Inleiding

Deze loopmaaier met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren of professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van struikgewas of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

U kunt rechtstreeks contact opnemen met Toro via www.Toro.com voor informatie over producten en accessoires, om een dealer te vinden of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: Scan met uw smartphone of tablet de QR-code op het plaatje met het serienummer om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g226631

Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd (Figuur 2) met de volgende waarschuwingssymbolen, die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Bruto- en nettokoppel: Het bruto- en nettokoppel van deze motor is door de motorfabrikant in laboratoriumomstandigheden gemeten volgens standaard J1940 of J2723 van de Society of Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids- en gebruiksvoorschriften, zal dit type maaiers in de praktijk een veel lager motorkoppel hebben. Raadpleeg de informatie van de motorfabrikant die wordt meegeleverd met de machine.

Gelieve niet te knoeien met de veiligheidsvoorzieningen of deze uit te schakelen. Controleer ook regelmatig dat deze nog werken. Probeer het afgesteld motortoerental niet te veranderen, anders kan er een onveilige situatie ontstaan waardoor u letsel kunt oplopen.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

Gebruik van dit product voor andere doeleinden dan deze kan gevaarlijk zijn voor u of omstanders.

  • Voordat u de motor start, moet u de instructies en waarschuwingen in deze Gebruikershandleiding en op de machine en de werktuigen lezen, begrijpen en uitvoeren.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen van of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van afvoeropeningen.

  • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet werken.

  • Houd omstanders en kinderen op een veilige afstand van de machine. Laat kinderen nooit de machine bedienen. Laat enkel mensen die verantwoordelijk en getraind zijn en die bovendien vertrouwd zijn met de instructies en fysiek ertoe in staat zijn de machine bedienen.

  • Stop de machine, zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u servicewerkzaamheden uitvoert, brandstof bijvult of verstoppingen verwijdert.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

U vindt bijkomende veiligheidsinformatie waar nodig in deze handleiding.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of ontbrekende stickers.

decaloemmarkt
decal93-7009
decal112-8760
decal116-7581
decal116-7583
decal116-8528
decal116-9313
decal120-9570
decal136-9078
decal127-6865
decal130-9656

Montage

Important: Verwijder het plastic waarmee de motor is afgedekt en eventueel ander plastic of verpakkingsmateriaal op de machine.

De handgreep bevestigen

Waarschuwing

Als de handgreep verkeerd wordt in- en uitgeklapt, kunnen de kabels schade oplopen, waardoor de machine niet veilig kan worden gebruikt.

  • Zorg ervoor dat u de kabels niet beschadigt als u de handgreep in- of uitklapt.

  • Indien een kabel is beschadigd, moet u contact opnemen met een erkende Service Dealer.

  1. Verwijder de 2 bouten van het machineframe op de plaats getoond in Figuur 3.

    g028426
  2. Draai de handgreep achterwaarts naar de bedrijfsstand.

  3. Bevestig de handgreep aan de machine met de moeren die u verwijderd hebt in stap 1

  4. Draai aan beide kanten van de machine de bouten waarmee de handgreep is bevestigd vast; zie Figuur 4.

    g028427
  5. Bevestig de kabels met een kabelbinder aan de onderste handgreep op de locatie getoond in Figuur 4.

  6. Bevestig de kabelbinder aan de handgreep en verwijder het overtollige materiaal van de kabelbinder.

Hoogte van handgreep instellen

  1. Neem plaats achter de machine om na te gaan op welke hoogte de handgreep het meest comfortabel staat.

  2. Verwijder de bout van de handgreep en steek de bout in 1 van de 3 gaten onderaan de beugel van de handgreep (Figuur 5).

    g021150
  3. Draai de bout van de handgreep stevig vast.

  4. Herhaal de bovenstaande stappen aan de andere kant van de machine.

De motor bijvullen met olie

Important: De machine wordt geleverd zonder olie in het carter, maar u ontvangt apart een fles motorolie. Vul het carter met olie voordat u de motor start.

Motorolietype

MotoroliecapaciteitMet oliefilter: 0,85 liter
OlieviscositeitSAE 30 of SAE 10W-30 reinigingsolie
API-onderhoudsclassificatieSJ of hoger
  1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien en eruit te trekken (Figuur 6).

    g194742
  3. Giet langzaam ongeveer ¾ van de inhoud van het oliecarter in de vulbuis.

  4. Wacht 3 minuten tot de olie in de motor gezakt is.

  5. Veeg de peilstok met een schone doek schoon.

  6. Steek de peilstok volledig in de vulbuis en verwijder de peilstok.

  7. Lees het oliepeil af van de peilstok (Figuur 6).

    • Als het peil op de peilstok te laag staat, giet dan voorzichtig een kleine hoeveelheid olie in de vulbuis, wacht 3 minuten en herhaal stappen 5 tot en met 7 totdat de peilstok het juiste peil aangeeft.

    • Als het oliepeil op de peilstok te hoog is, tapt u de overtollige olie af tot de peilstok het juiste oliepeil aangeeft; zie Het motoroliepeil controleren.

    Important: Als het oliepeil in het motor te hoog of te laag is en u laat de motor toch draaien, kunt u deze beschadigen.

  8. Plaats de peilstok goed in de vulbuis.

Important: Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren, daarna moet dit elk jaar gebeuren. Zie De motorolie verversen.

De grasvanger monteren

  1. Schuif de grasvanger over het frame; zie Figuur 7.

    g027717

    Note: Schuif de grasvanger niet over de handgreep (Figuur 7).

  2. Haak het onderste kanaal van de grasvanger over de onderzijde van het frame (Figuur 8).

    g027718
  3. Haak het bovenste en de zijkanalen van de grasvanger achtereenvolgens over de bovenzijde en de zijkanten van het frame (Figuur 8).

Algemeen overzicht van de machine

g028352
g019644
g019652
g019669
TypeGewichtLengteBreedteHoogte
22205TE72 kg175 cm81 cm97 cm

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voor gebruik

Veiligheid vóór gebruik

Algemene veiligheid

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Controleer of de beschermplaten en veiligheidsvoorzieningen zoals grasgeleiders en/of de grasvanger op hun plaats zitten en naar behoren werken.

  • Controleer de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op slijtage of beschadiging.

  • Controleer het werkgebied en verwijder alle voorwerpen die het gebruik van de machine zouden kunnen hinderen of die de machine zou kunnen uitwerpen.

  • Bij het instellen van de maaihoogte kunt u in aanraking komen met een bewegend mes. Dit kan ernstig letsel veroorzaken.

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje (alleen op model met elektrisch startsysteem) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Plaats uw vingers niet onder de maaikast als u de maaihoogte instelt.

