Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, sportvelden en golfbanen. De machine is niet ontworpen voor het maaien van borstelig gras en andere begroeiing langs de snelweg of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
U kunt rechtstreeks contact opnemen met Toro via www.Toro.com voor informatie over producten en accessoires, om een dealer te vinden of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten (Figuur 2) met de volgende veiligheidssymbolen, die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding ook twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Omdat er in sommige regio's nationale of plaatselijke voorschriften gelden die vereisen dat er een vonkenvanger op de motor van deze machine wordt gebruikt, is er een optionele vonkenvanger verkrijgbaar. Neem contact op met een erkende Toro-servicedealer als u een vonkenvanger nodig hebt.
De vonkenvangers van Toro zijn goedgekeurd door de Amerikaanse USDA Forest Service.
Important: Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië. In andere landen of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.
Machines met modelnummer 30495 en 30487 voldoen minstens aan de geldende CEN-norm ISO EN 5395 en de B71.4-2004 specificaties van het American National Standards Institute (ANSI) wanneer de juiste CE-sets zijn gemonteerd volgens de conformiteitsverklaring. De machine met modelnummer 3048N voldoet minstens aan de specificaties van B71.4-2012 van het American National Standards Institute die gelden op het moment van productie.
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR – ''instructie voor persoonlijke veiligheid''. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
De volgende instructies zijn ontleend aan CEN-norm EN 836:1997 en ANSI B71.4-2012.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.
Lees of raadpleeg de Gebruikershandleiding en ander instructiemateriaal zorgvuldig. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen en weet hoe u de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine niet door kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers;
als de maaimachine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rijhendels worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder op nat gras,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen,
verkeerde gewichtsverdeling.
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Vervang defecte geluiddempers/knalpotten.
Controleer vóór het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met benzine om persoonlijk letsel en materiële schade te voorkomen. Brandstof is uiterst brandbaar en de dampen zijn explosief.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Verwijder nooit de dop van de brandstoftank en vul nooit brandstof bij terwijl de motor loopt.
Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult.
U mag de brandstoftank nooit binnenshuis bijvullen.
Bewaar de machine of brandstofhouder nooit bij een open vlam, vonk of waakvlam bij bijv. een geiser of andere apparaten.
Vul vaten nooit in een voertuig of vrachtwagen of op een oplegger met plastic afdekking. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
Laad de machine uit de vrachtwagen of van de aanhanger en vul de tank pas als de machine op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, is het beter dergelijke machines bij te vullen uit een draagbaar vat dan met behulp van een brandstofpistool.
Houd de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van de brandstofhouder totdat het bijvullen voltooid is. Gebruik geen hulpmiddelen die de vulpijp in de geopende stand vergrendelen.
Kleed u onmiddellijk om als er brandstof wordt gemorst op uw kleding.
Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstoftankdop en draai deze goed aan.
Let goed op, verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar links en naar rechts voordat u van richting verandert.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling in vrij schakelen voordat u de motor start.
Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt:
niet plotseling stoppen of starten op een helling;
houd de snelheid laag op hellingen en in scherpe bochten;
let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;
Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, afdekplaten of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;
versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in werking stellen;
motor afzetten en sleuteltje uit het contact nemen.
Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact:
voordat u verstoppingen losmaakt of het uitwerpkanaal ontstopt;
voordat u de maaimachine controleert, reinigt of daaraan werkzaamheden verricht;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer gebruikt:
als de maaimachine abnormaal trilt (direct controleren).
Gebruik de maaimachine niet als u onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.
Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Zet de motor af en schakel de aandrijving naar de werktuigen uit: vóór het bijvullen van brandstof.
De rolbeugel is een volledige en doeltreffende veiligheidsvoorziening. Houd een opvouwbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt.
Klap de rolbeugel uitsluitend tijdelijk omlaag als dit absoluut noodzakelijk is. Draag de veiligheidsgordel niet als de rolbeugel omlaag geklapt is.
Let op: er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer het maaigebied en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein, steile hellingen of in de buurt van aflopende waterkanten.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object door rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel moet worden vervangen. U mag deze niet laten repareren of herstellen.
Verwijder de bouten niet.
Eventuele veranderingen aan een rolbeugel moeten worden goedgekeurd door de fabrikant.
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact met open vuur of vonken kunnen komen.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.
Als het nodig is de brandstoftank af te tappen, doe dit dan buiten.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien als u een mes met de hand draait.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u het maaidek neerlaten.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik oprijplaten over de volledige breedte om de machine op een aanhangwagen of in een vrachtwagen te laden.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen
De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.
De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif. Laat de motor niet binnenshuis of in een afgesloten ruimte lopen.
Houd handen, voeten, haar en loszittende kledingstukken uit de buurt van de uitwerpopening, de onderkant van de maaimachine en bewegende onderdelen als de motor loopt.
Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat deze eerst afkoelen voordat u deze afstelt of onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert.
Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met de huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.
Deze machine is niet ontworpen of bestemd voor gebruik op de openbare weg en is een 'langzaam rijdend voertuig'. Indien u een openbare weg oversteekt of hierop moet rijden, dient u zich te houden aan de plaatselijke voorschriften, zoals voorgeschreven verlichting, aanbrenging van een plaat met de aanduiding 'langzaam rijdend voertuig' en reflectoren.
Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.
Maai nooit op een helling als het gras nat is. Bij gladheid kunnen de wielen hun grip verliezen, waardoor bestaat de kans dat zij gaan slippen en u de macht over de machine verliest.
Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.
Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende oevers of water.
Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.
Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar.
Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen in het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat de machine kan omkantelen op oneffen terrein.
Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt.
Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.
U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
Wees uiterst voorzichtig met werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over de machine verliest.
Houd de rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt.
Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.
Denk erom dat er geen omkantelbeveiliging is als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het maaigebied en klap de omkantelbeveiliging nooit omlaag op golvend terrein, steile hellingen of in de buurt van aflopende waterkanten.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Raadpleeg de handleiding van de CE-set (30240) voor de gegarandeerde geluidsniveaus, geluidsdrukniveaus en vibratieniveaus.
Deze tabel geeft de maximale hellingshoek weer waarbij u de machine veilig kunt gebruiken.
A | B | C |
16 graden | 17 graden | 18 graden |
30354 | 30353 | 30457 | 30456 | ||
maaidek van 183 cm met zijuitworp | basisdek van 183 cm | basisdek van 157 cm | maaidek van 152 cm met zijuitworp | ||
30495 | GM 7200 | C | C | C | B |
30487(N) | GM 7210 | C | C | C | B |
Note: De vermelde waarden tonen de standaardconfiguratie van het model.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Maak de R-pennen los en verwijder de 2 pennen van de rolbeugel (Figuur 4).
Klap de rolbeugel omhoog, plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 4).
