Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g281378

Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen volgens norm EN ISO 5395.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.

  • Laat geen kinderen, omstanders of huisdieren het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool Graphic te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal70-13-072
decal70-13-077
decal950832
decal950889
decal111-0773
decal111-3277
decal111-3344
decal111-3562
decal111-3566
decal111-3658
decal111-7249
decal111-3567
decal111-3902
decal111-5007
decal111-3901

Montage

Bewaar het documentatiemateriaal op een veilige plaats voor toekomstig gebruik.

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Algemeen overzicht van de machine

g014594

Componenten bedieningspaneel

g016426
g014419

Remsysteem

Parkeerrem

Beweeg de schakelaar van de parkeerrem naar de stand vooruit door op de kleine vergrendelknop te drukken en de schakelaar vooruit te bewegen; zo wordt de parkeerrem ingeschakeld (Figuur 6).

Note: Gebruik de maaier niet als de parkeerrem ingeschakeld is, en schakel de parkeerrem niet in als de maaier in beweging is.

Dit lichtje gaat branden als de parkeerrem in werking is gesteld en het contactsleuteltje op I is gedraaid.

Waarschuwing

De parkeerrem werkt uitsluitend op de voorwielen. Parkeer de maaimachine nooit op een helling.

g014421

Bedrijfsrem

De bedrijfsremmen werken via de hydraulische transmissie. Als u de rijpedalen loslaat of het motortoerental afneemt, worden de serviceremmen in werking gesteld en de rijsnelheid automatisch verminderd. Om de remwerking te versterken, moet u het transmissiepedaal in de vrijstand duwen. De bedrijfsremmen werken uitsluitend op de voorwielen.

Waarschuwing

De bedrijfsremmen zullen de maaimachine niet stil houden. Schakel de parkeerrem altijd in als u de maaimachine parkeert, zodat de machine niet in beweging kan komen.

Noodrem

Als de serviceremmen niet werken, moet u het contactsleuteltje op UIT draaien om de maaimachine tot stilstand te brengen.

Waarschuwing

Wees voorzichtig als u remt bij noodgevallen. Blijf zitten en houd het stuurwiel vast om te voorkomen dat u uit de maaimachine wordt geworpen als u tijdens het rijden plotseling de remmen op de voorwielen moet gebruiken.

Gashendel

Zet de gashendel naar voren om het motortoerental te verhogen. Zet de gashendel naar achteren om het motortoerental te verlagen (Figuur 7).

Note: Het motortoerental bepaalt het toerental van de andere functies, zoals de rijsnelheid, de draaisnelheid van de messenkooi en de hefsnelheid van de maaidekken.

g014547

Rijden

Vooruitrijden: Trap het Vooruit-pedaal in om de rijsnelheid te verhogen. Laat het pedaal opkomen om de rijsnelheid te verminderen (Figuur 8).

Achteruitrijden: Trap het Achteruit-pedaal in om de achterwaartse rijsnelheid te verhogen. Laat het pedaal opkomen om de rijsnelheid te verminderen (Figuur 8).

Stop (neutraal):Laat de rijpedalen (vooruit of achteruit) los.

g014420

Differentieelgrendel

Waarschuwing

De draaicirkel wordt groter wanneer de differentieelgrendel geactiveerd is. Gebruik van de differentieelgrendel bij hoge snelheid kan leiden tot controleverlies en ernstig persoonlijk letsel en/of materiële schade veroorzaken.

Schakel de differentieelgrendel niet in bij hoge snelheid.

Gebruik de differentieelgrendel om te voorkomen dat de aandrijfwielen overmatig slippen bij tractieverlies. De differentieelgrendel kan u zowel in vooruit als achteruit gebruiken. U kunt het differentieel vergrendelen wanneer de machine traag rijdt. De motor moet meer vermogen leveren wanneer het differentieel vergrendeld is. Vermijd dat de motor overmatig veel vermogen moet leveren door de differentieelgrendel alleen te gebruiken bij lage snelheid.

Om het differentieel te vergrendelen, drukt u de schakelaar van de differentieelgrendel in.

Om het differentieel te ontgrendelen, laat u de schakelaar van de differentieelgrendel los.

Transportvergrendelingen

Hef altijd de maaidekken op in de transportstand en zet ze vast met de transportvergrendelingen en veiligheidsgrendels als u van het ene naar het andere werkgebied rijdt (Figuur 9).

g014548

Maaidekschakelaar

Stel de schakelaar voor de maaiaandrijving altijd in op Uit als u van het ene werkgebied naar het andere rijdt.

Verstelbare stuurkolom

Waarschuwing

Alvorens de machine in gebruik te nemen, moet u eerst controleren of het verstelmechanisme van de stuurkolom goed functioneert en het stuurwiel na verstelling en vergrendeling stevig vastzit.

Het stuurwiel en de stuurkolom mogen uitsluitend worden versteld als de maaimachine stilstaat en de parkeerrem is ingeschakeld.

  1. Om het stuurwiel te kantelen, drukt u het pedaal in.

  2. Breng de stuurkolom in de meest comfortabele positie en laat het pedaal los (Figuur 10).

g014549

Bestuurdersstoel

Waarschuwing

Alvorens de maaimachine in gebruik te nemen, moet u eerst controleren of het mechanisme van de bestuurdersstoel goed functioneert en na verstelling en vergrendeling stevig op zijn plaats blijft.

De stoel mag uitsluitend worden versteld als de maaimachine stilstaat en de parkeerrem is ingeschakeld.

  • Lengte-instelling: Beweeg de hendel naar boven om de stoel in de lengterichting te verstellen. Laat de hendel los om de stoel in zijn stand te vergrendelen (Figuur 11).

    g016377
  • Instellen gewicht bestuurder:Draai de hendel rechtsom om de vering strakker in te stellen en linksom om de vering minder strak in te stellen. De schaal duidt aan of de optimale instelling van de vering is bereikt naargelang het gewicht van de bestuurder (kg); zie Figuur 12.

    g016378
  • Hoogte-instelling: Til de stoel handmatig op om deze stapsgewijs in te stellen. Om de stoel omlaag te brengen, tilt u de stoel boven de hoogste instelling en laat u hem zakken naar de laagste instelling (Figuur 13).

    g016379
  • Aanpassen rugsteun: Trek de hendel naar buiten om de hoek van de rugsteun aan te passen. Laat de hendel los om de rugsteun in zijn stand te vergrendelen (Figuur 14).

    g016380

Waarschuwingssystemen

Waarschuwingslampje oververhitting koelvloeistof

Het waarschuwingslampje van de koelvloeistof gaat branden, de signaaltoon klinkt en de maaidekken stoppen (Figuur 15).

g014551

Waarschuwingslampje oververhitting hydraulische olie

Het waarschuwingslampje gaat branden en de signaaltoon klinkt als de temperatuur van de hydraulische vloeistof in het reservoir boven 95 °C stijgt (Figuur 16).

g014552

Waarschuwingslampje lage accuspanning

Het waarschuwingslampje voor de accuspanning gaat branden bij een lage accuspanning (Figuur 17).

g014553

Waarschuwingslampje lage motoroliedruk

Het waarschuwingslampje voor de druk van de motorolie gaat branden als de oliedruk te laag is (Figuur 18).

g014554

Messenkooien uitschakelen

De messenkooien worden uitgeschakeld wanneer de bedrijfstemperatuur 115 °C bereikt.

Claxon

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de claxon.
  • Druk op de claxonknop voor een geluidssignaal (Figuur 19).

    Important: De claxon treedt automatisch in werking bij een te hoge temperatuur van de motorkoelvloeistof of de hydraulische vloeistof. Stop direct de motor en herstel de machine alvorens deze opnieuw te starten.

    g014555

    Contactschakelaar

    0 = Motor uit
    I = Motor/hulpapparatuur aan
    II = Motor voorverwarmen
    III = Motor starten
    g014556

    Indicatielampje voorverwarmen motor

    Draai het contactsleuteltje op II. Het indicatorlampje voor het voorverwarmen van de motor gaat branden en de gloeibougies worden opgewarmd (Figuur 21).

    Important: Een koude motor starten zonder voorverwarming kan onnodig slijtage van de accu veroorzaken.

    g014557

    Brandstofmeter

    De brandstofmeter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit(Figuur 22).

    g014558

    Urenteller

    De urenteller geeft aan hoeveel uren de machine in totaal in bedrijf is geweest (Figuur 23).

    g014559

    Indicatielampje transmissie in vrijstand

    Gaat branden als het rijpedaal in de vrijstand staat en het contactsleuteltje op I is gedraaid (Figuur 24).

    Note: Het indicatielampje Transmissie in vrijstand gaat pas branden als de parkeerrem in werking is gesteld.

    g014560

    Indicatielampje schakelaar maaidekken

    Dit lampje gaat branden als de schakelaar van de maaiaandrijving op vooruit/achteruit staat en het contactsleuteltje op I is gedraaid (Figuur 25).

    g014561

    Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

    SpecificatieLT 3340
    Transportbreedte157,5 cm
    Maaibreedte212,0 cm
    Totale breedte236,0 cm
    Lengte286,0 cm
    Hoogte168,1 cm met ingeklapte rolbeugel

    216,0 cm met kantelbeveiliging in verticale bedrijfsstand

    Gewicht1325 kg*Met vloeistoffen en maaidekken van 250 mm met 6 messen
    MotorKubota 26,5 kW (35,5 pk) bij 3000 tpm DIN 70020
    Inhoud brandstoftank45 l
    Transportsnelheid 25 km/uur
    Maaisnelheid11 km/u
    Capaciteit hydraulisch systeem32 liter
    Motortoerental3000 tpm

    Werktuigen/accessoires

    Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

    Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

    Gebruiksaanwijzing

    Voor gebruik

    Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

    Algemene veiligheid

    • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

    • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

    • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.

    • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.

    • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

    Brandstofveiligheid

    • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

    • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

    • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

    • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

    • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

    • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

    • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

    Dagelijks onderhoud uitvoeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .

    Brandstoftank vullen

    Inhoud brandstoftank

    45 l

    Brandstof

    Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.

    • Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.

    • Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.

    • Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.

    • Voeg geen additieven toe aan de brandstof.

    Diesel

    Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag (<500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

    Gebruik zomerbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen onder -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.

    Als u bij temperaturen boven -7 °C zomerbrandstof gebruikt, zal de pomp langer meegaan en meer vermogen leveren dan bij gebruik van winterbrandstof.

    Brandstof tanken

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon. Gebruik hiervoor een schone doek.

    3. Verwijder de dop van de brandstoftank.

    4. Vul de tank met dieselbrandstof tot aan de onderkant van de vulbuis.

    5. Draai de tankdop daarna stevig vast.

      Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

    • Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.

    • Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.

    • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

    • Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.

    • Laat een machine met draaiende motor niet onbeheerd achter.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de maai-eenheid/maai-eenheden uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor uit en verwijder het sleuteltje (indien aanwezig).

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.

    Bescherming van de rolbeugel

    • Verwijder de rolbeugel niet van de machine.

    • Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.

    • Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.

    Machines met een inklapbare rolbeugel

    • Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.

    • De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.

    • Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

    • Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.

    • Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. De bestuurder is verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.

    • Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.

    • Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en beoordeel de gebruiksomstandigheden van de machine om na te gaan of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.

    • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.

    • Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

    • Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

    • Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.

    • Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.

    • Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

    • Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.

    Het vergrendelingsmechanisme van het bedieningsplatform gebruiken

    Gebruik de maaimachine nooit zonder eerst te hebben gecontroleerd of het vergrendelingsmechanisme van het bedieningsplatform volledig is ingeschakeld en goed functioneert.

    Waarschuwing

    Gebruik de maaimachine niet zonder eerst te hebben gecontroleerd of het vergrendelingsmechanisme van het bedieningsplatform volledig is ingeschakeld en goed functioneert.

    Het platform losmaken

    1. Beweeg de vergrendeling naar voren tot de haken loskomen van de vergrendelstang.

    2. Breng het platform omhoog. De gasveer zal dit gemakkelijker maken.

    Het platform vastmaken

    1. Laat het platform voorzichtig neer.

      Note: De gasveer zal dit gemakkelijker maken.

    2. Beweeg de handgreep van de grendel naar de voorkant van de maaimachine, terwijl het platform bijna in de volledig neergelaten stand komt.

      Note: Hierdoor komen de haken van de grendel los van de grendelstaaf.

    3. Laat het platform volledig neer en beweeg de handgreep van de grendel naar de achterkant van de maaimachine totdat de haken van de grendel de grendelstaaf helemaal vastgrijpen.

      g014422

    Leren werken met de dodemansinrichtingen

    Note: De motor wordt uitgeschakeld als de bestuurder de stoel verlaat zonder de parkeerrem in te schakelen.

    Motorstartvergrendeling: De motor kan uitsluitend worden gestart als de rijpedaal in de vrijstand staat, de schakelaar van de maaiaandrijving op Uit is gezet en de handrem in werking is gesteld. Als deze voorwaarden zijn vervuld, worden de schakelaars geactiveerd waarmee de motor kan worden gestart.

    Motorvergrendeling: Als de motor eenmaal is gestart moet de bestuurder plaatsnemen op de stoel voordat de handrem wordt uitgeschakeld om de motor verder te kunnen laten lopen.

    Vergrendeling aandrijving maaidekken:De maaidekaandrijving kan alleen ingeschakeld worden als de bestuurder op de stoel zit. Als de bestuurder langer dan een seconde opstaat uit de stoel, wordt een schakelaar geactiveerd en wordt de aandrijving van de maai-eenheden automatisch uitgeschakeld. Om de aandrijving van de maai-eenheden opnieuw in te schakelen, moet de bestuurder weer plaatsnemen op de stoel en de schakelaar van de maaiaandrijving eerst op Uit en daarna op Aan zetten. Als de bestuurder tijdens het werk heel eventjes omhoog komt uit de stoel, blijft de aandrijving van de maai-eenheden ingeschakeld.

    De motor kan uitsluitend worden gestart als de schakelaar van de maaiaandrijving op Uit staat.

    Waarschuwing

    Gebruik de maaimachine nooit als de dodemansinrichtingen niet naar behoren werken. U moet defecte of versleten onderdelen altijd vervangen, en controleren of onderdelen goed werken voordat u de machine gaat gebruiken.

    Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    De rolbeugel inklappen

    U kunt de rolbeugel naar beneden vouwen om onder lage obstakels door te rijden.

    Waarschuwing

    De machine heeft geen kantelbeveiliging wanneer de rolbeugel ingeklapt is en mag in dat geval dus niet beschouwd worden als beveiligd tegen kantelen.

    Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. Ondersteun het gewicht van het bovengeraamte van de rolbeugel terwijl u de borgpennen en de gaffelpennen uit de scharnierhouders verwijdert (Figuur 27).

      g280225
    3. Laat het frame voorzichtig zakken tot het op de steunen rust.

    4. Plaats de gaffelpennen in de onderste gaten en bevestig ze met de borgpennen om het bovengeraamte te ondersteunen terwijl het ingevouwen is.

    5. Om het geraamte omhoog te brengen, volgt u deze instructies in omgekeerde volgorde.

    Waarschuwing

    De beveiliging van de rolbeugel is mogelijk niet werkzaam als de bevestigingsbouten van de rolbeugel los staan; als de machine in dat geval kantelt, kan dat ernstig, mogelijk dodelijk letsel veroorzaken.

    Als het frame niet is ingevouwen, moeten de beide bevestigingsbouten gemonteerd zijn en volledig vastgedraaid voor een goede kantelbeveiliging.

    Waarschuwing

    Zorg er bij het in- en uitvouwen van de rolbeugel voor dat uw vingers niet gekneld raken tussen de machine en de rolbeugel.

    Wees voorzichtig bij het in- en uitvouwen van de rolbeugel om te voorkomen dat uw vingers gekneld raken tussen het vaste en het scharnierende gedeelte van de constructie.

    • Zorg ervoor dat alle moeren, bouten en schroeven juist aangedraaid zijn, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.

    • Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.

    • Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel en zitsteun veilig kunnen worden gebruikt.

    • Gebruik de veiligheidsgordel als de rolbeugel omhoog geklapt is; geen veiligheidsgordel dragen als de rolbeugel naar beneden is geklapt.

    Important: De rolbeugel is een volledige veiligheidsinrichting. Houd de rolbeugel in de omhoog geklapte stand als u de maaier gebruikt. Klap de rolbeugel uitsluitend tijdelijk omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.

    De interlockschakelaars controleren

    De werking van de pedalen vooruit/achteruit controleren

    Schakel de motor uit, trap de rijpedalen vooruit/achteruit volledig in en controleer of zij zonder haperen uit zichzelf terugkeren naar de neutraalstand.

    De dodemansschakelaar van de stoel controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.

    2. Laat de maaidekken neer op de grond.

    3. Schakel de aandrijving van de maaidekken in vooruit.

    4. Sta op uit de bestuurdersstoel en controleer of de maaidekken na 0,5-1 seconde tot stilstand komen.

    5. Herhaal de procedure met de messenkooien in de achteruitstand.

    De interlockschakelaar van het maaidek controleren

    1. Zet de motor af.

    2. Zet de schakelaar van de maaiaandrijving op uit en draai het contactsleuteltje op I. Het indicatielampje van de maaiaandrijving mag niet gaan branden.

    3. Zet de schakelaar op vooruit. Het indicatielampje moet gaan branden en de motor mag niet starten als het contactsleuteltje wordt omgedraaid. Herhaal dit met de schakelaar op achteruit.

    De interlockschakelaar van de parkeerrem controleren

    1. Zet de motor af.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Draai het contactsleuteltje op I. Het indicatielampje van de parkeerrem moet gaan branden.

    4. Zet de parkeerrem vrij. Het indicatielampje moet doven en de motor mag niet starten als het contactsleuteltje wordt omgedraaid.

    5. Stel de parkeerrem in werking, ga in de bestuurdersstoel zitten en start de motor.

    6. Zet de parkeerrem vrij.

    7. Sta op uit de bestuurdersstoel en controleer of de motor afslaat.

    De interlockschakelaar transmissie in vrijstand controleren

    1. Zet de motor af.

    2. Neem uw voet van de pedalen vooruit/achteruit.

    3. Draai het contactsleuteltje op stand I. Het indicatielampje Transmissie in vrijstand moet nu gaan branden.

    4. Druk de pedalen vooruit en achteruit lichtjes in om te controleren of het indicatielampje uitgaat.

    Note: Controleer grondig of de ruimte rond de machine veilig is, voordat u controleert of de motor onder deze omstandigheden inderdaad niet start.

