Monteer het rechtermes, de klemring en de mesbout (linkse schroefdraad) op de spilas (Figuur 95 en Figuur 96).

      g004536
    3. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 150 N·m.

      g024248

    Maaidek verwijderen

    Voordat u onderhoud uitvoert aan het maaidek of het maaidek verwijdert, moet u de veerbelaste armen van het maaidek vergrendelen.

    Waarschuwing

    Er is energie opgeslagen in de hefarmen van de maaidekken. Als u het dek verwijdert zonder dat u de druk van de onderdelen met opgeslagen energie haalt, kan dit ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

    Probeer het maaidek niet van het voorframe te verwijderen zonder de druk van de belaste onderdelen te halen.

    1. Zet de motor af, wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen, verwijder het contactsleuteltje en stel de parkeerrem in werking.

    2. Verwijder de maaihoogtepen en breng het maaidek omlaag naar de grond.

    3. Plaats de maaihoogtepen in de maaihoogtestand van 7,6 cm.

      Note: Hiermee vergrendelt u de hefarmen van het maaidek in de laagste stand zodat wanneer u het maaidek verwijdert, de opgeslagen energie van de maaidekveer wordt vrijgegeven.

    4. Verwijder de drijfriemkappen.

    5. Hef het vloerdeel op en steek een momentsleutel in de vierkante opening in de spanpoelie van het maaidek (Figuur 97).

    6. Draai de spanpoelie van het maaidek rechtsom en verwijder de aandrijfriem van het maaidek (Figuur 97).

      g024146
    7. Verwijder de bevestigingsmaterialen aan beide zijden van het maaidek zoals wordt getoond in Figuur 97 en bewaar deze materialen.

      g024670
    8. Breng de maaidekkoppeling omhoog en bevestig deze in de stand omhoog.

    9. Schuif het maaidek naar rechts uit de machine.

    Reiniging

    Onderkant van het maaidek reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het maaidek.
    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng het maaidek omhoog in de TRANSPORTSTAND.

    Afval afvoeren

    Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Reinigen en opslaan

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op Uit. Verwijder het sleuteltje.

    2. Verwijder maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine, met name van de motor en het hydraulische systeem. Verwijder vuil en kaf van de buitenkant van de ribben van de cilinderkop van de motor en de ventilatorbehuizing.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Maak de machine niet schoon met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.

    3. De rem controleren.

    4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    5. Smeer de machine; zie Smering.

    6. Ververs de olie in het carter; zie Motorolie verversen.

    7. Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.

    8. Vervang het hydraulische filter; zie Hydraulische filters en vloeistof vervangen.

    9. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    10. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

      Note: Laat de machine lopen met de messchakelaar (aftakas) ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.

    11. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.

    12. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen; zie Onderhoud van de brandstoftank.

      4. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.

    13. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    14. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    15. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte.

    16. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar dit buiten bereik van kinderen of onbevoegde personen.

    17. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De startmotor slaat niet aan.
    1. De messchakelaar (aftakas) is ingeschakeld.
    2. De parkeerrem in niet werking is gesteld.
    3. De rijhendels staan niet in de vergrendelde neutraalstand.
    4. De bestuurder zit niet op de bestuurdersstoel.
    5. De accu is leeg.
    6. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    7. Een zekering is doorgebrand.
    8. Relais of schakelaar is beschadigd.
    1. Zet de messchakelaar (aftakas) in de uitgeschakelde stand.
    2. Stel de parkeerrem in werking.
    3. Zorg ervoor dat de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand staan.
    4. Plaats nemen op de bestuurdersstoel.
    5. Accu opladen.
    6. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    7. Vervang de zekering.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De brandstofafsluitklep is gesloten.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De gashendel staat niet in de juiste stand.
    5. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    6. Er bevindt zich vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    7. Het luchtfilter is vuil.
    8. De stoelschakelaar werkt niet goed.
    9. De elektrische verbindingen zijn gecorrodeerd, zitten los of zijn defect.
    10. Relais of schakelaar is beschadigd.
    11. De bougie is vuil of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    12. De bougiekabel is niet aangesloten.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. Open de brandstofafsluitklep.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. Stel de gashendel in halverwege de langzame en de snelle stand.
    5. Brandstoffilter vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    7. Reinig of vervang het luchtfilterelement.
    8. Controleer de indicator voor de stoelschakelaar. Vervang de stoel indien dit nodig is.
    9. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken. Reinig de aansluitpolen grondig met een speciaal reinigingsmiddel, breng speciaal smeermiddel aan en sluit de connectoren weer op de juiste wijze aan.
    10. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    11. Bougie afstellen of vervangen.
    12. Controleer de aansluiting van de bougiekabel.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt.
    5. De ventilatieopening in de brandstoftankdop is verstopt.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Er bevindt zich vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Reinig het luchtfilterelement.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en de luchtkanalen ontstoppen.
    5. Brandstoftankdop reinigen of vervangen.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en de luchtkanalen ontstoppen.
    De maaimachine trekt naar links of naar rechts (met beide hendels volledig vooruit).
    1. De sporing moet afgesteld worden
    2. De aandrijfbanden hebben niet de juiste spanning.
    1. Stel de sporing af
    2. Breng de aandrijfbanden op de juiste spanning.
    De machine rijdt niet.
    1. De omloopkleppen zijn niet goed gesloten.
    2. De pompriem is versleten, los of stuk.
    3. De aandrijfriem van de pomp is van de poelie af.
    4. De veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    5. Het peil van de hydraulische vloeistof staat te laag of de hydraulische vloeistof is te heet.
    1. Sluit de omloopkleppen.
    2. Riem vervangen.
    3. Riem vervangen.
    4. Veer vervangen.
    5. Vul hydraulische vloeistof bij in de hydraulische tank of laat de vloeistof afkoelen.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes zit los.
    3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    4. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    5. De motorpoelie is beschadigd.
    6. Mesas verbogen.
    7. De motorophangplaat zit los of is versleten.
    1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine produceert een ongelijke maaihoogte.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. De onderkant van het maaidek is vuil.
    5. De bandenspanning is niet correct.
    6. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Stel de maaimachine horizontaal en in de correcte schuinstand.
    4. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    5. Banden op juiste spanning brengen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De aandrijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    2. De aandrijfriem van het maaidek is van de poelie af.
    3. De drijfriem van de pomp is versleten, los of stuk.
    4. De veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    1. Een nieuwe drijfriem monteren.
    2. Poelie van maaidek monteren en controleren of de spanpoelie, de arm van de spanpoelie en de veer correct zijn geplaatst en goed functioneren.
    3. Controleer de riemspanning of plaats een nieuwe riem.
    4. Veer vervangen.
    De koppeling grijpt niet aan.
    1. Een zekering is doorgebrand.
    2. Lage spanning bij de koppeling.
    3. De spoel is beschadigd.
    4. Onvoldoende stroom
    5. Opening tussen rotor/armatuur te groot.
    1. Vervang de zekering. Controleer de weerstand van de spoelen, of de accu is opgeladen, het oplaadsysteem en de aansluitingen van de bedrading en vervang indien nodig.
    2. Controleer de weerstand van de spoelen, of de accu is opgeladen, het oplaadsysteem en de aansluitingen van de bedrading en vervang onderdelen indien nodig.
    3. Vervang de koppeling.
    4. Repareer of vervang de bedrading van de koppeling of het elektrische systeem. Reinig de contactpunten van de aansluitingen.
    5. Verwijder het opvulstuk of vervang de koppeling.

    Schema's

    Elektrisch schema

    g009180