Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Dit is een veelzijdige machine bedoeld voor het onderhouden van gras. De machine is bedoeld voor gebruik in combinatie met allerlei werktuigen voor het uitvoeren van speciale functies. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u dit product op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 2), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben als u de veiligheidsvoorschriften niet in acht neemt.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen, zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder een goed werkende vonkenvanger, zoals omschreven in sectie 4442, of een goed onderhouden, brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bij deze motor geleverde Gebruikershandleiding bevat informatie over het Environmental Protection Agency (EPA) in de Verenigde Staten en de California Emission Control Regulation voor emissiesystemen, onderhoud en garantie. Bestel vervangingsonderdelen bij de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Mogelijk lopen er in uw werkgebied onder- of bovengrondse leidingen van nutsbedrijven. Als u deze raakt, kan dat elektrische schokken of een explosie veroorzaken.
Zorg dat de ondergrondse kabels en leidingen gemarkeerd worden op de locatie of in het werkgebied en ontwijk de gemarkeerde gebieden. Neem contact op met de plaatselijke markeringsdienst of het betreffende nutsbedrijf om de locatie te laten markeren (bel bijvoorbeeld in de Verenigde Staten 811 of in Australië 1100 voor de nationale markeringsdienst).
Kijk of er in uw werkgebied bovengrondse stroomkabels lopen en voorkom dat u ze raakt.
Dit product kan lichamelijk letsel veroorzaken. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Lees deze Gebruikershandleiding en handleidingen van eventuele werktuigen, en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Houd werktuigen en ladingen steeds zo laag mogelijk.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen op de machine aanwezig zijn en naar behoren werken.
Laat geen kinderen of omstanders het werkgebied betreden. Laat kinderen en gebruikers die geen instructie hebben ontvangen de machine nooit gebruiken.
Schakel de machine uit, zet de motor uit, verwijder de contactsleutel en wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u onderhoudswerkzaamheden verricht aan de machine of brandstof tankt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Deze machine is uitgerust met een cabine die is omschreven als categorie 1 volgens EN 15695-1. Een categorie 1 cabine biedt geen bescherming tegen gevaarlijke stoffen, en de machine dient niet te worden gebruikt in een omgeving met gevaarlijke stoffen, tenzij u het volgende doet:
Gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen (PPE).
Volg een training en opleiding over de gevaarlijke stoffen waaraan u zult blootgesteld worden.
Houd gebruikte persoonlijke beschermingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen uit de cabine.
Houd gebruikte handschoenen, schoenen en kleding uit de cabine.
Houd het interieur van de cabine schoon.
Volg de instructies die zijn meegeleverd met de persoonlijke beschermingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of ontbrekende stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Controleer het peil van de volgende vloeistoffen voordat u de motor start:
Controleer het oliepeil in de motor; zie Het motoroliepeil controleren.
Controleer het koelvloeistofpeil; zie Koelsysteem controleren.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
De banden kunnen in de fabriek te hard of te zacht opgepompt zijn met het oog op het transport; mogelijk moet u de bandenspanning aanpassen. Zie Bandenspanning controleren.
De machine smeren voor gebruik; zie Lagers en lagerbussen smeren.
Important: Als de machine niet goed is gesmeerd, kunnen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Bovenkoppeling | 1 |
Schuine koppeling | 2 |
Hefkoppeling | 2 |
Zwaaikoppeling | 2 |
Trekstang | 1 |
S-vormige trekverbinding | 1 |
Schroef (M18) | 2 |
Ring | 2 |
R-pen | 7 |
Gaffelpen | 9 |
Onderste pen | 2 |
Borgpen | 8 |
Pen van hefkoppeling | 3 |
Note: Op Figuur 3 en Figuur 4 ziet u hoe de montage van de koppelingen in zijn werk gaat aan de linkerkant van de machine. Herhaal deze procedure aan de rechterkant van de machine.
Note: Als u de hefkoppelingen afstelt, heeft dit een invloed op de parameterinstellingen van alle werktuigen. Zorg dat er 1 cm schroefdraad zichtbaar blijft.
Gebruik een hefkoppelingpen en 2 borgpennen om de hefkoppeling aan de hefarmen van de machine te bevestigen (Figuur 3).
Monteer de schuine koppeling als volgt op de machine:
Gebruik een gaffelpen en een borgpen om de hefkoppeling aan de schuine koppeling te bevestigen (Figuur 3).
Gebruik een gaffelpen en een haarspeldveer om de zwaaikoppelingen aan het machineframe te bevestigen (Figuur 4).
Gebruik een gaffelpen en een haarspeldveer om de zwaaikoppeling aan de schuine koppeling te bevestigen (Figuur 4).
Monteer een gaffelpen en een haarspeldveer in de zwaaikoppeling (Figuur 4).
Gebruik de pen en de haarspeldveer om de lengte van de zwaaikoppeling aan te passen aan uw werktuig; zie Zwaaikoppelingen aanpassen.
Gebruik 2 schroeven (M18) en 2 ringen om de S-vormige trekverbinding aan de trekstang te bevestigen (Figuur 5).
Draai de schroeven vast met een torsie van 338 tot 393 N·m.
Monteer de trekstang op de trekstangsteun; zie De trekstangkoppeling monteren.
Monteer de stang op de bovenkoppeling (Figuur 6).
Monteer de bovenkoppeling op de machinebeugel voor de bovenkoppeling; zie De bovenkoppeling monteren of verwijderen.
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Figuur 8 en Figuur 9) voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Het gaspedaal (Figuur 8) biedt de bestuurder de mogelijkheid het motortoerenstal en/of de rijsnelheid van de machine te regelen. Als u het pedaal intrapt, verhoogt u het motortoerental en de rijsnelheid. Als u het pedaal laat opkomen, vermindert u het motortoerental en de rijsnelheid.
Met het rempedaal (Figuur 8) kunt u de machine tot stilstand brengen of de snelheid verminderen.
Wanneer er geen werktuig ingeschakeld is, kunt u met de peddelschakelaar (Figuur 11) de 3-punts trekhaak omhoog en omlaag brengen.
Met de peddelschakelaar kunt u bovendien verschillende instellingen regelen wanneer u een ingeschakeld werktuig aan het gebruiken bent. Met de peddelschakelaar bedient u de 3-punts trekhaak, de hoogte van de 3-punts trekhaak, de aftakas, de snelheid van het werktuig en de rijsnelheid. Raadpleeg de Softwaregids voor het instellen van werktuigen.
Gebruik de contactschakelaar (Figuur 9) om de motor te starten en uit te zetten. Deze heeft 3 standen: UIT, AAN en STARTEN. Draai het sleuteltje naar rechts op START om het voertuig te starten. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Het sleuteltje gaat automatisch naar de stand AAN.
Om de motor af te zetten, draait u het sleuteltje naar links op UIT.
Druk de parkeerremschakelaar (Figuur 9) in om de parkeerrem in of uit te schakelen.
Note: De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld wanneer u de motor uitschakelt.
Het InfoCenter lcd-scherm (Figuur 9) toont informatie zoals de bedrijfsmodus, werktuiginstellingen, diverse diagnostieken en andere informatie over de machine.
Wanneer u de machine start, zullen de relevante pictogrammen op het scherm worden weergegeven. De schermen zijn afhankelijk van de modus die u geselecteerd hebt met de bedieningsknop.
Raadpleeg de Softwaregids van de machine voor meer informatie.
Het statusdisplay (Figuur 9) toont de status van de volgende machinegegevens:
Brandstofpeil
Actieve fouten
Hoogte 3-punts trekhaak en vooraf ingestelde limieten
Bedrijfsuren motor
Accuspanning
Motortoerental
Temperatuur van de motorkoelvloeistof en de hydraulische vloeistof
Druk op de schakelaar van het statusdisplay (Figuur 9) om tussen de gegevensschermen te schakelen.
Raadpleeg de Softwaregids van de machine voor meer informatie.
De ecomodus verbetert het brandstofverbruik en vermindert het geluidsniveau van de machine, en beperkt het motortoerental tot 2300 tpm. Gebruik deze modus in hoge en lage voertuigmodus. Druk op de schakelaar (Figuur 9) om de ecomodus in te schakelen.
Gebruik de bedieningsknop (Figuur 9) om een bedrijfsmodus te kiezen. Raadpleeg De bedieningsknop gebruiken voor een beschrijving van elke modus.
De koplampen schakelt u in en uit met de lichtschakelaar (Figuur 9). De schakelaar dient ook om de lichten van een set mee te bedienen; raadpleeg de Montage-instructies van de set.
Met de laderjoystick (Figuur 9) bedient u de voorlader en het werktuig; zie De laderjoystick gebruiken.
Druk op de schakelaar (Figuur 9) om de differentieelvergrendeling in te schakelen en houd deze ingedrukt; zie Differentieelvergrendeling gebruiken.
Met de schakelaar van de cruise control (Figuur 9) regelt u de snelheid van de machine. Zet de schakelaar van de cruise control in de middelste stand om de cruise control te activeren. Druk de schakelaar vooruit om de snelheid in te stellen. Druk de schakelaar naar achteren of druk het rempedaal in om de cruise control uit te schakelen.
Terwijl de cruise control ingeschakeld is, kunt u de schakelaar snelheid verhogen/verlagen (Figuur 9) gebruiken om de snelheid van de machine te veranderen. De stijging/daling van de snelheid kan variëren naargelang uw huidige machinemodus en het gebruik van werktuigen.
Raadpleeg de volgende tabel voor een beschrijving van de stijging/daling van de snelheid:
Bedrijfsmodus | Snelheid |
Voertuigmodus laag | 1,6 km/uur |
Voertuigmodus hoog | 1,6 km/uur |
Werktuigmodus (bij gebruik van een werktuig met snelheidsregeling) | 0,2 km/uur |
Werktuigmodus (bij gebruik van een werktuig zonder snelheidsregeling) | 0,8 km/uur |
Werktuigmodus (terwijl het werktuig niet in bedrijf is) | 1,6 km/uur |
Als u drukt op de uit-schakelaar voertuigmodus (Figuur 9) om de voertuigmodus uit te zetten, draait de motor op het maximale toerental. Wanneer u een zware lading transporteert of een steile helling nadert, kunt u beter de voertuigmodus uitschakelen om het maximale vermogen van de motor te laten leveren.
De hendel voor hulphydrauliek (Figuur 9) regelt de hydraulische stroom uit de hydraulische aansluitingen aan de achterkant van de machine.
Als u de hendel in de NEUTRAALSTAND zet, wordt de bovenste of onderste aansluiting niet onder druk gezet.