    Starten van de motor

    Important: U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer start, de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was, of onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem zijn uitgevoerd; zie Het brandstofsysteem ontluchten.

    Important: Deze machine is voorzien van een startbeveiliging, zie Leren werken met de dodemansinrichtingen.

    1. Ga op de stoel zitten, zet uw voet niet op het tractiepedaal zodat dit in de NEUTRAALSTAND staat, zorg ervoor dat de schakelaar van de maaidekaandrijving uit staat, stel de parkeerrem in werking en zet de gashendel op 70 procent van volgas.

    2. Draai het contactsleuteltje op aan (stand I) en controleer of het oliedruklampje en het acculampje gaan branden.

    3. Als de motor koud is, moet u het sleuteltje naar voorverwarmen (stand II) draaien zodat het indicatielampje motor voorverwarmen oplicht (Figuur 21). Houd 5 seconden vast om de gloeibougies op te warmen.

    4. Nadat de gloeibougies zijn opgewarmd of als de motor al warm is, draait u het sleuteltje naar start (stand III) en houdt u het daar om de motor te starten.

      U mag niet langer dan 15 seconden proberen te starten. Laat het contactsleuteltje opnieuw naar stand I komen als de motor start.

    5. Laat de motor op een laag stationair toerental lopen totdat deze is opgewarmd.

    Important: Als de motor loopt, moeten alle waarschuwingslampjes zijn gedoofd. Als een waarschuwingslampje brandt, moet u de motor direct afzetten en het probleem verhelpen voordat u de motor opnieuw start.

    De motor afzetten

    Waarschuwing

    Houd uw handen uit de buurt van bewegende onderdelen en hete motordelen wanneer de motor loopt.

    1. Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking, zet de gashendel op laag stationair en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.

      Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met een turbo-dieselmotor ontstaan.

    2. Laat de motor 5 minuten stationair draaien.

    3. Draai het sleuteltje naar stand 0.

      Als de motor niet stopt wanneer het contactsleuteltje op 0 is gedraaid, moet u de hendel om de motor te stoppen naar voren zetten (Figuur 28).

      g014563

    De grasgeleiders gebruiken

    De achterste grasgeleiders moeten altijd juist zijn aangebracht. De geleiders moeten zo laag mogelijk ingesteld zijn om grasafval naar de grond te leiden (Figuur 29).

    g014425

    De maaihoogtecorrectie van het middelste maaidek afstellen

    Wanneer de maaihoogte van alle maaidekken via de controleringen gelijk is afgesteld, kan het voorkomen dat het middelste maaidek toch een merkbaar hoger resultaat geeft dan de zijmaaidekken. Het middelste maaidek wordt geduwd door de machine terwijl de zijdekken worden getrokken, waardoor de stand van de messen ten opzichte van de grond iets kan verschillen. De verschillen in maaihoogte die hierdoor ontstaan zijn afhankelijk van het terrein, maar door de controlering van het middelste maaidek iets lager in te stellen dan die van de zijmaaidekken kunt u normaal een goed maairesultaat behalen.

    De stand van de maai-eenheden afzonderlijk bedienen

    De maai-eenheden kunnen onafhankelijk worden opgeheven of neergelaten met behulp van de 3 hefschakelaars.

    1. Om de maaidekken neer te laten, beweegt u de hefschakelaars omlaag en laat u vervolgens los.

      De schakelaar van de maaiaandrijving moet hiervoor ingeschakeld zijn (vooruit). De messenkooiaandrijving wordt ingeschakeld als de maai-eenheden zich op ongeveer 150 mm boven de grond bevinden. De maaidekken zijn nu ingesteld op zwevende modus en volgen de vorm van het grondoppervlak.

    2. Om de maaidekken omhoog te brengen, beweegt u de hefschakelaars omhoog en houdt u deze in stand 3. Als de schakelaar van de maaiaandrijving Aan staat, wordt de messenkooiaandrijving onmiddellijk uitgeschakeld.

    3. Laat de liftschakelaars los als de maaidekken op de gewenste hoogte zijn gezet.

      De lifthendels keren automatisch terug naar stand 2 (vrijstand) en de armen worden hydraulisch in de stand vergrendeld.

    De automatische hefbeperking van de maaidekken instellen

    Om in te schakelen drukt u de schakelaar voor automatisch beperkt heffen in de AAN-stand (Figuur 30).

    Om uit te schakelen drukt u de schakelaar voor automatisch beperkt heffen in de UIT-stand (Figuur 30).

    Handmatig beperkt heffen door middel van de 3 lifthendels is altijd mogelijk onafhankelijk van de stand van de automatische schakelaar.

    g014433

    Om de maai-eenheden omhoog te bewegen naar de stand beperkt heffen: druk de schakelaars eventjes omhoog.

    De aandrijving van de messenkooi wordt onmiddellijk uitgeschakeld en de opwaartse beweging van de maai-eenheden wordt gestopt, ongeveer 150 mm boven de grond.

    Dit werkt als de maai-eenheden neergelaten en in werking zijn.

    De functie automatisch beperkt heffen in achteruit zorgt ervoor dat de maai-eenheden bij het achteruitrijden automatisch omhoog komen naar de beperkt geheven stand. Ze keren terug naar de zwevende stand als u weer vooruitrijdt. Hierbij blijven de maaidekken draaien.

    De maaidekken inschakelen

    g014434

    De maaiaandrijving kan uitsluitend worden ingeschakeld als de bestuurder goed op de stoel zit, zie De dodemansschakelaar van de stoel controleren.

    Maaiaandrijving voor vooruit draaien inschakelen: Druk de bovenkant van de schakelaar van de maaiaandrijving in de voorste stand (Figuur 31).

    Maaiaandrijving voor achteruit draaien inschakelen: Druk de onderkant van de schakelaar van de maaiaandrijving in de achterste stand (Figuur 31).

    Alle maaidekken uitschakelen: Zet de schakelaar in de middelste stand (Figuur 31).

    De maaidekken laten zakken: De schakelaar van de maaiaandrijving moet op vooruit worden gezet. Breng de lifthendel(s) naar beneden. De messenkooiaandrijving wordt ingeschakeld wanneer de maai-eenheden zich ongeveer 150 mm boven de grond bevinden.

    Obstructies verwijderen uit de maaidekken

    Waarschuwing

    Probeer nooit om de maaidekken met de hand te draaien.

    • Er kan restdruk in het hydraulische systeem zijn dat letsel kan veroorzaken bij een plotse beweging van maai-eenheden als de obstructie verdwijnt.

    • Draag altijd beschermende handschoenen en gebruik een geschikt houten instrument.

    • Zorg ervoor dat het houten instrument tussen de messen en door de messenkooi kan en lang genoeg is om als hefboom te dienen om de blokkade te verwijderen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Stel de parkeerrem in werking en schakel alle aandrijvingen uit.

    3. Laat de maai-eenheden neer of vergrendel ze in de juiste transportstand.

    4. Zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje om alle voedingsbronnen te isoleren en controleer of deze inderdaad zijn uitgeschakeld.

    5. Ontgrendel alle onderdelen met opgeslagen energie.

    6. Verzeker u ervan dat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    7. Verwijder de blokkage met een gepast en sterk houten instrument. Let erop dat het houten gereedschap voldoende steun heeft in het maaidek en gebruik niet te veel kracht om schade te voorkomen.

    8. Let erop dat u het houten instrument weer uit het maaidek verwijdert voordat u de krachtbron opnieuw inschakelt.

    9. Indien nodig de maai-eenheid herstellen of aanpassen.

    Gewichtsoverbrenging/tractieondersteuning gebruiken

    De machine is voorzien van een regelbaar hydraulisch systeem voor gewichtsoverbrenging om de grip van de wielen op het gras te verbeteren – tractieondersteuning.

    Hydraulische druk in de hefinrichting van de maaidekken zorgt voor een opwaartse kracht die het gewicht van de maaidekken op de grond vermindert en het gewicht als een neerwaartse kracht overbrengt op de wielen van de machine. Dit wordt gewichtsoverbrenging genoemd.

    Om de gewichtsoverbrenging in te schakelen: De mate van gewichtsoverbrenging kan afgestemd worden op de maaiomstandigheden door het handwiel van de gewichtsoverbrenging (Figuur 32) als volgt te draaien:

    1. Draai de borgmoer van de klep een halve draai linksom los en houd vast (Figuur 32).

    2. Draai het handwiel van de klep (Figuur 32) linksom om de gewichtsoverbrenging te verkleinen of rechtsom om de gewichtsoverbrenging te vergroten.

    3. Draai de moer vast.

    g014435

    Tips voor bediening en gebruik

    Vertrouwd raken met de machine

    Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. De motor starten en uitschakelen. Rij de machine vooruit en achteruit. Laat de maaidekken neer en hef ze op. Schakel ze dan in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.

    Het waarschuwingssysteem begrijpen

    Als een waarschuwingslampje tijdens het gebruik gaat branden, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.

    Gras maaien

    De rotatiesnelheid van de maaidekken moet altijd zo hoog mogelijk worden gehouden om steeds de beste maaikwaliteit te krijgen. Dit vereist weer dat het motortoerental zo hoog mogelijk moet blijven.

    U behaalt de beste resultaten wanneer u tegen de ligging van het gras in maait. Om deze reden zou de bestuurder moeten proberen om bij iedere maaibeurt de maairichting om te draaien.

