Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een multifunctionele machine bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen, sportvelden en terreinen die voor commerciële doeleinden gebruikt worden. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
Important: De motor van dit product is niet uitgerust met een vonkenvanger. Als de machine wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code), Afdeling 4442, van de Staat Californië. In andere landen of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395 en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute).
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspostie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Als de accu niet is gevuld of gebruiksklaar is gemaakt met accuzuur, moet u accuzuur met een soortelijk gewicht van 1,26 kopen bij een plaatselijke accuhandelaar en in de accu gieten.
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Verwijder het accudeksel (Figuur 3).
Verwijder de vuldoppen van de accu en giet langzaam accuzuur in elke cel totdat het zuurpeil net boven de platen komt.
Plaats de vuldoppen en sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen.
Note: Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Houd vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Rook nooit in de buurt van de accu.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Verwijder de vuldoppen.
Giet langzaam accuzuur in elke cel totdat het peil net boven de vulring komt.
Important: Laat de accu niet te vol worden. Er kan dan accuzuur naar buiten stromen over andere delen van de machine. Dit kan ernstige corrosie en beschadiging veroorzaken.
Plaats de vuldoppen terug.
Bevestig de pluskabel (rood) aan de klem van pluspool (+) van de accu en de minkabel (zwart) aan de klem van minpool (-) van de accu met behulp van de bouten en moeren (Figuur 4).
Note: Zorg ervoor dat de accuklem helemaal op de pluspool zit en de kabel goed op de accu is geplaatst. De kabel mag geen contact maken met het accudeksel.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Important: Als u ooit de accu verwijdert, moet u de bouten van de accuklem monteren met de boutkoppen aan de onderkant en de moeren aan de bovenkant. Als de bouten van de klembeugels andersom zitten, kunnen zij in aanraking komen met de hydraulische leidingen als de maaidekken worden verplaatst.
Om corrosie van de accuklemmen te voorkomen, moet hierop u een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47), vaseline of dunvloeibare smeerolie aanbrengen.
Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.
Plaats het accudeksel.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Veiligheidssticker | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Sticker CE-markering | 1 |
Als deze machine wordt gebruikt in de EU, moet u de waarschuwingssticker aanbrengen over de overeenkomende Engelse waarschuwingssticker.
Als deze machine wordt gebruikt in de EU, moet u de sticker met het productiejaar en de sticker met de CE-markering aanbrengen naast het plaatje met het serienummer (Figuur 6).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Beugel van motorkapvergrendeling | 1 |
Popnagel | 2 |
Ring | 1 |
Schroef (¼" x 2") | 1 |
Borgmoer (¼") | 1 |
Haak de motorkapvergrendeling los van de beugel van de motorkapvergrendeling.
Verwijder de 2 popnagels waarmee de motorkapvergrendeling aan de motorkap is bevestigd (Figuur 7).
Verwijder de beugel van de motorkapvergrendeling van de motorkap.
Plaats de beugel van de CE-vergrendeling en de beugel van de motorkapvergrendeling op de motorkap en lijn de montageopeningen uit (Figuur 8).
Note: De beugel van de vergrendeling moet zich tegen de motorkap aan bevinden. Verwijder de bout en moer niet van de arm van de vergrendelbeugel.
Lijn de ringen uit met de openingen aan de binnenzijde van de motorkap.
Bevestig de beugels en de ringen met de popnagels aan de motorkap (Figuur 8).
Haak de sluiting op de vergrendelbeugel van de motorkap (Figuur 9).
Monteer de bout in de andere arm van de motorkapvergrendeling om de sluiting te vergrendelen (Figuur 10). Draai de bout vast, maar de moer niet.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Uitlaatscherm | 1 |
Zelftappende schroef | 4 |
Start de motor, breng de maaidekken omhoog en controleer of de afstand tussen elke hefarm en de vloerplaatbeugel 5 tot 8 mm bedraagt; zie Figuur 12.
Als de afstand zich niet in dit bereik bevindt, pas deze dan als volgt aan:
Controleer of de speling tussen elke hefarm en de aanslagbouten 0,13 tot 1,02 mm bedraagt; zie Figuur 13.
Note: Als de afstand zich niet in dit bereik bevindt, moet u de aanslagbouten verstellen om de juiste speling te verkrijgen.
Start de motor, breng de maaidekken omhoog en controleer of de speling tussen de band aan de bovenzijde van de slijtbalk op het achterste maaidek en de bumperband 0,51 tot 2,54 mm bedraagt; zie Figuur 15.
Als de afstand zich niet in dit bereik bevindt, pas de achterste cilinder dan als volgt aan:
Note: Als de achterste hefarm tijdens het transport rammelt, kunt u de speling verminderen.
Breng de maaidekken omlaag en draai de contramoer op de cilinder los (Figuur 16).
Pak de cilinderstang vlak bij de moer beet met een tang en een doek en draai aan de stang.
Breng de maaidekken omhoog en controleer de speling.
Note: Herhaal deze procedure indien nodig.
Draai de contramoer van de gaffelpen vast.
Important: Als de speling bij de vooraanslagen of de achterste slijtbalk te klein is, kan er schade ontstaan aan de hefarmen.
De voorste en achterste maai-eenheden moeten in verschillende standen worden gemonteerd. De voorste maai-eenheid heeft 2 montagestanden die afhankelijk zijn van de gewenste maaihoogte en maaidekrotatie.
Voor een maaihoogte in het bereik tussen 2 en 7,6 cm monteert u de voorste draagframes in de onderste montage-openingen (Figuur 17).
Note: Hierdoor kunnen de maai-eenheden verder omhoog bewegen ten opzichte van de machine wanneer u plotse oneffenheden nadert tijdens het bergop rijden. Hierdoor is echter de hoeveelheid ruimte tussen de maaikamer en het draagframe beperkt wanneer u de top van een steil heuveltje bereikt.
Voor een maaihoogte in het bereik tussen 6,3 en 10 cm monteert u de voorste draagframes in de bovenste montageopeningen (Figuur 17).
Note: Hierdoor ontstaat er een grotere ruimte doordat de maaikamer in een hogere stand staat, maar de maai-eenheid bereikt in deze stand wel eerder de maximale hoogte.
De voorste en achterste maai-eenheden moeten in verschillende standen worden gemonteerd. De achterste maai-eenheid is voorzien van 1 montagestand voor een juiste uitlijning met de Sidewinder®-eenheid onder het frame.
Monteer voor alle maaihoogten de achterste maai-eenheid in de achterste montageopeningen (Figuur 17).
Important: Dit maaidek maait vaak ongeveer 6 mm lager dan een messenkooimaaier met dezelfde instelling. Mogelijk moet u het cirkelmaaidek 6 mm hoger instellen dan een messenkooimaaier in hetzelfde gebied.
Important: U kunt veel beter bij de achterste maaidekken door het maaidek van de machine te verwijderen. Als de machine is uitgerust met een Sidewinder-eenheid, beweeg de maaidekken dan naar rechts, verwijder het achterste maaidek en schuif het naar rechts eruit.