Veilig omgaan met brandstof

  • Brandstof is uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Om te voorkomen dat een statische lading de brandstof tot ontbranding kan brengen, moet u het brandstofreservoir en/of de machine op de grond plaatsen voordat u de tank vult, niet op een voertuig of een ander object.

    • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Neem eventueel gemorste benzine op.

    • Rook niet als u omgaat met brandstof, en houd brandstof uit de buurt van open vuur of vonken.

    • Als de motor draait of heet is, mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag de tank niet met brandstof worden bijgevuld.

    • Probeer de motor niet te starten als u brandstof morst. Zorg ervoor dat er geen ontstekingsbronnen in de buurt zijn totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

    • Bewaar brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen.

  • Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

    • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

    • Houd uw handen en gezicht uit de buurt van de vulpijp en de opening van de brandstoftank.

    • Houd brandstof uit de buurt van uw ogen en huid.

Brandstoftank vullen

Gevaar

Benzine is uitermate ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden veroorzaken.

  • Om te voorkomen dat een statische lading de benzine tot ontbranding kan brengen, moet u het benzinevat en/of de machine voordat u de tank vult op de grond plaatsen, niet op een voertuig of een ander object.

  • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Neem gemorste benzine op.

  • Rook niet als u omgaat met benzine, en houd benzine uit de buurt van open vuur of brandstof.

  • Bewaar benzine in een goedgekeurd benzinevat en buiten bereik van kinderen.

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Met zuurstof verrijkte benzine met ten hoogste 10% ethanol of 15% MTBE is geschikt.

  • Ethanol: Benzine met maximaal 10% ethanol (gasohol) of 15% MTBE (methyl-tertiair-butylether) per volume is aanvaardbaar. Ethanol en MTBE zijn niet hetzelfde. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet geschikt voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Important: Om startproblemen te verminderen, moet u het hele seizoen een stabilizer toevoegen aan de benzine. Meng de stabilizer met benzine die niet ouder is dan 30 dagen.

Note: De brandstoftank heeft een inhoud van 1,8 liter.

Het motoroliepeil controleren

  1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien en eruit te trekken (Figuur 13).

    g194742
  3. Veeg de peilstok met een schone doek schoon.

  4. Steek de peilstok volledig in de vulbuis en verwijder de peilstok.

  5. Lees het oliepeil af van de peilstok (Figuur 13).

    • Als het oliepeil op de peilstok te laag is (Figuur 13), giet dan voorzichtig een kleine hoeveelheid SAE 30 of SAE 10W-30 reinigingsolie in de vulbuis, wacht 3 minuten en herhaal stappen 3 tot en met 5 totdat de peilstok het juiste peil aangeeft. Raadpleeg De motorolie verversen voor het olietype.

    • Als het oliepeil op de peilstok te hoog is (Figuur 13), tapt u de overtollige olie af totdat de peilstok het juiste peil aangeeft, zie De motorolie verversen.

    Important: Als het oliepeil in het motor te hoog of te laag is en u laat de motor toch draaien, kunt u deze beschadigen.

  6. Plaats de peilstok goed in de vulbuis.

De maaihoogte instellen

De maaihoogte varieert van 38 mm tot 127 mm in stappen van 13 mm.

g019911

U regelt de maaihoogte met een voorste hendel en een achterste hendel; beide hendels zitten aan de linkerkant van de machine (Figuur 15 en Figuur 16). Om de machine hoger of lager te zetten, moet u de hendel vrijzetten (inknijpen). Wanneer u klaar bent met de machine in de hoogte te verstellen, laat u de hendel los zodat deze weer aangrijpt.

g019653
g019645

Tijdens gebruik

Veiligheid tijdens gebruik

Algemene veiligheid

  • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los, steek losse kledingstukken goed vast en draag geen bungelende juwelen.

  • Gebruik de machine niet als u ziek of moe bent of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Het maaimes is scherp, contact met het maaimes kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje (alleen modellen met elektrisch startsysteem) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

  • Als u de bedieningsstang loslaat, moeten de motor en het mes binnen 3 seconden stoppen. Als dit niet het geval is, mag u de machine niet meer gebruiken en moet u contact opnemen met een erkende servicedealer.

  • Houd omstanders, in het bijzonder kleine kinderen, uit de buurt van het werkgebied. Stop de machine als iemand het werkgebied betreedt.

  • Kijk altijd naar beneden en achterom voordat u achteruitrijdt.

  • Gebruik de machine enkel bij een goede zichtbaarheid en in geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

  • Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u uitglijden, in aanraking komen met het mes en ernstig letsel oplopen. Gebruik de machine niet in vochtige omstandigheden.

  • Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

  • Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. Op oneffen terrein kan de machine omslaan of u kunt uw evenwicht verliezen of wegglijden.

  • Als de maaimachine toch een voorwerp raakt en begint te trillen, moet u meteen de motor afzetten, de contactsleutel verwijderen (indien de machine hiermee is uitgerust), wachten totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en de bougiekabel losmaken voordat u de maaimachine op beschadiging controleert. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

  • Voordat u de bedieningspositie verlaat, moet u de motor afzetten, het contactsleuteltje verwijderen (alleen modellen met elektrisch startsysteem) en wachten tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

  • Als de motor heeft gelopen, kan de geluiddemper heet zijn en ernstige brandwonden veroorzaken. Blijf uit de buurt van een hete geluiddemper.

  • Controleer de onderdelen van de grasvanger en het uitwerpkanaal regelmatig op slijtage en beschadiging en vervang ze indien nodig door onderdelen die de fabrikant heeft aanbevolen.

  • Gebruik alleen accessoires en werktuigen die door The Toro® Company zijn goedgekeurd.

De machine veilig gebruiken op hellingen

  • Maai met de helling mee, nooit helling op en af. Ga zeer zorgvuldig te werk als u van richting verandert op een helling.

  • Maai niet op al te steile hellingen. Het niet goed neerzetten van de voeten kan ongevallen veroorzaken waarbij de gebruiker wegglijdt en ten val komt.

  • Maai voorzichtig in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken.

Motor starten

  1. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Figuur 9).

  2. Open de brandstofklep (Figuur 17).

    Note: Wanneer de brandstofkraan geopend is, is de hendel hiervan parallel met de brandstofleiding.

    g019651
  3. Zet de gashendel op CHOKE (Figuur 11).

  4. Trek de starthandgreep langzaam uit totdat u weerstand voelt, daarna krachtig uittrekken.

  5. Zet de gashendel op SNEL zodra de motor aanslaat (Figuur 10).

    Note: Start de motor na drie pogingen niet, herhaal dan de stappen 3 tot en met 5.