Als u de hendel naar de stand INGAANDE SLAG beweegt, wordt de onderste aansluiting onder druk gezet.
Zet de hendel in de stand ZWEVEN om alle hydraulische aansluitingen in zweefmodus te vergrendelen.
Als u de hendel in de stand UITGAANDE SLAG/ONONDERBROKEN INSCHAKELEN zet, wordt de bovenste aansluiting onder druk gezet en wordt de hydrauliek permanent ingeschakeld.
Important: Als u de hendel in de stand UITGAANDE SLAG/ONONDERBROKEN INSCHAKELEN laat zonder dat er een werktuig is aangesloten op de machine, kan er een aanzienlijke hoeveelheid hitte worden opgebouwd in het hydraulische systeem en kan de machine worden beschadigd.
Important: Wanneer de bak gemonteerd is, hou dan de hendel nog 1 à 2 seconden in de vooruitstand nadat de bak contact heeft gemaakt met het frame om de bak vast te zetten in de neergelaten stand. Houd de hendel niet langer dan 5 seconden in de stand voor omhoog brengen of neerlaten nadat de cilinders hun uiterste stand hebben bereikt.
Gebruik het aansluitpunt Figuur 9 om optionele elektrische accessoires van 12 V van stroom te voorzien.
Note: Het aansluitpunt levert geen stroom aan uw accessoire wanneer de sleutel uit de schakelaar is verwijderd.
Sluit uw draagbare lader in het usb-aansluitpunt (Figuur 9) om een toestel te laden, bv. een smartphone of een ander elektronisch apparaat.
Note: Het usb-aansluitpunt levert geen stroom aan uw accessoire wanneer de sleutel uit de schakelaar is verwijderd.
Beweeg de instelhendel van de bestuurdersstoel (Figuur 14) op de zijkant van de stoel naar buiten, schuif de stoel naar de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel in deze stand te vergrendelen.
Draai aan de knop (Figuur 14) om de hoek van de armsteun te verstellen.
Verplaats de hendel (Figuur 14) om de hoek van de rugleuning van de bestuurdersstoel te veranderen.
De gewichtsmeter (Figuur 14) geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar uw gewicht. Stel de hoogte in zodat de ophanging zich binnen de groene zone bevindt.
Deze hendel (Figuur 14) dient om de stoel in te stellen volgens uw gewicht. Trek de hendel omhoog om de luchtdruk te verhogen en druk de hendel omlaag om de luchtdruk te verlagen. De instelling is juist als de gewichtsmeter in het groene gedeelte staat.
Met deze schakelaar (Figuur 15) kunt u de ruitenwissers in- en uitschakelen en de snelheid ervan regelen.
Druk de schakelaar in om ruitenwisservloeistof op de voorruit te spuiten.
Draai aan de ventilatorregelingsknop (Figuur 15) om de snelheid van de ventilator te regelen.
Met deze schakelaar (Figuur 15) schakelt u het cabinelampje in en uit.
Draai aan de knop van de temperatuurregeling (Figuur 15) om de temperatuur in de cabine te regelen.
Met deze schakelaar (Figuur 15) kunt u de airconditioning aan- en uitzetten. Gebruik de knop van de ventilatorregeling om de airconditioning te regelen.
Note: Het motortoerental stijgt wanneer u de airconditioning aanzet.
Raadpleeg Figuur 16 voor de totale afmetingen van de machine.
Raadpleeg de Tractie-eenheid tabel voor meer afmetingen.
Beschrijving | Lengte, gewicht of meting | |
Gewicht (leeg) | Model 07511AA | Basis: 2340 kg |
Model 07511BA | Basis: 2440 kg | |
Met lader en ballastbak gemonteerd (mortel toegevoegd): 3443 kg | ||
Model 07511CA | Basis: 2581 kg | |
Model 07511DA | Basis: 2681 kg | |
Met lader en ballastbak gemonteerd (mortel toegevoegd): 3683 kg | ||
Brutogewicht | Alle modellen: 5443 kg | |
Maximaal gewicht op de as | Vooras (met lader): 4535 kg | |
Vooras (zonder lader): 2268 kg | ||
Achteras: 3175 kg | ||
Nominale inhoud | Standaard laadbak: 453 kg | |
Laadbak: 2041 kg | ||
Maximale rijsnelheid | Vooruit: 34 km/uur | |
Achteruit: 32 km/uur |
Raadpleeg Specificaties van lader voor de specificaties van de lader.
Raadpleeg Specificaties 3-punts trekhaak voor de specificaties van de 3-punts trekhaak.
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de veiligheidscertificaten van de machine blijven gelden, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie kan tenietdoen.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Alleen de bestuurder en één passagier mogen zich tegelijk op de machine bevinden.
Gebruik de treeplank en de handgreep om het bestuurdersplatform te betreden en te verlaten. Wees voorzichtig als de grond modderig, besneeuwd of vochtig is.
Bekijk alle beveiligingsvoorzieningen en -stickers. Gebruik de machine uitsluitend als alle beveiligingsvoorzieningen aanwezig zijn en naar behoren werken, en als alle stickers aanwezig en leesbaar zijn.
Chemische stoffen kunnen gevaarlijk en giftig zijn.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Voer elke dag voordat u de machine start de procedures uit in het onderdeel Telkens voor gebruik/Dagelijks in Controlelijst voor dagelijks onderhoud.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De juiste bandenspanning hangt af van het gebruik van de lader en van de agressiviteit van het loopvlak van de banden; raadpleeg de tabel met de aanbevolen bandenspanning hieronder:
Machine-eigenschap | Bandenspanning voor | Bandenspanning achter |
Lader gemonteerd | 4,48 bar | 1,52 bar |
Lader verwijderd | 1,52 bar | 1,52 bar |
Banden met agressief loopvlak | 4,48 bar | 2,34 bar |
Een te lage bandenspanning vermindert de stabiliteit van de machine op hellingen. Hierdoor kan de machine omkantelen, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan ontstaan.
Pomp de banden niet te zacht op.
Important: Zorg voor de aanbevolen druk in alle banden om te verzekeren dat de machine naar behoren werkt. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend start wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
De bestuurder zit op de stoel of de parkeerrem is in werking gesteld.
De aftakas is uitgeschakeld.
De hendel van de hulphydrauliek staat in de stand neutraal.
De schakelhendel staat in de stand NEUTRAAL.
Uw voet staat niet op het gaspedaal.
De machine beschikt over een waarschuwingszoemer die u op de hoogte stelt van bepaalde omstandigheden. De zoemer klinkt wanneer:
U de stoel verlaat terwijl de schakelhendel in de stand VOORUIT of ACHTERUIT staat;
U de stoel verlaat wanneer het tractiepedaal niet in neutraal staat;
U de stoel verlaat wanneer de parkeerrem uitgeschakeld is en de aftakas ingeschakeld;
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen een onverwacht effect hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Inhoud brandstoftank: 53 liter
Important: Gebruik alleen diesel met ultralaag zwavelgehalte. Brandstof met hogere zwavelgehaltes breekt de dieseloxidatiekatalysator (DOC) af, waardoor de machine minder goed gaat werken en de levensduur van machineonderdelen verkort.Als u de volgende waarschuwingen niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van de motor.
Gebruik nooit kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of gebruikte motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar brandstof nooit in vaten die vanbinnen verzinkt zijn.
Gebruik geen brandstofadditieven.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 deeltjes per miljoen)
Brandstofspecificaties diesel | Locatie |
ASTM D975 | VS |
Nr. 1-D S15 | |
Nr. 2-D S15 | |
EN 590:96 | Europese Unie |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
BS 2869-A1 of A2 | Verenigd Koninkrijk |
JIS K2204 klasse nr. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik van zomerdieselbrandstof bij temperaturen boven -7 °C zal draagt bij aan een langere levensduur van de pomp dan bij gebruik van winterdieselbrandstof.
Deze machine kan ook gebruikmaken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 deeltjes per miljoen)
Brandstofspecificatie biodiesel: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het deel diesel op basis van aardolie moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Mengsels van biodiesel kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik bij koud weer B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem voor meer informatie contact op met uw erkende Toro distributeur.
Vul de tank bij tot ongeveer 6 tot 13 mm onder de bovenkant van de tank, niet de vulbuis, met de aanbevolen brandstof zoals aangegeven in Brandstofspecificaties.
Note: Vul indien mogelijk de brandstoftank telkens na gebruik; zo beperkt u de mogelijkheid op opstapeling van condensatie in de brandstoftank tot een minimum.
De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. Raadpleeg De bestuurdersstoel verstellen om de stoel te verstellen.
Als u de differentieelvergrendeling niet naar behoren gebruikt, kunt u de controle over de machine verliezen of deze of het gazon beschadigen.
Breng de machine volledig tot stilstand voordat u de differentieelvergrendeling inschakelt.
Schakel de differentieelvergrendeling uit wanneer u rijdt op droog asfalt en beton.
Gebruik de differentieelvergrendeling alleen als dat nodig is om de grip te verbeteren.
Breng de machine volledig tot stilstand.
Houd de schakelaar van de differentieelvergrendeling ingedrukt om de differentieelvergrendeling in te schakelen.
Note: De differentieelvergrendeling is enkel actief wanneer de schakelaar van de differentieelvergrendeling ingedrukt is of de parkeerrem in werking is gesteld.
Note: Wanneer u de differentieelvergrendeling inschakelt, verschijnt het pictogram van de differentieelvergrendeling in het InfoCenter.
Schakel de differentieelvergrendeling uit door de schakelaar van de differentieelvergrendeling los te laten.
Note: U kunt de differentieelvergrendeling vrijzetten als de machine in beweging is. De differentieelvergrendeling mag ingeschakeld blijven wanneer de as belast wordt. De differentieelvergrendeling wordt vrijgegeven zodra de as niet meer belast wordt.
Overschrijd de volgende maximumgewichten niet:
Maximale toegelaten lading voor transport:
Werktuigen met remmen: 7250 kg
Werktuigen zonder remmen: 1497 kg
Verticaal tonggewicht: 800 kg
U kunt de trekstang links compenserend, rechts compenserend of centraal monteren (Figuur 21). Controleer de juiste trekstangstand voor uw werktuig en monteer de trekstang dan als volgt:
Breng de trekstang aan in de trekstangsteun (Figuur 21).
Bevestig de trekstang aan de steun door de gaffelpen door een van de drie montageopeningen in de trekstang aan te brengen en de haarspeldveer aan de pen te bevestigen (Figuur 21).