Laat de maaidekken neer op de grond, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de voorzijde en de zijkanten); zie Figuur 18.
Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.
Verwijder het afstandsstuk terwijl u de maaikamer ondersteunt (Figuur 18).
Verplaats de kamer naar de gewenste maaihoogte en plaats een afstandsstuk in de bijbehorende maaihoogteopening en de sleuf (Figuur 19).
Plaats de tappende plaat op één lijn met het afstandsstuk.
Draai de bout met de hand vast.
Herhaal stap 4 tot 7 voor elke aanpassing.
Draai de 3 bouten vast met een torsie van 41 N·m.
Note: Draai eerst de voorste bout vast.
Note: Voor aanpassingen van meer dan 3,8 cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op een hoogte ertussenin instellen om klemmen te voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen van de maaihoogte van 3,1 cm naar 7 cm).
De optionele achterrolschraper werkt het beste bij een gelijkmatige opening van 0,5 tot 1 mm tussen de schraper en de rol.
Draai de smeernippel en de montageschroef los (Figuur 20).
Schuif de schraper omhoog of omlaag tot er een opening van 0,5 tot 1 mm is tussen de stang en de rol.
Bevestig de smeernippel en schroef deze vast met 41 N·m. Schroef beide onderdelen om de beurt steeds een klein stukje verder vast.
Neem contact op met uw erkende Toro verdeler voor de juiste mulchplaat.
Zorg dat er zich geen vuil bevindt in de montageopeningen van de achterwand en linkerwand van de kamer.
Plaats de mulchplaat in de achterste opening en bevestig deze met 5 flenskopbouten (Figuur 21).
Controleer of de mulchplaat de punt van de messen niet raakt en niet in het oppervlak van de achterwand van de kamer steekt.
Gebruik van het mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Trap het voorwaartse tractiepedaal in om vooruit te rijden. Druk het achterwaartse tractiepedaal in om achteruit te rijden of om af te remmen tijdens het vooruit rijden (Figuur 22).
Note: Laat het pedaal bewegen of zet het in de NEUTRAALSTAND om de machine te stoppen.
Trek de hendel om het stuur te verstellen naar achteren om het stuurwiel in de gewenste stand te zetten en duw de hendel vervolgens naar voren om vast te zetten (Figuur 22).
Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem in werking stellen om te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel omhoog trekken (Figuur 23).
Note: De motor slaat af als u het tractiepedaal indrukt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
De contactschakelaar wordt gebruikt om de motor te starten, te stoppen en voor te gloeien. De contactschakelaar heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START. Draai het sleuteltje naar AAN/VOORGLOEIEN totdat het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 7 seconden); draai daarna het contactsleuteltje naar START om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor start (Figuur 23).
Om de motor af te zetten, draait u het sleuteltje naar de stand UIT.
Note: Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Beweeg de instelhendel aan de zijkant van de bestuurdersstoel naar buiten, beweeg de stoel naar de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel in deze stand te vergrendelen (Figuur 24).
De brandstofmeter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit (Figuur 24).
De urenteller telt het aantal uren dat de machine wordt gebruikt met de contactschakelaar in de stand LOPEN. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen.
Het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden als de temperatuur van de koelvloeistof te hoog wordt. Als de temperatuur van de koelvloeistof nog 10° stijgt, slaat de motor af (Figuur 23).
Het indicatielampje van de gloeibougie gaat branden als de gloeibougies in werking zijn (Figuur 23).
Het oliedruklampje licht op als de motoroliedruk gevaarlijk laag is (Figuur 23). Als de oliedruk te laag is, moet u de motor afzetten en nagaan wat de oorzaak is. Repareer het oliesysteem van de motor voordat u de motor weer start.
Met de hefvergrendelingshendel zet u de hefschakelaar (Figuur 23) vast in de GEHEVEN MAAIDEK-positie, bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan de maai-eenheid of bij het rijden tussen werkterreinen.
Met uw hiel beweegt u de schuif voor maaien/transport naar links in de transportstand en naar rechts in de maaistand (Figuur 22).
Note: De maaidekken kunnen uitsluitend worden gebruikt in de maaistand.
Important: De maaisnelheid is in de fabriek afgesteld op 9,7 km per uur. U kunt de maaisnelheid verhogen of verlagen door de aanslagschroef van de snelheid te verstellen (Figuur 25).
De indicatorsleuf in het bestuurdersplatform geeft aan wanneer de maaidekken zich in de centrale stand bevinden (Figuur 22).
Zet de hendel naar voren om het motortoerental te verhogen en naar achteren om het toerental te verlagen (Figuur 23).
De schakelaar van de maaidekaandrijving heeft 2 standen: INSCHAKELEN en UITSCHAKELEN. De tuimelschakelaar bedient een solenoïdeklep op de kleppenset om de maaidekken aan te drijven (Figuur 23).
Om de maaidekken naar de grond te laten zakken, moet u de schakelhendel van de maaidekken naar voren bewegen. Om de maaidekken omhoog te bewegen, trekt u de schakelhendel naar achteren, naar de stand OMHOOG (Figuur 23).
Note: De maaidekken bewegen pas omlaag als de motor loopt.
Zet de hendel naar rechts of links om de maaidekken in dezelfde richting te laten bewegen.
Note: Doe dit uitsluitend als de maaidekken omhoog zijn gebracht, of als zij op de grond zijn en de machine in beweging is.
Note: De hendel hoeft niet in vooruit-stand te worden gehouden terwijl u de maaidekken laat zakken.
Het lampje van de wisselstroomdynamo moet uit zijn als de motor loopt (Figuur 23).
Note: Als het lampje brandt, moet u het laadsysteem controleren en indien nodig repareren.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Beschrijving | Figuur 26 referentie | Afmetingen of gewicht | |
Totale breedte in maaistand | A | 192 cm | |
Totale breedte in transportstand | B | 184 cm | |
Hoogte | C | 197 cm | |
Breedte wielbasis | D | 146 cm | |
Lengte wielbasis | E | 166 cm | |
Totale lengte in maaistand | F | 295 cm | |
Totale lengte in transportstand | G | 295 cm | |
Afstand tot de grond | 15 cm | ||
Gewicht | 963 kg |
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en afschermingen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag (<500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Important: Gebruik van andere brandstof beschadigt het emissiesysteem van de motor.
Inhoud brandstoftank: 42 liter
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.
Als u bij temperaturen boven -7 °C zomerbrandstof gebruikt, gaat de pomp langer mee en meer vermogen leveren dan bij gebruik van winterbrandstof.
Important: Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, zal dit leiden tot beschadiging van de motor.
Deze machine kan ook gebruikmaken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem voor meer informatie contact op met uw erkende Toro distributeur.
Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon (Figuur 27).
Verwijder de dop van de brandstoftank.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Niet te vol vullen. Plaats daarna de dop terug.
Om brandgevaar te vermijden, moet u eventueel gemorste brandstof opnemen.
Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Dit mes is ontworpen om het gras goed rechtop te zetten en te verspreiden in bijna alle omstandigheden. Als u minder hef- en verspreidcapaciteit nodig hebt, kunt u een ander mes overwegen.
Eigenschappen: uitstekende hef- en verspreidingscapaciteiten voor de meeste omstandigheden
Dit mes levert doorgaans de beste prestaties bij een lage maaihoogte-instelling tussen 1,9 en 6,4 cm.
Eigenschappen:
De verspreiding blijft gelijkmatiger bij lagere maaistanden.
Voert minder afval naar links waardoor het terrein rond bunkers en fairways er beter verzorgd uitziet.
Minder vermogen nodig bij lagere maaistanden en dicht gras.
Dit mes is zeer geschikt voor de hogere maaihoogte-instellingen van 7 tot 10 cm.
Eigenschappen:
Zet gras beter rechtop en heeft hogere afvoersnelheid
Dun of slap gras wordt aanzienlijk beter opgenomen bij hogere maaistanden
Vochtig of aangekoekt maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd waardoor de maai-eenheid minder snel verstopt raakt.
Vereist meer pk om te maaien
Voert het maaisel verder naar links af en kan bij lagere maaistanden pluggen vormen
Gebruik van een mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Dit mes is ontworpen voor uitstekende bladmulch-resultaten.
Eigenschap: uitstekende bladmulch-resultaten
Mes met gehoekte wiek | Mes met parallelle High Lift-vleugel(Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat) (Niet CE-conform) | Mulchplaat | Rolschraper | |
Gras maaien: maaihoogte van 1,9 tot 4,4 cm | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | Kan goede resultaten opleveren bij schraal of dun gras. | Heeft bewezen de verspreiding en het uiterlijk van gemaaide noordelijke grassoorten te verbeteren, die minstens drie keer per week worden gemaaid en waar minder dan ⅓ van de grassprieten wordt verwijderd. Niet gebruiken in combinatie met het mes met parallelle High Lift-vleugel | Gebruik deze wanneer er aangekoekt gras op de rollen blijft zitten of zich grote platte kluiten gras vormen. De rollen kunnen bij bepaalde toepassingen kluitvorming bevorderen. |
Gras maaien: maaihoogte van 5 tot 6,4 cm | Aanbevolen voor dik of sappig gras | Aanbevolen voor schraal of dun gras | ||
Gras maaien: maaihoogte van 7 tot 10 cm | Kan goede resultaten opleveren bij dik gras. | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | ||
Bladmulch | Aanbevolen voor gebruik met de mulchplaat | Niet toegestaan | Alleen gebruiken met de combinatievleugel of de gehoekte vleugel | |
Voordelen | Gelijkmatige afvoer bij lagere maaihoogte; terrein rond bunkers en fairways ziet er beter verzorgd uit; minder vermogen nodig. | Zet het gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid; dun of slap gras wordt opgenomen bij hoge maaistand; vochtig of aankoekend maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd. | Kan de verspreiding van maaisel en het uiterlijk van het gazon verbeteren bij bepaalde maaiwerkzaamheden; uitstekend voor bladmulchen. | Vermindert opeenhoping van maaisel op de rol bij bepaalde toepassingen. |
Nadelen | Zet het gras niet goed rechtop in toepassingen met een hoge maaihoogte; vochtig of aankoekend maaisel heeft de neiging zich op te hopen in de maaikamer, wat leidt tot een slechte maaikwaliteit en meer benodigd vermogen | Vereist meer vermogen bij sommige toepassingen. Heeft de neiging bij lagere maaistanden pluggen te vormen in dik gras. Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat | Indien u een te grote hoeveelheid gras probeert te vermijden als de mulchplaat is gemonteerd, zal het gras zich ophopen in de maaikamer. |
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben voor de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
U mag niet knoeien met de beveiligingen.
Controleer elke dag de werking van de schakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Rij de machine langzaam naar een ruim, open terrein.
Laat het maaidek of de maaidekken zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Met de bestuurder op de stoel mag de motor niet starten als de schakelaar voor de maaidekken of het tractiepedaal is ingeschakeld.
Note: Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Neem plaats op de stoel, plaats het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND, schakel de parkeerrem UIT en zet de schakelaar van de maaidekken in de stand UIT.
Note: De motor moet starten. Sta op uit de stoel en druk langzaam het tractiepedaal neer. De motor moet binnen 1 tot 3 seconden afslaan. Als hij niet afslaat, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.
Note: De machine is uitgerust met een interlockschakelaar op de parkeerrem. De motor slaat af als u het tractiepedaal indrukt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Stop de machine, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u het werktuig controleert nadat u een voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit, schakel de motor uit, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor uit en verwijder het sleuteltje (indien aanwezig).
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.
Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en ga na na of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
Stel de parkeerrem in werking en zet de schakelaar van de maaiaandrijving UIT.
Haal uw voet van het tractiepedaal en controleer of het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Zet de gashendel op halfgas.
Steek het sleuteltje in de schakelaar en draai het op AAN/VOORGLOEIEN totdat het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 7 seconden); draai daarna het sleuteltje op START om de startmotor in werking te stellen.
Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 15 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
Laat het sleuteltje los zodra de motor start.
Note: Het sleuteltje draait automatisch naar de stand AAN/LOPEN.
Als u de motor voor de eerste keer start of de motor een revisiebeurt heeft gegeven, moet u de machine 1 tot 2 minuten in de vooruit- en de achteruitstand laten werken.
Note: Controleer ook de werking van de hefhendel en de schakelaar van de maaiaandrijving om er zeker van te zijn dat alle onderdelen naar behoren functioneren.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Zet vervolgens de motor af en controleer op olielekken, losse onderdelen en andere defecten.
Zet de gashendel in de stand STATIONAIR.
Zet de schakelaar van de maaidekaandrijving in de stand UITSCHAKELEN.
Draai de contactschakelaar naar de stand UIT.
Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
De Standard Control Module (SCM) is een ingekapseld elektronisch apparaat dat is vervaardigd in een 'one size fits all'-configuratie. De module gebruikt halfgeleider- en mechanische elementen ten behoeve van de controle en regeling van de standaard elektrische functies die nodig zijn voor een veilig gebruik van het product.
De module controleert inputs zoals neutraalstand, parkeerrem, aftakas, starten, wetten en hoge temperatuur. De module activeert outputs zoals de solenoïde voor de aftakas, de startmotor en de ETR (activering om te lopen).
De module is verdeeld in inputs en outputs. Inputs en outputs worden aangegeven door groene led-controlelampjes die zijn aangebracht op de printplaat.
De input voor het startcircuit wordt geactiveerd door 12 VDC. Alle andere inputs worden geactiveerd als het circuit wordt gesloten om massa te maken. Elke input heeft een led die gaat branden als het desbetreffende circuit wordt geactiveerd. Gebruik de input-leds om problemen met het circuit van de schakelaar en de input te verhelpen.
De output-circuits worden geactiveerd door correcte input-condities. De 3 outputs omvatten Aftakas, ETR en STARTEN. De output-leds controleren de toestand van de relais en geven aan dat er elektrische spanning op een van de drie contactpunten voor de output is.