De motor afzetten

  1. Zet de gashendel op UIT en wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen,

  2. Sluit de brandstofkraan en maak de kabel van de bougie los als u de maaimachine niet gebruikt of onbeheerd achterlaat.

De zelfaandrijving bedienen en de maaimessen inschakelen

  • Gebruik de zelfaandrijving zonder de maaimessen in te schakelen door de bedieningsstang omhoog te trekken naar de hendel (Figuur 18).

    g019671
  • Gebruik de zelfaandrijving en schakel de maaimessen in door de bedieningsstang geheel naar rechts te schuiven en omhoog te trekken naar de hendel (Figuur 18).

    g019672
  • Laat de bedieningsstang los om de zelfaandrijving en de maaimessen uit te schakelen.

Note: U kunt de snelheid variëren door de afstand tussen bedieningsstang en handgreep te vergroten of te verkleinen. Laat de bedieningsstang zakken om de maaimachine af te remmen als u een bocht maakt of als de machine te snel voortbeweegt. Als u de bedieningsstang te ver laat zakken, stopt de zelfaandrijving van de machine. Duw de bedieningsstang naar de handgreep toe om de snelheid te verhogen. Wanneer de bedieningsstang dicht tegen de handgreep is aangedrukt, beweegt de machine zich voort met de maximale snelheid.

De handrem inschakelen

Stel de handrem in werking door de remhendel omhoog te trekken van de hendel (Figuur 20).

g028360

Note: Wanneer de handrem ingeschakeld is, voorkomt de vergrendeling van de bedieningsstang dat u de bedieningsstang omhoogtrekt en de zelfaandrijving gebruikt.

De handrem uitschakelen

Schakel de handrem uit door de remhendel naar beneden te drukken, naar de hendel (Figuur 21).

g028359

Note: Wanneer de handrem uitgeschakeld is en de bedieningsstang omhoog staat zodat u de zelfaandrijving kunt gebruiken, voorkomt de vergrendeling van de bedieningsstang dat u de handrem inschakelt.

Maaisel recyclen

Als de machine wordt geleverd, is deze gereed om maaisel en bladafval naar het gazon te recyclen. De machine voorbereiden om te recyclen:

  • Als de maaier voorzien is van het zijuitwerpkanaal, verwijder dit dan en breng de zijafvoergeleider aan; zie Het zijuitwerpkanaal verwijderen.

  • Verwijder de grasvanger als deze aan de machine is bevestigd; zie De grasvanger verwijderen.

  • Als de afsluiter van de achterafvoer niet aan de machine is bevestigd, neem deze dan vast bij de handgreep, til de afvoergeleider aan de achterzijde op, en breng de afsluiter aan in het achteruitworpkanaal tot de vergrendeling op zijn plaats valt; zie Figuur 22.

g019812

Het maaisel opvangen

Gebruik de grasvanger als u maaisel en bladafval wilt verzamelen.

Als het zijuitwerpkanaal op de machine zit, moet u dit verwijderen en de zijafvoergeleider monteren alvorens het maaisel op te vangen; zie Het zijuitwerpkanaal verwijderen

De grasvanger plaatsen

  1. Zet de afvoergeleider aan de achterzijde omhoog en houd hem in deze stand (Figuur 23).

    g019798
  2. Verwijder de afsluiter van het achteruitwerpkanaal door de vergrendeling met uw duim naar beneden te drukken en de afsluiter uit de machine te trekken (Figuur 22).

  3. Breng de grasvangerstang aan in de inkepingen onderaan de handgreep en schud de grasvanger heen en weer om zeker te zijn dat de stang helemaal in de beide inkepingen zit; zie Figuur 23.

  4. Laat de afvoergeleider aan de achterzijde zakken tot deze op de grasvanger ligt.

De grasvanger verwijderen

Om de zak te verwijderen, voert u de stappen in De grasvanger plaatsen in omgekeerde volgorde uit.

Het maaisel zijwaarts afvoeren

Gebruik de zijafvoer als u zeer hoog gras maait.

Zijuitwerpkanaal monteren

Important: Controleer of de afsluiter van de achterafvoer is gemonteerd alvorens het maaisel te recyclen.

  1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

  2. Verwijder de grasvanger als deze op de machine is aangebracht; zie De grasvanger verwijderen.

  3. Breng de afsluiter van het achteruitwerpkanaal aan; zie Het maaisel opvangen.

  4. Verwijder de zijafvoergeleider door de veer die de klep op zijn plaats houdt omhoog te trekken en de geleider te verwijderden (Figuur 24).

    g019649
  5. Breng het zijuitwerpkanaal (Figuur 25) aan door de veer omhoog te trekken; breng het kanaal aan over de opening en laat de veer weer zakken over de uitsteeksels bovenop het uitwerpkanaal.

    g019647

Het zijuitwerpkanaal verwijderen

Om het zijuitwerpkanaal te verwijderen, voert u de stappen in Het zijuitwerpkanaal verwijderen in omgekeerde volgorde uit.

Tips voor bediening en gebruik

Algemene tips

  • Neem de veiligheidsinstructies goed door en lees deze handleiding zorgvuldig, voordat u met de machine gaat werken.

  • Verwijder stokken, stenen, draden, takken en andere voorwerpen die de messen kunnen raken en uit het werkgebied kunnen wegslingeren.

  • Houd iedereen, met name kinderen en huisdieren, weg uit het werkgebied.

  • Voorkom contact met bomen, muren, hoekstenen en andere vaste voorwerpen. Maai nooit met opzet over voorwerpen.

  • Als de maaimachine toch een voorwerp raakt en begint te trillen, moet u meteen de motor afzetten, de bougiekabel losmaken en de maaimachine op beschadiging controleren.

  • Houd de maaimessen scherp gedurende het hele seizoen. Vijl kerven en inkepingen in de messen regelmatig weg.

  • Vervang zo nodig de maaimessen door originele Toro messen.

  • Maai uitsluitend droog gras of droge bladeren. Nat gras en natte bladeren gaan aankoeken, waardoor de maaimachine verstopt kan raken of de motor kan afslaan.

  • Reinig de onderkant van het maaidek telkens nadat u hebt gemaaid. Zie De onderkant van de machine reinigen.

  • Houd de motor steeds in goede conditie.

  • Zet het motortoerental in de hoogste stand om de beste maairesultaten te verkrijgen.

  • Reinig regelmatig het luchtfilter. Bij fijnmaken zal meer maaisel en stof ontstaan, waardoor het luchtfilter verstopt raakt en de prestaties van de motor minder worden.