Note: Om de rolbeugel omlaag te klappen, moet u deze naar voren duwen om de druk van de pennen te halen en de pennen verwijderen. Vervolgens klapt u de rolbeugel langzaam omlaag en zet u hem vast met de pennen om te voorkomen dat hij de kap beschadigt.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Montagehandleiding voor het maaidek | 1 |
Monteer het maaidek aan de hand van de desbetreffende Montagehandleiding.
Verstel het wiel naar de buitenste positie voor maaidekken van 183 cm en naar de binnenste positie voor maaidekken van 152 cm en 157 cm.
De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De correcte spanning is 1,03 bar voor de achterbanden en 1,72 bar voor de banden van de zwenkwielen.
Op machines met 183 cm maaidekken zonder werktuigen hoeven geen extra gewichten te worden gemonteerd om te voldoen aan de CE-normen. Soms moet u echter de machine verzwaren met gewichten, afhankelijk van de grootte/het type van het maaidek en de werktuigen die u op de machine monteert. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende werktuigconfiguraties en het vereiste extra voorgewicht voor elk model:
Werktuigconfiguratie | Vereist gewicht voor een basisdek van 157 cm (30457) | Vereist gewicht voor een basisdek van 183 cm (30353) | Vereist gewicht voor een maaidek van 183 cm met zijuitworp (30354) |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid zonder werktuigen | 10 kg | 0 kg | 0 kg |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid en stijve kap | 34 kg | 9,5 kg | 15 kg |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, stijve kap en autoverlichtingsset | 32,2 kg | 28,5 kg | 10 kg |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, stijve kap, autoverlichtingsset en kriksteun | 18 kg | 17 kg | 10 kg |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, stijve kap en kriksteun | 14 kg | 10 kg | 10 kg |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid, autoverlichtingsset en kriksteun | 0 kg | 0 kg | 0 kg |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid en autoverlichtingsset | 11,3 kg | 0 kg | 0 kg |
Groundsmaster 7200/7210 tractie-eenheid en kriksteun | 0 kg | 0 kg | 0 kg |
Neem contact op met een erkende Toro-dealer om de geschikte sets en gewichten voor uw machine te verkrijgen.
Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Onderhoud hydraulisch systeem.
Controleer het peil van de motorolie voor en na het starten van de motor; zie Motorolie verversen/oliepeil controleren.
Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het koelsysteem controleren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Gebruikershandleiding | 1 |
Gebruikershandleiding van motor | 1 |
Onderdelencatalogus | 1 |
Instructiemateriaal voor gebruiker | 1 |
Garantiebewijs van motor | 1 |
Conformiteitsverklaring | 1 |
Montage-instructies voor het dek | 1 |
Gelieve deze handleidingen te lezen.
Bekijk het instructiemateriaal voor de gebruiker.
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 5 en Figuur 6).
Met behulp van de rijhendels kunt u de machine vooruit- en achteruit laten rijden en bochten maken. Zie Met de machine rijden.
Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem in werking stellen teneinde te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de parkeerremhendel naar achteren en omhoog trekken (Figuur 7). Om de parkeerrem vrij te zetten, duwt u de parkeerremhendel naar voren en naar beneden.
Parkeer de tractie-eenheid nooit op een helling.
De contactschakelaar heeft 3 standen: Uit, Aan/Voorgloeien en Start.
Met de gashendel regelt u het motortoerental. U verhoogt het motortoerental door de gashendel naar Snel te bewegen. U verlaagt het motortoerental door de gashendel naar LANGZAAM te bewegen. Met de gashendel regelt u het toerental van de maaimessen en in combinatie met de rijhendels de rijsnelheid van de machine. Zet de gashendel altijd op Snel als u gras maait.
Met de aftakasschakelaar kunt u de maaimessen in- en uitschakelen.
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als het contactsleuteltje op Lopen staat Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen.
Het indicatielampje van de gloeibougie gaat branden als het contactsleuteltje op Aan wordt gedraaid. Het lampje blijft 6 seconden branden. Als het indicatielampje dooft, kan de motor worden gestart.
Dit lampje gaat branden en de maaimessen stoppen als de temperatuur van de koelvloeistof te hoog wordt. Als de machine niet tot stilstand wordt gebracht en de temperatuur van de koelvloeistof nog eens 10 °C stijgt, zal de motor afslaan.
Important: Als het maaidek wordt uitgeschakeld en het waarschuwingslampje brandt, moet u de aftakasknop indrukken, naar een veilig vlak terrein rijden, de gashendel op Langzaam zetten, de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand zetten en de parkeerrem in werking stellen. Laat de motor een paar minuten stationair lopen om deze te laten afkoelen tot een veilige temperatuur. Schakel de motor uit en controleer het koelsysteem; zie Het koelsysteem controleren.
De laadindicator licht op indien het laadcircuit van het systeem defect is.
Het oliedruklampje licht op indien de motoroliedruk gevaarlijk laag is. Als de oliedruk te laag is, moet u de motor afzetten en vaststellen wat de oorzaak is. Herstel het defect voordat u de motor weer start.
De brandstofmeter (Figuur 8) geeft aan hoeveel brandstof er nog in de brandstoftanks is.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Lengte | 246,4 cm |
Breedte (achterwielen) | 144,8 cm |
Hoogte (rolbeugel omhoog) | 182,9 cm |
Hoogte (rolbeugel omlaag) | 121,9 cm |
Gewicht, voor een maaidek van 183 cm met zijuitworp (30354 of 30481) | 934 kg |
Gewicht, voor een maaidek van 152 cm met zijuitworp (30456) | 900 kg |
Gewicht, voor een basisdek van 183 cm (30353) | 876 kg |
Gewicht, voor een basisdek van 157 cm (30457) | 855 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.
Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof met een ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte die voldoet aan de standaarden van ASTM D975 of EN 590. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Important: Gebruik van andere brandstof zal het emissiesysteem van de motor beschadigen.
Inhoud brandstoftank: 43,5 liter
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.
Gebruik van zomerdieselbrandstof bij temperaturen boven -7 °C zal bijdragen aan een langere levensduur van de pomp dan bij gebruik van winterdieselbrandstof.
Important: Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van de motor.
Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de brandstoftank of een blik met conditioner.
Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.
Geschikt voor biodiesel
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het aandeel petrodiesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Het deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet voldoen aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank nooit als de machine op een aanhanger in een afgesloten ruimte staat.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 180 dagen kunt opmaken.
Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.
In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die brandstofdampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult.
Brandstofvaten niet in een voertuig of vrachtwagen of op aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren en de afvoer van statische lading kunnen bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een machine eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Important: De brandstoftanks zijn op elkaar aangesloten, maar de brandstof stroomt niet snel van de ene naar de andere tank. De machine moet op een horizontaal oppervlak staan als de brandstoftanks wordt gevuld. Als u de machine op een helling parkeert, bestaat de kans dat de tanks onbedoeld te vol worden gevuld.
Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen.
Omgeving van beide brandstoftankdoppen reinigen en doppen afnemen.
Important: Verwijder de doppen niet van de tanks als de machine op een helling is geparkeerd. De brandstof kan dan uit de tanks lopen.
Vul beide brandstoftanks totdat het peil de onderkant van de vulbuis bereikt (Figuur 9). De tanks niet te vol vullen.
Draai de tankdoppen stevig vast. Neem gemorste brandstof op.
Note: Vul de brandstoftanks na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Onderhoud hydraulisch systeem.
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Controleer of het achterste deel van de stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object door rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Important: Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Om de rolbeugel omlaag te klappen, moet u de R-pennen losmaken, de rolbeugel naar voren tegen de veren duwen en de 2 pennen verwijderen (Figuur 10).
Klap de rolbeugel omlaag (Figuur 11).
Plaats de 2 pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 10).
Important: Controleer of het achterste deel van de stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling.
Om de rolbeugel omhoog te klappen, moet u de R-pennen losmaken en de 2 pennen verwijderen (Figuur 10).
Klap de rolbeugel omhoog, plaats de twee pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 10).
Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt en is vergrendeld. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.
Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest.
Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Houd de rolbeugel altijd in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Lees de instructies voor de omkantelbeveiliging en de waarschuwingen door en neem deze in acht.
Om te voorkómen dat u de controle over de machine verliest en deze omslaat, moet u de volgende richtlijnen in acht nemen:
Maai niet in de buurt van steile hellingen of water.
Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.
Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.
Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, veiligheidsschoenen en een helm.
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.
Zet de rijhendels (Figuur 17) in de vergrendelde neutraalstand.
Trek de parkeerrem omhoog en naar achteren om deze in werking te stellen (Figuur 13).
Note: De parkeerremhendel moet vast blijven staan op Ingeschakeld.
De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan.
Parkeer de machine nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.
Duw de parkeerremhendel naar voren en naar beneden om de parkeerrem vrij te zetten (Figuur 14).
Klap de rolbeugel omhoog en zet deze vast; neem vervolgens plaats op de bestuurdersstoel en doe de veiligheidsgordel om.
Zet de rijhendels in de neutraalstand.
Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen.
Schakel de aftakas uit (Figuur 15).
Zet de gashendel halverwege tussen Langzaam en Snel (Figuur 15).
Draai het contactsleuteltje naar rechts op Lopen (Figuur 16).
Het indicatielampje van de gloeibougie gaat dan 6 seconden branden.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op Start. Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
Important: Start de motor telkens niet langer dan 15 seconden om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt.
Note: Meerdere startpogingen kunnen nodig zijn als u de motor voor de eerste keer start nadat alle brandstof is afgetapt uit het brandstofsysteem.
Houd de gashendel halverwege tussen Langzaam en Snel totdat de motor en het hydraulische systeem zijn opgewarmd.
Important: Als de motor voor de eerste keer wordt gestart, de motorolie is ververst, of de motor, transmissie of wielmotor een revisiebeurt heeft gehad, moet u de machine met de gashendel op Langzaam 1 tot 2 minuten in de vooruit- en de achteruitstand laten werken. Controleer ook de werking van de hefhendel en de aftakasschakelaar om er zeker van te zijn dat alle onderdelen naar behoren functioneren. Zet vervolgens de motor af en controleer op olielekken, losse onderdelen en andere waarneembare defecten.
Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen of andere waarneembare defecten.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand, stel de parkeerrem in werking en zet de gashendel op Langzaam.
Laat de motor 60 seconden stationair draaien.
Draai het contactsleuteltje op Uit (Figuur 16). Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bedieningspositie verlaat.
Verwijder het contactsleuteltje voordat u de machine vervoert of opslaat.
Important: Verwijder het sleuteltje omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp of accessoires in werking blijven waardoor de accu kan ontladen.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd is achtergelaten.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd draaien met de gashendel op SNEL.
De machine kan zeer snel draaien. U kunt daarbij de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.
Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.
Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten.
Note: De motor slaat af als u de rijhendels van de tractie beweegt terwijl de parkeerrem is werking is gesteld.
Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.
Rijden met de machine:
Om recht vooruit te rijden, duwt u de rijhendels naar voren (Figuur 17).
Om recht achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 17).
Als u een bocht wilt maken, vermindert u vaart door beide hendels naar achteren te trekken en duwt u vervolgens de hendel aan de kant tegengesteld aan de richting die u wilt inslaan, naar voren (Figuur 17).
Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de neutraalstand.
Note: Hoe verder u de rijhendels beweegt (in beide richtingen), des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.
Om de machine te stoppen, moet u de rijhendels in de neutraalstand zetten en vergrendelen, de aftakas uitschakelen, de gashendel op Langzaam zetten en de motor uitschakelen.
Als u de machine onbeheerd laat, moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij met de machine proberen te rijden of te werken als deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten.
Met de hefschakelaar kunt u het maaidek opheffen en neerlaten (Figuur 18). De motor moet lopen om deze hendel te kunnen bedienen.
Om het maaidek neer te laten, duwt u de hefschakelaar naar beneden (Figuur 18).
Important: Als het maaidek neergelaten is, wordt het in de zweefstand/vrije stand geschakeld.
Om het maaidek op te heffen, duwt u de hefschakelaar naar boven (Figuur 18).
Important: Houd de schakelaar niet langer in deze posities nadat u het maaidek volledig hebt opgeheven of neergelaten. Anders zal het hydraulische systeem schade oplopen.
Note: Om het maaidek te vergrendelen in de opgeheven stand, moet u het maaidek boven de maaihoogtestand van 15 cm opheffen, de aanslagpen voor de maaihoogte verwijderen en de pen in de 15 cm-stand plaatsen (Figuur 20).
Met de aftakasschakelaar kunt u de maaimessen en verschillende aangedreven werktuigen in- en uitschakelen.
Een koude motor moet u 5 tot 10 minuten warm laten worden voordat u de aftakas inschakelt.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de rijhendels in de neutraalstand.
Trek de aftakasschakelaar omhoog om de aftakas in te schakelen (Figuur 19).
Om de aftakas uit te schakelen, zet u de aftakasschakelaar op UIT.
De maaihoogte kan worden ingesteld van 2,5 tot 15,2 cm in stappen van 6 mm door de aanslagpen in verschillende openingen te plaatsen.
Laat de motor lopen, druk de hefschakelaar naar boven totdat het maaidek volledig is opgeheven, en laat de schakelaar dan onmiddellijk los (Figuur 18).
Om de maaihoogte in te stellen, moet u de aanslagpen draaien totdat de rolpen daarin op een lijn staat met de gleuven in de openingen in de maaihoogtebeugel, en verwijderen (Figuur 20).
