Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commercile toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, sportvelden en golfbanen.
Important: Om de veiligheid en de prestaties van deze machine te optimaliseren en een juist gebruik ervan te garanderen, moet u de inhoud van deze Gebruikershandleiding zorgvuldig lezen en volledig begrijpen. Als u nalaat deze bedieningsinstructies op te volgen of geen goede training krijgt, kan dit leiden tot letsel. Ga naar www.Toro.com voor meer informatie over veilige bediening, inclusief veiligheidstips en trainingsmaterialen.
Neem rechtstreeks contact op met Toro via www.toro.com voor trainingsmaterialen over productveiligheid en -bediening, informatie over accessoires, om een verdeler te zoeken of om uw product rechtstreeks te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Het model- en serienummer bevinden zich op een plaatje dat zich links op het frame onder de voetsteun bevindt. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figure 1), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californi.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO5395:2013 en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute).
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine uit, zet de motor uit, verwijder de contactsleutel en wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u onderhoudswerkzaamheden verricht, bijvult met brandstof of verstoppingen uit de machine verwijdert.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Waar nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
U kunt de stand van de bedieningsarm aanpassen met het oog op uw comfort.
Draai de 2 bouten los waarmee de bedieningsarm is vastgezet aan de bevestigingsbeugel (Figure 2).
Draai de bedieningsarm in de gewenste positie en zet de 2 bouten weer vast.
Verwijder de transportblokken uit de maai-eenheden en werp de blokken weg.
Verwijder de transportpennen uit de armen van de maai-eenheid en werp de pennen weg.
Note: De transportpennen stabiliseren de maai-eenheden tijdens het transport; verwijder de pennen voordat u de machine in gebruik neemt.
De optionele achterrolschraper werkt het beste bij een gelijkmatige opening van 0,5 tot 1mm tussen de schraper en de rol.
Draai de smeernippel en de montageschroef los (Figure 3).
Schuif de schraper omhoog of omlaag tot er een opening van 0,5 tot 1mm is tussen de stang en de rol.
Bevestig de smeernippel en schroef deze vast met 41Nm. Schroef beide onderdelen om de beurt steeds een klein stukje verder vast.
Zorg dat er zich geen vuil bevindt in de montageopeningen van de achterwand en linkerwand van de kamer.
Plaats de mulchplaat in de achterste opening en bevestig deze met 5 flenskopbouten (Figure 4).
Controleer of de mulchplaat de punt van de messen niet raakt en niet in het oppervlak van de achterwand van de kamer steekt.
Gebruik van het mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Controleer vr gebruik de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor start; zie Het motoroliepeil controleren.
Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het koelsysteem controleren.
Smeer de machine voor gebruik; zie Lagers en lagerbussen smeren. Als de machine niet goed is gesmeerd, zullen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Het tractiepedaal (Figure 5) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale onbelaste rijsnelheid trapt u het pedaal volledig in terwijl de gashendel op SNEL staat.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.
Als de begrenzer voor de maaisnelheid (Figure 5) is omhooggeklapt, kunt u de maaisnelheid regelen en de maaidekken inschakelen. Met elk afstandsstuk kunt u de maaisnelheid met ongeveer 0,8km/u wijzigen. Hoe meer afstandsstukken u plaatst, des te lager zal de maaisnelheid zijn. Om de machine in de transportstand te zetten, klapt u de snelheidsbegrenzer terug; u kunt dan met de maximale transportsnelheid rijden.
Trap het rempedaal in (Figure 5) om de machine te stoppen.
Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een positie die voor u het meest comfortabel is, en uw voet van het pedaal halen (Figure 5). Om het stuur van u weg te kantelen, moet u het pedaal intrappen en loslaten wanneer het stuur de gewenste stand bereikt.
Om de parkeerrem in werking te stellen, (Figure 5) moet u het rempedaal intrappen en de bovenkant naar voren drukken om het te vergrendelen. Om de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.
Met de toerentalschakelaar (Figure 6) kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Tik op de schakelaar om het toerental in stappen van 100tpm te verhogen of verlagen. Hou een van de zijden van de schakelaar ingedrukt om de motor automatisch in hoog of laag stationair te schakelen.
De contactschakelaar (Figure 6) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORVERWARMEN en START.
Met de maai-/hefhendel (Figure 6) kunt u de maai-eenheden omhoogbrengen en neerlaten om te maaien en de messen starten en tot stilstand brengen als de maaidekken in de maaistand zijn gezet. Als u met de maai-eenheden omlaag begint en de aftakasaandrijving en de begrenzer voor maaisnelheid in werking zijn, schakelt deze hendel de maai-eenheden in.
Zet de schakelaar omlaag om de koplampen te ontsteken(Figure 6).
De activerings-/blokkeringsschakelaars (Figure 6) worden in combinatie met de maai-/hefhendel gebruikt om de maaidekken te bedienen. De maaidekken kunnen niet worden neergelaten als de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND staat.
De indicator verstopping in hydraulisch filter waarschuwt u wanneer de hydraulische filters moeten worden vervangen; raadpleeg Hydraulische filters vervangen.
Het aansluitpunt (Figure 8) is geschikt voor 12V elektrische apparaten.
Het InfoCenter lcd-scherm toont de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figure 6).
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie over uw machine, onder meer de bedrijfsstatus en allerlei diagnostische informatie (Figure 9). Het InfoCenter beschikt over een welkomstscherm en hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door om het even welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.
Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. U kunt hem gebruiken om het huidige menu te verlaten.
Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.
Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.