Note: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van uw werktuig om na te gaan welke de juiste stand van de trekstang is.
Uw machine kan gebruikt worden met een trekhaak met scharnierpen; raadpleeg uw erkende Toro distributeur voor meer informatie over deze set.
Note: Als u een categorie 1 werktuig aan de machine bevestigt, moeten de geschikte afstandsstukken en naven worden gebruikt.
Note: Raadpleeg Figuur 23 voor deze procedure.
Gebruik de lynchpen en de gaffelpen om de bovenkoppeling op de beugel voor de bovenkoppeling te monteren; verwijder de pennen om de bovenkoppeling uit de beugel voor de bovenkoppeling te nemen.
Note: Als u de hefkoppelingen afstelt, heeft dit een invloed op de parameterinstellingen van alle werktuigen. Zorg dat er 1 cm schroefdraad zichtbaar blijft.
Note: Controleer de Gebruikershandleiding van het werktuig voor de procedure om de zwaaikoppeling aan te passen. Voor de meeste werktuigen is een kleine aanpassing van de zwaaikoppeling (13 tot 25 mm) nodig.
Note: Als u een categorie 1 werktuig aan de machine bevestigt, moeten de geschikte afstandsstukken en naven worden gebruikt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de schakelhendel in NEUTRAAL, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Breng de snelkoppeling van de aandrijfas op een lijn met de uitgangsas van de aftakas (Figuur 26).
Note: U kunt de aftakas voldoende draaien om te zorgen dat de sleuven overeenkomen.
Trek de borgkraag van het aandrijfsasjuk naar achteren (Figuur 27).
Terwijl de borgkraag achteruitgetrokken is, drukt u het aandrijfasjuk naar voren en schuift u de houder van het juk over de sleuven van de uitgangsas van de aftakas (Figuur 27).
Zorg dat de vergrendeling van het aandrijfasjuk in de groef van de uitgangsas van de aftakas klikt.
Zorg dat de bescherming over het aandrijfasjuk zit (Figuur 27).
Beschrijving | Specificatie |
Categorie | 2 |
Hefvermogen | 1135 kg |
Hefpunt | 61 cm |
Note: Een werktuig bevestigen op de 3-punts trekhaak is gemakkelijker met de InchMode-set. Neem voor verdere informatie over de InchModeset contact op met een erkende Toro distributeur.
Rij de machine langzaam achteruit en zorg dat de schuine koppelingen overeenkomen met de onderste aansluitpunten van het werktuig (Figuur 28).
Maak de schuine koppelingen vast aan het werktuig (Figuur 28).
Plaats de bovenkoppeling in het bovenste aansluitpunt van het werktuig (Figuur 28).
Bevestig de bovenkoppeling aan het werktuig (Figuur 28).
Nadat het werktuig gemonteerd is, moet u het werktuig horizontaal stellen volgens de instructies in de Gebruikershandleidingvan het werktuig.
Parkeer de machine en het werktuig op een horizontaal oppervlak.
Laat het werktuig neer op het horizontale oppervlak.
Schakel de handrem in en schakel de motor uit.
Verwijder de bovenkoppeling van het werktuig (Figuur 28).
Maak de schuine koppelingen los van het werktuig (Figuur 28).
Verwijder de pennen van de zwaaikoppelingen.
Start de motor, schakel de parkeerrem uit en rij de machine langzaam weg van het werktuig.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier; doe dit nooit met uw handen.
Hydraulische koppelingen, hydraulische leidingen/kleppen en hydraulische vloeistof kunnen heet zijn. U kunt zich verbranden als u hete onderdelen aanraakt.
Draag handschoenen als u werkt aan de hydraulische koppelingen.
Laat de machine afkoelen voordat u de hydraulische onderdelen aanraakt.
Zorg ervoor dat u niet in aanraking komt met gemorste hydraulische vloeistof.
Als het werktuig hydraulisch moet worden aangedreven, moet u de hydraulische slangen van het werktuig als volgt aansluiten:
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Beweeg de hendel voor de hulphydrauliek in de ZWEEFSTAND om de druk op de hydraulische koppelingen op te heffen.
Verwijder de beschermkappen van de hydraulische aansluitingen op de machine.
Zorg ervoor dat alle ongerechtigheden zijn verwijderd van de hydraulische aansluitingen.
Zoek de snelkoppelfittingen voor het in- en uitschuiven van het achterwerktuig voor de tractor.
Zoek de slangen voor het in- en uitschuiven op het werktuig.
Sluit de snelkoppelfitting van de uitschuifslang van het werktuig aan op de snelkoppelfitting van het uitschuifcircuit (Figuur 29).
Sluit de snelkoppelfitting van de inschuifslang van het werktuig aan op de snelkoppelfitting van het inschuifcircuit (Figuur 29).
Trek aan de slangen om te controleren of de aansluitingen betrouwbaar zijn.
Stel de parkeerrem in werking, laat werktuigen neer (indien aanwezig), zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.
Beweeg de hendel voor de hulphydrauliek in de ZWEEFSTAND om de druk op de hydraulische koppelingen op te heffen.
Trek de kragen van de hydraulische aansluitpunten terug en koppel de slangen af van de hydraulische aansluitingen.
Note: Een kleine hoeveelheid olie kan blijven zitten tussen de aansluiting en de slanguiteinden. Zorg ervoor dat u een vod hebt om resterende olie op te nemen.
Maak de hydraulische aansluitpunten schoon en breng de beschermkappen aan in de aansluitpunten.
Om lichamelijk of dodelijk letsel door een omkantelende machine met lader te voorkomen, dient u de aanbevolen ballast toe te voegen aan de machine.
Voeg de correcte ballast toe aan de trekhaak.
Gebruik ballast om te voorkomen dat de vooras of onderdelen van de tractor te zwaar belast worden tijdens gebruik van de lader.
Doe altijd uw veiligheidsgordel om.
Voeg ballast toe aan de trekhaak tot het achterasgewicht op egale ondergrond minimaal 25% van het toelaatbare totaalgewicht van het voertuig bedraagt.
Gebruik de volgende stappen en formules om de ballast te bepalen:
Vul de bak volledig en til deze zo ver mogelijk naar voren; zie Figuur 30.
Meet met een weegschaal voor voertuigen het brutogewicht van het voertuig op de voor- en achteras, met de lader zodanig opgetild dat het scharnierpunt van de bak zich op dezelfde hoogte bevindt als het scharnierpunt van de arm (Figuur 30).
Gebruik de volgende formules in de volgorde zoals aangegeven in de tabel om de hoeveelheid achterballast te berekenen.
Note: Als A kleiner is dan het vereiste achterasgewicht (VAAG), is geen ballast nodig (Figuur 30).Als A groter is dan het vereiste achterasgewicht, is achterballast vereist (ABV).
1 | BG | = | V | + | A |
2 | VAAG | = | BG | x | 25% |
3 | ABV | = | VAAG | – | A |
4 | BV | = | ABV | X | 133% |
Afkortingen voor de formules | |
V | Voorasgewicht |
A | Achterasgewicht |
BG | Brutogewicht |
VAAG | Vereist achterasgewicht |
ABV | Achterballast vereist |
BV | Ballast vereist |
Vul de ballastbak met 0,3 m3 mortel.
Note: Een zak mortel van 36 kg bevat ongeveer 0,02 m3 mortel.
Voeg geen beton of grind toe aan de ballastbak.
Als u meer gewicht nodig hebt, kunt u bijkomende gewichten gebruiken.
Als u de lader monteert en gaat gebruiken, dient u eerst de ballastbak aansluiten op de 3-punts trekhaak. Zie Een werktuig bevestigen op de 3-punts trekhaak.
Verwijder de ballastbak voordat u de lader verwijdert; zie Een werktuig van de 3-punts trekhaak nemen.
Neem op de juiste manier plaats in de machine om letsel te voorkomen.
Gebruik altijd de handgreep en de treeplank om plaats te nemen in de machine. Om letsel bij het instappen te voorkomen, moet u op 3 punten contact houden met de machine: 1 hand op de handgreep en 2 voeten op de treeplank.
Neem plaats in de machine zoals wordt getoond in Figuur 31.
De eigenaar/bestuurder is verantwoordelijk voor ongevallen die kunnen leiden tot lichamelijk letsel en materiële schade, en hij kan zulke ongevallen voorkomen.
Uw passagier mag alleen op de daarvoor bedoelde stoelen zitten. Vervoer geen passagiers in de laadbak. Hou omstanders en huisdieren tijdens het werk uit de buurt van de machine.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Indien u chemische stoffen gebruikt, moet u geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen (PPE) gebruiken. Raadpleeg de instructies van de fabrikant van de chemische stof.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol, medicijnen of drugs bent.
Bedien de machine uitsluitend buitenshuis of in een goed geventileerde ruimte.
U mag het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de machine niet overschrijden.
Ga extra voorzichtig te werk als u remt of de machine een bocht laat maken met een zware lading in de laadbak.
Te grote ladingen transporteren in de laadbak vermindert de stabiliteit van de machine. Overschrijd de draagcapaciteit van de laadbak niet.
Materiaal transporteren dat niet kan worden vastgemaakt aan de machine, zoals een grote tank met vloeistof erin, kan een effect hebben op de stabiliteit en het stuur- en remgedrag van de machine. Wanneer u materiaal transporteert dat niet kan worden vastgemaakt aan de machine, moet u voorzichtig sturen en remmen.
Kies een lichtere lading en verminder uw snelheid als u moet rijden op ruw of oneffen terrein en vlak langs wegranden, kuilen en andere abrupte veranderingen in het terrein. De lading kan gaan schuiven waardoor de machine haar stabiliteit verliest.
Voordat u de motor start: zorg dat de transmissie in de neutraalstand staat, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
U en uw passagier moeten blijven zitten met bevestigde veiligheidsgordels wanneer de machine rijdt. Houd uw handen aan het stuurwiel; uw passagier moet de daartoe voorziene handgrepen gebruiken. Houd uw armen en benen te allen tijde binnen de machine.
Niet op of van een rijdende machine stappen.
Bedien de machine uitsluitend wanneer de zichtbaarheid goed is. Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Kijk altijd goed uit en vermijd laag overhangende objecten, zoals boomtakken, deurposten, loopbruggen, enz.
Kijk achterom en omlaag voordat u de machine achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Als u zich met de machine op de openbare weg begeeft, neem dan de verkeersregels in acht en gebruik bijkomende accessoires die wettelijk verplicht kunnen zijn, zoals verlichting, richtingaanwijzers, tekens 'langzaam rijdend voertuig', etc.