Gras maaien

  • Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Hartje zomer kunt u in het algemeen het gras het beste maaien bij een maaihoogte van 51 mm, 64 mm of 83 mm. Maai telkens niet meer dan ongeveer een derde van de lengte van het gras af. Maai niet met een stand lager dan 51 mm, tenzij de grasmat dun is, of als het laat in het najaar is wanneer het gras langzamer begint te groeien.

  • Als u gras wilt maaien dat langer dan 15 cm is, moet u eerst maaien op de maximale maaihoogte en met een langzamere loopsnelheid. Vervolgens gaat u maaien op een lagere maaihoogte om het gazon een zo fraai mogelijk uiterlijk te geven. Als het gras te lang is en in hoopjes achterblijft op het gazon, kan de maaimachine geblokkeerd raken, waardoor de motor afslaat.

  • Maai steeds in wisselende richtingen. Hierdoor wordt het maaisel beter over het gazon verstrooid, zodat het gazon gelijkmatig wordt bemest.

Als u met het uiterlijk van het voltooide gazon niet tevreden bent, probeer dan een of meer van de volgende stappen:

  • Slijp de messen.

  • Loop langzamer tijdens het maaien.

  • Stel de maaimachine in op een hogere maaihoogte.

  • Maai het gras vaker.

  • Laat de maaibanen overlappen in plaats van steeds een volledig nieuwe baan te maaien.

Bladeren fijnmaken

  • Na het maaien moet altijd 50% van het gazon zichtbaar blijven door de bladerlaag. Dit kan een of meerdere rondgangen over de bladeren vereisen.

  • Als u het gazon met een lichte laag bladeren wilt bedekken, moet u alle wielen afstellen op dezelfde maaihoogte.

  • Als de maaimachine de bladeren niet fijn genoeg maakt, is het beter om wat langzamer te maaien.

Na gebruik

Veiligheid na het werk

Algemene veiligheid

  • Verwijder gras en vuil van de machine om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof op.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte opslaat.

  • Bewaar de machine of brandstofhouder nooit bij een open vlam, vonk of waakvlam bij bijv. een geiser of andere apparaten.

De machine veilig vervoeren

  • Verwijder de contactsleutel (indien de machine hiermee is uitgerust) voordat u de machine voor transport inlaadt.

  • Wees voorzichtig bij het in- of uitladen van de machine.

  • Zet de machine vast zodat ze niet kan gaan rollen.

De onderkant van de machine reinigen

Houd de onderkant van de maaikast schoon voor het beste maairesultaat. U kunt het maaisel van de onderkant van de maaikast spoelen of afschrapen.

De onderkant van de machine schoonmaken

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • De onderkant van de maaikast reinigen.
    1. Zet de maaimachine op een vlak oppervlak van asfalt of beton, dicht bij een tuinslang.

    2. Start de motor.

    3. Houd een tuinslang ter hoogte van de handgreep en richt de waterstraal op de grond, net vóór het rechter achterwiel (Figuur 26).

      g002275

      Note: De messen zuigen het water in de maaimachine, waardoor maaisel wordt weggespoeld. Laat het water lopen totdat er geen maaisel meer onder de machine vandaan komt.

    4. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    5. Draai de kraan dicht.

    6. Start de maaimachine en laat deze een aantal minuten draaien om het vocht op de machine en de componenten ervan te laten opdrogen.

    De onderkant van de machine schoon schrapen

    Als u niet al het vuil aan de onderkant van de maaimachine kunt wegwassen, moet u de machine schoon schrapen.

    1. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    2. Tap de benzine af uit de brandstoftank; zie Benzine aftappen uit de brandstoftank en filter reinigen.

    3. Kantel de machine op de zijkant met het luchtfilter naar boven, tot het bovenste deel van de handgreep op de grond ligt.

    4. Verwijder vuil en maaisel met een hardhouten schraper, vermijd bramen en scherpe randen.

    5. Zet de machine rechtop.

    6. Vul de brandstoftank.

    7. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.

    Onderhoud

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen zonder oliefilter.
  • Onderhoud het mesaandrijfsysteem.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • De onderkant van de maaikast reinigen.
  • Luchtfilter controleren.
  • Controleer de maaimessen en voer indien nodig onderhoudswerkzaamheden uit.
  • De maaimessen controleren.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Reinig het schuimelement (dit moet vaker gebeuren in stoffige omstandigheden).
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie (dit moet vaker gebeuren in stoffige omstandigheden).
  • Controleer de staat van de riemen.
  • Brandstofslang controleren en indien nodig vervangen.
  • Vuil onder de drijfriemkap verwijderen.
  • Onderhoud het mesaandrijfsysteem.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Oliefilter vervangen.
  • Bougie controleren.
  • Controleer het brandstoffilter.
  • Brandstoffilter vervangen
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • De riem van de mesremkoppeling vervangen.
  • De transmissieriem vervangen.
  • Om de 300 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement (dit moet vaker gebeuren in stoffige omstandigheden).
  • Jaarlijks of vóór stalling
  • Tap de benzine af uit de brandstoftank zoals beschreven, voordat u vereiste reparaties uitvoert of de machine stalt.
  • Important: Raadpleeg de handleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    De machine veilig onderhouden

    • Trek de bougiekabel los van de bougie voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Draag handschoenen en oogbescherming wanneer u servicewerkzaamheden verricht.

    • Het maaimes is scherp, contact met het maaimes kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Gebruik handschoenen als u het mes monteert. Repareer of wijzig het mes/de messen niet.

    • Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of deze goed werken.

    • Als u de machine kantelt, kan er benzine uit de tank lekken. Benzine is ontvlambaar en explosief en kan lichamelijk letsel veroorzaken. Laat de motor drooglopen of pomp de brandstof met een handpomp uit de tank. Gebruik nooit een hevel.

    • Om de beste prestaties te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de veiligheidscertificaten van de machine blijven gelden, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Luchtfilter controleren.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Reinig het schuimelement (dit moet vaker gebeuren in stoffige omstandigheden).
  • Om de 300 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement (dit moet vaker gebeuren in stoffige omstandigheden).
  • Important: Laat de motor nooit zonder luchtfilter draaien; dit veroorzaakt ernstige motorschade.

    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Verwijder het luchtfilterdeksel en maak dit grondig schoon (Figuur 27).

      g006591
    4. Verwijder het schuimelement van het papierelement (Figuur 27) en vervang het papierelement als het buitengewoon vuil is.

      Important: Papierelement nooit schoonmaken.

    5. Was het schuimelement met een zacht reinigingsmiddel en water. Dep het daarna droog.

      Note: Voorkom dat olie op het schuimelement terecht komt.