    Zorg ervoor dat u geen stukken gras ongemaaid laat bij de overlappingen tussen maaidekken door geen scherpe bochten te maken.

    De maaikwaliteit optimaliseren

    De maaikwaliteit zal verslechteren als de machine te snel rijdt. Zorg ervoor dat de maaikwaliteit altijd is afgestemd op het vereiste werktempo, en stel de rijsnelheid dienovereenkomstig af.

    De motorefficiëntie optimaliseren

    Belast de motor niet te zwaar. Als u merkt dat de motor te zwaar belast wordt, ga dan langzamer rijden of vergroot de maaihoogte. Zorg ervoor dat het contact tussen de messenkooien en de ondermessen niet te groot is.

    De machine laten rijden in Transportmodus

    Schakel altijd de aandrijving van het maaidek uit als u rijdt over terrein waarop geen gras groeit. Gras smeert de snijranden tijdens het maaien. Als u maaidekken laat draaien terwijl de machine niet maait, wordt veel hitte geproduceerd, wat snelle slijtage veroorzaakt. Het is daarom ook raadzaam om de maaisnelheid te verminderen bij het maaien op plaatsen met weinig of droog gras. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt.

    Waarschuwing

    Wees voorzichtig als u rijdt over obstakels zoals stoepranden. Rij altijd langzaam over obstakels om schade aan de banden, de wielen en de stuurinrichting te voorkomen. Controleer of de banden de aanbevolen spanning hebben.

    De machine gebruiken op hellingen

    Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen. Om beter in balans te kunnen blijven tijdens het sturen, moeten de maaidekken zijn neergelaten bij het afdalen.

    De achterrolschrapers gebruiken

    Het is over het algemeen raadzaam om, als de omstandigheden dat toelaten, de achterste rolschrapers te verwijderen, omdat zo een optimale grasafvoer bereikt kan worden. De schrapers moeten gemonteerd worden als er zich gras en modder ophoopt op de rollen. Zorg er bij de montage van de schraperdraden voor dat deze de juiste spanning hebben.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.

    • Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.

    • Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.

    • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

    De bevestigingspunten zoeken

    g281268

    De machine transporteren

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Maak de machine stevig vast.

    De krikpunten bepalen

    Note: Plaats de machine op assteunen indien dit nodig is.

    Waarschuwing

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    Plaats de machine altijd op assteunen.

    • Vooraan – onder de bevestiging van de voorarm

    • Achter – asbuis op de achteras

    g014447

    De machine slepen

    Controleer of het sleepvoertuig voldoende remvermogen heeft om de gezamenlijke voertuigmassa tot stilstand te brengen, en deze te allen tijde volledig onder controle kan houden. Zorg ervoor dat de parkeerrem van het sleepvoertuig is ingeschakeld. Zet blokjes tegen de voorwielen van de machine om te voorkomen dat de machine wegrolt.

    Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 5 km per uur slepen omdat anders de transmissie kan worden beschadigd.

    Stel de schijfremmen van de voorwielmotor als volgt buiten bedrijf:

    1. Bevestig een stijve sleepstang tussen het trekoog aan de voorzijde van de maaier en een geschikt sleepvoertuig.

    2. Ga naar de schijfrem van de rechter voorwielmotor en verwijder de zeskantige plug (Figuur 35).

      g014448
    3. Zoek de M12 x 40 mm stelschroef en ring onder het bestuurderplatform. Er bevindt zich één in elke draagrail van het platform.

    4. Steek een M12 x 40 mm lange stelschroef met ring in het gat in het midden van de zijkant van de motor(Figuur 36).

      g014449
    5. Draai de stelschroef vast in het draadgat in de remzuiger totdat de rem is uitgezet(Figuur 36).

    6. Ga naar de remschijf op de linker voorwielmotor en herhaal bovenstaande procedure(Figuur 36).

    7. Schakel het hydraulische bedrijfsremsysteem uit door de omloopklep onder de transmissiepomp maximaal 3 slagen linksom te draaien (Figuur 37).

      De maaimachine moet met de hand worden bestuurd als de machine wordt gesleept. De besturing zal zwaar aanvoelen omdat deze niet hydraulisch wordt bekrachtigd als de motor is afgezet.

      g014450
    8. De maaimachine staat nu in de vrijloop en kan met een lage snelheid over een korte afstand worden gesleept.

      Note: Verwijder de wielblokken voordat u de machine sleept.

    9. Nadat de maaimachine is gesleept: Om de machine weer normaal te kunnen gebruiken, moet u de volgende procedure uitvoeren:

      1. Blokkeer de voorwielen.

      2. Sluit de omloopklep van de transmissiepomp door rechtsom te draaien.

    10. U stelt de schijfremmen van de voorwielmotor als volgt in werking:

      Note: Zorg ervoor dat de M12 x 40 mm stelschroeven en ringen verwijderd zijn. Bewaar deze onder het bestuurderplatform.

      1. Ga naar de schijfrem op de rechter voorwielmotor.

      2. Draai de stelschroef linksom en verwijder ze samen met de ring.

      3. Plaats de zeskantige plug in de zijkant van de motor (Figuur 38).

        g014451
      4. Ga naar de remschijf op de linker voorwielmotor en herhaal bovenstaande procedure.

      5. Verwijder de wielblokken.

      6. Maak de sleepstang los.

        Note: De remmen van de maaimachine zullen nu normaal werken.

    Waarschuwing

    Alvorens de maaimachine in gebruik te nemen, moet u controleren of de remmen correct werken. Controleer de maaimachine vooraf bij een lage snelheid. Gebruik de machine niet als de remmen niet goed werken. Gebruik de machine niet als de remmen buiten bedrijf zijn gesteld.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Veiligheid bij onderhoud

    • Doe het volgende voordat u de machine afstelt, schoonmaakt, verlaat of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de gashendel op stationair – laag.

      • Schakel de maai-eenheden uit.

      • Breng de maai-eenheden omlaag.

      • Zorg dat de tractie in neutraal staat.

      • de parkeerrem in werking te stellen;

      • de motor af te zetten en het sleuteltje te verwijderen;

      • te wachten tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.

    • Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit.

    • Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Vervang het oliefilter van de transmissie.
  • Vervang het hydraulische retourfilter.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de claxon.
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • De bandenspanning controleren.
  • Smeer de lagers, lagerbussen en scharnieren in (smeer meteen na elke reinigingsbeurt, ongeacht het vermelde interval).
  • Controleer de blokkeringsindicator van het luchtfilter (het luchtfilter al sneller vervangen als de luchtfilterindicator rood oplicht; vaker vervangen in erg vuile of stoffige omstandigheden).
  • Oliepeil controleren.
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Verwijder dagelijks het vuil van het scherm, de oliekoelers en de radiateur (vaker bij gebruik in vuile omstandigheden).
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën.
  • Controleer het bevestigingsmateriaal van de machine.
  • Controleer de maaidekken.
  • Controleer de werking van de pedalen vooruit/achteruit.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer de lagers, lagerbussen en scharnieren in (smeer meteen na elke reinigingsbeurt, ongeacht het vermelde interval).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Slangen van koelsysteem controleren.
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • De conditie van de maaimessen controleren.
  • De accu controleren en reinigen.
  • Aansluitingen van de accukabels controleren.
  • Controleer de transmissieregelkabel.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Motortoerental controleren (stationair en op vol gas).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer het waarschuwingssysteem van motoroververhitting.
  • Vervang het primaire luchtfilter (dit moet vaker gebeuren in erg stoffige of vuile omstandigheden).
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Het elektrische systeem controleren.
  • Vervang het oliefilter van de transmissie.
  • Controleer de uitlijning van de achterwielen
  • Vervang het hydraulische retourfilter.
  • Het hydraulische systeem een onderhoudsbeurt geven.
  • Waarschuwingssysteem bij te hoge temperatuur van hydraulische vloeistof controleren.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen
  • Motorkleppen afstellen (zie de Gebruikershandleiding van de motor).
  • Vóór de stalling
  • Brandstoftank aftappen en reinigen
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
  • Alle loszittende slangen vervangen.
  • De transmissiekabel vervangen.
  • Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De bandenspanning controleren.
  • Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerde itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van veiligheidssysteem controleren.       
    Werking van de remmen controleren.       
    Het peil van de motorolie en de brandstof controleren.       
    Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren.       
    Radiateur en scherm controleren op vuil.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Controleer de bandenspanning.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren.       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Controleren of de smeernippels moeten worden gesmeerd.2       
    Beschadigde lak bijwerken.       
    Was de machine.       

    1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt.

    2. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden

    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
    1  
    2  
    3  
    4  
    5  
    6  
    7  
    8  

    Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Smering

    Smeer de lagers, lagerbussen en scharnieren in

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Smeer de lagers, lagerbussen en scharnieren in (smeer meteen na elke reinigingsbeurt, ongeacht het vermelde interval).
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Smeer de lagers, lagerbussen en scharnieren in (smeer meteen na elke reinigingsbeurt, ongeacht het vermelde interval).
  • Smeer alle nippels van de lagers en lagerbussen met nr. 2 smeervet op lithiumbasis. Smeer de lagers en lagerbussen meteen na elke wasbeurt, ongeacht het vermelde interval.

    Vervang beschadigde smeernippels.