Als het voertuig abnormaal trilt, moet u onmiddellijk stoppen, de motor afzetten, het sleuteltje verwijderen, wachten tot alle onderdelen tot stilstand zijn gekomen en het voertuig op beschadigingen controleren. Repareer alle schade aan de machine alvorens door te gaan met het werk.
De stoptijd van de machine op een nat oppervlak kan langer zijn dan op een droog oppervlak.
Raak de motor, de transmissie, de assen, de uitlaatpijp, het dieselpartikelfilter en de hydraulische onderdelen niet aan als de motor loopt of direct nadat u de motor hebt afgezet. Deze onderdelen kunnen heet zijn en brandwonden veroorzaken.
Wees uiterst voorzichtig bij het loswerken van een machine die vastzit.
Controleer kettingen en kabels voorafgaand aan gebruik. Defecte kettingen, kabels en sleepstangen kunnen zeer gevaarlijk zijn.
Gebruik de sleepstang van het sleepvoertuig om een machine die vastzit los te werken.
U mag een machine met draaiende motor niet onbeheerd achterlaten.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de parkeerrem in werking.
Laat de laadbak, de lader en werktuigen (indien aanwezig) zakken.
Breng de schakelhendel terug in de NEUTRAALSTAND.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
Houd handen, voeten en kledingstukken uit de buurt van de draaiende as van een werktuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel is bevestigd en dat u deze snel kunt losmaken in een noodgeval.
De bestuurder en de passagier moeten altijd hun veiligheidsgordels dragen.
De rolbeugel niet van de machine verwijderen.
Controleer grondig of er boven de machine obstakels zijn en zorg ervoor dat u deze niet raakt.
Zorg dat de rolbeugel veilig is voor gebruik door deze regelmatig grondig op schade te controleren.
Gebruik de machine niet als de rolbeugel beschadigd is. De rolbeugel niet repareren of aanpassen.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening.
Hellingen zijn de belangrijkste oorzaak dat de bestuurder de macht over de machine verliest en deze omkantelt. Dit kan leiden tot ernstig of dodelijke letsel.
Inspecteer het terrein en ga na op welke hellingen u de machine veilig kunt gebruiken; stel een procedure en regels op voor het werken op deze hellingen. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Als u zich ongemakkelijk voelt wanneer u de machine op een helling gebruikt, maai die helling dan niet.
Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit. Verander niet plots de snelheid of rijrichting van de machine.
Gebruik de machine niet op een nat terrein. Wielen kunnen grip verliezen. De machine kan omrollen voordat de wielen grip verliezen.
Als u vaart begint te verliezen terwijl u een helling oprijdt, moet u voorzichtig het rempedaal indrukken en de helling langzaam achterwaarts in een rechte lijn afrijden.
Een bocht maken op een helling kan gevaarlijk zijn. Als u absoluut moet draaien op een helling, dient u dit langzaam en voorzichtig te doen.
Ladingen en werktuigen beïnvloeden de stabiliteit op een helling.
Werk met kleinere ladingen en rij trager wanneer u op een helling werkt.
Maak de lading vast aan de laadbak van de machine om te voorkomen dat de lading gaat schuiven.
Wees extra voorzichtig als u ladingen transporteert die gemakkelijk schuiven (bv. vloeistoffen, stenen of zand).
Zorg dat u de machine niet moet starten, stoppen of keren op een helling, vooral als u een lading vervoert.
Stoppen tijdens de afdaling van een helling kost meer tijd dan op vlak terrein.
Als u de machine tot stilstand moet brengen, mag u de snelheid niet te abrupt verminderen; anders kan de machine omslaan of gaan rollen.
Trap niet te abrupt op het rempedaal als u achterwaarts rolt, omdat de machine dan kan omslaan.
Rij de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand afbrokkelt.
Overschrijd het maximale toelaatbare gewicht van de machine niet als u een lading transporteert in de laadbak en/of als u een aanhangwagen sleept; zie Specificaties.
Verdeel de lading gelijkmatig in de laadbak om de stabiliteit en uw controle over de machine te verbeteren.
Let erop dat er niemand achter de machine staat voordat u de laadbak (indien aanwezig) leegstort.
Stort de lading niet uit de bak als de machine zijwaarts op een helling staat. Als gevolg van de verandering in de gewichtsverdeling kan de machine omslaan.
Important: Probeer de motor niet te starten door de machine aan te duwen of te slepen. Door dit te doen, kunt u de machine niet starten, en de aandrijflijn kan hierdoor schade oplopen.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel de parkeerrem in werking.
Schakel de aftakas uit.
Zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Zorg ervoor dat de hendel van de hulphydrauliek in de middelste stand staat.
Raak met uw voet het gaspedaal niet aan.
Steek het sleuteltje in het contact en draai dit naar rechts om de motor te starten.
Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor start.
Zet de parkeerrem vrij.
Zet de schakelhendel in de gewenste stand (VOORUIT of ACHTERUIT).
Druk het gaspedaal in tot u de gewenste snelheid bereikt.
Note: Laat de motor niet lange tijd stationair draaien.
Om de machine tot stilstand te brengen, haalt u uw voet van het gaspedaal en trapt u het rempedaal in. Als u het pedaal meer intrapt, vertraagt de machine sneller.
Important: Laat de motor 2 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kan de turbocompressor beschadigd raken.
Zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Stel de parkeerrem in werking.
Note: De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld wanneer u de motor uitschakelt.
Verwijder het sleuteltje uit het contact.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Neem het sleuteltje uit het contact wanneer u de tractie-eenheid verlaat.
Bij het laden van de standaard laadbak moet u de lading gelijkmatig verdelen.
Wees extra voorzichtig als de lading uitsteekt buiten de machine of de standaard laadbak.
Rij extra voorzichtig als u een uit-middelpuntige lading vervoert die niet kan worden gecentreerd.
Zorg ervoor dat de lading in evenwicht is en goed vastzit om te voorkomen dat deze gaat schuiven.
Om de achterlaadklep los te maken, trekt u de laadbakgrendels naar het midden van de laadbak (Figuur 32). U kunt de achterlaadklep zo laten zakken dat ze op de laadbak of de armen van de tuimelas ligt. Terwijl u de achterlaadklep laat zakken op de laadbak, kunt u de sluitingen vergrendelen naar het midden van de laadbak toe door de sluitingen in hun houders te draaien.
De standaard laadbak is met bouten en moeren bevestigd aan het chassis (Figuur 33). Verwijder het bevestigingsmateriaal om de laadbak weg te nemen; gebruik het om de laadbak aan het chassis te bevestigen.
De standaard laadbak is zwaar; probeer niet om hem alleen te dragen.
Gebruik een hefwerktuig (bv. een takel) om de laadbak te tillen of te laten zakken.
Note: De machine moet tot stilstand zijn gekomen voordat u de modus kunt wijzigen.
Important: Als u de machine in InchMode of Configuratiemodus laat, wordt het normale reinigingsproces van het dieselpartikelfilter (DPF) uitgeschakeld. Door de machine in een van deze modi te laten, kan het DPF verstopt raken en kan een geparkeerde regeneratie worden gestart.
Gebruik de bedieningsknop om de bedrijfsstatus van de machine te veranderen of om werktuigen te configureren. De modi zijn als volgt:
Gebruik de werktuigmodus om het specifieke type werktuig te kiezen, of wanneer werktuigen aangesloten zijn en naar het werkterrein worden gebracht. Ga naar werktuigmodus door de bedieningsknop naar stand te draaien (Figuur 34).
Note: Om een werktuig dat aangesloten is op de Outcross te verwisselen, moet u mogelijk een pincode invoeren.
Note: Het rijgedrag van de machine is hetzelfde in werktuigmodus als in lage voertuigmodus wanneer de aftakasschakelaar UIT EN GEDEACTIVEERD is en de hendel van de hulphydrauliek in de NEUTRAALSTAND.
In hoge voertuigmodus rijdt de machine net als een personenvoertuig met een automatische transmissie. In deze modus kan de machine met hogere snelheid rijden en minder vermogen overbrengen op de grond. Gebruik deze modus om uzelf, een passagier en een lichte lading efficiënt te vervoeren.
Ga naar hoge voertuigmodus door de bedieningsknop naar stand te draaien (Figuur 35).
In lage voertuigmodus rijdt de machine net als een personenvoertuig met een automatische transmissie. In deze modus kan de machine grotere ladingen transporteren of steilere hellingen beklimmen met lagere rijsnelheid. Gebruik deze modus om zwaardere ladingen of aanhangers efficiënt te vervoeren.
Ga naar lage voertuigmodus door de bedieningsknop naar stand te draaien (Figuur 36).
Note: Voor de instelling InchMode is een optionele set vereist; raadpleeg uw erkende Toro distributeur voor meer informatie.
Gebruik de instelling InchMode om gemakkelijker werktuigen aan de machine te hangen. Ga naar de instelling InchMode door de bedieningsknop naar stand te draaien (Figuur 37).
Sluit gemakkelijker werktuigen aan door met de verbonden afstandsbediening de machine vooruit en achteruit te bewegen, en door de 3-punts trekhaak omhoog en omlaag te brengen. U kunt ook de aftakas inschakelen.
Gebruik configuratiemodus om toegang te krijgen tot machine-instellingen, onderhoudsinformatie en algemene informatie over de machine. U kunt ook de werkingsparameters van een werktuig toevoegen of veranderen.
Tevens kunt u de configuratiemodus gebruiken om werktuigen aan te sluiten en te configureren. De motor blijft laag stationair draaien wanneer u het gaspedaal indrukt en de machine langzaam voor- of achteruitrijdt. Trek de aftakasschakelaar uit om de aftakas in te schakelen (ongeacht de huidige parameterinstelling van de aftakas); gebruik de peddel om de 3-punts trekhaak omhoog of omlaag te brengen.
Ga naar configuratiemodus door de bedieningsknop naar stand te draaien (Figuur 38).
In de configuratiemodus kunt u het volgende doen:
U kunt het voertuig met zeer lage snelheid en een laag motortoerental bewegen.
U kunt de 3-punts trekhaak verder omhoog en omlaag brengen dan volgens de instellingen mogelijk is voor het huidige werktuig.
Zet de aandrijflijn van de aftakas in een veilige hoek en gebruik de aftakasschakelaar om de aftakas met een laag motortoerental te laten draaien.
Raadpleeg Figuur 39 voor een overzicht van de lader.
Ga na welk het juiste werktuig is voor het werk.
Zorg dat het werktuig veilig op de machine is aangesloten.
Gebruik deze machine niet in de bosbouw.