    6. Plaats het schuimelement op het papierelement.

    7. Monteer het deksel.

    8. Plaats het deksel terug.

    De motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen zonder oliefilter.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie (dit moet vaker gebeuren in stoffige omstandigheden).
  • Note: Voordat u de olie ververst, moet u de motor enkele minuten laten lopen zodat de olie warm wordt. Warme olie stroomt beter en voert verontreinigingen beter mee.

    Motorolietype

    MotoroliecapaciteitZonder oliefilter: 0,65 liter; met oliefilter: 0,85 liter
    OlieviscositeitSAE 30 of SAE 10W-30 reinigingsolie
    API-onderhoudsclassificatieSJ of hoger
    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zie De machine veilig onderhouden.

    3. Verwijder de peilstok door de dop linksom te draaien en eruit te trekken (Figuur 28).

      g194742
    4. Kantel de machine op de zijkant (met het luchtfilter naar boven) om de oude olie uit de vulbuis te laten lopen (Figuur 29).

      g019648
    5. Nadat de gebruikte olie is afgetapt, zet u de maaimachine terug in de werkstand.

    6. Giet langzaam ongeveer ¾ van de inhoud van het oliecarter in de vulbuis.

    7. Wacht 3 minuten tot de olie in de motor gezakt is.

    8. Veeg de peilstok met een schone doek schoon.

    9. Steek de peilstok volledig in de vulbuis en verwijder de peilstok.

    10. Lees het oliepeil af van de peilstok (Figuur 28).

      • Als het peil op de peilstok te laag staat, giet dan voorzichtig een kleine hoeveelheid olie in de vulbuis, wacht 3 minuten en herhaal stappen 8 tot en met 10 totdat de peilstok het juiste peil aangeeft.

      • Als het oliepeil op de peilstok te hoog is, tapt u de overtollige olie af tot de peilstok het juiste oliepeil aangeeft.

      Important: Als het oliepeil in het motor te hoog of te laag is en u laat de motor toch draaien, kunt u deze beschadigen.

    11. Plaats de peilstok weer stevig op zijn plaats.

    12. Recycleer de gebruikte olie op de juiste wijze.

    Oliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Oliefilter vervangen.
    1. Laat de motor eerst lopen zodat de olie wordt opgewarmd.

    2. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    3. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    4. Tap de motorolie af; zie De motorolie verversen.

    5. Leg een doek onder het oliefilter om olie op te vangen die weglekt als u het filter verwijdert.

    6. Verwijder het oliefilter (Figuur 30).

      Note: Zorg dat de pakking van het oliefilter samen met het filter loskomt.

      g019650
    7. Smeer met uw vinger een laagje olie op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Figuur 31).

      g002805
    8. Plaats het nieuwe filter totdat de pakking contact maakt met de filterbasis en draai het filter vervolgens nog een extra ⅔ slag vast.

    9. Vul het carter met nieuwe olie tot het juiste niveau op de peilstok; zie De motor bijvullen met olie.

    10. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.

    11. Laat de motor ongeveer 3 minuten lopen.

    12. Zet de motor af, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en controleer op olielekkage rond het filter.

    13. Vul olie bij om de hoeveelheid olie in het oliefilter weer op peil te brengen; zie De motor bijvullen met olie

    14. Voer de oude oliefilter af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Bougie controleren.
  • Gebruik een NGK BPR5ESbougie of een bougie van een equivalent type.

    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Maak de omgeving van de bougie schoon.

    4. Haal de bougie uit de cilinderkop.

      Important: Als de bougie gebarsten of vuil is, moet deze worden vervangen. U mag de elektroden niet reinigen omdat hierdoor gruis in de cilinder terecht kan komen. Dit leidt meestal tot beschadiging van de motor.

    5. Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm; zie (Figuur 32).

      g000533
    6. Plaats de bougie en de pakkingafdichting.

    7. Draai de bougie vast met een torsie van 23 N·m.

    8. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.

    De staat van de riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Controleer de staat van de riemen.
    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de riemkap (Figuur 9) door de 4 bouten waarmee deze aan de maaikast is bevestigd te verwijderen.

    3. Controleer de riemen op eventuele scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade.

    4. Vervang alle beschadigde riemen.

    5. Als u de mesaandrijfriem vervangt, moet u deze afstellen. Zie Onderhoud van het mesaandrijfsysteem.

    6. Plaats de riemkap terug met de 4 schroeven die u bij stap 2 hebt verwijderd.

    Benzine aftappen uit de brandstoftank en filter reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Brandstofslang controleren en indien nodig vervangen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer het brandstoffilter.
  • Jaarlijks of vóór stalling
  • Tap de benzine af uit de brandstoftank zoals beschreven, voordat u vereiste reparaties uitvoert of de machine stalt.
  • Note: Het brandstoffilterelement (de filterzeef) bevindt zich aan de binnenkant van de brandstoftank, bij de tankuitlaat. Dit filter vormt deel van de brandstoftank en kan niet worden verwijderd.

    1. Zet de motor af en wacht tot deze is afgekoeld.

      Important: U mag uitsluitend brandstof aftappen als de motor koud is.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Sluit de brandstofklep.

    4. Verwijder de brandstofslang door de pijpklem bij de carburateur los te maken.

    5. Open de brandstofkraan en laat alle brandstof uit de tank en de brandstofleiding in een goedgekeurd brandstofreservoir lopen.

    6. Verwijder de benzinetank van de maaimachine.

    7. Giet een kleine hoeveelheid brandstof in de tank, schud de tank en laat de brandstof daarna in een goedgekeurd brandstofvat lopen.

    8. Monteer de brandstoftank en de brandstofleiding.

    Het brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen
    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Sluit de brandstofklep (Figuur 33).

      g019924
    4. Verwijder het brandstoffilter (Figuur 33) uit de brandstofleiding door de leidingklemmen rond het brandstoffilter los te maken.

    5. Breng een nieuw brandstoffilter aan in de brandstofleiding met behulp van de in stap 4 verwijderde leidingklemmen.

    Onderhoud van het mesaandrijfsysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Onderhoud het mesaandrijfsysteem.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Vuil onder de drijfriemkap verwijderen.
  • Onderhoud het mesaandrijfsysteem.
    1. Draai de 2 schroeven van het toegangspaneel van drijfriemkap los en verwijder het paneel (Figuur 34).

      g208925
    2. Borstel of blaas het vuil uit de binnenzijde van de drijfriemkap en van alle onderdelen.

    3. Houd een voelermaat die is ingesteld tussen 0,13 and 0,76 mm tegen de wand en schuif hem omlaag achter de riemspanveer; zie Figuur 35.

      decal116-8528

      Note: Als er zichtbare speling is tussen de voelermaat en de veer, draait u de stelbout en -moer aan tot de voelermaat maar net vrij in en uit de tussenruimte kan schuiven (Figuur 34).