De output-circuits stellen niet vast of het output-apparaat correct functioneert, zodat in geval van problemen met de elektrische functies ook de leds en de werking van de gewone apparatuur en de kabelboom moeten worden gecontroleerd. Meet de impedantie van het losgekoppelde onderdeel, de impedantie door de kabelboom (loskoppelen bij de SCM), of voer een test uit waarbij het desbetreffende onderdeel tijdelijk wordt geactiveerd.
De SCM is niet aangesloten op een externe computer of een handtoestel, kan niet opnieuw worden geprogrammeerd en registreert geen periodieke gegevens over storingen en problemen.
De sticker op de SCM bevat uitsluitend symbolen. De 3 led-outputsymbolen worden getoond in het output-vak terwijl alle andere leds inputs zijn; zie Figuur 28.
Hier vindt u in logische volgorde de stappen die u moeten nemen op de SCM om problemen te verhelpen.
Stel vast welke output-storing u wilt verhelpen (aftakas, Starten of ETR).
Draai het contactsleuteltje op AAN en kijk of de rode stroom-led brandt.
Beweeg alle input-schakelaars om er zeker van te zijn dat alle leds van status veranderen.
Zet de input-apparaten in de juiste stand om de correcte output te verkrijgen.
Note: Gebruik de volgende tabel om de correcte input-conditie te bepalen.
Controleer het volgende als een specifieke output-LED gaat branden en voer de nodige reparaties uit.
Als een specifieke output-LED brandt zonder de juiste output-functie, moet u de bedrading van de output, de aansluitingen en het onderdeel controleren.
Note: Indien nodig repareren.
Als een specifieke output-led niet brandt, moet u beide zekeringen controleren.
Als een specifieke output-led niet brandt en de inputs in de juiste toestand zijn, moet u een nieuwe SCM plaatsen en kijken of de storing verdwijnt.
Elke (horizontale) rij op de onderstaande tabel geeft de input- en output-vereisten voor elke specifieke functie van het product aan. De functies van het product worden vermeld in de linkerkolom. De symbolen geven de toestand van een specifiek circuit aan zoals: geactiveerd voor spanning, gesloten om massa te maken en geopend om massa te maken.
Inputs | Outputs | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Functie | Stroom AAN | In NEUTRAALSTAND | Start AAN | Rem AAN | Aftakas AAN | In stoel | Hoge temp. | Wetten | Start | ETR | Aftakas |
Start | — | — | + | O | O | — | O | O | + | + | O |
Lopen (machine Uit) | — | — | O | O | O | O | O | O | O | + | O |
Lopen (machine Aan) | — | O | O | — | O | — | O | O | O | + | O |
Maaien | — | O | O | — | — | — | O | O | O | + | + |
Wetten | — | — | O | O | — | O | O | — | O | + | + |
Hoge temp. | — | O | — | O | O | O |
(–) Geeft aan dat een circuit is gesloten om massa te maken – led aan
(O) Geeft aan dat een circuit is geopend om massa te maken of is gedeactiveerd – led uit
(+) Geeft aan dat een circuit is geactiveerd (koppelingspoel, solenoïde of input voor starten) – led aan
Een leeg vakje geeft aan dat de tabel niet van toepassing is op een circuit.
Om problemen te verhelpen, moet u het sleuteltje omdraaien zonder de motor te starten. Bepaal welke specifieke functie een storing vertoont, en ga volgens de tabel te werk. Controleer de toestand van elke input-led om er zeker van te zijn dat deze in overeenstemming is met de tabel.
Als de input-leds correct zijn, moet u de output-led controleren. Als de output-led brandt maar het apparaat is niet geactiveerd, moet u de beschikbare spanning bij het output-apparaat, de continuïteit van het losgekoppelde apparaat en de potentiële spanning op het massacircuit (zwevende massa) meten.
Om het maaigebied te inspecteren, legt u een plank van 1,25 meter op de helling en meet u de hellingshoek met de inclinometer die bij de machine werd geleverd. Met behulp van de plank krijgt u een idee van de gemiddelde hellingshoek, maar hierbij wordt geen rekening gehouden met kuilen en gaten die de hellingshoek abrupt kunnen veranderen. Nadat u het maaigebied hebt geïnspecteerd, raadpleegt u Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk.
De machine is daarnaast uitgerust met een hoekindicator die is gemonteerd op de stuurbuis. Deze geeft de hellingshoek aan van de locatie waar de machine zich bevindt.
Start de motor en laat deze op HALFGAS stationair lopen om warm te worden. Duw de gashendel helemaal naar voren, breng de maaidekken omhoog, zet de parkeerrem vrij, druk het tractiepedaal in om vooruit te rijden in en rij voorzichtig naar een open terrein.
Oefen u in het vooruit- en achteruitrijden en in starten en stoppen van de machine. Om de machine te stoppen, neemt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het terugkeren in de NEUTRAALSTAND of trapt u het achteruit-pedaal in. Als u met de machine een helling afdaalt, zult u soms het achteruitpedaal moeten gebruiken om te stoppen.
Oefen met het ontwijken van obstakels met de maai-eenheden omhoog en omlaag. Wees voorzichtig als u tussen smalle objecten rijdt zodat u de machine of de maai-eenheden niet beschadigt.
Bij de Sidewinder moet u vertrouwd raken met de omvang van de maaidekken zodat ze nergens aan blijven hangen of schade oplopen.
Beweeg de maaidekken niet heen en weer, behalve als ze omlaag zijn en de machine in beweging is, of als ze omhoog zijn in de transportstand. Als u de maaidekken heen en weer beweegt terwijl de maaidekken omlaag zijn en de machine niet in beweging is, kan de grasmat worden beschadigd.
Rijd altijd langzaam op oneffen terrein.
De Sidewinder-eenheid heeft een overhang van maximaal 33 cm, zodat u dichter langs de rand van zandkuilen en andere obstakels kunt maaien, terwijl tegelijkertijd de wielen van de tractor zo ver mogelijk uit buurt van de rand van kuilen, sloten en vijvers blijven.
Als u een obstakel tegenkomt, moet u de maaidekken zo bewegen dat u er omheen kunt maaien.
Als u de machine van het ene maaigebied naar het andere rijdt, moet u de maaidekken volledig omhoog brengen, de schuif voor maaien/transport naar links op transport zetten en de gashendel op SNEL zetten.
Verander vaak het maaipatroon om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in één richting.
Het tegengewichtsysteem oefent hydraulische tegendruk uit op de hefcilinders van de maai-eenheden. Deze druk verbetert de tractie doordat het gewicht van de maai-eenheid wordt verplaatst naar de aandrijfwielen van de maaier. De druk van het tegengewicht is standaard ingesteld voor een optimale balans tussen maairesultaat en tractie in de meeste omstandigheden.