Pieper – klinkt als u de maai-eenheden omlaag brengt of als er berichten of fouten zijn.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
SERVICE DUE | Geeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd |
Uren resterend tot onderhoud | |
Bedrijfsuren op nul zetten | |
De status van het motortoerental (tpm) | |
Informatiepictogram | |
Instelling maximale tractiesnelheid | |
Snel | |
Langzaam | |
De ventilator draait in omgekeerde richting. | |
Stationair herstel is vereist. | |
De luchtinlaatverwarming is actief. | |
Breng het linkermaaidek omhoog. | |
Breng het middelste maaidek omhoog. | |
Breng het rechtermaaidek omhoog. | |
De bestuurder moet op de stoel zitten. | |
de parkeerrem in werking is gesteld. | |
Het bereik is hoog. | |
Neutraalstand | |
Geeft het lage bereik aan | |
Koelvloeistoftemperatuur (°C of °F) | |
Temperatuur (heet) | |
Tractie of tractiepedaal | |
Niet toegestaan | |
Start de motor. | |
De aftakas is ingeschakeld. | |
De cruisecontrol is ingeschakeld. | |
Zet de motor af | |
Motor | |
Contactschakelaar | |
De maaidekken worden omlaag gebracht | |
De maaidekken worden omhoog gebracht | |
PIN-code | |
Temperatuur van de hydraulische vloeistof | |
CAN-bus | |
InfoCenter | |
Slecht of mislukt | |
Midden | |
Rechts | |
Links | |
Gloeilamp | |
Uitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom | |
Boven het toegestane bereik | |
Onder het toegestane bereik | |
/ | Buiten bereik |
Schakelaar | |
De bestuurder moet de schakelaar vrijgeven | |
De bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt | |
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden. | |
De bestuurder moet de machine in neutraal zetten | |
Motor weigert te starten | |
Motor uitgeschakeld | |
Motorkoelvloeistof is te heet | |
De hydraulische vloeistof is te heet | |
Melding opstapeling van as in DPF. Raadpleeg voor meer informatie Onderhoud van het dieselroetfilter (DPF) in de onderhoudsrubriek | |
Standby aanvraag regeneratie resetten | |
Aanvraag geparkeerde of herstel regeneratie | |
Een geparkeerde of herstel regeneratie is bezig. | |
Hoge uitlaattemperatuur | |
De aftakas is uitgeschakeld. | |
Ga zitten of schakel de parkeerrem in werking. |
Enkel toegankelijk met de pincode
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu – Menuonderdeel | Beschrijving |
Fouten | Bevat een lijst met de recente machinefouten. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren, tellers en andere cijfergegevens van die aard |
Diagnostiek | Geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen AAN en UIT geschakeld zijn. |
Instellingen | Hier kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
Machine | Hier ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud – Menuonderdeel | Beschrijving |
Hours | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval |
Counts | Een overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd. |
DPF Regeneration | De optie regeneratie van dieselpartikelfilter en DPF-submenu’s |
Inhibit Regen | De regeneratie resetten |
Parked Regen | Een geparkeerde regeneratie starten |
Last Regen | Geeft het aantal uren weer sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie |
Recover Regen | Een herstel regeneratie starten |
Diagnostiek – Menuonderdeel | Beschrijving |
Cutting Units | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan |
Hi/Low Range | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het rijden in de transportmodus aan |
PTO | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan |
Engine Run | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan |
Instellingen – Menuonderdeel | Beschrijving |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter (imperiaal of metrisch) |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter* |
Schermverlichting lcd | De helderheid van het lcd-scherm |
Contrast lcd | Het contrast van het lcd-scherm |
Beveiligde menu's | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een PIN-code |
Beveiligde Instellingen | Hiermee kunt u de beveiligde instellingen aanpassen |
Tegengewicht | Bepaalt hoeveel tegengewicht op de maaidekken wordt gebruikt |
Beveiligd menu – Enkel toegankelijk met de pincode
Machine – Menuonderdeel | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine |
Serienummer | Het serienummer van de machine |
Machine Controller Revision | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid |
InfoCenter softwareversie | De softwareversie van het InfoCenter |
CAN-bus | De status van de communicatiebus van de machine |
Er zijn 2 aanpasbare instellingen in het menu Settings van het InfoCenter: auto idle time delay en counterbalance. Gebruik het beveiligde menu om deze instellingen te vergrendelen.
Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw distributeur.
Note: De standaard PIN-code van de machine is 0000 of 1234.Als u de PIN-code heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.
Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figure 10).
Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figure 11A).
Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figure 11B en Figure 11C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.
Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figure 11D).
Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.
Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.
Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.
U kunt de instellingen in het beveiligde menu weergeven en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de PIN-code moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.
Scroll in het beveiligde menu naar beneden tot u Instellingen beveiligen ziet.
Om de instellingen te bekijken en veranderen zonder een PIN-code in te voeren, zet u met de rechterknop Instellingen beveiligen op UIT.
Om de instellingen te bekijken en veranderen met een PIN-code, stelt u met de linkerknop Instellingen beveiligen in op AAN. Stel vervolgens de PIN-code in, en draai het contactsleuteltje UIT en daarna weer AAN.
Ga in het menu Settings naar Counterbalance.
Selecteer counterbalance door op de rechterknop te duwen en kies de gewenste instelling, low, medium of high.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Auto Stationair ziet.
Druk op de rechterknop om de instelling voor automatisch stationair draaien te wijzigen; de mogelijke opties zijn 8, 10, 15, 20, 30seconden of UIT.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Beschrijving | Figure 12 referentie | Afmetingen of gewicht |
Totale hoogte | A | 217 cm |
Wielloopvlak achter (midden van wiel tot midden van wiel) | B | 185 cm |
Totale breedte (transportstand) | C | 231cm |
Totale breedte (maaistand) | D | 247 cm |
Wielbasis | E | 152cm |
Totale lengte (transportstand) | F | 315cm |
Totale lengte (maaistand) | G | 315cm |
Inhoud brandstoftank | 51liter | |
Transportsnelheid | 0 tot 16km/uur | |
Maaisnelheid | 0 tot 13km/uur | |
Nettogewicht (inclusief maaidekken en vloeistoffen) | 1492kg |
Lengte | 86,4cm |
Breedte | 86,4cm |
Hoogte | 24,4cm tot draagframe26,7cm bij een maaihoogte van 1,9cm34,9cm bij een maaihoogte van 10,2cm |
Gewicht | 88kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Inhoud brandstoftank: 53liter
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (<15ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
No.1-D S15 | |
No.2-D S15 | |
EN590 | EU |
ISO8217DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No.2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr.2-D) bij temperaturen boven -7°C en winterdieselbrandstof (nr.1-D of nr.1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7°C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7°C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruikmaken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (<15ppm)
Biodiesel specificatie: ASTMD6751 of EN14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTMD975, EN590, of JISK2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem voor meer informatie contact op met uw erkende Toro distributeur.
Vul de tank bij tot ongeveer 6 tot 13mm onder de bovenkant van de tank (niet de vulbuis) met nr.2-D dieselbrandstof.
Note: Vul indien mogelijk de brandstoftank telkens na gebruik; zo beperkt u de mogelijkheid op opstapeling van condensatie in de brandstoftank tot een minimum.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische slangen en leidingen controleren.
Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider; zie Onderhoud van de waterafscheider.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De voor- en achterbanden moeten een spanning hebben van 0,83 tot 1,03bar.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.
