Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om informatie over producten en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2012 van het ANSI (American National Standards Institute).
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start. Zorg ervoor dat alle gebruikers van dit product weten hoe het te gebruiken en dat ze de waarschuwingen begrijpen.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van de machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
In de relevante onderdelen in deze handleiding vindt u bijkomende veiligheidsinformatie.
Deze machine heeft een geluidsniveau van 104 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA.
Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.
Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA).
De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Langdurige blootstelling aan lawaai tijdens het gebruik van de machine kan leiden tot gehoorverlies.
Draag geschikte gehoorbescherming als u de machine langere tijd gebruikt.
Hand-arm
Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,5 m/s2
Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 0,7 m/s2
Onzekerheidswaarde (K) = 0,5 m/s2
De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Gehele lichaam
Gemeten trillingsniveau = 0,44 m/s2
Onzekerheidswaarde (K) = 0,5 m/s2
De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Note: Als de accu niet is gevuld of gebruiksklaar is gemaakt met accuzuur, moet u accuzuur met een soortelijk gewicht van 1,26 kopen bij een plaatselijke accuhandelaar en in de accu gieten.
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Verwijder het accudeksel (Figuur 3).
Verwijder de vuldoppen van de accu en giet langzaam accuzuur in elke cel totdat het zuurpeil net boven de platen komt.
Plaats de vuldoppen en sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen.
Note: Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Houd vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Rook nooit in de buurt van de accu.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Verwijder de vuldoppen.
Giet langzaam accuzuur in elke cel totdat het peil net boven de vulring komt.
Important: Laat de accu niet te vol worden. Er kan dan accuzuur naar buiten stromen over andere delen van de machine. Dit kan ernstige corrosie en beschadiging veroorzaken.
Plaats de vuldoppen terug.
Bevestig de pluskabel (rood) aan de klem van pluspool (+) van de accu en de minkabel (zwart) aan de klem van minpool (-) van de accu met behulp van de bouten en moeren (Figuur 4).
Note: Zorg ervoor dat de accuklem helemaal op de pluspool zit en de kabel goed op de accu is geplaatst. De kabel mag geen contact maken met het accudeksel.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Important: Als u ooit de accu verwijdert, moet u de bouten van de accuklem monteren met de boutkoppen aan de onderkant en de moeren aan de bovenkant. Als de bouten van de klembeugels andersom zitten, kunnen zij in aanraking komen met de hydraulische leidingen als de maaidekken worden verplaatst.
Om corrosie van de accuklemmen te voorkomen, moet hierop u een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47), vaseline of dunvloeibare smeerolie aanbrengen.
Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.
Plaats het accudeksel.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Inclinometer | 1 |
Parkeer de machine op een vlak, horizontaal oppervlak.
Controleer of de machine horizontaal staat door een inclinometer (geleverd bij de machine) op de dwarsstang van het frame bij de brandstoftank te plaatsen (Figuur 5).
Note: De inclinometer moet 0° aangeven gezien vanuit de positie van de bestuurder.
Als de inclinometer geen 0° aangeeft, moet u de machine naar een plaats rijden waar de meter wel 0° aangeeft
Note: De hoekindicator die op de machine is gemonteerd moet nu eveneens nul graden aangeven.
Als de hoekindicator geen 0° aangeeft, moet u de 2 schroeven en moeren losdraaien waarmee de hoekindicator aan de montagebeugel is bevestigd, de indicator aanpassen zodat deze 0° aangeeft en de bouten vastdraaien.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker (104-5181) | 1 |
Waarschuwingssticker (99-3558) | 1 |
Waarschuwingssticker (107-1972) | 3 |
Als deze machine wordt gebruikt in de EU, moet u de waarschuwingsstickers aanbrengen over de Engelse waarschuwingsstickers.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Vergrendelbeugel | 1 |
Popnagel | 2 |
Ring | 1 |
Schroef (¼" x 2") | 1 |
Borgmoer (¼") | 1 |
Haak de motorkapvergrendeling los van de beugel van de motorkapvergrendeling.
Verwijder de 2 popnagels waarmee de motorkapvergrendeling aan de motorkap is bevestigd (Figuur 6).
Verwijder de beugel van de motorkapvergrendeling van de motorkap.
Plaats de beugel van de vergrendeling en de beugel van de motorkapvergrendeling op de motorkap en lijn de montageopeningen uit (Figuur 7).
Note: De beugel van de vergrendeling moet zich tegen de motorkap aan bevinden.
Note: Verwijder de bout en moer niet van de arm van de vergrendelbeugel.
Lijn de ringen uit met de openingen aan de binnenzijde van de motorkap.
Bevestig de beugels en de ringen met de popnagels aan de motorkap (Figuur 7).
Haak de sluiting op de vergrendelbeugel van de motorkap (Figuur 8).
Monteer de bout in de andere arm van de vergrendelbeugel van de motorkap om de sluiting te vergrendelen (Figuur 9).
Note: Draai de bout stevig aan, maar de moer niet.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Uitlaatscherm | 1 |
Zelftappende schroef | 4 |
Start de motor, breng de maaidekken omhoog en controleer of de afstand tussen elke hefarm en de vloerplaatbeugel 5 tot 8 mm bedraagt; zie Figuur 11.
Als de afstand zich niet in dit bereik bevindt, pas deze dan als volgt aan:
Controleer of de speling tussen elke hefarm en de aanslagbouten 0,13 tot 1,02 mm bedraagt; zie Figuur 12.
Note: Als de afstand zich niet in dit bereik bevindt, moet u de aanslagbouten verstellen om de juiste speling te verkrijgen.
Start de motor, breng de maaidekken omhoog en controleer of de speling tussen de band aan de bovenzijde van de slijtbalk op het achterste maaidek en de bumperband 0,51 tot 2,54 mm bedraagt; zie Figuur 14.
Als de afstand zich niet in dit bereik bevindt, pas de achterste cilinder dan als volgt aan:
Note: Als de achterste hefarm tijdens het transport rammelt, kunt u de speling verminderen.
Breng de maaidekken omlaag en draai de contramoer op de cilinder los (Figuur 15).
Pak de cilinderstang vlak bij de moer beet met een tang en een doek en draai aan de stang.
Breng de maaidekken omhoog en controleer de speling.