Geef uw volledige aandacht als u de lader gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Ruk nooit aan de laderjoystick, gebruik een geleidelijke beweging.
Vermijd bovengrondse stroomkabels. Let op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, doorgangen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt, en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Controleer waar zich kabels, gasleidingen en waterleidingen bevinden voordat u gaat graven.
Rij langzaam wanneer u materiaal vervoert. In ruwe omstandigheden kan materiaal uit de lader vallen.
Transporteer geen voorwerpen die kunnen bewegen in de bak van de lader of het werktuig.
Draag ladingen zo laag mogelijk bij de grond.
Geen personen tillen of transporteren met de lader of met werktuigen.
Een opgetilde lader kan onverwacht vallen. Laat de laderarmen na gebruik van de lader neer tot op de grond.
Laat de hydraulische druk af voordat u de hydraulische koppelingen aansluit of afkoppelt.
Stal en koppel de lader alleen af op een harde, egale ondergrond.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de lader op de grond zakken, stel de parkeerrem in werking en zet de motor af na gebruik van de lader.
Verlaat de bestuurdersstoel niet als een deel van de machine stroomleidingen of -kabels raakt.
Laat geen omstanders in de buurt komen van een omhooggebrachte lader.
Beschrijving | Meting |
Hefvermogen | 998 kg |
Hefhoogte | 272 cm |
Bereik bij maximale hefhoogte | 84 cm |
Tussenruimte met werktuig in stortstand | 201 cm |
Ruimte onder bak in horizontale stand | 254 cm |
Bereik met werktuig op de grond | 250 cm |
Note: Raadpleeg Figuur 16 in Specificaties voor een illustratie van de hefhoogte, het bereik en de tussenruimtes.
Een afgekoppelde lader kan vallen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de lader op een harde, egale ondergrond.
Hou kinderen en omstanders uit de buurt van de afgekoppelde lader.
Start de motor.
Haal de druk van de laderarmgrendels door de het laderwerktuig iets naar voren te kantelen en op de grond te laten zakken (Figuur 44).
Druk de grendelsloten van de laderarmgrendels naar beneden en til de grendels omhoog om de laderarmen los te maken van de machine (Figuur 45).
Gebruik de laderjoystick om de laderarmen uit de laderframebevestigingen te tillen (Figuur 46).
Schakel de handrem in en schakel de motor uit.
Beweeg de joystick van de lader naar links, rechts en terug in de NEUTRAALSTAND om de druk op de hydraulische koppelingen op te heffen (Figuur 47).
Voer de volgende stappen uit om de hydraulische koppelingen los te maken (Figuur 48):
Verwijder de mannelijke slangkoppelingen door het schot terug te trekken en de mannelijke koppelingen van de slang uit te trekken.
Verwijder de vrouwelijke slangkoppelingen door de hulzen van de vrouwelijke slangkoppelingen terug te trekken en de slangkoppelingen uit de schotten te trekken.
Plaats de stofkappen op elke koppeling en op elk schot.
Important: Verwijder vuil en afval van elke koppeling en elk schot.
Plaats de slangbundel op de opslagplaat van de slang (Figuur 49).
Start de motor, schakel de parkeerrem uit en rij langzaam weg van de laderarmen.
Verwijder de ballastbak; zie Een werktuig van de 3-punts trekhaak nemen.
Een afgekoppelde lader kan vallen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de lader op een harde, egale ondergrond.
Hou kinderen en omstanders uit de buurt van de afgekoppelde lader.
Monteer de ballastbak; zie Een werktuig bevestigen op de 3-punts trekhaak.
Start de machine en rij de machine langzaam naar de laderarmen (Figuur 50).
Note: Zorg dat de machine in het midden staat tussen de beide laderarmen.
Stop de machine, schakel de motor uit en stel de parkeerrem in werking.
Beweeg de joystick van de lader naar links, rechts en terug in de NEUTRAALSTAND om de druk op de hydraulische koppelingen op te heffen (Figuur 51).
Voer de volgende stappen uit om de hydraulische koppelingen aan te sluiten (Figuur 52):
Verwijder de stofkappen van elke koppeling en van elk schot.
Zoek de vrouwelijke en de mannelijke koppelingen waaraan een kabelbinder is bevestigd en denk eraan dat deze koppelingen moeten worden gemonteerd aan de schotten waaraan ook een kabelbinder is bevestigd.
Sluit de mannelijke slangkoppelingen aan door het schot terug te trekken en de mannelijke slangkoppelingen in de schotten te duwen.
Sluit de vrouwelijke slangkoppelingen aan door de hulzen van de vrouwelijke slangkoppelingen terug te trekken en de slangkoppelingen in de schotten te duwen.
Important: Verwijder vuil en afval van elke koppeling en elk schot.
Schakel de motor in en laat de laderarmen met de laderjoystick in de laderframebevestigingen zakken (Figuur 53).
Bevestig de laderarmen op de machine door de laderarmgrendels zo te laten zakken dat het grendelslot de grendels op hun plaats houdt (Figuur 54).
Important: Werktuigen kunnen invloed hebben op de stabiliteit en de bediening van de machine.
Important: Voordat u het werktuig monteert, moet u ervoor zorgen dat de bevestigingsplaten vrij van vuil zijn en de pennen onbelemmerd ronddraaien. Als de pennen niet vrij ronddraaien, moeten ze gesmeerd worden.
Plaats het werktuig op een horizontaal oppervlak en zorg ervoor dat er achter het werktuig genoeg ruimte voor de machine is.
Draai de snelbevestigingshendels naar buiten om de snelbevestigingspennen naar boven te brengen.
Start de motor.
Kantel de bevestigingsplaat voor het werktuig naar voren.
Plaats de bevestigingsplaat in de bovenste lip van de ontvangerplaat op het werktuig (Figuur 55).
Breng de armen van de lader omhoog terwijl u tegelijkertijd de bevestigingsplaat naar achteren kantelt.
Important: Breng het werktuig omhoog totdat het vrij is van de grond en kantel de bevestigingsplaat helemaal naar achteren.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Draai de snelbevestigingshendels naar binnen en zorg dat de snelbevestigingspennen volledig in de bevestigingsplaat zitten (Figuur 56).
Als de snelkoppelingspennen niet volledig in de bevestigingsplaten zitten, bestaat de kans dat het werktuig van de machine valt, waardoor u of omstanders bekneld kunnen raken.
Zorg ervoor dat de snelkoppelingspennen volledig in de bevestigingsplaten zitten.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Laat het werktuig neer op de grond.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Maak de snelkoppelingspennen los door deze naar buiten te draaien.
Als het werktuig hydraulisch wordt bediend, beweegt u de joystick van de lader naar voren, naar achteren en terug in de NEUTRAALSTAND om de druk op de hydraulische koppelingen op te heffen.
Als het werktuig hydraulisch wordt bediend, schuift u de kragen op de hydraulische koppeling terug en maakt u deze los.
Important: Koppel de slangen van het werktuig aan elkaar om te voorkomen dat het hydraulische systeem tijdens de opslag wordt verontreinigd.
Monteer de beschermkappen op de hydraulische koppelingen op de machine.
Start de motor, kantel de bevestigingsplaat naar voren en rij de machine achteruit van het werktuig vandaan.
Note: Figuur 57 toont het gebruik van de joystick, gezien vanaf de bestuurderspositie.
Om het werktuig naar voren te kantelen, beweegt u de joystick naar rechts.
Om het werktuig naar achteren te kantelen, beweegt u de joystick naar links.
Om de laderarmen omlaag te brengen, beweegt u de joystick langzaam naar voren.
Om de laderarmen omhoog te brengen, beweegt u de joystick langzaam naar achteren.
Om het werktuig in zweefstand te brengen, beweegt u de joystick volledig naar voren.
Note: In de zweefstand wordt het werktuig omhoog en omlaag gebracht; het volgt de grondcontouren terwijl u de machine verplaatst.
Door de joystick naar een tussenliggende stand (bijvoorbeeld naar voren en naar links) te bewegen, kunt u tegelijkertijd de laderarmen bewegen en het werktuig kantelen.
Tijdens het werken met de lader gebruikt u de indicator van het werktuigniveau (Figuur 58) om de stand van het werktuig te controleren vanaf de bestuurderspositie. U kunt de indicator afstellen om te gebruiken met verschillende werktuigen.
Om een lading te tillen, beweegt u de joystick naar achteren zodat de laderarmen omhoogkomen, en beweegt u vervolgens de joystick naar links zodat de bak omhoogkomt.
Zorg ervoor dat de lading tijdens het vervoer dicht bij de grond is (Figuur 59).
Raadpleeg Figuur 60 voor deze procedure.
Breng de bak parallel met de grond.
Rij naar voren en breng de bak in het materiaal.
Zet de schakelhendel in de stand ACHTERUIT.
Rij de machine achteruit terwijl u met de joystick de laderarmen omhoog brengt en de bak kantelt.
Een lading storten doet u door de laderjoystick naar rechts te bewegen.
Na het storten van de lading rijdt u de machine weg van de lading en beweegt u de laderjoystick naar voren en naar links om de bak te laten zakken en te kantelen.
Note: Raadpleeg de Softwaregids voor instructies aangaande het toevoegen en bewerken van werktuigparameters.
Toro is niet verantwoordelijk voor schade aan de machine of persoonlijke letsels die het gevolg zijn van het gebruik van werktuigen van andere fabrikanten. De gebruiker is zelf verantwoordelijk voor deze risico's.
Controleer telkens als een werktuig wordt gemonteerd de beweging van de 3-punts trekhaak. Zorg dat geen slangen of onderdelen van het werktuig worden geraakt terwijl u de 3-punts trekhaak bedient.
Important: U kunt de aftakas beschadigen als u werktuigen onder een te grote of te lage hoek gebruikt. Lees altijd de Gebruikershandleiding van het werktuig voor instructies over hoe u de aftakas moet bedienen.
Werktuigen kunnen invloed hebben op de stabiliteit en de bediening van de machine.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende werktuigen.
Zorg dat u op de hoogte bent van de gemarkeerde plaatsen op de tractie-eenheid waar lichaamsdelen gekneld kunnen raken en houd uw handen en voeten uit de buurt van deze plaatsen.
Lees de Gebruikershandleiding van het werktuig voordat u het werktuig gebruikt.
Important: Een onjuiste aftakaslengte kan beschadiging van de machine en/of het werktuig, of persoonlijk letsel veroorzaken.
Als u gegrepen wordt door een draaiende aandrijfas, kan dat ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen.