Kies de opening in de maaihoogtebeugel die correspondeert met de gewenste maaihoogtestand, en steek de pen daarin (Figuur 20).
Note: Er zijn 4 rijen met openingen (Figuur 20). In de bovenste rij vindt u de maaihoogte die staat aangegeven boven de pen. De tweede rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 6 mm. De derde rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 12 mm. De onderste rij is voor de aangegeven maaihoogte plus 18 mm. Voor de stand van 15,2 cm is er slechts één opening, die zich in de tweede rij bevindt. Hiermee wordt de stand van 15,2 cm niet verhoogd met 6 mm.
Stel de antiscalpeerrollen en glijders naar wens af.
Monteer de glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van meer dan 64 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaistand van minder dan 64 mm.
Note: Bij een Guardian® maaidek kunt u versleten glijders omdraaien en op de andere kant van het maaidek monteren. Hierdoor kunt u de glijders langer gebruiken voordat u deze moet vervangen.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Draai de schroef op de voorkant van elke glijder los (2 glijders op een Guardian-maaidek een 1 glijder op een maaidek met zijafvoer).
Verwijder de flensbout en de moeren van elke glijder.
Zet de glijders in de gewenste stand en zet ze vast met de flensbouten en de moeren.
Note: Gebruik uitsluitend de bovenste of middelste openingen om de glijders af te stellen. De onderste openingen worden gebruikt als de glijders op een Guardian-maaidek worden omgewisseld, waarbij zij de bovenste openingen op de andere kant van het maaidek worden.
Draai de schroef vooraan elke glijder aan tot 9 à 11 Nm.
Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de achterste antiscalpeerrollen in.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, moet u de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout verwijderen om de rollen in te stellen (Figuur 22).
Kies een opening en let er hierbij op dat de antiscalpeerrol is geplaatst bij de dichtstbijzijnde, door u gewenste corresponderende maaihoogte (Figuur 23).
Monteer de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout.
Note: Vastdraaien met een torsie van 54-61 Nm (Figuur 22).
Monteer de rollen in de laagste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van meer dan 64 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaistand van minder dan 64 mm.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Hef de voorkant van de machine op en plaats deze op kriksteunen.
Maak de bevestigingen los waarmee de rollen vastzitten aan het maaidek, en zet de rollen naar wens hoger of lager; zie Figuur 24 tot en met Figuur 28 voor zover van toepassing op uw maaidek.
Monteer de bevestigingen zoals wordt getoond.
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:
de bestuurder op de stoel zit of de parkeerrem in werking is gesteld.
de aftakas is uitgeschakeld.
de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand staan.
de motortemperatuur beneden de maximale bedrijfstemperatuur is.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt gestopt wanneer de rijhendels uit de vergrendelde neutraalstand worden gezet als de parkeerrem in werking is gesteld. Als de bestuurder opstaat van de stoel terwijl de aftakas is ingeschakeld, zal de motor na 1 seconde afslaan.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas in. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas uit. Beweeg een van beide rijhendels (uit de vergrendelde neutraalstand). Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de andere rijhendel.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet binnen 2 seconden afslaan.
Ga niet op de stoel zitten, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor loopt, zet u een van beide rijhendels in de middelste stand. De motor moet binnen 2 seconden afslaan. Herhaal deze procedure bij de andere rijhendel.
Ga niet op de stoel zitten, zet de parkeerrem vrij, schakel de aftakas uit en zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
De machine is uitgerust met een Standard Control Module (SCM), een apparaat dat de werking van een aantal belangrijke systemen controleert. De SCM bevindt zich onder het rechter bedieningspaneel. U kunt hierbij komen via de kap op het zijpaneel (Figuur 29). Om de kap op het zijpaneel te open, moet u de 2 sluitingen losmaken en de kap omhoog trekken.
Op de SCM zitten 11 LED's die gaan branden om verschillende systeemcondities aan te geven. Zeven van deze LED's kunnen worden gebruikt voor een systeemdiagnose. Zie Figuur 30 voor een beschrijving van de betekenis van elke LED. Nadere informatie over het gebruik van de overige SCM-functies vindt u in de Onderhoudshandleiding, die verkrijgbaar is via een erkende Toro-dealer.
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 31).
Verschuif de stoel in de gewenste positie en laat de hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn positie.
Probeer de stoel naar voren en naar achter te schuiven om te controleren of deze is vergrendeld op zijn plaats.
De stoel kan worden versteld zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. Zet de stoel in een stand die voor u het meest comfortabel is.
Om de stoel te verstellen, draait u de knop in een van beide richtingen voor de meest comfortabele positie (Figuur 31).
De rugleuning kan worden versteld zodat u kunt rijden in een comfortabele stand. Zet de rugleuning in een stand die voor u het meest comfortabel is.
Om de rugleuning te verstellen, draait u de knop onder de rechter armsteun in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 31).
De rugleuning kan worden versteld om de lendensteun aan te passen aan de onderkant van uw rug.
Om de rugleuning te verstellen, draait u de knop onder de linker armsteun in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 31).
Om bij het hydraulische systeem en andere systemen onder de stoel te kunnen komen, moet u de stoel ontgrendelen en naar voren kantelen.
Met de instelhendel van de bestuurdersstoel kunt u de stoel helemaal naar voren schuiven.
Trek de stoelvergrendeling naar voren en til de stoel op om deze te ontgrendelen (Figuur 33).
Important: Slepen van de machine kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken.
Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op UIT. Zet de hendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Verwijder het sleuteltje.
Til de stoel omhoog.
Draai de omloopkleppen 1 slag naar links (Figuur 34).
Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien.
Important: Draai de omloopkleppen niet meer dan één slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen en de vloeistof naar buiten stroomt.
Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine gaat duwen.
Draai de omloopkleppen 1 slag naar links en en deze met de hand vast (met een torsie van ongeveer 8 Nm (Figuur 34).
Note: Draai de omloopkleppen niet te vast.
De machine zal alleen rijden als de omloopkleppen zijn ingedraaid.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een maaimachine op een aanhanger of een vrachtwagen laadt. Wij adviseren u gebruik te maken van een oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat en zo breed is dat deze uitsteekt voorbij de achterwielen in plaats van afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de maaimachine (Figuur 35). Het lagere achterdeel van het frame steekt tussen de achterwielen naar achteren uit en moet voorkomen dat de machine achterover kantelt. Een oprijplaat die zich over de volle breedte uitstrekt, geeft de onderdelen van het frame een oppervlak dat steun biedt als de machine achterover dreigt te kantelen. Als het niet mogelijk is een brede oprijplaat te gebruiken, moet u voldoende afzonderlijke oprijplaten gebruiken om een complete, ononderbroken oprijplaat afdoende te kunnen vervangen.