De instelling van het tegengewicht verlagen kan de maai-eenheid stabieler maken, maar de tractie verminderen. De instelling van het tegengewicht verhogen kan zorgen voor meer tractie, maar resulteren in een slecht maairesultaat. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding van uw tractie-eenheid voor instructies om de druk van het tegengewicht aan te passen.
Raadpleeg de After-cut Appearance Troubleshooting Guide (gids voor het oplossen van problemen met het maairesultaat) op www.Toro.com.
Om te beginnen met maaien, schakelt u de maai-eenheden in en rijdt u langzaam naar het maaigebied. Breng de maai-eenheden omlaag zodra de voorste maai-eenheden zich boven het maaigebied bevinden.
Om in een professioneel recht patroon en in banen te kunnen maaien zoals voor sommige werkzaamheden is vereist, moet u een boom of een ander object in de verte uitkiezen en recht daarop af rijden.
Zodra de voorste maai-eenheden de rand van het maaigebied bereiken, brengt u de maai-eenheden omhoog en maakt u een druppelvormige bocht om snel in de juiste positie te komen voor de volgende baan.
Om gemakkelijk rond bunkers, vijvers of andere obstakels te kunnen maaien, gebruikt u de Sidewinder-eenheid en beweegt u de schakelhendel naar links of naar rechts, afhankelijk van uw maaiwerkzaamheden. U kunt de maaidekken ook verplaatsen zodat de bandensporen elders lopen.
De maaidekken werpen het gras meestal naar de linkerzijde van de machine. Als u rond een bunker maait, maai dan rechtsom om te voorkomen dat er maaisel in de bunker wordt geworpen.
Er zijn met bouten monteerbare mulchplaten verkrijgbaar voor de maai-eenheden. De mulchplaten leveren uitstekende prestaties als u het gazon volgens een vast schema onderhoudt. Dit voorkomt dat per maaibeurt meer dan 25 mm gras wordt afgemaaid. Als er te hoog gras wordt gemaaid wanneer de mulchplaten zijn gemonteerd, kan het gazon er na het maaien minder fraai uitzien en moet er meer kracht worden gebruikt om het gras te maaien. De mulchplaten zijn ook uitstekend geschikt om in de herfst bladeren fijn te maken.
Verwijder bij het maaien niet meer dan ongeveer 25 mm of ⅓ van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u misschien de maaihoogte vergroten.
Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed groeit en vatbaarder wordt voor ziekten. Controleer of het mes in een goede staat verkeert en over een volledige vleugel beschikt.
Controleer of de maaikamers in een goede staat zijn. Buig eventueel onderdelen van de maaikamer recht om ervoor te zorgen dat er voldoende speling is tussen de rand van het mes en de maaikamer.
Na het maaien moet u de machine grondig schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond, zodat de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken als gevolg van een te hoge waterdruk. Zorg ervoor dat de radiateur en de oliekoeler vrij blijven van vuil en maaisel. Na reiniging moet u de machine controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn.
Important: Nadat de machine is gewassen, moet u het mechanisme van de Sidewinder verschillende keren van links naar rechts bewegen om het water tussen de lagerblokken en de dwarsbuis te verwijderen.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of sleept.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of transporteert.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
Er zitten bevestigingspunten op de voorzijde en achterzijde van de machine (Figuur 29).
Note: Gebruik in de vier hoeken banden met de juiste specificaties en CE-merk om de machine vast te binden.
Twee aan de voorzijde van het bestuurdersplatform
Achterwiel
In noodgevallen kan u de machine over een kleine afstand bewegen door de omloopklep in de hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen. Als u de machine met hogere snelheid duwt of sleept, kan de transmissie intern beschadigd worden. Als de machine over een grote afstand moet worden verplaatst, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.
Important: De omloopklep moet open zijn als u de machine duwt of sleept. Sluit de klep zodra u de machine naar de gewenste plaats hebt geduwd of gesleept.
Zoek de omloopklep op de pomp (Figuur 30) en draai hem los door hem 90° (1/4 slag) te draaien .
Duw of sleep de machine.
Stop met de machine te duwen of te slepen en sluit de omloopklep door deze 90° (1/4 slag) te draaien.
Important: Zorg dat de omloopklep gesloten is voordat u de motor start. Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, raakt de transmissie oververhit.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor uit en verwijder het sleuteltje (indien aanwezig).
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien aanwezig) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
maandag | dinsdag | woensdag | donderdag | vrijdag | zaterdag | zondag | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Motoroliepeil controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Radiateur en scherm controleren op vuil. | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Het oliepeil van het hydraulische systeem controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
De bandenspanning controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Alle smeernippels smeren.2 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
Was de machine. | |||||||
1 Controleer de gloeibougie en de spuitmonden van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval |
Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Zorg ervoor dat de aftakas is uitgeschakeld.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de parkeerrem in werking.
Laat indien nodig de maaidekken zakken.
Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
Draai het contactsleuteltje naar de stand STOP en haal het sleuteltje uit het contact.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Ontgrendel en open de motorkap.
Verwijder de R-pen waarmee het draaipunt van de motorkap aan de montagebeugels is bevestigd (Figuur 31).
Schuif de motorkap naar de rechterkant, til de andere kant omhoog en trek de motorkap uit de beugels.
Note: Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit om de motorkap te monteren.
Gebruik de onderhoudsvergrendeling tijdens het onderhoud van de maai-eenheden om letsel te voorkomen.
Centreer de sidewinder van de maai-eenheid met de tractie-eenheid.
Breng de maai-eenheid omhoog in de transportstand.
Schakel de parkeerrem in en zet de machine af.
Maak de vergrendelstang los uit de houder van het voorste draagframe (Figuur 32).
Breng de buitenzijde van de voorste maai-eenheden omhoog en plaats de vergrendeling over de framepen die zich aan de voorzijde van het bestuurdersplatform bevindt (Figuur 32).
Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de machine.
Breng de maai-eenheden omlaag in de maaistand.
Schakel de machine uit en verwijder het contactsleuteltje.
Voer deze procedure in omgekeerde volgorde uit om de maai-eenheden te ontgrendelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
De machine is voorzien van smeerpunten die u regelmatig moet smeren met nr. 2 lithium vet. Smeer de machine ook onmiddellijk na elke wasbeurt.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
Achterste draaipunt van maaidek (Figuur 33)
Voorste draaipunt van maaidek (Figuur 34)
2 cilinderuiteinden Sidewinder (Figuur 35)
Draaipunt (Figuur 36)
2 achterste draaipunten en hefcilinder van hefarm (Figuur 37)
2 draaipunten en hefcilinder van voorste hefarm, links (Figuur 38)
2 draaipunten en hefcilinder van voorste hefarm, rechts (Figuur 39)
Afstelmechanisme neutraalstand (Figuur 40)
Schuif voor maaien/transport (Figuur 41)
Draaipunt riemspanning (Figuur 42)
Lagers van spilas van maaidek (2 per maaidek) (Figuur 43)
Note: U kunt beide smeernippels gebruiken: kies de nippel die het makkelijkst te bereiken is. Pomp vet in de nippel tot er een beetje vet aan de onderzijde van de asbehuizing verschijnt (aan de onderzijde van de maai-eenheid).