      Important: Draai de stelbout niet te vast aan. Dit kan de mesaandrijfriem beschadigen.

    4. Monteer het toegangspaneel van drijfriemkap.

    Onderhoud van de maaimessen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de maaimessen en voer indien nodig onderhoudswerkzaamheden uit.
  • Important: U hebt een momentsleutel nodig om de messen op correcte wijze te monteren. Als u geen momentsleutel hebt of niet goed weet hoe u de montage moet uitvoeren, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer.

    Controleer of de messen scherp zijn en tekenen van slijtage of beschadiging vertonen telkens als u brandstof moet tanken; zie De maaimessen controleren. Als de snijrand bot is of bramen vertoont, moet u het mes laten slijpen of vervangen. Als de essen versleten, gebogen, beschadigd of gebarsten zijn moeten ze onmiddellijk door originele Toro messen worden vervangen.

    Gevaar

    Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Vervang versleten of beschadigde messen.

    Note: Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.

    Onderhoud van de maaimessen: voorbereiding

    Kantel de machine op de zijkant met het luchtfilter naar boven, tot het bovenste deel van de handgreep op de grond ligt.

    Waarschuwing

    De maaimessen zijn scherp; de maaimessen aanraken kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    • Gebruik handschoenen terwijl u de messen onderhoudt.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De maaimessen controleren.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 36). Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u de maaimessen verwijderen en slijpen of vervangen.

      g017223
    2. Controleer de messen zelf, met name het gebogen deel (Figuur 36). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, dan de messen direct door nieuwe messen vervangen.

      Gevaar

      Als een mes gaat slijten, kan er een groef ontstaan tussen de vleugel en het platte deel van het mes. Uiteindelijk kan dan een stuk van het mes afbreken en van onder de maaikast worden weggeslingerd waardoor de bestuurder of een omstander ernstig letsel kan oplopen.

      • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

      • Probeer nooit een krom mes recht te buigen of een gebroken of gescheurd mes te lassen.

      • Controleer op kromme messen; zie Controle op kromme messen.

    Controle op kromme messen

    1. Draai de messen tot de positie die u ziet op Figuur 37.

      g016532
    2. Meet van een horizontaal oppervlak tot de snijranden op de plaatsen A en B, (Figuur 37), en noteer de metingen.

    3. Draai de messen tot hun tegenovergestelde uiteinden zich op plaatsen A en B bevinden.

    4. Herhaal de metingen van stap 2 en noteer ze.

      Note: Als het verschil tussen afmetingen A en B die u verkregen hebt in stap 2 en 4 meer is dan 3 mm, moeten de messen vervangen worden; zie Maaimessen verwijderen.

      Waarschuwing

      Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.

      • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.

      • Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes.

    Maaimessen verwijderen

    Vervang de messen als ze een vast voorwerp hebben geraakt, of als ze uit balans, verbogen of versleten zijn. Vervang de messen alleen door originele messen van Toro.

    1. Gebruik een houten blok om de messen te ondersteunen en draai de mesbout linksom zoals getoond in Figuur 38.

      g016527
    2. Verwijder de messen zoals getoond in Figuur 39.

      g016530
    3. Inspecteer de pennen van de mesaandrijvingen op slijtage en beschadiging.

    Maaimessen monteren

    Waarschuwing

    Onjuiste montage van de messen kan de machine beschadigen of de gebruiker of omstanders verwonden.

    Monteer de maaimessen volgens de gebruiksaanwijzing.

    1. Monteer het eerste mes horizontaal en breng al het bevestigingsmateriaal aan zoals in Figuur 39.

      Note: Draai de bout vast met de hand.

      Important: De gebogen uiteinden van de messen moeten naar de machine wijzen. Zorg ervoor dat de uitstekende delen van de mesaandrijvingen in de inkepingen in de kop van de overeenkomende as zitten, en de pennetjes aan de andere kant van de mesaandrijvingen in de gaten van het overeenkomende mes.

    2. Ondersteun de messen met een plank en draai de mesbout rechtsom met een momentsleutel zoals in Figuur 40; draai elke mesbout vast aan tot 81 N·m.

      g016537

      Important: Een bout die is aangetrokken tot 81 N·m zit erg vast. Zet je gewicht op de momentsleutel en draai de bout stevig vast. Het is niet waarschijnlijk dat de bout te hard wordt aangedraaid.

    3. Draai het gemonteerde mes een kwartslag tot het verticaal staat en monteer het andere mes op dezelfde manier als het eerste (zie stap 1).

      Note: De messen moeten loodrecht op elkaar staan in een omgekeerde T, zoals op Figuur 41.

      g016536
    4. Draai het tweede mes vast; zie 2.

    5. Draai de messen handmatig 360° rond om zeker te zijn dat ze elkaar niet raken.

      Note: Als de messen elkaar raken, zijn ze niet juist gemonteerd. Herhaal stappen 1 tot 3 totdat de messen elkaar niet meer raken.

    De mesaandrijfriem vervangen.

    Vervang de mesaandrijfriem indien nodig.

    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Verwijder de riemkap (Figuur 9) door de 4 bouten waarmee deze aan de maaikast is bevestigd te verwijderen.

      Note: Verwijder de bouten waarmee de drijfriemkap is bevestigd aan de maaikast.

    4. Verwijder vuil van onder de drijfriemkap.

    5. Verwijder de riemkap van de mesremkoppeling en de bevestigingsmiddelen.

      Note: Bewaar de riemkap van de mesremkoppeling en bouten voor latere montage.

      g208922
    6. Verwijder de riem van de mesremkoppeling van de linker poelie vooraan.

    7. Draai de stelbout los (Figuur 34).

    8. Verwijder de vaste spanpoelie en de bevestigingsmiddelen (Figuur 43).

      Note: Bewaar de spanpoelie en bevestigingsmiddelen voor latere montage.

      g208924
    9. Verwijder de oude mesaandrijfriem.

    10. Stel de gaten in het rechter en linker tandwiel op één lijn met de gaten in de behuizing, zoals getoond in Figuur 43.

      Note: Houd de tandwielen met een stang of schroevendraaier op hun plaats.

    11. Monteer de mesaandrijfriem en vaste spanpoelie nadat u de tandwielen hebt vastgezet.

      Note: Zorg ervoor dat de tanden in de tandwielen ingrijpen.