Draai met inachtneming van het aanbevolen onderhoudsinterval de voorste en achterste wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122Nm.
Important: Dit maaidek maait vaak ongeveer 6mm lager dan een messenkooimaaier met dezelfde instelling. Mogelijk moet u het maaidek met draaiende messen 6mm hoger instellen dan een messenkooimaaier in hetzelfde gebied.
Important: U kunt beter bij de achterste maaidekken door het maaidek van de tractor te verwijderen. Als de machine is uitgerust met een Sidewinder®, beweeg de maaidekken dan naar rechts, verwijder het achterste maaidek en schuif het naar rechts eruit.
Laat het maaidek neer op de grond, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de voorzijde en de zijkanten); zie Figure 15.
Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.
Verwijder het afstandsstuk terwijl u de maaikamer ondersteunt (Figure 15).
Verplaats de kamer naar de gewenste maaihoogte en plaats een afstandsstuk in de bijbehorende maaihoogte-opening en de sleuf (Figure 16).
Plaats de getapte plaat op n lijn met het afstandsstuk.
Draai de bout met de hand vast.
Herhaal stap tot voor elke aanpassing.
Draai alle 3 de bouten vast met een torsie van 41Nm. Draai altijd eerst de voorste bout vast.
Note: Voor aanpassingen van meer dan 3,8cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op een hoogte ertussenin instellen om klemmen te voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen van de maaihoogte van 3,1cm naar 7cm).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben voor de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine in gebruik neemt.
De machine heeft interlockschakelaars in het elektrische systeem. Deze schakelaars schakelen de tractie of de aftakas uit wanneer u de stoel verlaat. Hoewel de motor blijft draaien als u de aftakasschakelaar uitschakelt en het tractiepedaal loslaat, moet u de motor uitschakelen voordat u de stoel verlaat.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat het maaidek neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Druk het tractiepedaal in. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.
Note: Als de motor aanslaat, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor, sta recht uit de stoel en zet de schakelaar van de aftakas naar de stand AAN.
Note: De aftakas mag niet in werking komen. Als de aftakas geactiveerd wordt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en zet het tractiepedaal uit de NEUTRAALSTAND.
Note: Het InfoCenter geeft 'tractie geweigerd' weer en de machine mag niet bewegen. Als de machine toch beweegt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Start de motor terwijl de aftakas ingeschakeld is.
Note: Als de motor aanslaat, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Om ervoor te zorgen dat het parkeerremsysteem optimaal functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken (inrijden) voordat u het voertuig gaat gebruiken. Stel de voorwaartse tractiesnelheid in op 6,4km/uur zodat deze overeenstemt met de achterwaartse tractiesnelheid (alle 8 afstandsstukken bovenaan de maaitoerentalbediening). Rij vooruit met de motor op hoog stationair en de maaitoerentalbegrenzer ingeschakeld en rem gedurende 15seconden. Rij achteruit met de maximale snelheid voor achteruitrijden en rem gedurende 15seconden. Herhaal dit 5 keer en wacht steeds 1minuut tussen het vooruit- en achteruitrijden om te voorkomen dat de remmen oververhit raken; zie Parkeerremmen afstellen.
Dit mes is een topper in het rechtop zetten van gras en het verspreiden van maaisel in bijna alle omstandigheden. Als u minder hef- en verspreidcapaciteit nodig hebt, kunt u een ander mes overwegen.
Eigenschappen: uitstekende hef- en verspreidingscapaciteiten voor de meeste omstandigheden.
Dit mes levert doorgaans de beste prestaties bij een lage maaihoogte-instelling tussen 1,9 en 6,4cm.
Eigenschappen:
De verspreiding blijft gelijkmatiger bij lagere maaistanden.
Voert minder afval naar links waardoor het terrein rond bunkers en fairways er beter verzorgd uitziet.
Er is minder vermogen nodig bij lagere maaistanden en in dicht gras.
Eigenschappen: Dit mes biedt uitstekende bladmulch-resultaten.
De machine is uitgerust met een diagnoselampje dat aangeeft dat het elektronische besturingssysteem een storing gevonden heeft. Het diagnoselampje bevindt zich op het InfoCenter, boven het display (Figure 17). Als de machine naar behoren werkt en het contactsleuteltje naar de stand AAN/LOPEN wordt gedraaid, zal het diagnoselampje kort branden om te tonen dat het werkt. Als er een melding wordt weergeven, gaat het lampje branden. Als een foutmelding wordt weergegeven, knippert het lampje tot de storing is opgelost.
U kunt de hoeveelheid vereist tegengewicht van de maai-eenheid (opwaartse hefkracht) veranderen zodat deze beantwoordt aan uw huidige maaiomstandigheden.
Parkeer de machine op een egale ondergrond, laat de maaidekken zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en schakel de parkeerrem in.
Draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN.
Ga in het InfoCenter-menu Settings naar Counterbalance.
Selecteer counterbalance door op de rechterknop te duwen en kies de gewenste instelling: low, medium of high.
Note: Verplaats de machine naar een testgebied zodra de aanpassing is voltooid en gebruik de machine met de nieuwe instelling. Door de nieuwe instelling van het tegengewicht kan de effectieve maaihoogte veranderd zijn.
Mes met gehoekte wiek | Mes met parallelle High Lift-vleugel(Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat) | Mulchplaat | Rolschraper | |
Gras maaien: maaihoogte van 1,9 tot 4,4cm | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | Kan goede resultaten opleveren bij schraal of dun gras. | Heeft bewezen de verspreiding en het uiterlijk van gemaaide noordelijke grassoorten te verbeteren, die minstens drie keer per week worden gemaaid en waar minder dan van de grassprieten wordt verwijderd. Niet gebruiken in combinatie met het mes met parallelle High Lift-vleugel | Gebruik deze wanneer er aangekoekt gras op de rollen blijft zitten of zich grote platte kluiten gras vormen. De rollen kunnen bij bepaalde toepassingen kluitvorming bevorderen. |
Gras maaien: maaihoogte van 5 tot 6,4cm | Aanbevolen voor dik of sappig gras | Aanbevolen voor schraal of dun gras | ||
Gras maaien: maaihoogte van 7 tot 10cm | Kan goede resultaten opleveren bij dik gras. | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | ||
Bladmulch | Aanbevolen voor gebruik met de mulchplaat | Niet toegestaan | Alleen gebruiken met de combinatievleugel of de gehoekte vleugel | |
Voordelen | Gelijkmatige afvoer bij lagere maaihoogte; terrein rond bunkers en fairways ziet er beter verzorgd uit; minder vermogen nodig. | Zet het gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid; dun of slap gras wordt opgenomen bij hoge maaistand; vochtig of aankoekend maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd. | Kan de verspreiding van maaisel en het uiterlijk van het gazon verbeteren bij bepaalde maaiwerkzaamheden; uitstekend voor bladmulchen. | Vermindert opeenhoping van maaisel op de rol bij bepaalde toepassingen. |
Nadelen | Zet het gras niet goed rechtop in toepassingen met een hoge maaihoogte; vochtig of aankoekend maaisel heeft de neiging zich op te hopen in de maaikamer, wat leidt tot een slechte maaikwaliteit en meer benodigd vermogen | Vereist meer vermogen bij sommige toepassingen. Heeft de neiging bij lagere maaistanden pluggen te vormen in dik gras. Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat | Indien u een te grote hoeveelheid gras probeert te vermijden als de mulchplaat is gemonteerd, zal het gras zich ophopen in de maaikamer. |
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materile schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse juwelen.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Stop de machine, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u het werktuig controleert nadat u een voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit, schakel de motor uit, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en ga na na of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen. Hou de machine altijd in versnelling bij het naar beneden rijden op een helling. Laat de motor niet in vrijloop als u naar beneden rijdt (alleen van toepassing voor eenheden met tandwielaandrijving).