    Smeer alle smeerpunten van de maaidekken en zorg ervoor dat er zoveel smeermiddel wordt ingespoten dat er schoon smeermiddel naar buiten komt via de doppen van de rollen. Op deze manier weet u zeker dat er geen gras en vuil is achtergebleven in de afdichtingen van de rollers, wat de levensduur verlengt.

    De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:

    g022392

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    Het waarschuwingssysteem voor motoroververhitting controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer het waarschuwingssysteem van motoroververhitting.
  • g014437
    1. Draai het contactsleuteltje op aan (stand “I”).

    2. Maak de roodblauwe draadaansluiting los van de temperatuurschakelaar van de motor.

    3. Raak met het metalen uiteinde van deze draad een geschikt aardingspunt aan. Zorg dat het metalen oppervlak goed contact maakt.

    De claxon klinkt en het waarschuwingslampje van de temperatuur van de motorkoelvloeistof gaat branden ten teken dat het systeem goed functioneert. Als het systeem niet naar behoren functioneert, moet het eerst worden gerepareerd voordat u de maaimachine gaat gebruiken.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de blokkeringsindicator van het luchtfilter (het luchtfilter al sneller vervangen als de luchtfilterindicator rood oplicht; vaker vervangen in erg vuile of stoffige omstandigheden).
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het primaire luchtfilter (dit moet vaker gebeuren in erg stoffige of vuile omstandigheden).
  • Onderhoud van het primaire luchtfilter

    Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang de luchtfilterbehuizing indien deze beschadigd is. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    Geef het primaire luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 41) dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.

    Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    1. Controleer de blokkage-indicator van het filter. Als de indicator rood is, moet het filter vervangen worden (Figuur 41).

      g014565
    2. Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het filter en de filterbus zit. Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen. Verwijder het deksel van het luchtfilterhuis.

      Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het filter wordt verwijderd.

      g022394
    3. Verwijder en vervang het filter (Figuur 42).

      Het wordt afgeraden het gebruikte element te reinigen omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.

    4. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter, dat goed moet aansluiten, en de filterbehuizing. Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.

    5. Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Druk niet op het flexibele midden van het filter.

    6. Reinig de opening van de vuiluitlaat die zich in het afneembare deksel bevindt. Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.

    7. Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5:00 tot 7:00 uur, gezien vanaf het uiteinde.

    8. Controleer de conditie van de slangen van het luchtfilter.

    9. De kap bevestigen.

    Onderhoud van het veiligheidsfilter

    Het luchtfilter is binnen het primaire filter uitgerust met een secundair veiligheidsfilterelement dat moet voorkomen dat losgeraakt stof en andere objecten in de motor komen bij het vervangen van het hoofdelement.

    U mag het veiligheidsfilter niet reinigen, alleen vervangen.

    Important: Probeer nooit een veiligheidsfilter te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd. Vervang beide filters.

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.

    De carterinhoud ongeveer 6,0 liter met filter

    Gebruik hoogwaardige motorolie die voldoet aan de volgende specificaties:

    • Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.

    • Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -18 °C)

    • Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)

    Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.

    Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering add op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering full te brengen. Laat het carter niet te vol worden. Als het olieniveau zich tussen de twee markeringen bevindt, hoeft er geen olie te worden bijgevuld.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact.

    2. Open de motorkap.

    3. Verwijder de peilstok en veeg deze schoon. Plaats daarna de peilstok weer terug(Figuur 43).

      g008881
    4. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil.

      Het oliepeil moet tot aan de Vol-markering staan.

    5. Als het oliepeil beneden de Vol-markering staat, verwijdert u de vuldop (Figuur 44) en vult u bij met olie totdat het oliepeil de Vol-markering op de peilstok bereikt. Niet te vol vullen.

      g004134
    6. Plaats de vuldop en sluit de kap.

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Om de 150 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
    1. Verwijder de aftapplug (Figuur 45) en laat de olie in een opvangbak lopen.

      g008911
    2. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug.

    3. Verwijder het oliefilter (Figuur 46).

      g008912
    4. Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het nieuwe filter.

    5. Plaats het nieuwe filter op het filtertussenstuk. Draai het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens ½ slag.

      Important: Draai het filter niet te vast.

    6. Vul het carter met olie; zie Het motoroliepeil controleren.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn brandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is en uit staat. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot 25 mm vanaf de bovenkant van de tank, niet de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen
  • Vóór de stalling
  • Brandstoftank aftappen en reinigen
  • De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren. Controleer ze op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.

    Het brandstofsysteem ontluchten

    U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:

    • Eerste keer starten van een nieuwe machine.

    • De motor is gestopt vanwege een tekort aan brandstof.

    • Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan onderdelen van het brandstofsysteem; bijvoorbeeld er is een nieuw filter gemonteerd, de waterafscheider heeft een onderhoudsbeurt gekregen, enz.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn brandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 12 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en controleer of de brandstoftank minstens half vol is.

    2. Open de motorkap.

    3. Draai het contactsleuteltje op AAN en zwengel de motor aan. De mechanische pomp zuigt brandstof uit de tank, vult het brandstoffilter en de brandstofslang en leidt de lucht in de motor. Het kan even duren voordat alle lucht uit het systeem is verwijderd. De motor kan onregelmatig aanslaan tot alle lucht is verdwenen. Als alle lucht is verwijderd en de motor gelijkmatig loopt, laat u de motor nog enkele minuten draaien om zeker te zijn dat hij helemaal luchtvrij is.

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Important: Vervang regelmatig de brandstoffilterbus om slijtage van de plunjer van de bradnstofinjectiepomp of van de injectiespuitmonden ten gevolge van vuil in de brandstof te voorkomen.

    1. Plaats een schone opvangbak onder de brandstoffilterbus (Figuur 47).

    2. Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd.

      g018028
    3. Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.

    4. Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.

    5. Breng de nieuwe filterbus met de hand aan tot de pakking het montagevlak raakt.

    6. Laat het brandstofsysteem uitlekken; raadpleeg Het brandstofsysteem laten uitlekken.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Het elektrische systeem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Het elektrische systeem controleren.
  • Controleer alle elektrische aansluitingen en kabels en vervang deze indien ze zijn beschadigd of gecorrodeerd. Spuit een waterafstotend middel van goede kwaliteit op blootliggende aansluitingen als bescherming tegen binnendringend vocht.

    De toestand van de accu controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • De conditie van de maaimessen controleren.
  • Note: Als u de accu verwijdert, dient u altijd eerst de min(-)kabel los te maken.

    Note: Als u de accu monteert, dient u altijd de minkabel (-) het laatst te bevestigen.

    Klap de motorkap omhoog. Verwijder eventuele corrosie van de accuklemmen met een staalborstel en smeer petrolatum op de accuklemmen om verdere corrosie te voorkomen. Reinig het accucompartiment.

    In normale gebruiksomstandigheden heeft de accu geen verdere zorg nodig. Als de machine constant is gebruikt bij hoge omgevingstemperaturen, bestaat de kans dat het accuzuur moet worden bijgevuld.

    Verwijder de doppen van de cellen en vul deze bij met gedistilleerd water tot ongeveer 15 mm onder de bovenkant van de accu. Plaats de doppen van de cellen

    Note: De staat van de accukabels controleren. Vervang kabels die tekenen van slijtage of beschadiging vertonen en zet losse aansluitingen vast indien dit nodig is.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • De accu controleren en reinigen.
  • Aansluitingen van de accukabels controleren.
  • Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.

    • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    De conditie van de accu controleren. Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft. Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    Controleer de spanning van de voor- en achterbanden. Raadpleeg de onderstaande tabel voor de juiste druk.

    Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben voor het gewenste contact met de grasmat.

    BandenBandentypeAanbevolen bandenspanning
    GazonomstandighedenToestand van het wegdekMaximale druk
    Vooras26 x 12.00-12, BKT gazonpatroon0,69 bar1,38 bar1,72 bar
    Achteras20 x 10.00-8, BKT gazonpatroon0,69 bar1,38 bar1,72 bar

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Wielmoeren aandraaien.
  • Draai de wielmoeren aan tot 200 N·m vooraan en 54 N·m achteraan.

    Waarschuwing

    Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.

    Zorg dat de wielmoeren de juiste torsie hebben.

    Het oliefilter van de transmissie vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Vervang het oliefilter van de transmissie.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het oliefilter van de transmissie.
  • g018091
    1. Schroef de bodem van het filterhuis los en verwijder deze.

    2. Haal het filterelement eruit en gooi dit weg.

    3. Plaats een nieuw filterelement (onderdeel 924709).

    4. Monteer de behuizing.

    Uitlijning van de achterwielen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Controleer de uitlijning van de achterwielen
  • Om te voorkomen dat de banden overmatig slijten en ervoor te zorgen dat de machine veilig kan worden gebruikt, moeten de achterwielen correct worden uitgelijnd en een toespoor van 3 - 8 mm hebben.

    Zet de achterwielen recht naar voren. Meet en vergelijk de afstand tussen de voorkant van de wangen van de banden en de achterkant van de wangen van de banden ter hoogte van het midden van het wiel. De afstand tussen de voorkant van de wangen moet 3-8 mm minder zijn dan de afstand tussen de achterkant van de wangen.

    g014442

    Om de achterwielen uit te lijnen, moet u eerst de linker- en de rechterborgmoer op de spoorstang losdraaien. (De linkerborgmoer heeft linksdraaiende schroefdraad). Draai aan de spoorstang om de correcte afstand te verkrijgen zoals hierboven is aangegeven en draai de borgmoeren stevig vast.