Zorg dat alle veiligheidsschermen zijn geplaatst en dat alle draaiende kappen vrij roteren.
Voordat u afstellingen of onderhoud uitvoert, moet u de motor afzetten, het sleuteltje verwijderen, wachten tot alle onderdelen tot stilstand zijn gekomen en verzekeren dat de aandrijfas stilstaat.
Voordat u een werktuig sleept, moet u de maximale transportsnelheid van het werktuig controleren; raadpleeg de Gebruikershandleiding van het werktuig.
Werktuigen zonder remmen:
Gebruik de lage voertuigmodus; zie Lage voertuigmodus.
Niet sneller rijden dan 13 km/u.
Zorg ervoor dat het gewicht van het werktuig of de aanhanger minder is dan 1½ ton wanneer het/hij volledig geladen is.
Werktuigen met remmen:
Gebruik de lage voertuigmodus; zie Lage voertuigmodus.
Niet sneller rijden dan 13 km/u.
Zorg ervoor dat het gewicht van het werktuig of de aanhanger minder is dan 7¼ ton wanneer het/hij volledig geladen is.
Monteer de remregelaar in het gebied boven het tractie- en het rempedaal (Figuur 61). Stel de regelaar zo in dat het remvermogen optimaal is voor de lading van het werktuig.
De machine kan werktuigen trekken die zwaarder zijn dan de machine zelf.
Als u een lading vervoert of een werktuig sleept, mag u de machine of het werktuig niet te zwaar beladen. Een te zware lading kan leiden tot slechte prestaties of beschadiging van de remmen, assen, hydrostatische transmissie, motor, stuurinrichting, carrosserie of banden.
Important: Om de kans op schade aan de aandrijflijn te beperken, verdient het aanbeveling het Laag-bereik te gebruiken.
Het dieselpartikelfilter (DPF) verwijdert roet uit de uitlaat.
Bij het DPF-regeneratieproces wordt warmte van de motor verhit door de katalysator om roetafzetting te herleiden tot as.
Om het DPF schoon te houden, dient u het volgende in acht te nemen:
Laat de motor indien mogelijk op vol toerental lopen om de zelfreiniging van het DPF te begunstigen.
Important: Als u de machine in InchMode of Configuratiemodus laat (d.w.z. in een lager motortoerental), wordt het zelfreinigingsproces van het DPF uitgeschakeld. Door de machine in een van deze modi te laten, kan het DPF verstopt raken en kan een geparkeerde regeneratie worden gestart.
Gebruik de juiste motorolie.
Laat de motor zo weinig mogelijk stationair draaien.
Gebruik alleen diesel met ultralaag zwavelgehalte.
Houd bij het gebruik en het onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een motor onder belasting zorgt doorgaans voor een voldoende hoge uitlaattemperatuur voor DPF-regeneratie.
Important: Laat de motor zo weinig mogelijk stationair of bij laag motortoerental draaien om de roetafzetting in het DPF te beperken.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600 °C). Hete uitlaatgassen kunnen u of anderen letsel toebrengen.
Laat de motor niet draaien in een afgesloten ruimte.
Zorg dat er zich geen ontvlambare materialen in de buurt van het uitlaatsysteem bevinden.
Zorg dat hete uitlaatgassen geen oppervlakken raken die beschadigd kunnen worden door hitte.
Raak onderdelen van een heet uitlaatsysteem niet aan.
Blijf niet in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Pictogram | Betekenis van pictogram |
• Geparkeerde of herstelgeneratie wordt gevraagd. | |
• Voer de regeneratie onmiddellijk uit. | |
• Betekent dat een regeneratie toegestaan werd. | |
• Geeft aan dat regeneratie bezig is en de uitlaattemperatuur hoger is. | |
• Inhibit regeneration (regeneratie verhinderen) is geselecteerd. | |
• Defect van besturingssysteem van stikstofdioxide; de machine heeft onderhoud nodig. |
Type regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | DPF-activiteit |
---|---|---|
Reset | Eens om de 100 bedrijfsuren. | • Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor als de motor tijdens bedrijf de toegelaten hoeveelheid roetafzetting in het filter overschrijdt. | ||
• Tijdens reset regeneratie houdt de computer van de motor een hoger toerental aan om de regeneratie van het filter te waarborgen. | ||
• Vermijd het uitschakelen van de motor en vermijd het gebruik van de machine in InchMode of Configuratiemodus wanneer de reset regeneratie loopt. |
Type regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | DPF-activiteit |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer detecteert dat de automatische DPF-reiniging niet volstond. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstelregeneratie verschijnt, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer u een geparkeerde regeneratie start. | ||
Kan zich voordoen omdat de Inhibit Regen (regeneratie verhinderd) geactiveerd werd en de automatische DPF-reiniging heeft verhinderd. | • Voer de geparkeerde regeneratie zo spoedig mogelijk uit om te voorkomen dat herstelregeneratie nodig is. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken. | • Een geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | |
• De brandstoftank moet ten minste ½ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de vraag om een geparkeerde regeneratie genegeerd werd en het DPF ernstig verstopt kan raken. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstelregeneratie verschijnt, wordt herstelregeneratie gevraagd. |
• Een herstelregeneratie duurt tot 3 uur. | ||
• De brandstoftank van de machine moet ten minste ½ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een herstelregeneratie uit te voeren. |
Selecteer in om het even welke modus het pictogram van het onderhoudsmenu en scroll naar de optie REGENERATION.
Selecteer de gewenste regeneratiefunctie.
Scroll in het menu DPF Regeneration naar de optie LAST REGEN.
Selecteer de optie LAST REGEN.
In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstelregeneratie.
Selecteer het pictogram 'vorig scherm’ om terug te gaan naar het scherm DPF Regeneration.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling INHIBIT REGEN gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Note: De optie INHIBIT REGEN wordt altijd gebruikt wanneer onderhoud aan de machine wordt uitgevoerd in een afgesloten ruimte.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten een melding weergeven.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Scroll in het menu DPF Regeneration omlaag naar de optie INHIBIT REGEN.
Selecteer de optie INHIBIT REGEN.
Wijzig de instelling voor Inhibit Regen van Uit naar Aan.
Zorg dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor het type regeneratie dat u wenst uit te voeren:
Geparkeerde regeneratie: zorg dat de tank voor een kwart gevuld is alvorens de geparkeerde regeneratie uit te voeren.
Herstelregeneratie: zorg dat de tank voor de helft gevuld is alvorens de herstelregeneratie uit te voeren.
Rij de machine naar buiten op een plaats vrij van ontvlambare materialen of voorwerpen die beschadigd kunnen worden door hitte.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zorg ervoor dat de schakelhendel in NEUTRAAL staat.
Schakel de aftakas uit en laat werktuigen neer (indien aanwezig).
Stel de parkeerrem in werking.
Zet gashendel op laag STATIONAIR.
Zet de bedieningsknop in de H of L-stand.
Zorg dat de airconditioning uit staat.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, volg dan de instructies in de berichten van het InfoCenter.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Scroll in het menu DPF Regeneration omlaag naar de optie PARKED REGEN of RECOVERY REGEN.
Selecteer de optie PARKED REGEN of RECOVERY REGEN.
Note: Om een herstelregeneratie te starten, moet u de juiste pincode invoeren.
Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens ¼ vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstelregeneratie, en druk op het pictogram ‘volgend scherm’ om verder te gaan.
Druk in het menu Parked Regen of Recovery Regen op het pictogram ‘volgend scherm’ om de regeneratie te starten.
Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat; druk op het pictogram ‘volgend scherm’ om verder te gaan.
Selecteer in het scherm INITIATE DPF REGEN het pictogram ‘volgend scherm’ om verder te gaan.
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN.
Note: Druk indien nodig op het pictogram ‘annuleren’ om de regeneratie te annuleren.
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren.
Het InfoCenter toont het hoofdscherm en het pictogram ‘regeneratie toegestaan’ .
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstelregeneratie voltooid heeft, verschijnt een melding op het InfoCenter. Druk op gelijk welke knop om het hoofdscherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet kan worden voltooid, volg dan de instructies van de melding en druk op om het even welke knop om het scherm te verlaten en naar het hoofdscherm te gaan.
Met de instellingen PARKED REGEN CANCEL en RECOVERY REGEN CANCEL kunt u een geparkeerde of herstelregeneratie in uitvoering afbreken.
Scroll in het menu DPF Regeneration omlaag naar de optie PARKED REGEN of RECOVERY REGEN.
Druk op het volgende scherm om een Parked Regen of Recovery Regen te annuleren.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Stel de parkeerrem in werking.
Laat alle werktuigen zakken.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine niet op plaatsen met een open vuur, vonken of een waakvlam.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordels indien nodig.
Vervang versleten, beschadigde en ontbrekende stickers.
Stap op de juiste manier van de machine om letsel te voorkomen.
Gebruik altijd de handgreep en de treeplank om van de machine te stappen. Om letsel bij het uitstappen te voorkomen, moet u op 3 punten contact houden met de machine: 1 hand op de handgreep en 2 voeten op de treeplank.
Stap van de machine zoals wordt getoond in Figuur 62.
Note: Er werd een inbussleutel (6 mm) bij de machine geleverd; deze bevindt zich naast het hydraulische verdeelstuk (Figuur 63). Gebruik bij deze procedure de inbussleutel.
Als u de machine moet slepen, dient u de (tractie)pomp van de tandemzuiger zo in te stellen dat de hydraulische vloeistof omgeleid wordt, en het circuit van de hydraulische rem manueel onder druk zetten om de rem vrij te zetten. Verplaats de machine over zeer korte afstand met een snelheid van minder dan 3,2 km/u. Als u de machine verder moet transporteren, zet de machine dan op een aanhanger.
Important: Als u de maximale sleepafstand overschrijdt, kan de (tractie)pomp van de zuiger zwaar beschadigd raken.
Important: U mag de motor niet starten of laten draaien met de plugs in de omloopstand.
Blokkeer de wielen om te voorkomen dat de machine in beweging komt.
Verwijder het inspectieluik aan de rechterkant van de bedieningseenheid (Figuur 63).
Zet de plunjers in de omloopstand door een inbussleutel (6 mm) aan te brengen in de plugeenheid en helemaal rechtsom in te draaien; zie Figuur 64. Herhaal deze stap voor elke plugeenheid (4 in totaal).
Om de rem vrij te zetten, houdt u de handklep omhoog terwijl u de handpomp gebruikt.
Blijf pompen tot u weerstand voelt. Wanneer de druk voldoende is, zal de handklep omhoog blijven staan en de rem zal vrijgezet worden.