Note: Herhaal deze procedure indien nodig.
Draai de contramoer van de gaffelpen vast.
Important: Als de speling bij de vooraanslagen of de achterste slijtbalk te klein is, kan er schade ontstaan aan de hefarmen.
De maaidekken voor en achter moeten in verschillende standen worden gemonteerd. Het voorste maaidek heeft 2 montagestanden die afhankelijk zijn van de gewenste maaihoogte en maaidekrotatie.
Voor een maaihoogte in het bereik tussen 2 en 7,6 cm monteert u de voorste draagframes in de onderste montage-openingen (Figuur 16).
Note: Hierdoor kunnen de maaidekken verder omhoog bewegen ten opzichte van de machine wanneer u plotse oneffenheden nadert tijdens het bergop rijden. Hierdoor is echter de hoeveelheid ruimte tussen de maaikamer en het draagframe beperkt wanneer u de top van een steil heuveltje bereikt.
Voor een maaihoogte in het bereik tussen 6,3 en 10 cm monteert u de voorste draagframes in de bovenste montageopeningen (Figuur 16).
Note: Hierdoor ontstaat er een grotere ruimte doordat de maaikamer in een hogere stand staat, maar het maaidek bereikt in deze stand wel eerder de maximale hoogte.
De maaidekken voor en achter moeten in verschillende standen worden gemonteerd. Het achterste maaidek is voorzien van 1 montagestand voor een juiste uitlijning met het onderframe van de Sidewinder.
Monteer voor alle maaihoogten het achterste maaidek in de achterste montage-openingen (Figuur 16).
Important: Dit maaidek maait vaak ongeveer 6 mm lager dan een messenkooimaaier met dezelfde instelling. Mogelijk moet u het cirkelmaaidek 6 mm hoger instellen dan een messenkooimaaier in hetzelfde gebied.
Important: U kunt veel beter bij de achterste maaidekken door het maaidek van de machine te verwijderen. Als de machine is uitgerust met een Sidewinder®, beweeg de maaidekken dan naar rechts, verwijder het achterste maaidek en schuif het naar rechts eruit.
Laat de maaidekken neer op de grond, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de voorzijde en de zijkanten); zie Figuur 17.
Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.
Verwijder het afstandsstuk terwijl u de maaikamer ondersteunt (Figuur 17).
Verplaats de kamer naar de gewenste maaihoogte en plaats een afstandsstuk in de bijbehorende maaihoogteopening en de sleuf (Figuur 18).
Plaats de tappende plaat op één lijn met het afstandsstuk.
Draai de bout met de hand vast.
Herhaal stap 4 tot 7 voor elke aanpassing.
Draai de 3 bouten vast met een torsie van 41 N·m.
Note: Draai eerst de voorste bout vast.
Note: Voor aanpassingen van meer dan 3,8 cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op een hoogte ertussenin instellen om klemmen te voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen van de maaihoogte van 3,1 cm naar 7 cm).
De optionele achterrolschraper werkt het beste bij een gelijkmatige opening van 0,5 tot 1 mm tussen de schraper en de rol.
Draai de smeernippel en de montageschroef los (Figuur 19).
Schuif de schraper omhoog of omlaag tot er een opening van 0,5 tot 1 mm is tussen de stang en de rol.
Bevestig de smeernippel en schroef deze vast met 41 N·m. Schroef beide onderdelen om de beurt steeds een klein stukje verder vast.
Zorg dat er zich geen vuil bevindt in de montageopeningen van de achterwand en linkerwand van de kamer.
Plaats de mulchplaat in de achterste opening en bevestig deze met 5 flenskopbouten (Figuur 20).
Controleer of de mulchplaat de punt van de messen niet raakt en niet in het oppervlak van de achterwand van de kamer steekt.
Trap het voorwaartse tractiepedaal in om vooruit te rijden. Druk het achterwaartse tractiepedaal in om achteruit te rijden of om af te remmen tijdens het vooruit rijden (Figuur 21).
Note: Laat het pedaal bewegen of zet het in de NEUTRAALSTAND om de machine te stoppen.
Met uw hiel beweegt u de schuif voor maaien/transport naar links in de transportstand en naar rechts in de maaistand (Figuur 21).
Note: De maaidekken kunnen uitsluitend worden gebruikt in de maaistand.
Important: De maaisnelheid is in de fabriek afgesteld op 9,7 km per uur. U kunt de maaisnelheid verhogen of verlagen door de aanslagschroef van de snelheid te verstellen (Figuur 22).
Trek de hendel om het stuur te verstellen naar achteren om het stuurwiel in de gewenste stand te zetten en duw de hendel vervolgens naar voren om vast te zetten (Figuur 21).
Uitsluitend model 30807, 30839 en 30849
De indicatorsleuf in het bestuurdersplatform geeft aan wanneer de maaidekken zich in de centrale stand bevinden (Figuur 21).
Uitsluitend model 30807, 30839 en 30849
De hoekindicator geeft in graden de hellinghoek van de machine aan (Figuur 21).
De contactschakelaar wordt gebruikt om de motor te starten, te stoppen en voor te gloeien. De contactschakelaar heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START. Draai het sleuteltje naar AAN/VOORGLOEIEN totdat het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 7 seconden); draai daarna het contactsleuteltje naar START om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor start (Figuur 23).
Om de motor af te zetten, draait u het sleuteltje naar de stand UIT.
Note: Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Zet de hendel naar voren om het motortoerental te verhogen en naar achteren om het toerental te verlagen (Figuur 23).
De schakelaar van de maaidekaandrijving heeft 2 standen: INSCHAKELEN en UITSCHAKELEN. De tuimelschakelaar bedient een solenoïdeklep op de kleppenset om de maaidekken aan te drijven (Figuur 23).
De urenteller toont het aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. De urenteller gaat lopen als de contactschakelaar in de stand AAN wordt gezet (Figuur 23).
Om de maaidekken naar de grond te laten zakken, moet u de schakelhendel van de maaidekken naar voren bewegen. Om de maaidekken omhoog te bewegen, trekt u de schakelhendel naar achteren, naar de stand OMHOOG (Figuur 23).
Note: De maaidekken bewegen pas omlaag als de motor loopt.
Bij model 30807, 30839 en 30849 zet u de hendel naar rechts of links om de maaidekken in dezelfde richting te laten bewegen.