    De transmissieregelkabel en het bedieningsmechanisme controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Controleer de transmissieregelkabel.
  • Controleer de conditie en de bescherming van de kabel en het bedieningsmechanisme bij de rijpedalen en de uiteinden van de transmissiepomp.

    • Verwijder aangekoekt vuil, gruis en andere aanslag.

    • Zorg ervoor dat de kogelverbindingen stevig vastzitten en controleer of de bevestigingsbeugels en kabelgeleiders goed zijn bevestigd en geen scheuren vertonen.

    • Controleer de eindsluitingen op slijtage, corrosie of kapotte veren en vervang deze indien dit nodig is.

    • Controleer of de rubberen afdichtingen correct op hun plaats zitten en in goede staat verkeren.

    • Controleer of de scharnierende moffen die de binnenkabel ondersteunen, in goede staat verkeren en stevig vastzitten aan de buitenkabel bij de krimpverbindingen. Indien ze beginnen te scheuren of los te raken, moet u direct een nieuwe kabel monteren.

    • Controleer of de moffen, de stangen en de binnenkabel zijn verbogen, geknikt of op een andere manier zijn beschadigd. Als u schade ziet, monteer dan meteen een nieuwe kabel.

    • Zet de motor af, beweeg de pedalen door hun hele bereik en controleer of het mechanisme soepel en onbelemmerd in de vrijstand komt zonder dat het blijft vastzitten of hangen.

      g014571

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    • Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.

    • Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

      • Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    Vuil verwijderen uit het koelsysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder dagelijks het vuil van het scherm, de oliekoelers en de radiateur (vaker bij gebruik in vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Slangen van koelsysteem controleren.
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
  • Note: De radiateur en de oliekoeler moeten vrij van rommel worden gehouden om te voorkomen dat de motor oververhit raakt. Controleer in normale omstandigheden de radiateur en de oliekoeler dagelijks en verwijder indien nodig het aanwezige vuil. Het zal echter nodig zijn om deze onderdelen vaker te controleren als de machine in buitengewoon stoffige en vuile omstandigheden wordt gebruikt.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact.

    2. Maak het radiatorscherm schoon.

    3. Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.

    4. Maak de vergrendeling los en open de motorkap (Figuur 51).

      g018023
    5. Reinig het scherm grondig met perslucht.

    6. Draai de vergrendeling naar binnen om de oliekoeler los te maken(Figuur 52).

      g003974
    7. Reinig de radiateur met perslucht met lage druk (3,45 bar). Doe dit vanaf de ventilatorzijde van de radiator (geen water gebruiken). Reinig vervolgens de voorkant van de radiateur en doe dit ook vanaf de ventilatorzijde. Maak beide kanten van de oliekoeler grondig schoon. Nadat u de radiateur en oliekoelers grondig hebt schoongemaakt, dient u met perslucht het vuil te verwijderen dat zich kan hebben opgestapeld op andere onderdelen van de machine (Figuur 53).

      g004137
    8. Kantel de oliekoeler weer in de juiste stand en zet de vergrendeling vast.

    9. Sluit de motorkap en maak de vergrendeling vast.

    Onderhoud riemen

    De conditie en de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo moeten na de eerste gebruiksdag worden gecontroleerd en vervolgens om de 100 bedrijfsuren.

    Riem van wisselstroomdynamo spannen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
    1. Open de motorkap.

    2. Controleer de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo door deze (Figuur 54) midden tussen de poelies van de wisselstroomdynamo en de krukas in te drukken met een kracht van 10 kg.

      g003976

      De riem moet een speling van 11 mm hebben. Als de speling niet correct is, gaat u verder met stap 3. Als de speling correct is, gaat u door met werken.

    3. Draai de bout los waarmee de beugel is bevestigd aan de motor (Figuur 54), alsmede de bout waarmee de wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel en de ankerbout.

    4. Plaats een rolkoevoet tussen de wisselstroomdynamo en de motor en wrik de wisselstroomdynamo los.

    5. Als de juiste spanning is verkregen, draait u de wisselstroomdynamo, de beugel en de ankerbouten vast om de afstelling te borgen.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Het reservoir is in de fabriek gevuld met ongeveer 32 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. U controleert de hydraulische olie het beste als de olie koud is. De machine dient in de transportstand te staan. Als het olieniveau onder de bijvulmarkering op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau tot het midden van het aanbevolen peil te brengen. Laat het reservoir niet te vol worden. Als het olieniveau tussen de volmarkering en de bijvulmarkering ligt, hoeft geen olie te worden bijgevuld.

    Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:

    Toro Premium All Season hydraulische vloeistof

    (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter – raadpleeg de onderdeleninformatie of uw Toro distributeur voor onderdeelnummers)

    Alternatieve vloeistoffen: Als de aanbevolen vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere gewone, op petroleum gebaseerde vloeistoffen gebruiken als deze voldoen aan alle onderstaande materiaaleigenschappen en industriespecificaties. Vraag uw olieleverancier of de olie voldoet aan deze specificaties.

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.

    ISO VG 46 multigrade slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt
     Materiaaleigenschappen:
      Viscositeit, ASTM D445cSt bij 40 °C 44 tot 48cSt bij 100 °C 7,9 tot 9,1
      Viscositeitsindex ASTM D2270140 of hoger (een hoge viscositeitsindex wijst op een type olie met viscositeitsmodifier)
      Stolpunt, ASTM D97-36,7 °C tot -45 °C
      FZG, Fail stage11 of beter
      Watergehalte (nieuwe vloeistof)500 ppm (maximum)
     Industriespecificaties:
      Vickers I-286-S, Vickers M-2950-S, Denison HF-0, Vickers 35 VQ 25 (Eaton ATS373-C)

    De juiste hydraulische vloeistoffen moeten geschikt zijn voor mobiele machines (in tegenstelling tot gebruik in een fabriek), een type olie met een viscositeitmodifier, met ZnDTP of ZDDP slijtagewerend additievenpakket (geen asloze vloeistof).

    Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22l hydraulische olie. U kunt deze kleurstof (onderdeelnr. 44-2500) bestellen bij een erkende Toro dealer.

    Synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof

    (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter – raadpleeg de onderdeleninformatie of uw Toro distributeur voor onderdeelnummers)

    Deze hoogwaardige synthetische, biologisch afbreekbare vloeistof werd getest en geschikt bevonden voor deze Toro machine. Andere merken van synthetische vloeistof kunnen afdichtingsproblemen veroorzaken; Toro kan niet aansprakelijk worden gesteld voor ongeoorloofde vervangingen.

    Note: Deze synthetische vloeistof is niet compatibel met de Toro biologisch afbreekbare vloeistof die vroeger werd verkocht. Neem voor verdere informatie contact op met uw Toro distributeur.

    Alternatieve vloeistoffen:

    • Mobil EAL Envirosyn H 46 (VS)

    • Mobil EAL hydraulische olie 46 (internationaal)

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Controleer het kijkvenstertje aan de zijkant van de tank.

      Note: De vloeistof dient tot de bovenste markering te komen.

    3. Als bijkomende hydraulische olie nodig is, maak dan de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank schoon (Figuur 55) en verwijder de dop.

      g014570
    4. Verwijder de dop en vul de tank tot de bovenste markering op het kijkglas.

      Note: Vul de brandstoftank niet te vol.

    5. Plaats de dop terug op de tank.

    Het hydraulische retourfilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische retourfilter.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische retourfilter.
    1. Verwijder het retourfilter.

    2. Smeer olie op de pakking van het nieuwe retourfilter.

    3. Breng het nieuwe retourfilter aan op de machine.

      g014491

    Het hydraulische systeem een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Het hydraulische systeem een onderhoudsbeurt geven.
  • Note: Voorkom dat er water terechtkomt op elektrische onderdelen. Reinig deze plekken met een droge doek of borstel.

    Dit kan het beste worden gedaan als de hydraulische vloeistof warm (niet heet) is. Laat de maaidekken neer op de grond en laat het hydraulisch systeem leeglopen.

    1. Verwijder de flens van de vulbuis van de vloeistoftank om bij de aanzuigkorf te kunnen komen.

    2. Schroef de aanzuigkorf eraf en reinig deze met paraffine/kerosine of benzine alvorens deze te monteren.

    3. Monteer het vloeistoffilterelement van de retourleiding.

    4. Monteer het vloeistoffilterelement van de transmissie.

    5. Vul de hydraulische tank met verse, schone hydraulische vloeistof van het geschikte type.

    6. Laat de motor lopen en stel alle hydraulische systemen in werking totdat de hydraulische vloeistof warm is.

    7. Controleer het vloeistofpeil en vul indien nodig totdat het peil de bovenste markering op het kijkglas heeft bereikt.

      g014452

    Waarschuwingssysteem bij te hoge temperatuur van hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Waarschuwingssysteem bij te hoge temperatuur van hydraulische vloeistof controleren.
  • g022285
    1. Draai het contactsleuteltje op aan (stand "I").

    2. Maak de roodgele draadaansluiting los van de temperatuurschakelaar van de hydraulische tank.

    3. Raak met het metalen uiteinde van de draad een geschikt aardingspunt aan. Zorg dat het metalen oppervlak goed contact maakt.