Important: Het brandstofsysteem wordt automatisch ontlucht voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer start, als de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was, of als er onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem zijn uitgevoerd.
Neem plaats op de bestuurdersstoel. Haal uw voet van het tractiepedaal zodat deze in de NEUTRAALSTAND komt. Stel de parkeerrem in werking, zet de toerentalschakelaar op de MIDDELSTE stand en controleer de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN is gezet.
Draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op START. Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Laat de motor op een laag stationair toerental lopen totdat deze is opgewarmd.
Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking, zet de schakelaar van het motortoerental op LAAG STATIONAIR en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.
Important: Laat de motor 5minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met een turbo-dieselmotor ontstaan.
Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.
Breng de machine naar het werkterrein.
Indien mogelijk moet de toerentalschakelaar op stationair – hoog worden gezet.
Schakel de aftakashendel in.
Druk het tractiepedaal naar voren en rij de machine langzaam over het maaigebied.
Breng de maaidekken omlaag zodra de voorste maaidekken zich boven het maaigebied bevinden.
Maai het gras zo dat de bladen op een hoge snelheid kunnen maaien en het maaisel uitwerpen, en een hoge maaikwaliteit verkregen wordt.
Note: Als de maaisnelheid te hoog is kan de maaikwaliteit verminderen. Verminder de rijsnelheid van de machine of verminder de maaibreedte om weer terug te keren naar het stationair – hoog toerental.
Als de maaidekken het uiteinde van het maaigebied bereikt hebben moeten ze geheven worden.
Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.
Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.
De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:
Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.
Als de tegendruk in het dieselpartikelfilter te hoog is of reeds 100uur geen herstel regeneratie uitgevoerd is, brengt de computer van de motor u via het InfoCenter op de hoogte wanneer herstel generatie bezig is.
Wacht tot de herstel regeneratie afgelopen is voordat u de motor uitschakelt.
Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een hoog stationair toerental (volgas) produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.
Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.
Na verloop van tijd wordt roet opgestapeld in het roetfilter van het dieselpartikelfilter. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.
Wanneer voldoende roet zich heeft opgestapeld, meldt de computer dat het tijd is om het dieselpartikelfilter te regenereren.
Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.
Niveau | Foutcode | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
Niveau1: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
Niveau2: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.
Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.
De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.
Wanneer voldoende as zich heeft opgehoopt, stuurt de computer van de motor een motorfout naar het InfoCenter ten teken dat as zich heeft opgehoopt in het dieselpartikelfilter.
De foutberichten geven aan dat het tijd is voor onderhoud van het dieselpartikelfilter.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van asopbouw.
Niveau | Foutcode | Vermindering van het toerental | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
---|---|---|---|---|
Niveau1: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau2: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau3: Motorwaarschuwing |
| Motortoerental bij maximale torsie +200tpm | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Passief | Gedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting | Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as. | ||
Zie Passieve regeneratie van het DPF. | ||
Ondersteund | Doet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet | Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt. |
Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF. | ||
Reset | Eens om de 100bedrijfsuren | Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor indien de computer detecteert dat een ondersteunde regeneratie onvoldoende roet heeft verwijderd | ||
Tijdens reset regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Reset regeneratie. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer tegendruk ten gevolge van roetophoping waarneemt in het dieselpartikelfilter | Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR.188 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer de bestuurder een geparkeerde regeneratie start | ||
Kan zich voordoen wanneer u reset regeneratie hebt verhinderd in het InfoCenter en de machine bent blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld terwijl het dieselpartikelfilter al reset regeneratie vereiste. | Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken | Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60minuten. | |
De brandstoftank moet minstens gevuld zijn. | ||
U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de gebruiker aanvragen voor een geparkeerde regeneratie heeft genegeerd en de machine is blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld in het dieselpartikelfilter. | Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR.190 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt herstel regeneratie gevraagd. |
Herstel regeneratie kan tot 3uur duren. | ||
De brandstoftank van de machine moet minstens vol zijn. | ||
U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. |
Druk in het menu DPF Regeneration op de middelste knop om naar beneden te scrollen naar het veld LAST REGEN (Figure 24).
In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Important: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het opgegeven roetniveau te zien.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie TECHNICIAN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Technicus te selecteren (Figure 25).
Gebruik de werkingstabel van het dieselpartikelfilter voor meer informatie over de huidige werkingsstatus van het dieselpartikelfilter (Figure 26).
Status | Beschrijving | |
---|---|---|
Normal | Het dieselpartikelfilter is in normale bedrijfsmodus – passieve regeneratie. | |
Assist Regen | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. | |
Reset Stby | De computer van de motor probeert een reset regeneratie uit te voeren maar een van de volgende factoren verhindert de regeneratie: | De instelling Inhibit Regen staat AAN. |
De uitlaattemperatuur is te laag voor regeneratie. | ||
Reset Regen | De computer van de motor voert een reset regeneratie uit. | |
Parked Stby | De computer van de motor vraagt om een geparkeerde regeneratie. | |
Parked Regen | U hebt een geparkeerde regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. | |
Recov. Stby | De computer van de motor vraagt om een herstel regeneratie. | |
Recov. Regen | U hebt een herstel regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. |
Raadpleeg de roetbelasting uitgedrukt als het percentage roet in het dieselpartikelfilter (Figure 27); kijk in de tabel roetbelasting.