Note: Doe dit uitsluitend als de maaidekken omhoog zijn gebracht, of als zij op de grond zijn en de machine in beweging is.
Note: De hendel hoeft niet in vooruit-stand te worden gehouden terwijl u de maaidekken laat zakken.
Het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden als de temperatuur van de koelvloeistof te hoog wordt. Als de machine niet tot stilstand wordt gebracht en de temperatuur van de koelvloeistof nog eens 5 tot 6 °C stijgt, zal de motor afslaan (Figuur 23).
Het oliedruklampje gaat branden als de motoroliedruk gevaarlijk laag is (Figuur 23).
Het lampje van de wisselstroomdynamo moet uit zijn als de motor loopt (Figuur 23).
Note: Als het lampje brandt, moet u het oplaadsysteem controleren en indien nodig repareren.
Het indicatielampje van de gloeibougie gaat branden als de gloeibougies in werking zijn (Figuur 23).
Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem in werking stellen om te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel omhoog trekken (Figuur 23).
Note: De motor stopt als u het tractiepedaal indrukt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
Zet de vergrendeling van de hefhendel naar achteren om te voorkomen dat de maaidekken naar beneden vallen (Figuur 23).
De brandstofmeter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit (Figuur 24).
Beweeg de instelhendel aan de zijkant van de bestuurdersstoel naar buiten, beweeg de stoel naar de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel in deze stand te vergrendelen (Figuur 24).
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Tractie-eenheid | |
---|---|
Totale breedte – 173 cm maaibreedte | 182 cm |
Totale breedte – 183 cm maaibreedte | 193 cm |
Lengte | 295 cm |
Hoogte tot bovenzijde van de rolbeugel | 180 cm |
Wielbasis | 149 cm |
Spoorbreedte | 145 cm |
Afstand tot de grond | 15,3 cm |
Gewicht van maaidekkenModellen 30807, 30839 en 30843 Model 30849 | 963 kg 952 kg |
Maaidek | |
Lengte | 86,4 cm |
Breedte | 86,4 cm |
Hoogte | 24,4 cm tot draagframe26,7 cm bij een maaihoogte van 19 mm34,9 cm bij een maaihoogte van 102 mm |
Gewicht | 88 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken. Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of alle veiligheidsvoorzieningen zijn bevestigd en naar behoren werken. Deze omvatten, maar zijn niet beperkt tot: dodemansknoppen, veiligheidsschakelaars en -schermen, de rolbeugel, werktuigen en remmen. Gebruik de machine enkel als alle veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn en volgens de instructies van de fabrikant werken.
Controleer altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme vrij zijn van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 180 dagen kunt opmaken.
Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.
Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw handen en gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.
Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Nooit de brandstofdop verwijderen of brandstof toevoegen terwijl de motor loopt.
Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul uw machine dan met een draagbaar vat in plaats van met een vulpistool.
Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.
Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden.
Vul de brandstoftank tot de brandstof tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis reikt. Giet de brandstoftank niet te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.
Dit mes is een topper in het rechtop zetten van gras en het verspreiden van maaisel in bijna alle omstandigheden. Als u minder hef- en verspreidcapaciteit nodig hebt, kunt u een ander mes overwegen.
Eigenschappen: Het heeft uitstekende hef- en verspreidingscapaciteiten voor de meeste omstandigheden.
Dit mes levert doorgaans de beste prestaties bij een lage maaihoogte-instelling tussen 1,9 en 6,4 cm.
Eigenschappen:
De verspreiding blijft gelijkmatiger bij lagere maaistanden.
Voert minder afval naar links waardoor het terrein rond bunkers en fairways er beter verzorgd uitziet.
Er is minder vermogen nodig bij lagere maaistanden en in dicht gras.
Dit mes is zeer geschikt voor de hogere maaihoogte-instellingen van 7 tot 10 cm.
Eigenschappen:
Het zet gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid.
Dun of slap gras wordt aanzienlijk beter opgenomen bij hogere maaistanden.
Vochtig of aangekoekt maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd, waardoor het maaidek minder snel verstopt raakt.
Het vereist meer pk om te maaien.
Het voert het maaisel verder naar links af en kan bij lagere maaistanden zwaden vormen.
Gebruik van het mes met High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat kan het mes doen breken, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat.
Eigenschappen: Dit mes biedt uitstekende bladmulch-resultaten.
Mes met gehoekte vleugel | Mes met parallelle High Lift-vleugel(Niet gebruiken in combinatie met de mulchplaat) | Mulchplaat | Rolschraper | |
Gras maaien: maaihoogte van 1,9 tot 4,4 cm | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | Kan goede resultaten opleveren bij schraal of dun gras. | Heeft bewezen de verspreiding en het uiterlijk van gemaaide noordelijke grassoorten te verbeteren, die minstens 3 keer per week worden gemaaid en waar minder dan ⅓ van de grassprieten wordt verwijderd. Niet gebruiken in combinatie met het mes met parallelle High Lift-vleugel | Kan worden gebruikt als er aangekoekt gras op de rollen blijft zitten of zich grote platte kluiten gras vormen; de schrapers kunnen voor meer kluitvorming zorgen bij bepaalde toepassingen |
Gras maaien: maaihoogte van 5 tot 6,4 cm | Aanbevolen voor dik of sappig gras | Aanbevolen voor schraal of dun gras | ||
Gras maaien: maaihoogte van 7 tot 10 cm | Kan goede resultaten opleveren bij dik gras. | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | ||
Bladeren mulchen | Aanbevolen voor gebruik met de mulchplaat | Niet toegestaan | Alleen gebruiken met de combinatievleugel of de gehoekte vleugel | |
Voordelen | Gelijkmatige afvoer bij lage maaihoogte; het terrein rond bunkers en fairways ziet er verzorgder uit; minder vermogen nodig | Zet gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid; dun of slap gras wordt opgenomen bij hoge maaistand; vochtig of aankoekend maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd | Kan verspreiding en uiterlijk van gazon verbeteren bij bepaalde maaiwerkzaamheden; goed voor bladmulchen | Vermindert opeenhoping van maaisel op de rol bij bepaalde toepassingen. |
Nadelen | Zet het gras niet goed rechtop in toepassingen met een hoge maaihoogte; vochtig of aankoekend maaisel heeft de neiging zich op te hopen in de maaikamer, wat leidt tot een slechte maaikwaliteit en meer benodigd vermogen | Vereist meer vermogen bij sommige toepassingen; heeft de neiging bij lagere maaistanden zwaden te vormen in dik gras; niet gebruiken met de mulchplaat | Indien u een te grote hoeveelheid gras probeert te vermijden als de mulchplaat is gemonteerd, zal het gras zich ophopen in de maaikamer. |
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag <500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
De inhoud van de brandstoftank is ongeveer 42 liter.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.
Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Geschikt voor biodiesel
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.
Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon (Figuur 25).
Verwijder de dop van de brandstoftank.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Niet te vol vullen. Plaats daarna de dop terug.
Om brandgevaar te voorkomen, moet u gemorste brandstof opnemen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Een te lage bandenspanning vermindert de zijdelingse stabiliteit van de machine op hellingen. Hierdoor kan de machine omkantelen, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan ontstaan.
Pomp de banden niet te zacht op.
De luchtdruk in de banden moet tussen 0,97 en 1,24 bar zijn; zie Figuur 26.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Draai de wielmoeren vast met een torsie van 61 tot 88 N·m.
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Draai de wielmoeren vast met de juiste torsie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben voor de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
U mag niet knoeien met de beveiligingen.
Controleer elke dag de werking van de schakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Rij de machine langzaam naar een ruim, open terrein.
Laat het maaidek of de maaidekken zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Met de bestuurder op de stoel mag de motor niet starten als de schakelaar voor de maaidekken of het tractiepedaal is ingeschakeld.
Note: Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Neem plaats op de stoel, plaats het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND, schakel de parkeerrem UIT en zet de schakelaar van de maaidekken in de stand UIT.
Note: De motor moet starten. Sta op uit de stoel en druk langzaam het tractiepedaal neer. De motor moet binnen 1 tot 3 seconden afslaan. Als hij niet afslaat, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.
Note: De machine is uitgerust met een interlockschakelaar op de parkeerrem. De motor slaat af als u het tractiepedaal indrukt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die hem/haar letsel kunnen toebrengen of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij kan zulke ongelukken en beschadigingen voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen en gehoorbescherming. Het verdient aanbeveling veiligheidsschoenen en een lange broek te dragen. Dit is verplicht op grond van diverse plaatselijke veiligheidsvoorschriften en verzekeringsbepalingen. Draag lang haar en loszittende kleding niet los, en draag geen juwelen.
Controleer of alle aandrijvingen in de NEUTRAALSTAND zijn, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt voordat u de motor start.
Houd lichaamsdelen, in het bijzonder uw handen en voeten, uit de buurt van alle bewegende onderdelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Richt de uitworp van de maaier niet op mensen of huisdieren.
Maai uitsluitend in de achteruitstand, als dat strikt noodzakelijk is. Als u dient te maaien in achteruitstand, kijk dan vóór en tijdens het achteruitrijden achter u en naar beneden om te voorkomen dat u kleine kinderen aanrijdt. Blijf waakzaam en zet de machine af als een kind het werkgebied betreedt.
Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand afbrokkelt.
Vervoer nooit passagiers op deze machine.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
Maai niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
U mag het maaidek nooit omhoog brengen als de maaimessen draaien.
Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Stop de maaimessen wanneer u niet maait, vooral wanneer u over los terrein zoals grind rijdt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel altijd de waarschuwingsknipperlichten in wanneer u op een openbare weg rijdt, behalve waar dat door de wet is verboden.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit en stop de motor voordat u bijtankt of de maaihoogte wijzigt.
Zet de gashendel terug voordat u de motor afzet. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als u klaar bent met werken met de machine.
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Laat nooit een draaiende motor onbeheerd achter.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Verander de instellingen van de motor niet en laat hem het maximale toerental niet overschrijden. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires en werktuigen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Draag altijd uw veiligheidsgordel als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder zulke objecten door rijdt. Zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of te wijzigen.
Eventuele veranderingen aan een rolbeugel moeten worden goedgekeurd door The Toro® Company.
Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. Rij op hellingen in de aanbevolen richting. De toestand van het gras kan van invloed zijn op de stabiliteit van de machine.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam in een rechte lijn afrijden.
Maak geen scherpe bochten met de machine. Wees voorzichtig als u de machine achteruitrijdt.
Als u de machine op een helling gebruikt, moeten de maaidekken te allen tijde neergelaten zijn.
Vermijd bochten maken op hellingen. Als u toch een bocht moet maken, doe dit indien mogelijk langzaam en voorzichtig hellingafwaarts.
Wees extra voorzichtig als u de machine gebruikt met werktuigen; deze kunnen de stabiliteit van de machine beïnvloeden.
Stel de parkeerrem in werking en zet de schakelaar van de maaiaandrijving UIT.
Haal uw voet van het tractiepedaal en controleer of het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Zet de gashendel op halfgas.
Steek het sleuteltje in de schakelaar en draai het op AAN/VOORGLOEIEN totdat het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 7 seconden); draai daarna het sleuteltje op START om de startmotor in werking te stellen.
Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 15 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
Laat het sleuteltje los zodra de motor start.
Note: Het sleuteltje draait automatisch naar de stand AAN/LOPEN.
Als u de motor voor de eerste keer start of de motor een revisiebeurt heeft gegeven, moet u de machine 1 tot 2 minuten in de vooruit- en de achteruitstand laten werken.
Note: Controleer ook de werking van de hefhendel en de schakelaar van de maaiaandrijving om er zeker van te zijn dat alle onderdelen naar behoren functioneren.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Zet vervolgens de motor af en controleer op olielekken, losse onderdelen en andere defecten.
Zet de gashendel naar LANGZAAM, de schakelaar van de maaiaandrijving UIT en het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
De Standard Control Module (SCM) is een ingekapseld elektronisch apparaat dat is vervaardigd in een 'one size fits all'-configuratie. De module gebruikt halfgeleider- en mechanische elementen ten behoeve van de controle en regeling van de standaard elektrische functies die nodig zijn voor een veilig gebruik van het product.