De hellingbaan moet zo lang zijn dat de hoek van de hellingbaan met de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 35). Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van het maaidek blijven haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt. Als u de machine inlaadt op of in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk. De aanhanger of de vrachtwagen moet zo horizontaal mogelijk staan.
Important: Probeer de machine niet te keren als deze op de hellingbaan staat; u kunt de controle verliezen en de kans bestaat dat de machine van de zijkant van de hellingbaan afrijdt.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt en ook niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt. In beide gevallen bestaat de kans dat de machine dan achteroverkantelt.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine achterover kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.
Gebruik een enkele oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.
Als u afzonderlijke oprijplaten moet gebruiken, plaats dan voldoende oprijplaten zodat u een hellingbaan heeft met een ononderbroken oppervlak dat breder is dan de machine.
Zorg ervoor dat de hoek tussen de hellingbaan en de grond of tussen de hellingbaan en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt omdat anders de machine achterover kan kantelen.
U mag de snelheid niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt omdat de machine dan achterover kan kantelen.
Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding "Langzaam rijdend voertuig", is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg zonder de wettelijk voorgeschreven verlichting en/af aanduidingen.
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.
De machine transporteren:
Controleer of het voertuig, de trekhaak, de veiligheidskettingen en de aanhanger geschikt zijn voor de last die u gaat trekken, en voldoen aan alle plaatselijke verkeersvoorschriften.
Vergrendel de rem en blokkeer de wielen.
Zet de machine goed vast op de aanhanger of de vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels of touwen volgens de plaatselijke verkeersvoorschriften (Figuur 36).
Om tijdens het maaien genoeg vermogen voor de machine en het maaidek te behouden, moet u de gashendel op Snel zetten en uw rijsnelheid aanpassen aan de omstandigheden. Een goede leidraad is: verlaag de rijsnelheid als de belasting van de maaimessen verhoogt; verhoog de rijsnelheid als de belasting van de messen verlaagt.
Maai afwisselend in verschillende richtingen om te voorkomen dat er na verloop van tijd voren op de grasmat ontstaan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.
Als de maaibreedte van het maaidek groter is dan die van het maaidek dat u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer dan 1/3 van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u wellicht de snelheid aanpassen en/of de maaihoogte-instelling een stap omhoog zetten.
Important: Als u meer dan 1/3 van de grassprieten moet maaien, bij dun lang gras of in droge omstandigheden wordt het gebruik van messen met een platte vleugel aanbevolen om rondvliegend kaf en vuil te verminderen en de druk op de maai-aandrijving niet te hoog te laten oplopen.
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Maai het gras daarna op de lagere, normale hoogte.
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing, parkeerrem, maaidekken en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om het risico op brand te verminderen. Neem gemorste olie of brandstof meteen op.
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker– en rechterzijde van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Important: Zie de Gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures. Daarnaast is een uitvoerige onderhoudshandleiding verkrijgbaar bij een erkende Toro-dealer.
Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van Interlocksysteem controleren | |||||||
Controleren of de grasgeleider omlaag staat (indien van toepassing) | |||||||
Werking van de parkeerrem controleren | |||||||
Brandstofpeil controleren | |||||||
Peil van hydraulische vloeistof controleren | |||||||
Motoroliepeil controleren | |||||||
Koelvloeistofpeil controleren | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider controleren | |||||||
Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren3 | |||||||
Radiateur en scherm op vuil controleren | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt1 | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens gebruik | |||||||
Hydraulische slangen controleren op beschadigingen | |||||||
Controleren op lekkages | |||||||
Bandenspanning controleren | |||||||
Werking van instrumenten controleren | |||||||
De conditie van maaimessen controleren | |||||||
Vet in alle smeerpunten spuiten2 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken | |||||||
1. Controleer de gloeibougie en de verstuivers, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval. 3. Als de indicator rood is. |
Aantekening voor speciale aandachtsgebieden | ||
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Important: De bevestigingen op de deksels van deze machine zijn zo ontworpen dat ze op het deksel blijven zitten nadat de bevestiging is losgemaakt. Draai alle bevestigingen op een deksel een paar slagen losser zodat het deksel loszit maar nog wel bevestigd is en draai de bevestigingen daarna pas helemaal los totdat het deksel eraf komt. Hiermee voorkomt u dat u per ongeluk de bouten van de borgringen losdraait.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De machine is voorzien van smeerpunten die regelmatig moeten worden gesmeerd met nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis. Als de machine in normale omstandigheden wordt gebruikt, moet u alle lagers en lagerbussen om de 50 bedrijfsuren smeren. Smeer alle lagers en bussen dagelijks in erg stoffige en vuile werkomstandigheden. Bij gebruik in deze omstandigheden kan er vuil terechtkomen in de lagers en lagerbussen, hetgeen tot snellere slijtage kan leiden. Pomp vet in de smeernippels onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval.
Veeg de smeernippels schoon zodat er geen ongerechtigheden kunnen binnendringen in het lager of de lagerbus.
Spuit vet in de nippels.
Veeg overtollig vet weg.
Note: De levensduur van lagers kan worden bekort door verkeerde wasmethoden. Was de machine niet als deze nog heet is en richt een hogedruk- of hogevolumespuit nooit op de lagers of pakkingen.
De tandwielkast is ontworpen voor gebruik met SAE EP90W tandwielolie. Hoewel de tandwielkast in de fabriek van smeerolie wordt voorzien, dient u het smeeroliepeil van de maai-eenheid te controleren voor gebruik; zie de aanbevelingen in de Controlelijst voor dagelijks onderhoud.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Plaats het maaidek op een horizontaal oppervlak.
Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 2,5 cm.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Til de voetsteun omhoog zodat de bovenkant van het maaidek zichtbaar is.
Verwijder de peilstok/vulplug op de bovenkant van de tandwielkast (Figuur 38) en controleer of het peil van de tandwielolie tussen de merktekens op de peilstok staat.
Als het oliepeil te laag is, vult u voldoende olie bij totdat het peil tussen de markeringen op de peilstok staat.
Note: Giet de tandwielkast niet te vol: dit kan de tandwielkast beschadigen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats het maaidek op een horizontaal oppervlak.
Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 2,5 cm.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Til de voetsteun omhoog zodat de bovenkant van het maaidek zichtbaar is.
Verwijder de peilstok/vulplug op de bovenkant van de tandwielkast (Figuur 38).
Plaats een trechter en een opvangbak onder de aftapplug onder op de voorkant van de tandwielkast en verwijder de plug. Laat de olie in de bak lopen.
Plaats de aftapplug terug.
Vul de tandwielkast met voldoende olie, ongeveer 283 ml, totdat het peil tussen de markeringen op de peilstok staat.
Note: Giet de tandwielkast niet te vol: dit kan de tandwielkast beschadigen.