Note: De waarde van de roetbelasting varieert naargelang het gebruik van de machine en DPF-regeneratie.
Belangrijke roetbelastingswaarden | Status regeneratie |
---|---|
0% tot 5% | Minimale roetbelasting |
78% | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. |
100% | De computer van de motor vraagt automatisch een geparkeerde regeneratie. |
122% | De computer van de motor vraagt automatisch een herstel regeneratie. |
Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Het pictogram hoge uitlaattemperatuur verschijnt op het InfoCenter (Figure 28).
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Important: Het pictogram hoge uitlaattemperatuur geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.
Important: Laat de machine indien mogelijk de volledige herstel regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Als de motor tijdens de voorbije 100bedrijfsuren geen succesvolle reset, geparkeerde of herstel regeneratie heeft uitgevoerd, zal de computer van de motor proberen om een reset regeneratie uit te voeren.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15minuten MELDING NR.185 (Figure 29) weergeven.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling Inhibit Regen gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie INHIBIT REGEN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Inhibit Regen te selecteren (Figure 30).
Druk op de rechterknop om de instelling Inhibit Regen van Aan naar Uit (Figure 30) of van Uit naar Aan (Figure 31) te schakelen.
Het InfoCenter geeft het pictogram hoge uitlaattemperatuur weer wanneer een reset regeneratie wordt uitgevoerd.
Note: Als INHIBIT REGENAAN staat, geeft het InfoCenter MELDING NR.185 weer (Figure 32). Druk op knop3 om de instelling Inhibit Regen UIT te schakelen en ga door met de reset regeneratie.
Note: Als de uitlaattemperatuur te laag is, geeft het InfoCenter MELDING NR.186 (Figure 33) weer om te melden dat u de motor moet instellen op vol gas (hoog stationair).
Note: Wanneer reset regeneratie voltooid is, verdwijnt het pictogram hoge uitlaattemperatuur van het scherm van het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie of herstel regeneratie vraagt, wordt het pictogram regeneratie vereist (Figure 34) weergegeven op het InfoCenter.
De machine voert niet automatisch een geparkeerde regeneratie of een herstel regeneratie uit; u moet de regeneratie uitvoeren via het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3720, FMI 16 (Figure 35)
Geparkeerde regeneratie vereist MELDING NR.188 (Figure 36)
Note: Melding nr.188 verschijnt om de 15minuten.
Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2uur uitvoert, verschijnt MELDING NR.189 op het InfoCenter (geparkeerde regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) (Figure 37).
Important: U dient een geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld (Figure 38) verschijnt op het hoofdscherm.
Wanneer de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI: 0 (Figure 39)
Herstel regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld MELDING NR.190 (Figure 40)
Important: U dient een herstel regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld verschijnt op het hoofdscherm; zie Figure 38 in Berichten geparkeerde regeneratie.
Als de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt of bezig is met herstel regeneratie en u naar de optie PARKED REGEN gaat, wordt geparkeerde regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figure 41) onderaan rechts in het InfoCenter.
Als de computer van de motor gaan herstel regeneratie heeft gevraagd en u naar de optie RECOVERY REGEN gaat, wordt herstel regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figure 42) onderaan rechts in het InfoCenter.
Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:
Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens vol is voor geparkeerde regeneratie
Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens vol is voor herstel regeneratie
Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.
Schakel indien nodig de aftakas uit en laat de maai-eenheden of werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR .
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie PARKED REGEN START of RECOVERY REGEN START te gaan (Figure 43) en druk op de rechterknop om de regeneratie te beginnen (Figure 43).
Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie, en druk op de rechterknop om verder te gaan (Figure 44).
Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat (Figure 45).
Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op de rechterknop om verder te gaan (Figure 46).
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN (Figure 47).
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren (Figure 48).
De computer van de motor controleert de motorstatus en foutinformatie. Het InfoCenter kan de boodschappen in de volgende tabel tonen:
Vereiste actie: Verlaat het menu regeneratie en laat de machine lopen tot er meer dan 50uur verstreken is sinds de vorige regeneratie; zie Tijd sinds vorige regeneratie. | |
Vereiste actie: Los de motorfout op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. | |
Vereiste actie: Start de motor en laat deze lopen. | |
Vereiste actie: Laat de motor lopen tot de koelvloeistoftemperatuur 60°C bedraagt. | |
Vereiste actie: Stel het motortoerental in op laag stationair. | |
Vereiste actie: Los het probleem met de computer van de motor op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. |
Het hoofdscherm van het InfoCenter verschijnt en het pictogram regeneratie aanvaard (Figure 49) verschijnt rechts onderaan het scherm terwijl de regeneratie bezig is.
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstel regeneratie voltooid heeft, verschijnt MELDING NR.183 op het InfoCenter (Figure 50). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet voltooid kan worden, geeft het InfoCenter Melding nr.184 weer (Figure 50). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Met de instellingen Parked Regen Cancel en Recovery Regen Cancel kunt u een huidige geparkeerde of herstel regeneratie afbreken.
Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. De motor starten en uitschakelen. Rij de machine vooruit en achteruit. Breng de maaidekken omlaag en omhoog en schakel de maaidekken in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.
Verwijder bij het maaien niet meer dan ongeveer 25mm of van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u misschien de maaihoogte vergroten.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en zet de gashendel in de stand SNEL. Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar in de ACTIVERINGSSTAND en gebruik de maai-/hefhendel om de maaidekken te besturen. Om vooruit te rijden en het gras te maaien, moet u de tractiepedaal naar voren intrappen.
Note: Laat de motor 5minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Een bot mes scheurt het gras en trekt het kapot, waardoor het gras bruin wordt aan de randen. Dit schaadt de groei van het gras en vergroot de vatbaarheid voor ziekten. Controleer of het mes in een goede staat verkeert en over een volledige vleugel beschikt.
Controleer of de kamers van elke maai-eenheid in goede staat zijn. Buig eventueel onderdelen van de maaikamer recht om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is tussen de rand van het mes en de maaikamer.
Reinig de onderzijde van de maaikast om optimale resultaten te waarborgen. Als zich grasresten kunnen ophopen op de maaikast, zullen de maairesultaten verslechteren.
Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN en hef de maaidekken op in de TRANSPORTSTAND. Zet de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt; raadpleeg De machine veilig gebruiken op hellingen.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of transporteert.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of transporteert.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
In noodgevallen kan u de machine vooruit bewegen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8km per uur duwen of slepen. Als u de machine met hogere snelheid duwt of sleept, kan de transmissie intern beschadigd worden.De omloopkleppen moeten open zijn als de machine wordt geduwd of gesleept.
Zoek de omloopklep aan de linkerkant van de hydrostaat (Figure 56).
Draai de bout 1-1/2 slag los om de olie inwendig om te laten leiden.
Note: Omdat de vloeistof wordt omgeleid, kan de machine worden voortbewogen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.
Duw of sleep de machine.
Wanneer de machine de gewenste locatie bereikt heeft, sluit u de omloopklep. Draai de klep vast met een torsie van 11Nm.
Important: Zorg dat de omloopklep gesloten is voordat u de motor start. Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, raakt de transmissie oververhit.
Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Important: Als u onderhoud uitvoert aan de machine en een afvoerbuis aan de uitlaat gekoppeld hebt, dient u de instelling Inhibit Regen AAN te zetten; zie Inhibit Regen instellen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Het peil van de motorolie en de brandstof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Controleer de blokkage-indicator van het luchtfilter. | |||||||
Radiator en scherm controleren op rommel. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Vloeistofpeil in het hydraulisch systeem controleren. | |||||||
Controleer de indicator van het hydraulische filter. 2 | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren | |||||||
Controleer de conditie van de maaimessen | |||||||
Controleren of de smeernippels moeten worden gesmeerd. 3 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2. Controleren met draaiende motor en met de olie op bedrijfstemperatuur 3. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
1 | ||
2 | ||
3 | ||
4 | ||
5 | ||
6 | ||
7 | ||
8 |
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de gashendel op stationair – laag.
Schakel de maai-eenheden uit.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Zorg dat de tractie in neutraal staat.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Gebruik de volgende locaties om de machine op te krikken:
Voorkant van de machine – het rechthoekige blok, onder de asbuis, aan de binnenzijde van beide voorwielen (Figure 57).
Achterkant van de machine – rechthoekige asbuis op de achteras.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Als u de machine onder normale omstandigheden gebruikt, gebruikt u nr.2 smeervet op lithiumbasis om alle lagers en lagerbussen te smeren volgens het aanbevolen onderhoudsinterval. Wij adviseren lagers en lagerbussen onmiddellijk na elke wasbeurt te smeren, ongeacht de voorgeschreven interval.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:
Kruiskoppeling van aandrijfas van pomp (3) – Figure 58
Cilinders van hefarmen van maaidek (2 elk) – Figure 59
Draaipunten van hefarm (1 elk) – Figure 59
Draaipunt van draagframe van maaidek (1 elk) – Figure 60
Draaias van hefarm (1 elk) – Figure 61
Trekstang van achteras (2) – Figure 62
Draaipunt van asbesturing (1) – Figure 63
Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) en achteras (1) – Figure 64
Rempedaal (1) – Figure 65
Lagers van spilas van maaidek (2 per maaidek) – Figure 66
Note: U kunt beide smeernippels gebruiken: kies de nippel die het makkelijkst te bereiken is. Pomp vet in de nippel tot er een beetje vet aan de onderzijde van de asbehuizing verschijnt (aan de onderzijde van de maai-eenheid).
Lagers van achterrol (2 per maaidek) – Figure 67
Note: Controleer of de smeergroef in beide rolbevestigingen is uitgelijnd met de smeeropening in beide uiteinden van de rolas. Als hulp bij het uitlijnen van de groef en de opening bevindt zich verder een merkteken op n uiteinde van de rolas.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Gebruik geen beschadigd luchtfilter.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Important: Zorg dat het deksel goed gemonteerd is en aansluit op de luchtfilterbehuizing. Richt de rubberen uitlaatklep naar beneden in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service category CJ-4 of hoger
ACEA service category E6
JASO service category DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Voorkeursolie: SAE15W-40 (hoger dan -18°C)
Alternatieve olie: SAE10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Raadpleeg de Onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan het Vol-merkteken op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat, de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Motoroliepeil controleren (Figure 69).
Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.
Ongeveer 5,2liter inclusief het filter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze 5minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie en vervang het filter (Figure 70).
Het carter met olie vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Als motorfout , , of ) verschijnt, maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figure 72).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figure 72).
Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie. Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor voor meer informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt met de filterkop en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer deze op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De brandstofaanzuigbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de brandstofaanzuigbuis en reinig het rooster als dit nodig is.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik gesoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Na 50 bedrijfsuren moet u de volgende taken uitvoeren voor het onderhoud van de accu:
De conditie van de accu controleren
Reinig (indien nodig) de accu
Note: Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water.
De aansluitingen van de accukabels controleren
De machine mag niet kruipen als het tractiepedaal niet is ingetrapt. Als de machine kruipt, moet u de tractieaandrijving als volgt afstellen:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af en laat de maai-eenheden neer op de grond.
Krik de machine op tot alle banden vrijkomen van de grond; raadpleeg De machine opkrikken. Zorg ervoor dat de machine steunt op de rustpunten van de krik om te voorkomen dat de machine per ongeluk valt.
Draai de borgmoer op de afstelnok van de tractie, rechts van de hydrostaat, los (Figure 76).
De motor moet lopen zodat een laatste afstelling van de afstelnok van de tractie kan worden uitgevoerd. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper, andere hete onderdelen van de motor en draaiende onderdelen.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en draai de zeskantige moer van de nok in een van beide richtingen tot de wielen stoppen met draaien.
Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.
Draai het contactsleuteltje op UIT, verwijder de assteunen en laat de machine neer op de grond.
Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet kruipt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Draai het stuurwiel zodanig dat de achterwielen recht naar voren wijzen.
Draai de contramoeren aan de uiteinden van de trommel van de tractiestang los (Figure 77).
Note: Het uiteinde van de trekstang met de groef op de buitenkant heeft een linkse draad.
Draai de trekstang. Gebruik hiervoor de sleutelgleuf.
Meet de afstand bij de voorkant en achterkant van de achterwielen ter hoogte van de as.
Note: De afstand aan de voorkant van de achterwielen mag niet meer dan 6mm verschillen van die aan de achterkant van de wielen.
Herhaal deze procedure als dit nodig is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het koelsysteem bevat een mengsel met een 50/50 verhouding van water en permanente ethyleenglycol-antivries. De inhoud van het koelsysteem is 9,5liter.
Draaiende ventilators en lopende drijfriemen kunnen letsel veroorzaken.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de draaiende ventilator en aandrijfriem.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figure 78).