De module controleert inputs zoals neutraalstand, parkeerrem, aftakas, starten, wetten en hoge temperatuur. De module activeert outputs zoals de solenoïde voor de aftakas, de startmotor en de ETR (activering om te lopen).
De module is verdeeld in inputs en outputs. Inputs en outputs worden aangegeven door groene led-controlelampjes die zijn aangebracht op de printplaat.
De input voor het startcircuit wordt geactiveerd door 12 VDC. Alle andere inputs worden geactiveerd als het circuit wordt gesloten om massa te maken. Elke input heeft een led die gaat branden als het desbetreffende circuit wordt geactiveerd. Gebruik de input-leds om problemen met het circuit van de schakelaar en de input te verhelpen.
De output-circuits worden geactiveerd door correcte input-condities. De 3 outputs omvatten Aftakas, ETR en STARTEN. De output-leds controleren de toestand van de relais en geven aan dat er elektrische spanning op een van de drie contactpunten voor de output is.
De output-circuits stellen niet vast of het output-apparaat correct functioneert, zodat in geval van problemen met de elektrische functies ook de leds en de werking van de gewone apparatuur en de kabelboom moeten worden gecontroleerd. Meet de impedantie van het losgekoppelde onderdeel, de impedantie door de kabelboom (loskoppelen bij de SCM), of voer een test uit waarbij het desbetreffende onderdeel tijdelijk wordt geactiveerd.
De SCM is niet aangesloten op een externe computer of een handtoestel, kan niet opnieuw worden geprogrammeerd en registreert geen periodieke gegevens over storingen en problemen.
De sticker op de SCM bevat uitsluitend symbolen. De 3 led-outputsymbolen worden getoond in het output-vak terwijl alle andere leds inputs zijn; zie Figuur 27.
Hier vindt u in logische volgorde de stappen die u moeten nemen op de SCM om problemen te verhelpen.
Stel vast welke output-storing u wilt verhelpen (aftakas, Starten of ETR).
Draai het contactsleuteltje op AAN en kijk of de rode stroom-led brandt.
Beweeg alle input-schakelaars om er zeker van te zijn dat alle leds van status veranderen.
Zet de input-apparaten in de juiste stand om de correcte output te verkrijgen.
Note: Gebruik de volgende tabel om de correcte input-conditie te bepalen.
Controleer het volgende als een specifieke output-LED gaat branden en voer de nodige reparaties uit.
Als een specifieke output-LED brandt zonder de juiste output-functie, moet u de bedrading van de output, de aansluitingen en het onderdeel controleren.
Note: Indien nodig repareren.
Als een specifieke output-led niet brandt, moet u beide zekeringen controleren.
Als een specifieke output-led niet brandt en de inputs in de juiste toestand zijn, moet u een nieuwe SCM plaatsen en kijken of de storing verdwijnt.
Elke (horizontale) rij op de onderstaande tabel geeft de input- en output-vereisten voor elke specifieke functie van het product aan. De functies van het product worden vermeld in de linkerkolom. De symbolen geven de toestand van een specifiek circuit aan zoals: geactiveerd voor spanning, gesloten om massa te maken en geopend om massa te maken.
Inputs | Outputs | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Functie | Stroom AAN | In NEUTRAALSTAND | Start AAN | Rem AAN | Aftakas AAN | In stoel | Hoge temp. | Wetten | Start | ETR | Aftakas |
Start | — | — | + | O | O | — | O | O | + | + | O |
Lopen (machine Uit) | — | — | O | O | O | O | O | O | O | + | O |
Lopen (machine Aan) | — | O | O | — | O | — | O | O | O | + | O |
Maaien | — | O | O | — | — | — | O | O | O | + | + |
Wetten | — | — | O | O | — | O | O | — | O | + | + |
Hoge temp. | — | O | — | O | O | O |
(–) Geeft aan dat een circuit is gesloten om massa te maken – led aan
(O) Geeft aan dat een circuit is geopend om massa te maken of is gedeactiveerd – led uit
(+) Geeft aan dat een circuit is geactiveerd (koppelingspoel, solenoïde of input voor starten) – led aan
Een leeg vakje geeft aan dat de tabel niet van toepassing is op een circuit.
Om problemen te verhelpen, moet u het sleuteltje omdraaien zonder de motor te starten. Bepaal welke specifieke functie een storing vertoont, en ga volgens de tabel te werk. Controleer de toestand van elke input-led om er zeker van te zijn dat deze in overeenstemming is met de tabel.
Als de input-leds correct zijn, moet u de output-led controleren. Als de output-led brandt maar het apparaat is niet geactiveerd, moet u de beschikbare spanning bij het output-apparaat, de continuïteit van het losgekoppelde apparaat en de potentiële spanning op het massacircuit (zwevende massa) meten.
Start de motor en laat deze op HALFGAS stationair lopen om warm te worden. Duw de gashendel helemaal naar voren, breng de maaidekken omhoog, zet de parkeerrem vrij, druk het tractiepedaal in om vooruit te rijden in en rij voorzichtig naar een open terrein.
Oefen u in het vooruit- en achteruitrijden en in starten en stoppen van de machine. Om de machine te stoppen, neemt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het terugkeren in de NEUTRAALSTAND of trapt u het achteruit-pedaal in.
Note: Als u met de machine een helling afdaalt, zult u soms het achteruitpedaal moeten gebruiken om te stoppen.
Maai indien mogelijk hellingopwaarts en hellingafwaarts en niet dwars over een helling. Zorg ervoor dat de maaidekken zijn neergelaten als u hellingafwaarts rijdt, zodat u de macht over het stuur behoudt. Draai de machine niet op een helling.
Oefen met het ontwijken van obstakels met de maaidekken omhoog en omlaag. Wees voorzichtig als u tussen smalle objecten rijdt zodat u de machine of de maai-eenheden niet beschadigt.
Bij de Sidewinder moet u vertrouwd raken met de omvang van de maaidekken zodat ze nergens aan blijven hangen of schade oplopen.
Beweeg de maaidekken niet heen en weer, behalve als ze omlaag zijn en de machine in beweging is, of als ze omhoog zijn in de transportstand. Als u de maaidekken heen en weer beweegt terwijl de maaidekken omlaag zijn en de machine niet in beweging is, kan de grasmat worden beschadigd.
Rijd altijd langzaam op oneffen terrein.