    De claxon klinkt en het waarschuwingslampje van de temperatuur van de hydraulische vloeistof gaat branden ten teken dat het systeem goed functioneert. Voer indien nodig herstellingen uit voordat u de maaier gebruikt.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën.
  • Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Onderhoud van maaidek

    Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid voor onderhoudsprocedures.

    Veiligheid van de messen

    • Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maai-eenheden op overmatige slijtage of beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de maai-eenheden controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de messenkooien en ondermessen verricht. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of geslepen; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.

    • Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één messenkooi draait, kunnen andere messenkooien ook in beweging komen.

    De maaidekken wetten

    Waarschuwing

    Contact met de maaidekken of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Houd vingers, handen of kleding uit de buurt van de maaidekken of andere bewegende onderdelen.

    • Probeer de maaidekken nooit met uw handen of voeten te draaien terwijl de motor draait.

    Dit proces wordt aanbevolen voor het scherpen van de snijranden van messenkooien en ondermessen, wat essentieel is voor een hoogwaardig maairesultaat.

    Met wetten slijpt u slechts een klein beetje metaal weg om de messen weer scherp te maken. Als de messen ernstig versleten of beschadigd zijn, dient u ze te verwijderen en opnieuw te laten slijpen.

    1. Zorg ervoor dat de motor van de maaier uit staat en de parkeerrem ingeschakeld is.

    2. Stel de messenkooien zo af dat ze licht contact maken met de ondermessen.

    3. Breng met een borstel met een lange steel een op een normaal reinigingsmiddel gebaseerde carborundumpasta aan op de snijvlakken van de messenkooien.

      Carborundumpasta klasse 80
       Onderdeelnummer
      0,45 kg63-07-088
      11,25 kg63-07-086
      g014445
    4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, start de motor en laat hem stationair draaien.

      Waarschuwing

      Als u de maaidekken aanraakt terwijl de motor loopt, kunt u ernstig letsel oplopen.

      • Zorg ervoor dat de zone rond de maaidekken vrij is van omstanders.

      • Houd handen en voeten uit de buurt van de maaidekken als de motor van de maaier loopt.

    5. Zet de schakelaar van de maaiaandrijving op achteruit/wetten en laat hem even zo staan terwijl u luistert naar het wetten.

    6. Zet de schakelaar van de maaiaandrijving op uit en zet de motor af zodra het slijpen voltooid is.

    7. Reinig de mesranden vervolgens grondig en stel het contact tussen de ondermessen en de messenkooien af.

    8. Controleer dit met een stukje dun papier, dat over de gehele lengte van de messen netjes moet kunnen worden afgesneden als u de messenkooien handmatig ronddraait.

    9. Als het wetresultaat onvoldoende is, herhaal dan stappen 2 t/m 8.

    10. Verwijder alle resten van carborundumpasta van de messenkooien en ondermessen, en was ze schoon.

    De maaidekken slijpen

    Als snijvlakken van messenkooien of van ondermessen erg bot worden of vervormd raken, is het noodzakelijk om deze te slijpen. Ondermessen die ernstig versleten zijn, dienen te worden vervangen. De nieuwe messen moeten voor montage geslepen worden op hun houders. Als het nodig is om de messen te slijpen, is het essentieel dat dit tegelijk gebeurt bij de messenkooien en de ondermessen. De enige uitzondering op deze regel is wanneer een nieuwe messenkooi wordt aangebracht. In dat geval hoeft alleen het ondermes geslepen te worden. Het slijpen dient te worden gedaan door uw erkende dealer op een hoogwaardige, goed onderhouden slijpmachine speciaal voor messenkooien/ondermessen

    Reiniging

    De machine wassen

    Reinig de machine indien nodig met alleen water of een mild reinigingsmiddel. U kunt een vod gebruiken wanneer u de machine wast.

    Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.

    Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.

    Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan interne motorschade veroorzaken.

    Stalling

    Veiligheid tijdens opslag

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

    De tractie-eenheid gebruiksklaar maken

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.

    3. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    4. Controleer of alle bevestigingsmiddelen vastzitten; zet ze vast indien nodig.

    5. Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie. Neem overtollig vet op.

    6. Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.

    7. Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels; zie Veiligheid van het elektrisch systeemID000-448-328:

      1. Haal de accuklemmen los van de accupolen.

      2. Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).

      3. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of petrolatum op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.

      4. Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.

    De motor gebruiksklaar maken

    1. Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.

    2. Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.

    3. Vul de motor met de opgegeven motorolie.

    4. Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.

    5. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    6. Spoel de brandstoftank met verse, schone brandstof.

    7. Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.

    8. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.

    9. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.