Note: Het koelvloeistofpeil behoort tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.
Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij. Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Maak de sluiting los en draai het achterscherm open (Figure 79).
Reinig het scherm grondig met perslucht.
Draai de vergrendelingen naar binnen om de oliekoeler los te maken (Figure 80).
Reinig beide zijden van de oliekoeler en de radiateur grondig Figure 81) met perslucht.
Kantel de oliekoeler weer in de juiste stand en zet de vergrendelingen vast.
Sluit het scherm en maak de sluiting vast.
Stel de remmen af als de rempedaal meer dan 25mm speling heeft (Figure 82), of als er meer remkracht nodig is. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld.
Note: Gebruik de speling van de wielmotor om de trommels heen en weer te bewegen om te controleren of deze voor en na het afstellen vrij kunnen bewegen.
Om de speling op de rempedalen te verkleinen, draait u de remmen vast. Draai hiervoor de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figure 83).
Draai de achterste moer vast om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 0,63 tot 1,27cm speling hebben (Figure 82) voordat het wiel blokkeert.
Draai de voorste moeren aan en controleer of beide kabels de remmen gelijktijdig in werking stellen. Zorg ervoor dat de kabelgeleiding niet draait tijdens het vastdraaien.
Als de parkeerrem niet werkt of vergrendelt, moet de pal van de parkeerrem worden afgesteld.
Draai de 2 schroeven los waarmee de pal van de parkeerrem is bevestigd aan het frame (Figure 84).
Trap het pedaal van de parkeerrem naar voren totdat de remvergrendeling de rempal geheel vastgrijpt (Figure 84).
Draai de 2 schroeven vast om de afstelling te borgen.
Trap het rempedaal in om de parkeerrem vrij te zetten.
Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Bij een correcte spanning heeft de riem een speling van 10mm als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 4,5kg.
Als de speling geen 10mm bedraagt, moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figure 85).
Note: Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast. Controleer nogmaals de speling van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is genjecteerd in de huid. Genjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir van het hydraulische systeem is in de fabriek gevuld met ongeveer 56,7liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:
Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 18,9liter of vaten van 208liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of uw Toro dealer voor de onderdeelnummers.) |
Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Gebruik alleen producten van betrouwbare fabrikanten. Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen.
ISOVG46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |||
Materiaaleigenschappen: | |||
Viscositeit, ASTMD445 | cSt @ 40°C 44 tot 48cSt @ 100°C 7,9 tot 8,5 | ||
Viscositeitsindex ASTMD2270 | 140 tot 160 | ||
Stolpunt, ASTMD97 | -37°C tot -45°C | ||
Industriespecificaties: | |||
Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISOVG46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te bieden bij een groot aantal temperatuuromstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18°C tot 49°C, kan ISOVG68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19liter of vaten van 208liter bij een Mobil-verdeler.
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20ml. En flesje is voldoende voor 15 tot 23l hydraulische olie. Bestel onderdeelnummer 44-2500 bij uw Toro dealer.
Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maai-eenheden zakken en draai het contactsleuteltje op UIT.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof (Figure 86).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw Toro dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Draai het contactsleuteltje op UIT en til de motorkap op.
Plaats een grote opvangbak onder de fitting aan de onderzijde van het hydraulische reservoir (Figure 87).
Maak de slang los van de onderkant van de nippel en laat de hydraulische vloeistof in de opvangbak lopen.
Monteer de slang als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Vul het reservoir met ongeveer 56,7liter hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Important: Gebruik uitsluitend de voorgeschreven typen hydraulische vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de dop weer op het reservoir.
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN,start de motor, gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden en controleer op lekkage.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.
Important: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Het hydraulische systeem is voorzien van een onderhoudsintervalindicator (Figure 88). Laat de motor lopen en kijk op de indicator; deze moet in de Groene zone staan. Als de indicator in de rode zone staat, moeten de hydraulische filters worden vervangen.
Important: Als andere filters worden gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maai-eenheden zakken, draai het contactsleuteltje op UIT, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Vervang de beide hydraulische filters (Figure 89).
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2minuten draaien om het systeem te ontluchten.
Draai het contactsleuteltje op UIT en controleer op lekken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is genjecteerd in de huid.
De testpoorten van het hydraulische systeem worden gebruikt om de druk in de hydraulische circuits te testen. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u hulp nodig heeft.
Raadpleeg onderstaande lijst voor een beschrijving van de verschillende functies van de solenodes in het verdeelstuk van het hydraulische systeem. Elke solenode moet worden geactiveerd om een functie in te schakelen.
Solenode | Functie |
---|---|
PRV2 | Voorste maaicircuit |
PRV1 | Achterste maaicircuit |
PRV | Maai-eenheden ophoog/omlaag brengen |
S1 | Maai-eenheden omlaag brengen |
S2 | Maai-eenheden omlaag brengen |
Plaats de machine op een vlakke ondergrond, laat de maai-eenheden op de grond zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.
Ontkoppel de hydraulische motor en verwijder deze van de maai-eenheid (Figure 90). Bedek de bovenzijde van de as zodat deze niet vuil wordt.
Verwijder de borgpen waarmee het draagframe van het maaidek aan de draaipen van de hefarm is bevestigd (Figure 91).
Rol de maaieenheid bij de tractie-eenheid vandaan.
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en draai het contactsleuteltje op UIT.
Plaats de maai-eenheid vr de tractie-eenheid.
Schuif het draagframe van het maaidek op de draaipen van de hefarm en zet vast met de borgpen (Figure 91).
Installeer de hydraulische motor op het dek (Figure 90). Controleer of de O-ring zich op de juiste plaats bevindt en niet beschadigd is.
Smeer de as.
Controleer de voorrol op slijtage, wiebelen of klemmen. Voer onderhoud uit op de rol of de onderdelen ervan of vervang deze als u dergelijke zaken aantreft.
Verwijder de montagebout van de rol (Figure 92).
Sla een drevel door het uiteinde van de rolbehuizing en sla het lager aan de tegenovergelegen zijde eruit door beurtelings aan beide zijden van de binnenste loopring van het lager te tikken. Er moet een lipje van de binnenste loopring van 1,5mm bloot komen te liggen.
Druk het tweede lager eruit.
Controleer de rolbehuizing, de lagers en het afstandsstuk van het lager op schade (Figure 92). Vervang beschadigde onderdelen en zet de constructie weer in elkaar.
Druk het eerste lager in de rolbehuizing (Figure 92). Druk alleen op het buitenste loopvlak of druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak.