Neem de blokken van de wielen en sleep de machine.
Na het slepen en alvorens de motor te starten, brengt u een inbussleutel (6 mm) aan in de plugeenheid en draait u de plunjer er linksom helemaal uit. Herhaal deze stap voor elke plugeenheid (4 in totaal).
Druk de handklep in om de parkeerrem in te schakelen.
Monteer het inspectieluik.
Verwijder het contactsleuteltje voordat u de machine stalt of vervoert.
Zorg dat uw vrachtwagen of aanhanger groot genoeg is voor de machine en eventuele werktuigen.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Gebruik de bindogen op de machine (Figuur 65) om de machine stevig vast te maken.
Important: Gebruik de bindogen niet om de machine te tillen. Raadpleeg De machine opkrikken voor instructies om de machine te tillen.
Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn.
Raadpleeg de lokale vereisten inzake aanhangers en de bevestiging van machines
Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
Monteer en gebruik de juiste accessoires wanneer u zich op de openbare weg begeeft.
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Stel de parkeerrem in werking.
Laat alle werktuigen neer op de grond en zet de hendel voor de hulphydrauliek in de stand ZWEVEN.
Verwijder de lader (indien de machine hiermee is uitgerust); zie De lader verwijderen.
Zorg dat DPF-regeneratie verhinderd is; zie Inhibit Regen instellen.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 150 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 250 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 1000 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 300 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
maandag | dinsdag | woensdag | donderdag | vrijdag | zaterdag | zondag | |
Werking van het veiligheidssysteem controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Het motoroliepeil controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren. | |||||||
Controleren of de motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Het radiateurscherm en het scherm van de koeler voor de hydraulische olie controleren op vuil, en afblazen met perslucht. | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Peil van de hydraulische vloeistof controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
De bandenspanning controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Alle smeernippels smeren.1 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
Was de machine. | |||||||
1Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval. |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Ondersteun de opgekrikte machine met assteunen.
Gebruik enkel mechanische of hydraulische assteunen om de machine op te krikken.
Blokkeer de 2 achterwielen om te voorkomen dat de machine in beweging komt.
Plaats de krik onder het gewenste krikpunt aan de voorzijde.
Wanneer u de voorkant van de machine opgekrikt hebt, plaatst u een geschikte kriksteun onder het machineframe om de machine te ondersteunen.
Blokkeer de 2 voorwielen om te voorkomen dat de machine in beweging komt.
Plaats de krik onder het gewenste krikpunt aan de achterzijde.
Wanneer u de achterkant van de machine opgekrikt hebt, plaatst u een geschikte kriksteun onder het machineframe om de machine te ondersteunen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De machine heeft smeernippels die u regelmatig moet smeren met vet op lithiumbasis, nr. 2.
Important: Smeer de machine onmiddellijk na elke wasbeurt.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:
Bovenste en onderste koppelpen
Buitenzijde spoorstang (4)
Draaipunt van vooras (2)
Aandrijfas van aftakas (1)
Buis van tuimelas (1)
Hefcilinder van 3-punts trekhaak (2)
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:
Hefcilinder (4)
Werktuigcilinder (4)
Laderarm (2)
Lagerbussen van bevestigingsplaat (4)
Werktuigkoppeling (2)
Zorg dat DPF-regeneratie verhinderd is; zie Inhibit Regen instellen.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Olietype: Gebruik hoogwaardige motorolie met laag asgehalte die minstens voldoet aan de volgende specificaties:
API onderhoudsclassificatie CJ-4 of hoger
ACEA onderhoudsclassificatie E6
JASO onderhoudsclassificatie DH-2
Important: Gebruik van andere olie dan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan het dieselpartikelfilter doen verstoppen of de motor beschadigen.
Carterinhoud: ongeveer 5,7 liter met filter.
Viscositeit: gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -18 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de Onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voordat en nadat de motor voor de eerste keer is gestart.
U kunt de olie controleren zonder de motorkap overeind te zetten door aan de rechterkant van de machine in het motorscherm te kijken (Figuur 77) en de peilstok uit de motor te trekken. Als u olie in de motor moet gieten, dient u de motorkap overeind te zetten; zie De motorkap optillen.
Important: Controleer het peil van de motorolie dagelijks. Als het peil van de motorolie tot boven de vol-markering op de peilstok reikt, kan de motorolie gemengd zijn met brandstof;Als het oliepeil in de motor tot boven de vol-markering reikt, moet u de motorolie verversen.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering te brengen. Voeg niet te veel olie toe.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Controleer het oliepeil in de motor; zie Figuur 78.
Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 250 bedrijfsuren |
|
Om de 300 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Terwijl de machine op een horizontaal vlak staat, zet u de motor af, verwijdert u het contactsleuteltje en wacht u totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie en vervang het filter (Figuur 79).
Het carter bijvullen met olie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op beschadigingen die een luchtlek kunnen veroorzaken. Vervang de luchtfilterbehuizing als deze is beschadigd. Controleer het luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 80) dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, is er meer kans dat er vuil in de motor komt wanneer u het filter verwijdert.
Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Vervang het luchtfilter (Figuur 81).
Note: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.
Important: Probeer nooit een veiligheidsfilter te reinigen (Figuur 82). Vervang het veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad.
Stel de indicator (Figuur 80) opnieuw in als deze rood is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Inspecteer de brandstofleidingen en aansluitingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Reinig de omgeving van de brandstoffilterkop (Figuur 85).
Verwijder het filter en reinig het plaatsingsoppervlak van de filterkop (Figuur 85).
Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie; raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor meer informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai vervolgens nog een halve slag verder.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
De accu bevindt zich onder het zijdeksel aan de linkerkant van de machine. Om toegang te krijgen tot de accu moet u de knoppen en ringen verwijderen waarmee het deksel aan het chassis van de machine is bevestigd (Figuur 86).
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
De accu wordt in de bak geborgd met een houder (Figuur 89). Zet het bevestigingsmateriaal van de houder los om de accu te verwijderen; draai het opnieuw aan bij de montage van de accu.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de minkabel loskoppelen van de accu om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen.
Controleer de conditie van de accu elke week of om de 50 bedrijfsuren. Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft.
Ga naar de accu; zie Toegang tot de accu.
Verwijder het rubberen isolatorkapje van de positieve pool en inspecteer de accu. Voer de volgende stappen uit als de accu vuil is:
Was de hele accubak met een oplossing van natriumbicarbonaat en water.
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) op de beide accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.
Schuif het rubberen kapje over de pluspool van de accu heen.
Sluit het accudeksel.
De zekeringen van de tractie-eenheid bevinden zich onder het stuur, boven het tractie- en rempedaal (Figuur 90).
Raadpleeg de volgende tabel voor een beschrijving van de zekeringen in de zekeringenhouder van de machine:
A | B | C | D | |
1 | Primair T1 stroom 2 (7,5 A) | Primair T1 stroom 3 (7,5 A) | Primair T1 stroom 4 (7,5 A) | Primair T1 stroom 5 (7,5 A) |
2 | Stroom motor-ECU (10 A) | Primair T1 (2 A) | Vermogen verlenging (10 A) | EU-gevarenverlichting (15 A) |
3 | Vermogen systeem (10 A) | InfoCenter (2 A) | Koplampen (15 A) | Aansluitpunt; selectieklep (10 A) |
4 | Statusdisplay (2 A) | Gevarenverlichting (10 A) | Claxon (10 A) | Zwaailicht (10 A) |
5 | Luchtgeveerde stoel (10 A) | Rembediening aanhanger (20 A) | Vermogen verlenging (10 A) | Hulpvermogen achter (15 A) |
Aanbevolen olie naaf en as: Toro Premium vloeistof voor tractoren
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Note: Vraag een andere persoon om u te helpen de oliepluggen van de wielnaven uit te lijnen wanneer u de asolie gaat verversen.
Zorg dat de machine op een egale ondergrond staat en verwijder de aanwezige werktuigen.
Verplaats de machine naar voren of naar achteren tot de plug van de wielnaaf zich op 10 uur of 2 uur bevindt (Figuur 93).
Zet de motor af, zet de schakelhendel in NEUTRAAL, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Zet een opvangbak onder de aftapopening in de wielnaaf (Figuur 93).
Verwijder de plug uit de wielnaaf (Figuur 93).
Controleer of het oliepeil tot de onderkant van de schroefdraad van de olieopening reikt (Figuur 93).
Als het oliepeil te hoog is, moet u olie laten weglopen uit de olieopening.
Als het oliepeil te laag is, moet u de aanbevolen olie toevoegen langs de olieopening in de wielnaaf; zie stap 8 in De olie in de wielnaven verversen.
Controleer de toestand van de O-ring van de plug.
Note: Vervang de plug als de O-ring versleten of beschadigd is.
Monteer de plug in de olieopening van de wielnaaf (Figuur 93).
Herhaal stap 2 tot en met 8 voor de andere wielnaven.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 150 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Oliecapaciteit in de wielnaven: ongeveer 0,4 liter
Note: Ververs indien mogelijk de olie als deze warm is.
Verplaats de machine naar voren of naar achteren tot de olieplug van de wielnaaf zich op 12 uur bevindt; zie Figuur 93 in Het oliepeil in de wielnaven controleren.
Schroef de olieplug een stukje los om de aanwezige druk af te laten.
Verplaats de machine naar voren of naar achteren tot de plug op 6 uur staat (Figuur 94).
Zet een opvangbak onder de olieopening van de wielnaaf (Figuur 94).
Verwijder de plug en laat de olie uit het planeetwiel lopen (Figuur 94).
Controleer de toestand van de O-ring van de plug.
Note: Vervang de plug als de O-ring versleten of beschadigd is.
Verplaats de machine naar voren of naar achteren tot de plug op 2 uur staat (Figuur 94) of op 10 uur.
Giet de aanbevolen olie langs de olieopening in de wielnaaf totdat het oliepeil onderaan de schroefdraad van de opening komt.
Monteer de plug in de olieopening van de wielnaaf.
Herhaal deze procedure voor de andere wielnaven.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats een opvangbak onder de differentieelbehuizing van de as.
Verwijder de plugs uit de kijkopening in de differentieelbehuizing van de as (Figuur 95 en Figuur 96).
Kijk door de kijkopening en controleer of het oliepeil in de as ter hoogte van de onderkant van de schroefdraad van de opening komt (Figuur 95 en Figuur 96).
Note: Gebruik een zaklantaarn en een spiegel om het oliepeil beter te kunnen zien.
Als het oliepeil te hoog is, moet u olie laten weglopen uit de kijkopening.