    10. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    Er bevinden zich stukken ongemaaid gras bij het punt van overlapping tussen de maaidekken.
    1. U draait te scherp.
    2. De machine glijdt opzij bij het dwars over een helling rijden.
    3. Eén kant van het maaidek maakt geen contact met de grond door slecht geleide slangen of fout aangebrachte hydraulische adapters.
    4. Eén kant van het maaidek maakt geen contact met de grond omdat er een draaipen vastzit.
    5. Eén kant van het maaidek maakt geen contact met de grond doordat gras zich onder de maai-eenheid heeft opgestapeld.
    1. Maak een bredere bocht.
    2. Hellingopwaarts/hellingafwaarts maaien.
    3. Leid de slangen op de juiste manier of corrigeer de locatie van de hydraulische adapters.
    4. Zet de scharnierpennen los en smeer ze.
    5. Verwijder het opgehoopte gras.
    Er zijn over de volle breedte ribbels in het maairesultaat dwars op de rijrichting.
    1. U rijdt te snel.
    2. Het toerental van de messenkooi is te laag.
    3. De maaihoogte is te klein.
    1. Voorwaartse snelheid verminderen.
    2. Toerental van de motor verhogen.
    3. Vergroot de maaihoogte.
    Er zijn ribbels in het gemaaide gras, dwars op de rijrichting over de maaibreedte van 1 maaidek.
    1. Een messenkooi gaat te langzaam.
    1. Controleer het toerental van de messenkooi; neem contact op met uw erkende distributeur.
    De maaihoogte is ongelijk op het punt van overlap tussen maaidekken.
    1. Ongelijke instelling van de maaihoogte op 1 maaidek.
    2. De omhoog-/omlaagbediening staat niet in de zweefstand.
    3. Eén kant van het maaidek maakt geen contact met de grond door slecht geleide slangen of fout aangebrachte hydraulische adapters.
    4. Eén kant van het maaidek maakt geen contact met de grond omdat er draaipennen vastzitten
    5. Eén kant van het maaidek maakt geen contact met de grond doordat gras zich onder de maai-eenheid heeft opgestapeld.
    1. Maaihoogte-instelling controleren en afstellen.
    2. Zet de bediening in de zweefstand.
    3. Leid de slangen op de juiste manier en corrigeer de locatie van de hydraulische adapters.
    4. Zet de scharnierpennen los en smeer ze.
    5. Verwijder het opgehoopte gras.
    Er zijn enkele stukken gras niet of slecht gemaaid.
    1. Een messenkooi maakt gedeeltelijk geen contact met het ondermes.
    2. Het contact tussen een messenkooi en een ondermes is te groot.
    3. De maaihoogte is te groot.
    4. De snijranden van de messenkooien/ondermessen zijn bot.
    1. Stel het contact van de messenkooi met het ondermes af.
    2. Stel het contact van de messenkooi met het ondermes af.
    3. Verklein de maaihoogte.
    4. De randen wetten of slijpen.
    Er zijn strepen van niet of slecht gemaaid gras in de rijrichting.
    1. Er zijn golven in de snijvlakken als gevolg van contactdruk bij een slechte afstelling van de messenkooi ten opzichte van het ondermes.
    2. Het ondermes raakt de grond.
    3. Het ondermes is met de neus omlaag gericht.
    4. De maaidekken stuiteren op en neer.
    5. Bepaalde messenkooilagers/scharnieren van lagerbehuizingen zijn versleten.
    6. Er zitten onderdelen in het maaidek los.
    1. De randen wetten of slijpen.
    2. Vergroot de maaihoogte.
    3. Stel het maaidek zo af dat het ondermes parallel met de grond is.
    4. Rij trager vooruit en verlaag de gewichtoverbrenging.
    5. Vervang versleten onderdelen.
    6. Controleer de onderdelen en zet deze vast indien nodig.
    Het gras wordt gescalpeerd.
    1. De grond is te oneffen voor de maaihoogte-instelling.
    2. De maaihoogte is te klein.
    1. Maai-eenheden met zweefstand gebruiken.
    2. Vergroot de maaihoogte.
    Het ondermes is overmatig versleten.
    1. Er is veel contact tussen het ondermes en de grond.
    2. De snijranden van de messenkooi en/of het ondermes zijn bot.
    3. Het contact tussen de messenkooi en het ondermes is te groot.
    4. Een messenkooi of ondermes is beschadigd.
    5. De grond is zeer ruw.
    1. Vergroot de maaihoogte.
    2. De randen wetten of slijpen.
    3. Stel het contact van de messenkooi met het ondermes af.
    4. Onderdelen slijpen of vervangen indien dit nodig is.
    5. Vergroot de maaihoogte.
    De motor start niet met het contactsleuteltje.
    1. De interlockschakelaar transmissie in vrijstand is niet geactiveerd.
    2. De interlockschakelaar van de parkeerrem is niet geactiveerd.
    3. De interlockschakelaar van de maaiaandrijving is niet geactiveerd.
    4. Er is een slecht elektrisch contact.
    1. Neem uw voet van de pedalen vooruit/achteruit of controleer de afstelling van de interlockschakelaar transmissie in vrijstand.
    2. Zet de schakelaar van de parkeerrem in de ingeschakelde stand.
    3. Zet de maaidekschakelaar in de stand Uit.
    4. Zoek het slechte elektrische contact en verhelp het probleem.
    De accu heeft geen stroom.
    1. Er is een accuklem los of verroest.
    2. De riem van de wisselstroomdynamo zit los of is versleten.
    3. De accu is leeg.
    4. Er is een kortsluiting in het elektrische systeem.
    1. Klemmen reinigen en vastzetten. Accu opladen.
    2. Stel de spanning af of vervang de riem; raadpleeg de gebruikershandleiding.
    3. Accu opladen of vervangen.
    4. Zoek de kortsluiting en los het probleem op.
    De hydraulische vloeistof is te heet.
    1. Er is een scherm verstopt.
    2. De ribben van de vloeistofkoeler zijn vuil/geblokkeerd.
    3. De radiateur van de motor is vuil/geblokkeerd.
    4. De ontlastklep is te laag ingesteld.
    5. Het vloeistofpeil is te laag.
    6. De remmen zijn ingeschakeld.
    7. De messenkooien drukken tegen de ondermessen.
    8. Een ventilator of ventilatoraandrijving werkt niet.
    1. Reinig het scherm.
    2. Reinig de ribben.
    3. Reinig de radiateur.
    4. De ontlastklep laten nakijken. Neem contact op met uw erkende distributeur.
    5. Vul het reservoir tot het vereiste peil.
    6. Schakel de remmen uit.
    7. Pas de instellingen aan.
    8. De werking van de ventilator controleren en onderhoudsbeurt vereist.
    Het remsysteem werkt niet correct.
    1. Er is een rem van de wielmotor defect.
    2. De remschijven zijn versleten.
    1. Neem contact op met uw erkende distributeur.
    2. Vervang de remschijven; neem contact op met uw erkende distributeur.
    Het stuursysteem werkt niet naar behoren.
    1. De stuurklep is defect.
    2. Een hydraulische cilinder is defect.
    3. Een stuurslang is beschadigd.
    1. Stuurklep onderhoudsbeurt geven of vervangen.
    2. Hydraulische cilinder onderhoudsbeurt geven of vervangen.
    3. Vervang de slang.
    De machine gaat niet voor- of achteruit.
    1. De parkeerrem is in werking gesteld.
    2. Het vloeistofpeil is te laag.
    3. Het reservoir is gevuld met de verkeerde vloeistof.
    4. Het overbrengingsmechanisme van het rijpedaal is beschadigd.
    5. De transmissiepomp is beschadigd.
    6. Het omloopventiel van de transmissie is open.
    7. Een aandrijfkoppeling is kapot.
    1. Zet de parkeerrem vrij.
    2. Vul het reservoir tot het vereiste peil.
    3. Laat het reservoir leeglopen en vul met de juiste vloeistof.
    4. Controleer het overbrengingsmechanisme en vervang beschadigde of versleten onderdelen.
    5. Laat de transmissiepomp reviseren door uw erkende distributeur.
    6. Sluit het omloopventiel.
    7. Aandrijfkoppeling vervangen.
    De machine kruipt voor- of achteruit in de neutraalstand.
    1. De vrijstand van de transmissie is onjuist afgesteld.
    1. Vrijstand van transmissie afstellen.
    Het hydraulische systeem maakt overmatig veel lawaai.
    1. Er werkt een pomp niet goed.
    2. Een van de motoren werkt niet goed.
    3. Er lekt lucht in het systeem.
    4. Er is een aanzuigkorf verstopt of beschadigd.
    5. De vloeistof heeft een te hoge viscositeit als gevolg van koude weersomstandigheden.
    6. De ontlastklep is te laag ingesteld.
    7. Het peil van de hydraulische vloeistof is te laag.
    1. Onderzoek welke pomp lawaai maakt. Vervang de pomp of voer een onderhoudsbeurt uit.
    2. Onderzoek welke motor lawaai maakt. Vervang de motor of voer een onderhoudsbeurt uit.
    3. Hydraulische aansluitingen, in het bijzonder in de aanzuigleidingen, vastzetten of vervangen.
    4. Aanzuigkorf reinigen en terugplaatsen of indien nodig vervangen.
    5. Systeem warm laten worden.
    6. De ontlastklep laten nakijken. Neem contact op met uw erkende distributeur.
    7. Reservoir van hydraulische vloeistof bijvullen tot het vereiste peil.
    De machine werkt eerst naar behoren, maar verliest dan vermogen.
    1. Een pomp of motor is versleten.
    2. Het peil van de hydraulische vloeistof is te laag.
    3. De vloeistof in het hydraulische systeem heeft de verkeerde viscositeit.
    4. Het vloeistoffilterelement is geblokkeerd.
    5. De drukontlastklep werkt niet goed.
    6. Het systeem raakt oververhit.
    7. De zuigslang lekt.
    1. Vervang de onderdelen indien dit nodig is.
    2. Tank van hydraulische vloeistof bijvullen tot het vereiste peil
    3. Vervang de vloeistof in de hydraulische tank door vloeistof met de juiste viscositeit; raadpleeg het hoofdstuk Specificaties.
    4. Filterelement vervangen.
    5. Laat ontlastklep reinigen en druk controleren. Neem contact op met uw erkende distributeur.
    6. Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren. Verklein de belasting (kies een hogere maaistand of verlaag de rijsnelheid).
    7. Aansluitingen controleren en vastzetten. Slang vervangen indien dit nodig is.
    Een messenkooi 'klopt' bij het draaien.
    1. Er is een oneffenheid op de messenkooi of het ondermes door contact met een vreemd voorwerp.
    2. De lagers van de messenkooi zijn versleten.
    1. Verwijder de oneffenheid met een steen en wet het mes. Ernstige schade vereist slijpen.
    2. Vervang de lagers indien dit nodig is.
    Eén messenkooi draait langzaam.
    1. Er zit een lager van de messenkooi vast.
    2. Er is een motor met een onjuiste rotatie gemonteerd.
    3. De ingebouwde regelklep van de motor is geblokkeerd in de open-stand.
    4. De messenkooi drukt tegen het ondermes.
    5. De motor is versleten.
    1. Vervang de lagers indien dit nodig is.
    2. Motor controleren en indien nodig vervangen.
    3. Regelklep laten reinigen en controleren.
    4. Pas de instelling aan.
    5. Vervang de motor.
    Een van de maaidekken gaat niet omhoog na het maaien.
    1. Er is een pakking van de hefcilinder defect.
    2. De drukontlastklep is open gedrukt of verkeerd ingesteld.
    3. Een regelklep werkt niet naar behoren.
    4. Er is een mechanische obstructie.
    1. Vervang de pakkingen.
    2. De ontlastklep laten nakijken. Neem contact op met uw erkende distributeur.
    3. Regelklep reviseren.
    4. Verwijder de obstructie.
    De maaidekken volgen de contouren van de grond niet.
    1. De slangen zijn niet goed geleid of de hydraulische fittings zijn verkeerd gericht.
    2. De draaipunten zitten te vast.
    3. De maaier wordt gebruikt in de stand 'vasthouden'.
    4. De gewichtsoverbrenging staat te hoog.
    1. Beweeg de maaidekken zo ver mogelijk en kijk of de slangen strak komen te staan. Slangen op correcte wijze leiden en aansluitingen goed plaatsen indien dit nodig is.
    2. Zet het draaipunt los en smeer het indien nodig.
    3. Schakelaar van hefinrichting op Omlaag/Zweefstand zetten.
    4. De gewichtsoverbrenging verminderen.
    De maaidekken starten niet wanneer zij worden neergelaten om te maaien.
    1. De stoelsensorschakelaar werkt niet goed.
    2. Het peil van de hydraulische vloeistof is te laag.
    3. Er is een aandrijfas gebroken.
    4. De drukontlastklep is open gedrukt of verkeerd ingesteld.
    5. Er is een maaidek geblokkeerd.
    6. Een messenkooi drukt tegen het ondermes.
    7. Er staat een regelklep van een maai-eenheid op 'uit' als gevolg van een defecte regelklep.
    8. Er staat een regelklep van een maai-eenheid op 'uit' als gevolg van een elektrische storing.
    9. De nabijheidsschakelaar van de hefarm is onjuist ingesteld.
    1. Mechanische en elektrische werking van schakelaar controleren.
    2. Vul het reservoir van de hydraulische vloeistof tot het vereiste peil.
    3. Controleer de aandrijfassen van de motor en de messenkooi, en vervang ze indien nodig.
    4. De ontlastklep laten nakijken. Neem contact op met uw erkende dealer.
    5. Verhelp blokkeringen.
    6. Pas de instelling aan.
    7. Regelklep reviseren.
    8. Laat het elektrische systeem controleren op elektrische storingen.
    9. Nabijheidsschakelaar controleren en afstellen.
    De messenkooien draaien in de verkeerde richting.
    1. De slangen zijn verkeerd aangesloten.
    2. De schakelaar van de maaidekaandrijving is verkeerd aangesloten.
    1. Controleer het hydraulische circuit en sluit de slangen juist aan.
    2. Controleer de elektrische aansluitingen van de schakelaar.