    12. Stel de riem af op de aanbevolen spanning; zie Onderhoud van het mesaandrijfsysteem.

    13. Verwijder de stang of schroevendraaier uit de tandwielen.

    14. Zorg dat de messen onder de maaikast correct zijn uitgelijnd; zie Onderhoud van de maaimessen.

    15. Monteer de riem en kap van de mesremkoppeling en de bevestigingsmiddelen.

    16. Monteer de riemkap met de 4 schroeven die u bij stap 3 hebt verwijderd.

    17. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.

    18. Controleer de werking van de bedieningsstang en de mesremkoppeling.

    De riem van de mesremkoppeling vervangen.

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • De riem van de mesremkoppeling vervangen.
    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Verwijder de 4 bouten waarmee de drijfriemkap is bevestigd aan de maaikast.

      Note: Verwijder de bouten waarmee de drijfriemkap is bevestigd aan de maaikast.

    4. Verwijder de riemkap.

    5. Verwijder vuil van onder de drijfriemkap.

    6. Verwijder de transmissieriem; zie De transmissieriem vervangen.

    7. Verwijder de riemkap van de mesremkoppeling (Figuur 44).

      Note: Bewaar de bouten om de riemkap van de mesremkoppeling later weer aan te brengen.

      g208922
    8. Verwijder de riem voor de mesremkoppeling van de remtrommelpoelie en neem vervolgens de riem van de machine.

      Note: Houd een van messen vast met een handschoen of doek en draai de mesas om het verwijderen van de riem te vergemakkelijken.

    9. Voer de bovenstaande stappen in omgekeerde volgorde uit om een nieuwe riem aan te brengen.

    10. Stel de kabel van de mesremkoppeling af, zie Kabel van de mesrem afstellen.

    Kabel van de mesrem afstellen

    Stel de mesremkabel af elke keer wanneer u een nieuwe kabel aanbrengt of de riem van de mesremkoppeling vervangt.

    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Verwijder de riemkap (Figuur 9) door de 4 bouten waarmee deze aan de maaikast is bevestigd te verwijderen.

      Note: Verwijder de bouten waarmee de drijfriemkap is bevestigd aan de maaikast.

    4. Verwijder vuil van onder de drijfriemkap.

    5. Draai de bout van de kabelklem los (Figuur 45).

      g208921
    6. Trek aan de kabelhuls om speling weg te nemen (Figuur 46).

      Note: Zet de veer niet onder spanning.

      g208926
    7. Breng een markering aan op de remkabel (Figuur 47) en stel vervolgens de huls zo af dat een speling ontstaat van ongeveer 11 mm (Figuur 48).

      g208923
      g208920
    8. Draai de kabelklemschroef vast met een torsie van 11 tot 14 N·m om de afstelling te borgen.

    9. Plaats de riemkap terug met de 4 schroeven die u bij stap 3 hebt verwijderd.

    10. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.

    11. Controleer de werking van de mesremkoppeling.

    De transmissieriem vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • De transmissieriem vervangen.
    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Verwijder de 4 bouten waarmee de drijfriemkap is bevestigd aan de maaikast.

      Note: Verwijder de bouten waarmee de drijfriemkap is bevestigd aan de maaikast.

    4. Verwijder de riemkap.

    5. Verwijder vuil van onder de drijfriemkap.

    6. Zet de beugel los en draai hem naar voren (Figuur 49).

      Note: De beugel voorkomt dat de transmissie zover kantelt dat de riem van de poelie loopt.

      g196531
    7. Verwijder de transmissiespanveer

    8. Verwijder de riem van de mesremkoppeling van de remtrommelpoelie.

    9. Verwijder de transmissieriem.

    10. Voer de bovenstaande stappen in omgekeerde volgorde uit om een nieuwe transmissieriem aan te brengen.

    De transmissie afstellen

    Als de machine tractie begint te verliezen, dient u de transmissie te controleren en af te stellen.

    1. Zet de motor uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Verwijder de bougiekabel van de bougie.

    3. Zet de bout en moer los waarmee de beugel op zijn plaats gehouden wordt.

    4. Stel de beugel zo af dat hij de transmissie raakt.

      Note: De beugel voorkomt dat de transmissie zover kantelt dat de riem van de poelie loopt.

    5. Zet de bout en moer vast om de beugel te borgen.

    De kabel van de zelfaandrijving afstellen

    Als de zelfaandrijving van de maaimachine niet werkt of de machine naar voren kruipt wanneer u de bedieningsstang loslaat, dan moet de aandrijfkabel worden afgesteld.

    1. Schakel de machine uit en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.

    2. Draai de moer van de kabelbeugel los (Figuur 50).

      g019876
    3. Schuif de moer van de kabelbeugel naar de machine toe om de zelfaandrijving te vermeerderen; schuif de moer van de machine af om de zelfaandrijving te verminderen.

    4. Draai de moer van de kabelbeugel vast.

    5. Controleer de werking van de aandrijfregeling en herhaal de bovenstaande stappen, indien nodig.

      Note: Als de machine naar voren kruipt zonder dat de bedieningsstang is ingeschakeld of als de wielen draaien wanneer de achterwielen worden opgetild, dan is de kabel te strak. Draai de moer van de kabelbeugel los, trek de kabelhuls iets omhoog (van de machine vandaan) en draai de moer van de kabelbeugel vast.

      Note: U kunt desgewenst ook de maximale snelheid aanpassen (met de bedieningsstang geheel ingeschakeld).

    Stalling

    Algemene informatie

    Stal de maaimachine op een koele, schone, droge plaats. Dek de machine af om deze schoon te houden en te beschermen.

    1. Voer de aanbevolen jaarlijkse onderhoudsprocedures uit; zie .

    2. De onderkant van de machine reinigen; raadpleeg De onderkant van de machine reinigen.

    3. Verwijder haksel, vuil en roet van de buitenste motoronderdelen, de uitlaatring en de bovenkant van de machine.

    4. Controleer de conditie van de maaimessen; raadpleeg De maaimessen controleren.

    5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    6. Draai alle moeren, bouten en schroeven goed aan.

    7. Werk alle geroeste of afgebladderde verfoppervlakken bij met lak die verkrijgbaar is bij een erkende servicedealer.

    Het brandstofsysteem gebruiksklaar maken

    Als u de tank voor de laatste keer van het jaar vult, moet u een stabilizer toevoegen aan de benzine volgens de voorschriften van de fabrikant. Maak de brandstoftank leeg nadat u de machine voor de laatste keer hebt gebruikt voordat deze de stalling ingaat.

    1. Laat de motor lopen totdat hij afslaat door gebrek aan brandstof.

    2. Start de motor opnieuw.

    3. Laat de motor lopen totdat deze afslaat. Als de motor niet meer wil starten, is de brandstof voldoende verbruikt.

    De motor gebruiksklaar maken

    1. Ververs de motorolie en vervang het oliefilter terwijl de motor nog warm is; zie De motorolie verversen en Oliefilter vervangen.