Controleer de luchtfilterbehuizing op beschadigingen die een luchtlek zouden kunnen veroorzaken. Vervang een beschadigde luchtfilterbehuizing. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt wanneer de luchtfilterindicator (Figuur 39) rood is, of om de 400 uur (vaker in uiterst stoffige of vuile omstandigheden). Geef het luchtfilter niet te vaak een onderhoudsbeurt.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Trek de vergrendeling naar buiten en draai het luchtfilterdeksel linksom (Figuur 39).
Verwijder het deksel van het luchtfilterhuis (Figuur 39).
Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit.
Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.
Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.
Verwijder en vervang het voorfilter (Figuur 39).
Important: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.
Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter (dit moet goed aansluiten) en de filterbehuizing.
Important: Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Controleer of de schuimrubberen pakking in het deksel op zijn plaats zit en niet gescheurd of beschadigd is (Figuur 39).
Note: Indien de pakking is beschadigd, moet u deze vervangen.
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus.
Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
U reinigt de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel als volgt:
Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel (Figuur 39).
Maak de holte schoon.
Plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een positie tussen ongeveer 5:00 tot 7:00 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Stel de indicator (Figuur 39) opnieuw in als deze rood is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voordat en nadat de motor voor de eerste keer is gestart. Controleer het oliepeil altijd vóór en na gebruik van de machine.
De carterinhoud bedraagt ongeveer 3,8 liter met filter. Gebruik hoogwaardige motorolie die moet voldoen aan de volgende specificaties:
Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -17° C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Note: Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat het maaidek neer, zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Open de motorkap.
Verwijder de peilstok uit de vulbuis (Figuur 40) en veeg deze schoon. Steek de peilstok daarna weer in de buis. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil.
Het oliepeil moet tot aan de VOL-markering op de peilstok staan.
Als het oliepeil beneden de Vol-markering staat, verwijdert u de vuldop (Figuur 40) en vult u bij met olie totdat het oliepeil de Vol-markering op de peilstok bereikt.
Important: Niet te vol vullen.
Note: Gebruik een schone trechter om te voorkomen dat er olie wordt gemorst.
Plaats de vuldop.
Sluit de motorkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Ververs de olie en vervang het filter na de eerste 50 bedrijfsuren; daarna moet dit om de 150 bedrijfsuren gebeuren. Laat indien mogelijk de motor lopen vlak voordat u de olie ververst. Warme olie stroomt gemakkelijker en voert verontreinigingen beter mee.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Open de motorkap.
Plaats een opvangbak onder het carter en recht onder de aftapplug (Figuur 41).
Reinig de omgeving van de aftapplug.
Verwijder de aftapplug en laat de olie in de opvangbak lopen.
Verwijder en vervang het oliefilter (Figuur 41).
Nadat de olie is afgetapt, plaatst u de aftapplug terug en veegt u gemorste olie weg.
Vul het carter bij met olie; zie Motoroliepeil controleren.
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank tot aan de onderkant van de vulbuis.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider (Figuur 42).
Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter.
Draai de aftapplug onder de filterbus los.
Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd.
Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.
Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.
Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Draai de aftapplug onder de filterbus vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
De brandstoftank moet om de 2 jaar worden afgetapt en gereinigd. Verwijder en reinig ook de inline-zeven nadat u de tank hebt afgetapt. Gebruik schone dieselbrandstof om de tank uit te spoelen.
Important: De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De brandstofleidingen en aansluitingen controleren. Controleer ze op slijtage, beschadigingen, insnijdingen of loszittende verbindingen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. Zorg ervoor dat de brandstoftank minstens half vol is.
Ontgrendel en open de motorkap.
Leg een doek onder de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp en draai deze open (Figuur 43).
Draai het contactsleuteltje op AAN.
De elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij komt er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten.
De kans bestaat dat de motor hierbij start. Bewegende ventilatoren en riemen van een lopende motor kunnen ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd daarom handen, vingers, losse kleding/sieraden en haar uit de buurt van de ventilator en de riem van de motor.
Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt.
Zet de ontluchtschroef weer vast en draai het sleuteltje op UIT.
Note: Normaal gesproken zal de motor na bovenstaande ontluchtingsprocedure starten. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Injectors ontluchten.
Note: Deze procedure mag uitsluitend worden toegepast als het brandstofsysteem is ontlucht met behulp van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet start; zie Het brandstofsysteem ontluchten.
Leg een doek onder de leidingconnector vanaf de injectiepomp naar verstuiver nr. 1 zoals wordt getoond in Figuur 44.
Zet de gashendel op Snel.
Draai het contactsleuteltje op START en bekijk hoe de brandstof om de connector stroomt.
De kans bestaat dat de motor hierbij start. Bewegende ventilatoren en riemen van een lopende motor kunnen ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd daarom handen, vingers, losse kleding/sieraden en haar uit de buurt van de ventilator en de riem van de motor.
Draai de leidingconnector goed vast wanneer u een ononderbroken straal ziet.
Draai het contactsleuteltje op Uit.
Herhaal deze procedure bij de overige verstuivers.
Important: Als u werkzaamheden aan het elektrische systeem verricht, moet u altijd de accukabels, de min (-) kabel eerst, loskoppelen om mogelijk beschadiging van de bedrading tengevolge van kortsluiting te voorkomen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Houd de bovenkant van de accu goed schoon. Indien de machine wordt opgeslagen in een zeer hete omgeving, zal de accu sneller ontladen dan wanneer de machine in een koele omgeving wordt opgeslagen.
Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.
De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de min (-) kabel eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als u de machine langer dan 30 dagen gaat opslaan, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in de machine laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze op de machine laat staan. Bewaar de accu in een koele omgeving om te voorkomen dat ze snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265-1,299.
De zekeringen bevinden zich onder het bedieningspaneel. U kunt hierbij komen via de kap op het zijpaneel (Figuur 45). Om de kap op het zijpaneel te open, moet u de 2 sluitingen losmaken en de kap omhoog trekken.
Als de machine stopt of als er andere problemen met het elektrische systeem zijn, moet u de zekeringen controleren. Haal telkens een zekering eruit en controleer of deze is doorgebrand. Als u een zekering moet vervangen, dient u altijd een zekering van hetzelfde type en hetzelfde ampère te plaatsen als de oude zekering, omdat anders schade aan het elektrische systeem kan ontstaan (op de sticker naast de zekeringen (Figuur 46) vindt u een schema waarop elke zekering met het vereiste ampère staat aangegeven).
Note: Als er vaak een zekering doorbrandt, komt dit vermoedelijk door een kortsluiting in het elektrische systeem en moet dit worden gerepareerd door een vakbekwame onderhoudstechnicus.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Controleer de bandenspanning om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Figuur 47).
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. De correcte spanning is 1,24 bar voor de achterbanden en 1,72 bar voor de banden van de zwenkwielen. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.
Nieuwe zwenkwielen, kegellagers en lagerafdichtingen zijn verkrijgbaar bij een erkende Toro-dealer.