De Sidewinder-eenheid heeft een overhang van maximaal 33 cm, zodat u dichter langs de rand van zandkuilen en andere obstakels kunt maaien, terwijl tegelijkertijd de wielen van de tractor zo ver mogelijk uit buurt van de rand van kuilen, sloten en vijvers blijven.
Als u een obstakel tegenkomt, moet u de maaidekken zo bewegen dat u er omheen kunt maaien.
Als u de machine van het ene maaigebied naar het andere rijdt, moet u de maaidekken volledig omhoog brengen, de schuif voor maaien/transport naar links op transport zetten en de gashendel op SNEL zetten.
Verander vaak het maaipatroon om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in één richting.
Het tegengewichtsysteem oefent hydraulische tegendruk uit op de hefcilinders van de maaidekken. Deze tegendruk verplaatst het gewicht van het maaidek naar de aandrijfwielen van de maaier om de tractie te verbeteren. De druk van het tegengewicht is standaard ingesteld voor een optimale balans tussen maairesultaat en tractie in de meeste omstandigheden. De instelling van het tegengewicht verlagen kan het maaidek stabieler maken, maar de tractie verminderen. De instelling van het tegengewicht verhogen kan zorgen voor meer tractie, maar resulteren in een slecht maairesultaat. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding van uw tractie-eenheid voor instructies om de druk van het tegengewicht aan te passen.
Raadpleeg de After-cut Appearance Troubleshooting Guide (gids voor het oplossen van problemen met het maairesultaat) op www.Toro.com.
Om te beginnen met maaien, schakelt u de maai-eenheden in en rijdt u langzaam naar het maaigebied. Breng de maai-eenheden omlaag zodra de voorste maai-eenheden zich boven het maaigebied bevinden.
Om in een professioneel recht patroon en in banen te kunnen maaien zoals voor sommige werkzaamheden is vereist, moet u een boom of een ander object in de verte uitkiezen en recht daarop af rijden.
Zodra de voorste maaidekken de rand van het maaigebied bereiken, brengt u de maaidekken omhoog en maak een traanvormige bocht om snel in de juiste positie te komen voor de volgende baan.
Om gemakkelijk rond bunkers, vijvers of andere obstakels te kunnen maaien, gebruikt u de Sidewinder-eenheid en beweegt u de schakelhendel naar links of naar rechts, afhankelijk van uw maaiwerkzaamheden. U kunt de maaidekken ook verplaatsen zodat de bandensporen elders lopen.
De maaidekken werpen het gras meestal naar de linkerzijde van de machine. Als u rond een bunker maait, verdient het de voorkeur rechtsom te maaien om te voorkomen dat er maaisel in de bunker wordt geworpen.
Er zijn met bouten monteerbare mulchplaten verkrijgbaar voor de maaidekken. De mulchplaten leveren uitstekende prestaties als u het gazon volgens een vast schema onderhoudt. Dit voorkomt dat per maaibeurt meer dan 25 mm gras wordt afgemaaid. Als er te hoog gras wordt gemaaid wanneer de mulchplaten zijn gemonteerd, kan het gazon er na het maaien minder fraai uitzien en moet er meer kracht worden gebruikt om het gras te maaien. De mulchplaten zijn ook uitstekend geschikt om in de herfst bladeren fijn te maken.
Maai laat in de ochtend om te vermijden dat het gras door dauw op kluitjes bij elkaar gaat zitten, of laat in de middag om te voorkomen dat het directe zonlicht het gevoelige, pas gemaaide gras schaadt.
Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer dan ⅓ van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u misschien de maaihoogte vergroten.
Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed groeit en vatbaarder wordt voor ziekten. Controleer of het mes in een goede staat verkeert en over een volledige vleugel beschikt.
Controleer of de maaikamers in een goede staat zijn. Buig eventueel onderdelen van de maaikamer recht om ervoor te zorgen dat er voldoende speling is tussen de rand van het mes en de maaikamer.
Na het maaien moet u de machine grondig schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond, zodat de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken als gevolg van een te hoge waterdruk. Zorg ervoor dat de radiateur en de oliekoeler vrij blijven van vuil en maaisel. Na reiniging moet u de machine controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn.
Important: Nadat de machine is gewassen, moet u het mechanisme van de Sidewinder verschillende keren van links naar rechts bewegen om het water tussen de lagerblokken en de dwarsbuis te verwijderen.
Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen. Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Sleep uitsluitend met een machine die is voorzien van een trekhaak. Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.
Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen en de bestuurder de controle over de machine verliest.
Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.
Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen wanneer u de machine sleept.
Important: In een noodgeval kunt u de machine slepen over een korte afstand. U mag de machine niet sneller dan met 3 tot 4 km per uur slepen omdat anders het aandrijfsysteem beschadigd kan raken. Als de machine over een grote afstand moet worden verplaatst, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.
Ga naar het omloopventiel op de pomp en draai het 90° (Figuur 28).
Voordat u de motor start, moet u het omloopventiel sluiten door deze 90° (¼ slag) te draaien.
Important: Start de motor niet als het ventiel open is, want dit kan schade veroorzaken.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
maandag | dinsdag | woensdag | donderdag | vrijdag | zaterdag | zondag | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Motoroliepeil controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.2 | |||||||
Radiateur en scherm controleren op vuil | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Het oliepeil van het hydraulische systeem controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
De bandenspanning controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Alle smeernippels smeren.2 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1 Controleer de gloeibougie en de spuitmonden van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval |
Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.
Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aandrijvingen uit.
Breng de maaidekken omlaag.
Zet het tractiepedaal in de stand NEUTRAAL.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u de maaidekken neerlaten, tenzij u een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit aan de machine als de motor draait. Als u de motor moet laten draaien terwijl u onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoert, dient u uw handen, voeten en andere lichaamsdelen, alsook uw kleding uit de buurt te houden van bewegende onderdelen, het uitwerpgebied van de maaier, en de onderkant van de maaidekken.
Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen zijn geworden. Laat deze onderdelen eerst afkoelen voordat u ze afstelt of er onderhouds- of reparatiewerkzaamheden op uitvoert.
Plaats de machine en/of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Neem contact op met een erkende Toro-verdeler als er grote reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd aan uw machine of als u hulp nodig hebt.