Lagers van achterrol (2 per maaidek) (Figuur 44)
Note: Controleer of de smeergroef in beide rolbevestigingen is uitgelijnd met de smeeropening in beide uiteinden van de rolas. Als hulp bij het uitlijnen van de groef en de opening bevindt zich verder een merkteken op één uiteinde van de rolas.
Important: U mag de dwarsbuis van de Sidewinder niet smeren. De lagerblokken zijn zelfsmerend.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken, en vervang de luchtfilterbehuizing indien nodig. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Controleer ook de aansluitingen van de rubberen toevoerslang aan het luchtfilter en de turbocompressor om zeker te zijn dat de aansluitingen volledig zijn.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang een beschadigde luchtfilterbehuizing.
Reinig het luchtfilterdeksel (Figuur 45).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Voordat u het filter verwijdert, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit.
Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via het filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen, hetgeen schade kan veroorzaken. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.
Verwijder het voorfilter (Figuur 46).
Important: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit de filtermedia kan beschadigen. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter, dat goed moet aansluiten, en het filterhuis. Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen. Plaats steeds een nieuw veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad (Figuur 47).
Plaats het voorfilter terug (Figuur 46).
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus.
Note: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel.
Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht, in een stand tussen 5 tot 7 uur gezien vanaf het uiteinde. Maak de vergrendeling vast (Figuur 46).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat u de motor voor de eerste keer start.
De carterinhoud is ongeveer 2,8 liter met filter.
Gebruik Toro Premium motorolie of een andere hoogwaardige motorolie met laag asgehalte die minstens voldoet aan de volgende specificaties:
Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -17 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Note: Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie ook de Gebruikershandleiding van de motor, die bij de machine werd geleverd, voor verdere aanbevelingen.
Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering ADD op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering FULL te brengen. Niet te vol vullen. Als het oliepeil zich tussen de twee markeringen FULL en ADD bevindt, hoeft u geen olie bij te vullen.
Controleer het oliepeil zoals wordt getoond in Figuur 48.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie zoals wordt getoond in Figuur 49.
Vervang het oliefilter van de motor zoals wordt getoond in Figuur 50.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Naast het genoemde onderhoudsinterval moet de tank ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Draai de aftapplug onder het filter los (Figuur 51).
Draai de plug weer vast na het aftappen.
Reinig de omgeving van de montagelocatie van het filter (Figuur 51).
Verwijder het filter en reinig het montageoppervlak.
Smeer de pakking op het filter met schone olie.
Monteer het filter met de hand totdat de pakking contact maakt en draai vervolgens nog een halve slag verder.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit; zie Voorbereidingen voor stalling.
Zorg ervoor dat de brandstoftank minstens half vol is.
Ontgrendel en open de motorkap.
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Draai de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp open (Figuur 52).
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.
Note: De elektrische brandstofpomp wordt geactiveerd, waarbij er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten komt. Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt.
Zet de ontluchtschroef weer vast en draai het sleuteltje op UIT.
Note: Normaal moet de motor starten wanneer u deze procedure uitgevoerd hebt. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Injectors ontluchten.
Note: Deze procedure mag uitsluitend worden toegepast als het brandstofsysteem is ontlucht met behulp van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet start; zie Het brandstofsysteem ontluchten.
Draai de leidingconnector naar spuitstuk Nr. 1 en de houder los (Figuur 53).
Zet de gashendel op SNEL.
Draai het sleuteltje naar de stand START en kijk hoe de brandstof om de connector stroomt.
Note: Draai het sleuteltje op UIT wanneer u een ononderbroken straal ziet.
Draai de leidingconnector goed vast.
Herhaal deze procedure bij de overige spuitmonden.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Indien u de machine op een hete locatie stalt, zal de accu sneller ontladen dan wanneer u de machine in een koelere omgeving stalt.
U kunt het peil in de cellen bijhouden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Vul de cellen niet hoger dan de onderkant van de sleufring in elke cel. Plaats de vuldoppen terug zodat de ventielen naar achteren wijzen (in de richting van de brandstoftank).
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Houd de bovenkant van de accu schoon door deze regelmatig te reinigen met een borstel die in ammoniak of een oplossing van natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.
De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.
Een verkeerde geleiding van de accukabels kan schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd eerst de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken - de minkabel (–) eerst - en de klemmen en polen afzonderlijk schoon krabben. Sluit de kabels aan – de pluskabel (+) eerst - en smeer de accupolen in met vaseline.
De zekeringen in het elektrische systeem van de machine bevinden zich onder de kap van het bedieningspaneel.
Als de machine stopt of als er andere problemen met het elektrische systeem zijn, moet u de zekeringen controleren. Haal telkens één zekering eruit en controleer of deze is doorgebrand.
Important: Als u een zekering moet vervangen, gebruik dan u altijd een zekering van hetzelfde type en hetzelfde ampère als de oude zekering, omdat anders schade aan het elektrische systeem kan ontstaan. Raadpleeg de sticker naast de zekeringen voor een overzicht van de zekeringen en ampèrages.
Note: Als er vaak een zekering doorbrandt, komt dit vermoedelijk door een kortsluiting in het elektrische systeem en moet dit worden gerepareerd door een vakbekwame onderhoudstechnicus.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Een te lage bandenspanning vermindert de zijdelingse stabiliteit van de machine op hellingen. Hierdoor kan de machine omkantelen, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan ontstaan.
Pomp de banden niet te zacht op.
De luchtdruk in de banden moet tussen 0,97 en 1,24 bar zijn; zie Figuur 54.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Draai de wielmoeren vast met een torsie van 61 tot 88 N·m.
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Draai de wielmoeren vast met de juiste torsie.
Als de machine beweegt wanneer het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND staat, moet de afstelnok van de tractie worden afgesteld.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Zet de voor- en achterwielen aan één kant vast met wielkeggen of blokken.
Aan de andere kant van de machine: hef de voor- en achterwielen van de vloer, plaats steunblokken onder het frame.
Als de machine niet goed is ondersteund, kan deze per ongeluk naar beneden vallen, waardoor iemand die zich eronder bevindt, letsel kan oplopen.
Een voorwiel en een achterwiel moeten vrijkomen van de grond, omdat anders de machine tijdens de afstelling zal bewegen.
Draai de borgmoer op de afstelnok van de tractie los (Figuur 55).
De motor moet lopen opdat u een laatste afstelling van de afstelnok van de tractie kunt uitvoeren. Contact met hete of bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw handen, voeten, gezicht en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluidsdemper, andere hete motoronderdelen en draaiende delen.
Start de motor en draai de zeskantige moer van de nok in beide richtingen om de middelste positie van het bereik van de neutraalstand te bepalen.
Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.
Zet de motor af.
Haal de steunblokken weg en laat de machine neer op de grond. Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet beweegt als het tractiepedaal in de neutraalstand staat.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder vuil van de radiateur (Figuur 56).