Plaats het afstandsstuk (Figure 92).
Druk het tweede lager in de rolbehuizing (Figure 92) en druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak totdat het binnenloopvlak in contact komt met het afstandsstuk.
Plaats de rolconstructie in het frame van de maai-eenheid.
Controleer of er maximaal 1,5mm speling is tussen de rolconstructie en de rolmontagebeugels van het frame van de maai-eenheid. Als de opening groter is dan 1,5mm, plaats dan voldoende ringen met een diameter van " om de speling aan te passen.
Important: Als de rolconstructie wordt bevestigd met een opening die groter is dan 1,5mm zorgt dit voor een zijdelingse belasting van het lager. Dit kan leiden tot voortijdige slijtage van het lager.
Draai de bevestigingsbout vast met een torsie van 108Nm.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de bestuurder of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Het cirkelmaaidek is in de fabriek ingesteld op een maaihoogte van 5cm en met een harkmes van 7,9mm. De hoogte-instellingen links en rechts zijn ook vooraf ingesteld binnen 0,7mm van elkaar.
Het maaidek is zo ontworpen dat het bestand is tegen impact van het mes zonder dat de kamer vervormt. Als u een vast voorwerp raakt, controleer dan of het mes is beschadigd en controleer of het mes nog nauwkeurig maait.
Verwijder de hydraulische motor uit het maaidek en verwijder het maaidek van de tractor.
Gebruik een takel (of minimaal twee personen) en plaats het maaidek op een vlakke tafel.
Markeer 1 uiteinde van het mes met een markeerstift. Gebruik dit uiteinde van het mes om alle hoogtes te controleren.
Plaats de snijrand van het gemarkeerde uiteinde van het mes op 12uur (recht vooruit in de maairichting) (Figure 93) en meet de hoogte vanaf de tafel tot het snijvlak van het mes.
Draai het gemarkeerde uiteinde van het mes naar 3uur en naar 9uur (Figure 93) en meet de hoogte.
Vergelijk de gemeten hoogte op 12uur met de maaihoogte-instelling. De afstand moet binnen een marge van 0,7mm vallen. De hoogten op 3uur en 9uur moeten 1,6tot6,0mm hoger zijn dan de instelling op 12uur en binnen 6,0mm van elkaar vallen.
Note: Als een van deze metingen niet binnen de specificaties valt, ga dan verder met Maaimes afstellen.
Start met het afstellen aan de voorzijde (pas steeds 1 beugel per keer aan).
Verwijder de maaihoogtebeugel (aan de voorzijde, linkerzijde of rechterzijde) van het maaidekframe (Figure 94).
Breng vulstukken van 1,5mm en/of vulstukken van 0,7mm aan tussen het maaidekframe en de beugel om de gewenste maaihoogte-instelling te bereiken (Figure 94).
Bevestig de maaihoogtebeugel aan het maaidekframe met de overgebleven vulstukken onder de maaihoogtebeugel.
Bevestig de inbusbout/het afstandsstuk en een flensmoer.
Note: De inbusbout/het afstandsstuk worden bij elkaar gehouden met afdichtkit zodat het afstandsstuk niet in het maaidekframe valt.
Controleer de hoogte in de 12uur-stand en breng indien nodig aanpassingen aan.
Bepaal of slechts n of beide maaihoogtebeugels (rechts en links) moeten worden aangepast. Als de kant op 3uur of op 9uur 1,6tot 6,0mm hoger is dan de nieuwe hoogte aan de voorkant, hoeft die kant niet aangepast te worden. Pas de andere kant zo aan, dat deze afstand binnen 1,6 tot 6,0mm van de juiste kant valt.
Pas de linker en rechter maaihoogtebeugel aan door stap1 tot en met 3 te herhalen.
Bevestig de slotbouten en de flensmoeren.
Controleer opnieuw de hoogte op 12uur, 3uur en 9uur.
Vervang het mes als u een vast voorwerp hebt geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties. Gebruik nooit messen van andere fabrikanten, omdat deze gevaarlijk kunnen zijn.
Breng het maaidek omhoog naar de hoogste stand, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking. Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen. Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figure 95).
Plaats het mes met de vleugel in de richting van het maaidek en bevestig de antiscalpeercup en de mesbout (Figure 95). Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149Nm.
Breng het maaidek omhoog naar de hoogste stand, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.
Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figure 96).
Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat maaien.
Als u merkt dat het mes begint te slijten (Figure 96), moet u het mes vervangen; zie Een mes verwijderen en monteren.
Als het mes gaat slijten, kan er een groef ontstaan tussen de vleugel en het platte deel van het mes (Figure 95). Uiteindelijk kan dan een stuk van het mes afbreken en van onder de maaikast worden weggeslingerd waardoor de bestuurder of een omstander ernstig letsel kan oplopen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Vervang altijd een versleten of beschadigd mes.
Controleer de snijranden van alle messen. Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, moeten ze worden geslepen. Slijp alleen de bovenkant van de snijrand en behoud de oorspronkelijke snijhoek om ervoor te zorgen dat het mes scherp blijft (Figure 97).
Als het mes bot of gekerfd is, slijp dan alleen de bovenkant van de snijrand en zorg dat de oorspronkelijke snijhoek behouden blijft (Figure 97).
Note: Het mes zal in balans blijven als dezelfde hoeveelheid metaal aan beide snijranden wordt weggehaald.
Om te controleren of het maaimes recht en evenwijdig is, moet u het mes op een horizontaal vlak leggen en de uiteinden inspecteren.
Note: Plaats de uiteinden van het mes iets lager dan het midden en de snijrand lager dan de onderkant van het mes. Dit mes zorgt voor een goede maaikwaliteit en vereist minimaal vermogen van de motor. Als echter de uiteinden van het mes hoger dan het midden zijn of de snijrand hoger dan de onderkant is, betekent dit dat het mes krom of verbogen is, en moet het worden vervangen.
Monteer het mes (met de vleugel naar het maaidek gericht) met de anti-scalpeercup en de mesbout. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149Nm.
Reinig de tractie-eenheid, de maaidekken en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning. Breng alle banden op een spanning van 0,83 tot 1,03bar.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Note: Maak altijd eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig altijd eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60dagen 24uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met de aangegeven hoeveelheid motorolie.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2minuten stationair draaien.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als een maai-eenheid langere tijd wordt verwijderd van de tractie-eenheid, plaats dan een plug in de bovenzijde van de as om te voorkomen dat er vuil of water in de as terecht kan komen.