Gebruik ter vervanging uitsluitend originele onderdelen en accessoires van Toro. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Zorg ervoor dat de aftakas is uitgeschakeld.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de parkeerrem in werking.
Laat indien nodig de maaidekken zakken.
Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
Draai het contactsleuteltje naar de stand STOP en haal het sleuteltje uit het contact.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Ontgrendel en open de motorkap.
Verwijder de R-pen waarmee het draaipunt van de motorkap aan de montagebeugels is bevestigd (Figuur 30).
Schuif de motorkap naar de rechterkant, til de andere kant omhoog en trek de motorkap uit de beugels.
Note: Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit om de motorkap te monteren.
Gebruik de onderhoudsvergrendeling tijdens het onderhoud van de maaidekken om letsel te voorkomen.
Centreer de Sidewinder van het maaidek met de tractie-eenheid.
Breng de maaidekken omhoog in de transportstand.
Stel de parkeerrem in werking en schakel de machine uit.
Maak de vergrendelstang los uit de houder van het voorste draagframe (Figuur 31).
Breng de buitenzijde van de voorste maaidekken omhoog en plaats de vergrendeling over de frame-pan die zich aan de voorzijde van het bestuurdersplatform bevindt (Figuur 31).
Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de machine.
Breng de maaidekken omlaag in de maaistand.
Schakel de machine uit en verwijder het contactsleuteltje.
Voer deze procedure in omgekeerde volgorde uit om de maaidekken te ontgrendelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
De machine is voorzien van smeerpunten die u regelmatig moet smeren met nr. 2 lithium vet. Smeer de machine ook onmiddellijk na elke wasbeurt.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
Achterste draaipunt van maaidek (Figuur 32)
Voorste draaipunt van maaidek (Figuur 33)
2 cilinderuiteinden Sidewinder (Figuur 34)
Draaipunt (Figuur 35)
2 achterste draaipunten en hefcilinder van hefarm (Figuur 36)
2 draaipunten en hefcilinder van voorste hefarm, links (Figuur 37)
2 draaipunten en hefcilinder van voorste hefarm, rechts (Figuur 38)
Afstelmechanisme neutraalstand (Figuur 39)
Schuif voor maaien/transport (Figuur 40)
Draaipunt riemspanning (Figuur 41)
Stuurcilinder (Figuur 42)
Note: Desgewenst kan een extra smeernippel worden gemonteerd op het andere uiteinde van de stuurcilinder. Verwijder de band, monteer de nippel, spuit vet in de nippel, verwijder de nippel en plaats de plug (Figuur 43).
Lagers van spilas van maaidek (2 per maaidek) (Figuur 44)
Note: U kunt beide smeernippels gebruiken: kies de nippel die het makkelijkst te bereiken is. Pomp vet in de nippel tot er vet aan de onderzijde van de asbehuizing verschijnt (aan de onderzijde van het dek).
Lagers van achterrol (2 per maaidek) (Figuur 45)
Note: Controleer of de smeergroef in beide rolbevestigingen is uitgelijnd met de smeeropening in beide uiteinden van de rolas. Als hulp bij het uitlijnen van de groef en de opening bevindt zich verder een merkteken op één uiteinde van de rolas.
Important: U mag de dwarsbuis van de Sidewinder niet smeren. De lagerblokken zijn zelfsmerend.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat u de motor voor de eerste keer start.
De carterinhoud is ongeveer 2,8 liter met filter.
Gebruik hoogwaardige motorolie die moet voldoen aan de volgende specificaties:
Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -17 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Note: Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers. Zie ook de Gebruikershandleiding van de motor, die bij de machine werd geleverd, voor verdere aanbevelingen.
Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering ADD op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de volmarkering FULL te brengen. Niet te vol vullen. Als het oliepeil zich tussen de twee markeringen FULL en ADD bevindt, hoeft u geen olie bij te vullen.
Controleer het oliepeil zoals wordt getoond in Figuur 46.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie zoals wordt getoond in Figuur 47.
Vervang het oliefilter van de motor zoals wordt getoond in Figuur 48.
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken, en vervang de luchtfilterbehuizing indien nodig. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Controleer ook de aansluitingen van de rubberen toevoerslang aan het luchtfilter en de turbocompressor om zeker te zijn dat de aansluitingen volledig zijn.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang een beschadigde luchtfilterbehuizing.
Reinig het luchtfilterdeksel (Figuur 49).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Voordat u het filter verwijdert, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit.
Important: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via het filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen, hetgeen schade kan veroorzaken. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.
Verwijder het voorfilter (Figuur 50).
Important: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit de filtermedia kan beschadigen. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter, dat goed moet aansluiten, en het filterhuis. Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen. Plaats steeds een nieuw veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad (Figuur 51).
Plaats het voorfilter terug (Figuur 50).
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus.
Note: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel.
Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht, in een stand tussen 5 tot 7 uur gezien vanaf het uiteinde. Maak de vergrendeling vast (Figuur 50).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
De tank moet ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Draai de aftapplug onder het filter los (Figuur 52).
Draai de plug weer vast na het aftappen.
Reinig de omgeving van de montagelocatie van het filter (Figuur 52).
Verwijder het filter en reinig het montageoppervlak.
Smeer de pakking op het filter met schone olie.
Monteer het filter met de hand totdat de pakking contact maakt en draai vervolgens nog een halve slag verder.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit; zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Zorg ervoor dat de brandstoftank minstens half vol is.
Ontgrendel en open de motorkap.
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Draai de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp open (Figuur 53).
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.
Note: De elektrische brandstofpomp wordt geactiveerd, waarbij er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten komt. Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt.
Zet de ontluchtschroef weer vast en draai het sleuteltje op UIT.
Note: Normaal moet de motor starten wanneer u deze procedure uitgevoerd hebt. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Injectors ontluchten.
Note: Deze procedure mag uitsluitend worden toegepast als het brandstofsysteem is ontlucht met behulp van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet start; zie Het brandstofsysteem ontluchten.
Draai de leidingconnector naar spuitstuk Nr. 1 en de houder los (Figuur 54).
Zet de gashendel op SNEL.
Draai het sleuteltje naar de stand START en kijk hoe de brandstof om de connector stroomt.
Note: Draai het sleuteltje op UIT wanneer u een ononderbroken straal ziet.