Reinig de radiateur elk uur als de machine in zeer stoffige en vuile omstandigheden wordt gebruikt; zie Het koelsysteem reinigen.
Het koelsysteem bevat een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Controleer elke dag vóór het starten van de motor het koelvloeistofpeil.
De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 5,7 liter.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 57).
Note: Als de motor koud is, behoort het koelvloeistofpeil ongeveer halverwege tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.
Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij.
Note: Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Til de motorkap op.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Gebruik perslucht; begin aan de voorkant van de radiateur en blaas het vuil eruit naar de achterkant.
Reinig de radiateur vanaf de achterkant en blaas naar de voorkant.
Note: Herhaal deze procedure verschillende keren totdat u al het maaisel en het vuil verwijderd hebt.
Important: Als u de radiateur met water reinigt, ontstaat voortijdig corrosie van onderdelen en gaat vuil aankoeken.
Sluit en vergrendel de motorkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Draai de stelschroef los waarmee de knop is bevestigd aan de parkeerremhendel (Figuur 59).
Draai de knop vast met een torsie van 41 tot 68 N·m om de hendel in werking te stellen.
Draai de stelschroef vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Open de motorkap.
Druk met een kracht van 30 N halverwege tussen de poelies op de riem (Figuur 60).
Als de riem minder dan 11 mm doorbuigt, voltooi dan de volgende procedure om de riem te spannen:
Draai de bout los waarmee de beugel is bevestigd aan de motor en draai de bout los waarmee de wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel.
Plaats een breekijzer tussen de wisselstroomdynamo en de motor en wrik de wisselstroomdynamo los.
Als de juiste spanning is verkregen, draait u de wisselstroomdynamo en de bouten van de beugel vast om de afstelling te borgen.
Steek een dopschroevendraaier of een stukje buis in het uiteinde van de spanveer van de riem.
De veer die de riem spant, staat onder grote druk en de veer op de verkeerde manier ontspannen kan letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig bij het ontspannen van de veer en het vervangen van de riem.
Druk het uiteinde van de veer omlaag en naar voren om deze los te maken van de beugel en de spanning van de veer te halen (Figuur 61).
Plaats de riem terug.
Om de veer te spannen, moet u deze procedure in de omgekeerde volgorde uitvoeren.
Zet de gashendel naar achteren zodat deze tegen de sleuf in het bedieningspaneel aan komt.
Zet de klem van de gaskabel op de hefboom van de injectiepomp los (Figuur 62).
Houd de hefboom van de injectiepomp tegen de regelschroef voor het lage stationaire toerental en zet de kabelklem vast.
Draai de schroeven los waarmee de gashendel is bevestigd aan het bedieningspaneel.
Duw de gashendel helemaal naar voren.
Schuif de aanslagplaat tegen de gashendel aan en draai de schroeven vast waarmee de gashendel is bevestigd aan het bedieningspaneel
Als de gashendel tijdens het gebruik niet in positie blijft, moet u de borgmoer waarmee de frictieregelaar op de gashendel wordt vastgezet, aandraaien met een torsie van 5 tot 6 N·m.
Note: De kracht die nodig is om de gashendel te bedienen, mag niet meer dan 27 Nm zijn.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en de filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro dealer, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is leverbaar in emmers van 19 l en van 208 l door uw erkende Toro distributeur.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 63).
Verwijder de dop van de hydraulische tank (Figuur 63).
Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met een schone doek.
Steek de peilstok in de vulbuis. Verwijder deze daarna en controleer het vloeistofpeil.
Note: Het vloeistofpeil dient binnen 6 mm van de markering op de peilstok te staan.
Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij totdat het peil de VOL-markering bereikt.
Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Inhoud hydraulische vloeistof: 13,2 liter
Als de vloeistof verontreinigd raakt, neem dan contact op met uw lokale Toro verdeler om het systeem te laten spoelen. Verontreinigde vloeistof ziet er melkachtig of zwart uit.
Zet de motor af en open de motorkap.
Maak de hydraulische leiding los of verwijder het hydraulische filter en laat de hydraulische vloeistof in een opvangbak lopen (Figuur 66 en Figuur 64).
Monteer de hydraulische leiding als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt (Figuur 64).
Vul het reservoir (Figuur 65) met ongeveer 13,2 liter hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof en Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen het systeem beschadigen.
Plaats de dop weer op het reservoir.
Start de motor.
Gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden. Controleer op lekkage en zet dan de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul vloeistof bij totdat het peil de FULL-markering (Vol) op de peilstok bereikt.
Note: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Als u het filter vervangt, moet u een origineel Toro filter (onderdeelnr. 86-3010) monteren.
Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Knijp de slang naar de bevestigingsplaat van het filter dicht.
Maak de omgeving van de montagelocatie van het filter schoon, plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter (Figuur 66).
Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met hydraulische vloeistof.
Controleer of de plaats waar het filter wordt gemonteerd schoon is en draai het filter totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat; draai het filter vervolgens met ½ slag vast.
Maak de slang naar de bevestigingsplaat van het filter los.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.
Zet de motor af en controleer op lekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 2 jaar |
|
De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Verwijder de montageschroeven van de hydraulische motor, ontkoppel de hydraulische motor en verwijder deze van de maai-eenheid (Figuur 67).
Important: Bedek de bovenzijde van de as zodat deze niet vuil wordt.
Verwijder de borgpen of de borgmoer waarmee het draagframe van de maai-eenheid aan de draaipen van de hefarm is bevestigd (Figuur 68).
Rol de maaieenheid bij de tractie-eenheid vandaan.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Plaats de maai-eenheid vóór de tractie-eenheid.
Schuif het draagframe van de maai-eenheid op de draaipen van de hefarm en zet vast met de borgpen of de borgmoer (Figuur 68).
Monteer de hydraulische motor op de maai-eenheid; gebruik hierbij de montageschroeven van de hydraulische motor (Figuur 67).
Note: Controleer of de O-ring juist geplaatst is en niet beschadigd is.
Smeer de as.
Het cirkelmaaidek is in de fabriek ingesteld op een maaihoogte van 5 cm en met een harkmes van 7,9 mm. De maaihoogte-instellingen links en rechts zijn ook vooraf ingesteld binnen 0,7 mm van elkaar.
De maai-eenheid is zo ontworpen dat het bestand is tegen impact van het mes zonder dat de kamer vervormt. Als het mes een vast voorwerp raakt, controleer dan of het mes is beschadigd en controleer of het mes nog nauwkeurig maait.
Verwijder de hydraulische motor uit de maai-eenheid en verwijder de maai-eenheid van de tractie-eenheid.
Note: Gebruik een takel (of minimaal twee personen) en plaats de maai-eenheid op een vlakke tafel.
Markeer een uiteinde van het mes met een markeerstift.
Note: Gebruik dit uiteinde van het mes om alle hoogtes te controleren.
Plaats de snijrand van het gemarkeerde uiteinde van het mes op 12 uur (recht vooruit in de maairichting) en meet de hoogte vanaf de tafel tot het snijvlak van het mes (Figuur 69).