Verwijder de borgmoer van de bout waarmee het zwenkwiel is bevestigd aan de zwenkwielvork (Figuur 48).
Pak het zwenkwiel vast en schuif de bout uit de vork of draaiarm.
Gooi het oude zwenkwiel en de oude lagers weg.
Monteer het zwenkwiel door de ingevette kegellagers en de afdichtingen in de wielnaaf te drukken, in de positie die wordt getoond in Figuur 48.
Schuif het afstandsstuk in de wielnaaf door de lagers en zet dit vast in de wielnaaf met de 2 afstandsstukken van het lager.
Important: Zorg ervoor dat de randen van de afdichting niet naar binnen worden gevouwen.
Plaats de zwenkwielset in de zwenkwielvork en zet deze vast op zijn plaats met behulp van de bout en de borgmoer.
Draai de moer aan totdat het wiel niet meer vrij kan ronddraaien en daarna weer los totdat het wiel vrij kan ronddraaien.
Zet een smeerpistool op de smeernippel op het zwenkwiel en spuit daarin nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor heet is. Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of wacht totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.
Raak nooit de radiateur en omliggende delen aan als deze heet zijn.
Een draaiende ventilator of een draaiende aandrijfas kan letsel veroorzaken.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.
Zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voorkom inslikken van motorkoelvloeistof; dit kan vergiftiging veroorzaken.
Slik geen motorkoelvloeistof in.
Buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het koelsysteem bevat een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Controleer elke dag vóór het starten van de motor het koelvloeistofpeil in de expansietank. De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 7,5 liter.
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 49). Het koelvloeistofpeil behoort tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.
Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij. Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
De radiateur moet vrij van vuil worden gehouden om te voorkomen dat de motor oververhit raakt. Controleer in normale omstandigheden elke dag de radiateur en verwijder indien nodig het aanwezige vuil. Het zal echter nodig zijn de radiateur vaker te controleren als de machine in buitengewoon stoffige en vuile omstandigheden wordt gebruikt.
Note: Als het maaidek of de motor wordt uitgeschakeld ten gevolge van oververhitting moet u eerst controleren of er een buitensporig grote hoeveelheid aangekoekt vuil op het radiateurscherm zit.
Reinig de radiateur als volgt:
Open de motorkap.
Reinig de radiateur met perslucht met lage druk (3,45 bar). Doe dit vanaf de ventilatorzijde van de radiateur (geen water gebruiken). Reinig vervolgens de voorkant van de radiateur en doe dit ook vanaf de ventilatorzijde.
Nadat de radiateur grondig is gereinigd, moet u vuil verwijderen dat zich eventueel heeft verzameld in het kanaal op het onderste deel van de radiateur.
Sluit de motorkap.
Breng de machine tot stilstand, zet de rijhendels volledig in de vergrendelde neutraalstand, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.
Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 50).
Draai de 2 contramoeren los waarmee de interlockschakelaar van de parkeerrem aan de montagebeugel is bevestigd.
Beweeg de schakelaar op of neer op de beugel tot de afstand tussen de sensor van de remas en de plunjer van de schakelaar 3,9 mm bedraagt (Figuur 51).
Note: Zorg ervoor dat de sensor van de remas geen contact maakt met de plunjer van de schakelaar.
Draai de contramoeren van de schakelaar vast.
U controleert de afstelling als volgt:
Stel de parkeerrem in werking en neem plaats in de bestuurdersstoel. Start vervolgens de motor.
Zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand.
De motor moet afslaan. In dit niet het geval is, moet u de afstelling van de schakelaar nogmaals controleren.
Monteer het voorpaneel.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Controleer de toestand en de spanning van de riemen (Figuur 52) om de 100 bedrijfsuren.
Bij een correcte spanning heeft de riem een speling van 10 mm als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 44 N (4,5 kg).
Als de speling niet correct is (10 mm), moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 52). Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast. Controleer nogmaals de speling van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Breng de machine tot stilstand, zet de rijhendels volledig in de vergrendelde neutraalstand, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact.
Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 53).
Draai de 2 schroeven los waarmee de interlockschakelaar is vastgezet (Figuur 54).
Houd de rijhendel tegen het frame en beweeg de schakelaar in de richting van de hendel totdat de afstand tussen de hendel en de schakelaarbehuizing 0,4 tot 1 mm is (Figuur 54).
Zet de schakelaar vast.
Herhaal stappen 3 tot en met 5 voor de andere hendel.
Monteer het voorpaneel.
Als de rijhendels niet in een lijn staan met de sleuven van de neutraalstand als zij worden vrijgezet vanuit de achteruitstand, is afstelling nodig. De hendel, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendel in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 55).
Zet de rijhendel in de neutraalstand zonder deze te vergrendelen (Figuur 57).
Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op de arm boven de taatsas) contact maakt met het uiteinde van de sleuf (en net druk op de veer begint uit te oefenen) (Figuur 56).
Controleer of de hendel de juiste positie heeft ten opzichte van de inkeping in het bedieningspaneel (Figuur 57).
Note: De hendel moet in het midden staan zodat deze naar buiten kan draaien en worden vergrendeld in de neutraalstand.
Als de rijhendel moet worden afgesteld, draait u de moer en de contramoer tegen de gaffel (Figuur 56).
Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de rijhendel, draai de kop van de stelbout in de juiste richting totdat de hendel in de vergrendelde neutraalstand is gecentreerd (Figuur 56).
Note: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen op de hendel, zal de pen op het einde van de sleuf blijven en zal de stelbout de hendel in de juiste stand kunnen brengen.
Draai de moer en de contramoer vast (Figuur 56).
Herhaal stappen 4 tot en met 9 voor de andere rijhendel.
Monteer het voorpaneel.
Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.
Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op kriksteunen.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
De motor moet lopen als u deze afstelling wilt uitvoeren. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.
Krik het frame omhoog en plaats dit op stabiele kriksteunen zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.
Schuif de stoel naar voren en ontgrendel deze. Kantel daarna de stoel omhoog en voren.
Koppel de elektrische connector los van de veiligheidsschakelaar van de stoel.
Monteer tijdelijk een verbindingsdraad op de polen van de stekker van de kabelboom.
Start de motor, houd de gashendel halverwege tussen Langzaam en Snel en zet de parkeerrem vrij.
Note: De rijhendels moeten in de vergrendelde neutraalstand staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
U stelt de lengte van de pompstang aan een kant af door de zeskantige as in de juiste richting te draaien, totdat het corresponderende wiel stilstaat of iets achteruit kruipt (Figuur 58).
Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
Zet de gashendel op Snel. Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen.
Herhaal stappen 6 tot en met 8 voor de andere kant van de machine.
Draai de contramoeren op de kogelverbindingen vast (Figuur 56).
Zet de gashendel op Langzaam en zet de motor af.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.