Als het oliepeil te laag is, moet u de aanbevolen olie toevoegen langs de kijkopening in de asbehuizing; zie stap 6 en 7 in De olie in de assen verversen.
Reinig de schroefdraad van de kijkopening.
Breng PTFE schroefdraadborgende tape aan op de schroefdraad van de plug.
Monteer de kijkplug in de kijkopening in de differentieelbehuizing van de as (Figuur 95 en Figuur 96).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 150 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Oliecapaciteit in de as: ongeveer 9 liter
Plaats een opvangbak onder de differentieelbehuizing van de as (Figuur 97 en Figuur 98).
Verwijder de plugs uit de kijkopening en de aftapopening van de differentieelbehuizingen van de assen (Figuur 97 en Figuur 98).
Note: Laat al de olie uit de differentieelbehuizing en de as lopen.
Note: Raadpleeg Figuur 96 voor de kijkopening van de achteras.
Reinig de schroefdraad van de plugs.
Breng PTFE schroefdraadborgende tape aan op de schroefdraad van de plugs.
Plaats de aftappluggen in de aftapopeningen van de differentieelbehuizingen (Figuur 99 en Figuur 100).
Vul de assen langs de kijkopening met de aanbevolen olie tot de olie ter hoogte van de schroefdraad onderaan de opening komt (Figuur 99 en Figuur 100).
Wacht enkele minuten tot de olie gezakt is en voeg vervolgens meer olie toe indien nodig.
Note: Blijf olie toevoegen tot het oliepeil stabiel is en tot de onderkant van de schroefdraad van de kijkopening reikt.
Monteer de vulpluggen in de kijkopeningen van de differentieelbehuizing van de assen (Figuur 99 en Figuur 100).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Reinig de omgeving van de ontluchtingen met een reinigingsmiddel (Figuur 101 en Figuur 102).
Neem de ontluchtingen van de vooras en de achteras (Figuur 101 en Figuur 102).
Maak de ontluchtingen schoon met een reinigingsmiddel.
Droog de ontluchtingen met perslucht.
Important: Draag gezichtsbescherming wanneer u werkt met perslucht.
Monteer de ontluchtingen in de vooras en de achteras (Figuur 101 en Figuur 102).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 150 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Note: De hydraulische rem bevindt zich naast de achteras.
Aanbevolen olie hydraulische remmen: Toro Premium vloeistof voor tractoren
Plaats een opvangbak onder de hydraulische rem (Figuur 103).
Haal de aftapplug uit de aftapopening (Figuur 103).
Note: Laat al de olie uit de remkast lopen.
Reinig de schroefdraad van de plug.
Monteer de aftapplug in de aftapopening (Figuur 103).
Verwijder de vulplug aan de bovenzijde van de remkast (Figuur 104).
Vul de remkast langs de vulopening met 160 ml van de aanbevolen olie.
Monteer de vulplug in de vulopening (Figuur 104).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 150 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen olie tandwielkast van aftakas achteraan: Toro Premium vloeistof voor tractoren
Verwijder de standaard laadbak (indien aanwezig) van de machine; zie De standaard laadbak verwijderen of monteren.
Verwijder de plug uit de kijkopening van de tandwielkast van de aftakas achteraan (Figuur 105).
Haal de plug uit de aftapopening (Figuur 106).
Note: Laat al de olie uit de tandwielkast lopen.
Reinig de schroefdraad van de plug.
Monteer de aftapplug in de aftapopening.
Vul de tandwielkast langs de kijkopening met 1,4 liter van de aanbevolen olie tot de olie ter hoogte van de schroefdraad onderaan de opening komt.
Wacht enkele minuten tot de olie gezakt is en voeg vervolgens meer olie toe indien nodig.
Note: Blijf olie toevoegen tot het oliepeil stabiel is en tot de onderkant van de schroefdraad van de kijkopening reikt.
Monteer de kijkplug in de kijkopening.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen aantrekkoppel van de wielmoeren: 380-433 N·m
Haal de wielmoeren in een kruispatroon (zie Figuur 107) aan tot het aanbevolen aantrekkoppel.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop verwijdert.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer het koelvloeistofpeil aan het begin van elke dag. De inhoud van het systeem is 8,5 liter.
Zet de kap overeind; zie De motorkap optillen.
Verwijder voorzichtig de doppen van de radiateur en de expansietank (Figuur 108).
Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur.
Note: De radiateur moet worden gevuld tot de bovenkant van de vulbuis en de expansietank tot de Vol-markering.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, moet u bijvullen met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol-antivries bestaat.
Important: Gebruik geen koelvloeistoffen op basis van alcohol/methanol of alleen water; dit kan schade veroorzaken.
Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Verwijder dagelijks het vuil van de radiateur/brandstofkoeler. Reinig ze vaker als in vuile omstandigheden wordt gewerkt.
Zet de kap overeind; zie De motorkap optillen.
Laat het voorscherm zakken door de beugel waarmee het bevestigd is los te maken (Figuur 109).
Reinig de omgeving van de radiateur/brandstofkoeler grondig met perslucht (Figuur 110).
Note: Begin aan de ventilatorzijde en blaas het vuil eruit naar de achterkant. Reinig vervolgens vanaf de achterkant en blaas het vuil naar de voorkant. Herhaal deze procedure verschillende keren totdat al het afval en vuil verwijderd is.
Important: Reinig de radiateur/brandstofkoeler niet met water; hierdoor kan het systeem verstopt raken, kan voortijdig corrosie optreden en kunnen onderdelen schade oplopen.
Sluit de motorkap.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met ongeveer 44 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen vloeistof voor het bijvullen: Toro Premium transmissie-/hydraulische vloeistof voor tractoren; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Andere vloeistoffen: Als de Toro Premium Tractor vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische tractorvloeistoffen gebruiken, op voorwaarde dat deze aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoen. We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 55 tot 62 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140-152 | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -43 °C | |
Industriespecificaties: | API GL-4, Vickers 35VQ25 |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de hydraulische vloeistof verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 l hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer (onderdeelnr. 44-2500).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND, laat werktuigen (indien aanwezig) zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de plug van de hydraulische tank (Figuur 111).
Note: De plug en peilstok van de hydraulische tank bevinden zich achter de stoel aan de passagierszijde.
Verwijder de peilstok uit de hydraulische tank en veeg hem af met een schone doek (Figuur 111).
Steek de peilstok in de hydraulische tank.
Haal de peilstok eruit en controleer het vloeistofpeil (Figuur 112).
Het peil van de hydraulische vloeistof is goed als het tussen de 2 markeringen op de peilstok reikt.
Als het vloeistofpeil tot onder de onderste markering reikt, dient u de aanbevolen hydraulische vloeistof toe te voegen aan de tank (Figuur 113). Herhaal stap 4 tot en met 6 tot de vloeistof tussen de 2 markeringen op de peilstok reikt.
Important: Giet niet te veel vloeistof in de hydraulische tank. De tank is te vol als de vloeistof tot boven de bovenste markering op de peilstok reikt.
Steek de peilstok en de plug in de hydraulische tank.
Controleer alle hydraulische slangen en aansluitingen op lekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Als de hydraulische vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw plaatselijke Toro distributeur; het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Important: Gebruik ter vervanging Toro filters; raadpleeg de Onderdelencatalogus van de machine. Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND, laat werktuigen (indien aanwezig) zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Plaats een grote opvangbak onder de tank met hydraulische vloeistof.
Verwijder de dop van de hydraulische tank en de peilstok.
Verwijder de aftapplug onderaan de tank en laat de hydraulische vloeistof in de bak lopen (Figuur 114).
Plaats de plug weer terug als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Reinig de omgeving van de montageplaats van het filter.
Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter (Figuur 114).
Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met hydraulische vloeistof.
Controleer of de montageplaatsen van het filter schoon zijn en draai het filter erop totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat; draai het filter vervolgens nog eens ½ slag vast.
Vul het reservoir met hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Monteer de peilstok en de dop van het reservoir.
Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Note: Controleer ook op lekkages en zet daarna de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de vol-markering op de peilstok bereikt.
Note: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemische stoffen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
Important: Wees voorzichtig in de buurt van de afdichtingen van de cabine (Figuur 115). Als u een hogedrukreiniger gebruikt, hou het pistool dan minstens 0,6 meter van de machine. Richt de hogedrukreiniger niet rechtstreeks op de afdichtingen van de cabine of onder de overhang aan de achterzijde.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Verwijder de knoppen en roosters van de overhang aan de achterzijde van de cabine (Figuur 116).
Verwijder de luchtfilters van de cabine.
Reinig de filters door er schone, olievrije perslucht door te blazen.
Important: Als er in een filter een gat, scheur of andere beschadiging zit, moet u het filter vervangen.
Gebruik de knoppen en roosters om de filters in de cabine te monteren (Figuur 116).
Het condensatorfilter van de cabine voorkomt dat grotere vuildeeltjes zoals gras en bladeren in de condensator van de cabine en de condensatorventilator dringen.
Trek het schermdeksel recht naar beneden.
Maak het condensatorfilter schoon met water.
Note: Gebruik geen hogedrukreiniger.
Important: Als er in het filter een gat, scheur of andere beschadiging zit, moet u het filter vervangen.
Laat het filter drogen voordat u het op de machine monteert.
Draai het filterscherm rond de lipjes tot de grendel geborgd wordt in de grendelbevestiging (Figuur 117).
Note: Het reservoir voor de ruitenwisservloeistof bevindt zich achter de passagiersstoel.
Verwijder de dop van het reservoir (Figuur 119).
Vul het reservoir met ruitenwisservloeistof.
Plaats de dop terug op het reservoir.
Koppel aanwezige werktuigen af.
Zet de schakelhendel in NEUTRAAL, laat de aanwezige werktuigen zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen.
Reinig de tractie-eenheid en de motor grondig.
Important: Gebruik geen hogedrukreiniger in de buurt van het dashboard of de rubberen afdichtingen van de cabine; dit kan immers schade veroorzaken.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie en neem overtollig vet op; zie Lagers en lagerbussen smeren.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden; tevens moeten deuken in de metalen carrosserie uitgedeukt worden.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Maak de accuklemmen los van de accupolen; zie De accu afkoppelen.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug; zie Motorolie verversen en filter vervangen.
Verwijder het aanwezige oliefilter en plaats een nieuw filter; zie Motorolie verversen en filter vervangen.
Vul de motor bij met olie; zie Motorolie verversen.
Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of transporteert.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone brandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt; zie Onderhoud van het luchtfilter.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af. Gebruik hiervoor weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.