Draai het gemarkeerde uiteinde van het mes naar 3 uur en naar 9 uur en meet de hoogte (Figuur 69).
Vergelijk de gemeten hoogte op 12 uur met de maaihoogte-instelling.
Note: De afstand moet binnen een marge van 0,7 mm vallen. De hoogtes op 3 uur en 9 uur moeten 3,8 ± 2,2 mm hoger zijn dan de instelling op 12 uur en binnen 2,2 mm van elkaar vallen.
Als een van deze metingen niet binnen de specificaties valt, ga dan verder met Maaimes afstellen.
Start met het afstellen aan de voorzijde (pas steeds 1 beugel per keer aan).
Verwijder de maaihoogtebeugel (aan de voorzijde, linkerzijde of rechterzijde) van het frame van de maai-eenheid (Figuur 70).
Breng vulstukken van 1,5 mm en/of vulstukken van 0,7 mm aan tussen het frame van de maai-eenheid en de beugel om de gewenste maaihoogte te bereiken (Figuur 70).
Bevestig de maaihoogtebeugel aan het frame van de maai-eenheid met de overgebleven vulstukken onder de maaihoogtebeugel (Figuur 70).
Bevestig de inbusbout, het afstandsstuk en de flensmoer.
Note: De inbusbout en het afstandsstuk worden bij elkaar gehouden met schroefdraadborgmiddel zodat het afstandsstuk niet in het frame van de maai-eenheid valt.
Controleer de instelling in de 12-uur-stand en breng indien nodig aanpassingen aan.
Bepaal of u slechts één of beide maaihoogtebeugels (rechts en links) moet afstellen.
Note: Als de kant op 3 uur of op 9 uur 1,6 ± 6,0 mm hoger is dan de nieuwe hoogte aan de voorkant, hoeft u die kant niet aan te passen. Pas de andere kant zo aan, dat deze afstand ook binnen 2,2 mm van de juiste kant valt.
Pas de linker en rechter maaihoogtebeugel aan door stap 1 tot en met 3 te herhalen.
Bevestig de slotbouten en de flensmoeren.
Controleer de hoogte op 12 uur, 3 uur en 9 uur.
Controleer de voorrol op slijtage, wiebelen of klemmen. Voer onderhoud uit op de rol of de onderdelen ervan of vervang deze als u dergelijke zaken aantreft.
Verwijder de montagebout van de rol (Figuur 71).
Sla een drevel door het uiteinde van de rolbehuizing en sla het lager aan de tegenovergelegen zijde eruit door beurtelings aan beide zijden van de binnenste loopring van het lager te tikken.
Note: Er moet een lipje van de binnenste loopring van 1,5 mm bloot komen te liggen.
Druk het tweede lager eruit.
Controleer de rolbehuizing, de lagers en het afstandsstuk van het lager op schade (Figuur 71).
Note: Vervang beschadigde onderdelen en zet de voorrol weer in elkaar.
Druk alleen op het buitenste loopvlak of oefen een gelijkmatige druk uit op het binnen- en buitenloopvlak om het eerste lager in de rolbehuizing te drukken (Figuur 71).
Note: Druk alleen op het buitenste loopvlak of druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak.
Plaats het afstandsstuk (Figuur 71).
Druk alleen op het buitenste loopvlak of oefen een gelijkmatige druk uit op het binnen- en buitenloopvlak om het tweede lager in de rolbehuizing tegen het afstandsstuk te drukken (Figuur 71).
Plaats de rolconstructie in het frame van de maai-eenheid.
Important: Als de rolconstructie wordt bevestigd met een opening die groter is dan 1,5 mm zorgt dit voor een zijdelingse belasting van het lager. Dit kan leiden tot voortijdige slijtage van het lager.
Controleer of er maximaal 1,5 mm speling is tussen de rolconstructie en de rolmontagebeugels van het frame van de maai-eenheid.
Note: Als de opening groter is dan 1,5 mm, plaats dan voldoende ringen met een diameter van ⅝" om de speling aan te passen.
Draai de bevestigingsbout vast met een torsie van 108 N·m.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Vervang een mes als het een vast voorwerp heeft geraakt, of als het uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de maai-eenheid in de hoogste stand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Note: Zet de maai-eenheid vast om te voorkomen dat dit per ongeluk naar beneden valt.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen.
Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 72).
Monteer het mes, de antiscalpeercup en de mesbout; zet de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maai-eenheid wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Note: Als u een vreemd voorwerp hebt geraakt, moet u alle moeren van de aspoelie vastdraaien met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Note: Controleer het mes voordat u de machine gebruikt. Het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal. Als u een slijtplek ontdekt, moet u het mes vervangen: zie Het mes controleren en slijpen.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Zet de maai-eenheid vast zodat ze niet per ongeluk kan vallen.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figuur 73).
Controleer de snijranden van al de messen. Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, mag u alleen de bovenkant van de snijrand slijpen en moet u de oorspronkelijke snijhoek behouden om te zorgen dat het mes scherp blijft (Figuur 74).
Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid metaal verwijdert.
Leg het mes op een horizontaal oppervlak en controleer de uiteinden om na te gaan of het mes recht is en parallel.
Note: Plaats de uiteinden van het mes iets lager dan het midden en de snijrand lager dan de onderkant van het mes. Dit mes zorgt voor een goede maaikwaliteit en vereist minimaal vermogen van de motor. Als echter de uiteinden van het mes hoger dan het midden zijn of de snijrand hoger dan de onderkant is, betekent dit dat het mes krom of verbogen is, en moet het worden vervangen.
Note: De uiteinden moeten iets lager dan het midden zijn en de snijrand moet lager dan de onderkant van het mes zijn. Deze kenmerken zorgen voor een goede maaikwaliteit en vereisen minder vermogen van de motor.
Note: Als de uiteinden hoger zijn dan het midden, of als de snijranden hoger zijn dan de onderkant van het mes, moet u het maaimes vervangen. Deze kenmerken geven aan dat het mes krom of verbogen is.
Gebruik de antiscalpeercup en de mesbout om het mes te monteren met de vleugel naar de maai-eenheid gericht.
Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De messen van de maai-eenheid moeten binnen 7 seconden stoppen nadat u de maai-eenheden hebt uitgeschakeld.
Note: Zorg ervoor dat de maai-eenheden omlaag zijn gebracht op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait.
Om de stoptijd te controleren, laat u een assistent op een afstand van ten minste 6 meter van de maai-eenheid staan en laat u hem kijken naar de messen op 1 van de maai-eenheden. Schakel de maai-eenheden uit en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stilstand zijn gekomen. Als de tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet de remklep worden afgesteld; neem contact op met uw Toro verdeler om u te helpen bij deze afstelling.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Note: Maak altijd eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig altijd eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met de aangegeven hoeveelheid motorolie.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2 minuten stationair draaien.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als een maai-eenheid langere tijd wordt verwijderd van de tractie-eenheid, plaats dan een plug in de bovenzijde van de as om te voorkomen dat er vuil of water in de as terecht kan komen.