    2. Verwijder de bougie.

    3. Giet met een oliekan ongeveer 30 ml motorolie in de motor via de bougieopening.

    4. Trek langzaam enkele keren aan het startkoord om de olie over de cilinder te verdelen.

    5. Monteer de bougie, maar sluit de bougiekabel niet aan op de bougie. Bevestig de kabel zodat deze de bougie niet raakt.

    De machine uit de stalling halen

    1. Controleer alle bevestigingen en draai deze vast.

    2. Verwijder de bougie en draai de motor snel rond met behulp van het startkoord om overtollige olie uit de cilinder te verwijderen.

    3. Controleer de bougie en vervang deze indien hij vuil, versleten of gebarsten is; zie de gebruikershandleiding van de motor.

    4. Plaats de bougie en draai die vast met de aanbevolen torsie van 20 N·m.

    5. Voer de vereiste onderhoudsprocedures uit; zie .

    6. Controleer het oliepeil in de motor; zie Het motoroliepeil controleren.

    7. Vul de brandstoftank met verse brandstof; zie Brandstoftank vullen.

    8. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De motor start niet.
    1. Brandstoftank leeg of oude benzine in het brandstofsysteem.
    2. De brandstofsluitklep is gesloten.
    3. De gashendel staat niet in de juiste stand.
    4. Er zit vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    5. De bougiekabel is niet aangesloten op de bougie.
    6. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    1. Brandstoftank aftappen en/of vullen met verse brandstof. Neem contact op met een erkende Service Dealer, als het probleem aanhoudt.
    2. Open de brandstofklep.
    3. Zet de gashendel op Choke.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    5. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
    6. De bougie controleren en indien nodig de elektrodenafstand afstellen. De bougie vervangen als deze aangetast, vuil of gebarsten is.
    7. Vervang het brandstoffilter en reinig het filterelement in de tank.
    De motor start moeilijk of verliest vermogen.
    1. Het luchtfilterelement is vuil en belemmert de luchtstroom.
    2. Het motoroliepeil is laag of de olie is vuil.
    3. De ontluchtingsslang van de brandstoftank zit verstopt.
    4. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    5. Er zit vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    6. De onderkant van de machine is bedekt met maaisel en vuil.
    7. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    1. Reinig het schuimelement en/of vervang het papierelement.
    2. Motoroliepeil controleren. Olie verversen als deze vuil is of olie bijvullen als het oliepeil te laag is.
    3. Reinig of vervang de ontluchtingsslang van de brandstoftank.
    4. Vervang het brandstoffilter en reinig het filterelement in de tank.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. De onderkant van de machine reinigen.
    7. De bougie controleren en indien nodig de elektrodenafstand afstellen. De bougie vervangen als deze aangetast, vuil of gebarsten is.
    De motor loopt onregelmatig.
    1. De bougiekabel is niet stevig aangesloten op de bougie.
    2. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    3. De gashendel staat niet op Snel.
    4. Het luchtfilterelement is vuil en belemmert de luchtstroom.
    5. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    1. Sluit de bougiekabel stevig aan op de bougie.
    2. De bougie controleren en indien nodig de elektrodenafstand afstellen. De bougie vervangen als deze aangetast, vuil of gebarsten is.
    3. Zet de gashendel op Snel.
    4. Reinig het schuimelement en/of vervang het papierelement.
    5. Vervang het brandstoffilter en reinig het filterelement in de tank.
    De maaimachine of de motor trilt abnormaal.
    1. Een mes is verbogen of uit balans.
    2. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los.
    3. De onderkant van de maaikast is bedekt met maaisel en vuil.
    4. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    5. Loszittende motorpoelie, spanpoelie of mespoelie.
    6. De motorpoelie is beschadigd.
    7. De mesas is verbogen.
    8. De riem is beschadigd.
    1. De messen balanceren. Een mes vervangen als het is verbogen.
    2. De bevestigingsbouten van de messen vastdraaien.
    3. De onderkant van de machine reinigen.
    4. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    5. De desbetreffende poelie vastzetten.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Vervang de riem.
    Ongelijkmatig maaipatroon.
    1. Alle vier wielen staan niet op dezelfde hoogte.
    2. De messen zijn stomp.
    3. U maait steeds in hetzelfde patroon.
    4. De onderkant van de machine is bedekt met maaisel en vuil.
    5. De mesas is verbogen.
    1. Alle vier de wielen instellen op dezelfde hoogte.
    2. De messen slijpen en balanceren.
    3. In een ander patroon maaien.
    4. De onderkant van de machine reinigen.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Het uitwerpkanaal raakt verstopt.
    1. De gashendel staat niet op Snel.
    2. De maaihoogte is te laag.
    3. U maait te snel.
    4. Het gras is nat.
    5. De onderkant van de machine is bedekt met maaisel en vuil.
    1. Zet de gashendel op Snel.
    2. Verhoog de maaihoogte; maai zo nodig opnieuw op een lagere maaihoogte.
    3. Verminder uw snelheid.
    4. Het gras eerst laten drogen voordat u gaat maaien.
    5. De onderkant van de machine reinigen.
    De zelfaandrijving van de maaimachine werkt niet.
    1. De kabel van de zelfaandrijving is ontsteld of beschadigd.
    2. Er zit vuil de omgeving van de riem.
    3. De riem is beschadigd.
    1. Stel de kabel van de zelfaandrijving af; vervang de kabel indien nodig.
    2. Het vuil uit de omgeving van de riem verwijderen.
    3. Vervang de riem.
    De messen draaien niet of slippen.
    1. De riem van de mesremkoppeling of de distributieriem is versleten, zit los of is gebroken.
    2. De riem van de mesremkoppeling is van de poelie gelopen.
    3. De kabel van de mesremkoppeling is versleten, los of stuk.
    1. De kabel van de mesremkoppeling afstellen; de distributieriemspanning afstellen; vervang ze indien nodig.
    2. Controleer de riem op beschadiging en neem indien nodig contact op met een erkende servicedealer.
    3. De kabel van de mesremkoppeling afstellen; vervangen indien nodig.
    De messen raken elkaar.
    1. De messen zijn verkeerd aangebracht of uitgelijnd.
    2. De mesadapters zijn versleten, los of stuk.
    3. De distributieriem is versleten, los of stuk.
    4. De distributietandwielen of spanpoelie zijn versleten, los of stuk.
    1. De messen correct aanbrengen.
    2. De mesadapters vervangen.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.