De beveiliging van het elektrische systeem zal niet goed werken als de verbindingsdraad is gemonteerd.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar als de afstelling klaar is.
Gebruik de machine nooit als de verbindingsdraad is gemonteerd en de stoelschakelaar is omgeleid.
Zet de stoel omlaag in positie.
Haal de kriksteunen weg.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Draai de bouten los waarmee het voorpaneel vastzit, en verwijder het paneel (Figuur 59).
Draai de contramoer op de aanslagbout voor een van de rijhendels los (Figuur 60).
Draai de aanslagbout helemaal in (van de rijhendel af).
Duw de rijhendel zo ver mogelijk naar voren houd hem in deze positie.
Draai de aanslagbout uit (in de richting van de rijhendel) totdat de afstand tussen de kop van de aanslagbout en de rijhendel 1,5 mm is.
Draai de contramoer vast om de aanslagbout vast te zetten.
Herhaal stappen 4 tot en met 8 voor de andere rijhendel.
Monteer het voorpaneel.
Note: Als u de maximumsnelheid wilt verlagen, moet u de snelheid voor beide rijhendels volgens bovenstaande procedure instellen, vervolgens elke aanslagbout even ver uitdraaien in de richting van de rijhendel totdat u de gewenste maximumsnelheid heeft bereikt (u zult de instelling waarschijnlijk verschillende keren moeten controleren). Controleer of de machine in een rechte lijn rijdt en geen bocht maakt als u beide rijhendels helemaal naar voren duwt. Als de machine een bocht maakt, zijn de aanslagbouten niet gelijkmatig afgesteld en moet u deze nogmaals afstellen.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Draai de bouten los waarmee de rijhendels zijn vastgezet (Figuur 61)
Laat iemand de rijhendelsteunen (niet de rijhendels) helemaal naar voren duwen in de stand voor de maximumsnelheid en deze in die positie houden.
Stel de rijhendels zodanig af dat ze in een lijn staan (Figuur 62) en draai de bouten vast waarmee de rijhendels worden bevestigd aan de steunen.
Het reservoir van het hydraulische systeem is in de fabriek gevuld met ongeveer 4,7 liter hoogwaardige transmissie-/hydraulische vloeistof voor tractoren. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:
Toro Premium Transmission/hydraulische tractorvloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. (Zie de onderdelencatalogus van de Toro-dealer voor de onderdeelnummers). |
Andere vloeistoffen: Als er geen Toro-vloeistof verkrijgbaar is, kan Mobil® 424 hydraulische vloeistof worden gebruikt.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen.
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Één flesje is voldoende voor 15-22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-dealer, Onderdeelnr. 44-2500.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en start de motor.
Note: Laat de motor lopen bij het laagst mogelijk toerental om alle lucht uit het systeem te verwijderen. Schakel de aftakas niet in.
Hef het maaidek op om de hefcilinders naar buiten te schuiven, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de hydraulische tank.
Verwijder de dop van de hydraulische tank (Figuur 63) van de vulbuis.
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek (Figuur 63).
Steek de peilstok in de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil (Figuur 63).
Note: Als het peil niet tussen de markeringen op de peilstok staat, moet u voldoende hoogwaardige hydraulische vloeistof bijvullen totdat het peil binnen die markeringen komt te staan. Niet te vol vullen.
Plaats de peilstok terug en schroef de vuldop handvast op de vulbuis.
Controleer alle slangen en aansluitingen op lekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Plaats een grote bak onder het hydraulische reservoir en de versnellingsbak en verwijder de aftappluggen om alle hydraulische vloeistof weg te laten lopen (Figuur 64).
Reinig de omgeving van het hydraulische filter en verwijder dit (Figuur 64).
Monteer direct een nieuw hydraulisch filter.
Plaats de aftappluggen van het hydraulische reservoir en de versnellingsbak terug.
Vul het reservoir tot het correcte niveau; zie Onderhoud hydraulisch systeem.
Start de motor en controleer op olielekkages. Laat de motor ongeveer 5 minuten lopen en zet deze daarna af.
Controleer na 2 minuten het peil van de hydraulische vloeistof; zie Onderhoud hydraulisch systeem.
De schuinstand van het maaidek is het verschil in de maaihoogte van de voorkant van het mesvlak tot de achterkant van het mesvlak. Gebruik een messchuinstand van ongeveer 8 mm. Dit wil zeggen dat de achterkant van het mesvlak 8 mm hoger is dan de voorkant.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet het maaidek op de gewenste maaihoogte, zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking en verwijder het contactsleuteltje.
Draai het middelste mes zodat dit recht naar voren wijst.
Meet met een korte liniaal de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.
Draai deze rand van het mes achterwaarts en meet de afstand van de grond tot de rand van het mes aan de achterkant van het maaidek.
Trek de afstand aan de voorkant van de afstand aan de achterkant om de schuinstand te berekenen.
Draai aan de contramoeren waarmee de gaffels/kettingen van het maaidek vastzitten, om de achterkant van het maaidek hoger te zetten, zodat de schuinstand 8 mm is) (Figuur 65).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op Langzaam, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Hef het maaidek op in de transportstand.
Zet de voorkant van de maaimachine omhoog en plaats deze op kriksteunen.
Reinig de onderkant van de maaikast grondig met water.
Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.
Reinig de machine, het maaidek en de motor grondig en let daarbij speciaal op de volgende punten:
Radiateur en radiateurscherm
Onderkant van het maaidek
De ruimte onder de drijfriemkappen van het maaidek
Veren van tegengewicht
Aftakas
Alle smeernippels en draaipunten
Bedieningspaneel verwijderen en de binnenkant van de bedieningskast reinigen
Ruimte onder de stoelplaat en de bovenkant van de transmissie
Controleer de spanning van de voor- en achterbanden. Indien nodig moet u ze oppompen totdat de bandenspanning correct is; zie Bandenspanning controleren
Verwijder, slijp en balanceer de messen van het maaidek. Monteer de messen en draai de bevestigingen van de messen vast met een torsie van 115-149 Nm.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig. Controleer in het bijzonder de 6 bouten waarmee het frame van het maaidek is bevestigd aan de tractie-eenheid (Figuur 66). Draai deze vast met een torsie van 359 Nm.
Smeer of olie alle smeernippels, draaipunten en de pennen van de omloopklep van de transmissie. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Brandstoffilter vervangen.
Vul de motor met de aanbevolen motorolie.
Start de motor en laat deze 2 minuten stationair lopen.
Tap de dieselbrandstof af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen, de pomp, het filter en de waterafscheider. Spoel de brandstoftank om met schone dieselbrandstof en sluit alle brandstofleidingen aan.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig worden gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af. Gebruik hiervoor weerbestendige afplakband.
Controleer de olievuldop en de tankdop om er zeker van te zijn dat deze goed vastzitten.