Draai de leidingconnector goed vast.
Herhaal deze procedure bij de overige spuitmonden.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met uw huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.
Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Laad de accu's op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Gebruik geen hogedrukreiniger in de buurt van elektronische onderdelen.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Indien u de machine op een hete locatie stalt, zal de accu sneller ontladen dan wanneer u de machine in een koelere omgeving stalt.
U kunt het peil in de cellen bijhouden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Vul de cellen niet hoger dan de onderkant van de sleufring in elke cel. Plaats de vuldoppen terug zodat de ventielen naar achteren wijzen (in de richting van de brandstoftank).
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Houd de bovenkant van de accu schoon door deze regelmatig te reinigen met een borstel die in ammoniak of een oplossing van natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen als u de accu reinigt.
De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.
Een verkeerde geleiding van de accukabels kan schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd eerst de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken - de minkabel (–) eerst - en de klemmen en polen afzonderlijk schoon krabben. Sluit de kabels aan – de pluskabel (+) eerst - en smeer de accupolen in met vaseline.
De zekeringen in het elektrische systeem van de machine bevinden zich onder de kap van het bedieningspaneel.
Als de machine beweegt wanneer het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND staat, moet de afstelnok van de tractie worden afgesteld.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Zet de voor- en achterwielen aan één kant vast met wielkeggen of blokken.
Aan de andere kant van de machine: hef de voor- en achterwielen van de vloer, plaats steunblokken onder het frame.
Als de machine niet goed is ondersteund, kan deze per ongeluk naar beneden vallen, waardoor iemand die zich eronder bevindt, letsel kan oplopen.
Een voorwiel en een achterwiel moeten vrijkomen van de grond, omdat anders de machine tijdens de afstelling zal bewegen.
Draai de borgmoer op de afstelnok van de tractie los (Figuur 55).
De motor moet lopen opdat u een laatste afstelling van de afstelnok van de tractie kunt uitvoeren. Contact met hete of bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw handen, voeten, gezicht en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluidsdemper, andere hete motoronderdelen en draaiende delen.
Start de motor en draai de zeskantige moer van de nok in beide richtingen om de middelste positie van het bereik van de neutraalstand te bepalen.
Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.
Zet de motor af.
Haal de steunblokken weg en laat de machine neer op de grond. Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet beweegt als het tractiepedaal in de neutraalstand staat.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor heet is. Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen of wacht totdat de radiateurdop zover is afgekoeld dat u deze kunt aanraken zonder uw hand te branden.
Raak nooit de radiateur en omliggende delen aan als deze heet zijn.
Voorkom inslikken van motorkoelvloeistof; dit kan vergiftiging veroorzaken.
Slik geen motorkoelvloeistof in.
Buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder dagelijks het vuil van de radiateur en de oliekoeler (Figuur 56).
Reinig de radiateur elk uur als de machine in zeer stoffige en vuile omstandigheden wordt gebruikt; zie Het koelsysteem reinigen.
Het koelsysteem bevat een oplossing die half uit water, half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Controleer elke dag vóór het starten van de motor het koelvloeistofpeil.
De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 5,7 liter.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 57).
Note: Als de motor koud is, behoort het koelvloeistofpeil ongeveer halverwege tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.
Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij.
Note: Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Zet de motor af en open de motorkap.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Verwijder het inspectieluik (Figuur 58).
Maak de oliekoeler los en kantel deze naar achteren (Figuur 59).
Reinig beide zijden van de oliekoeler en de omgeving van de radiateur grondig met water of perslucht.
Kantel de oliekoeler weer in de juiste stand.
Plaats het inspectieluik en sluit de motorkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Draai de stelschroef los waarmee de knop is bevestigd aan de parkeerremhendel (Figuur 60).
Draai de knop vast met een torsie van 41 tot 68 N·m om de hendel in werking te stellen.
Draai de stelschroef vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Open de motorkap.
Controleer de spanning door de riem midden tussen de poelies van de wisselstroomdynamo en de krukas in te drukken met een kracht van 30 Nm (Figuur 61).
Note: De riem moet een speling van 11 mm hebben.
Als de riem minder dan 11 mm doorbuigt, voltooi dan de volgende procedure om de riem te spannen:
Draai de bout los waarmee de beugel is bevestigd aan de motor en draai de bout los waarmee de wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel.
Plaats een breekijzer tussen de wisselstroomdynamo en de motor en wrik de wisselstroomdynamo los.
Als de juiste spanning is verkregen, draait u de wisselstroomdynamo en de bouten van de beugel vast om de afstelling te borgen.
Steek een dopschroevendraaier of een stukje buis in het uiteinde van de spanveer van de riem.
De veer die de riem spant, staat onder grote druk en de veer op de verkeerde manier ontspannen kan letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig bij het ontspannen van de veer en het vervangen van de riem.
Druk het uiteinde van de veer omlaag en naar voren om deze los te maken van de beugel en de spanning van de veer te halen (Figuur 62).
Plaats de riem terug.
Om de veer te spannen, moet u deze procedure in de omgekeerde volgorde uitvoeren.
Zet de gashendel naar achteren zodat deze tegen de sleuf in het bedieningspaneel aan komt.
Zet de klem van de gaskabel op de hefboom van de injectiepomp los (Figuur 63).
Houd de hefboom van de injectiepomp tegen de regelschroef voor het lage stationaire toerental en zet de kabelklem vast.
Draai de schroeven los waarmee de gashendel is bevestigd aan het bedieningspaneel.
Duw de gashendel helemaal naar voren.
Schuif de aanslagplaat tegen de gashendel aan en draai de schroeven vast waarmee de gashendel is bevestigd aan het bedieningspaneel
Als de gashendel tijdens het gebruik niet in positie blijft, moet u de borgmoer waarmee de frictieregelaar op de gashendel wordt vastgezet, aandraaien met een torsie van 5 tot 6 N·m.
Note: De kracht die nodig is om de gashendel te bedienen, mag niet meer dan 27 Nm zijn.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir van de machine is in de fabriek gevuld met ongeveer 13,2 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof: Toro Premium All-Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de onderdelencatalogus of de Toro dealer voor de onderdeelnummers.)
Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |||
Materiaaleigenschappen: | |||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48cSt bij 100 °C 7,9 tot 8,5 | ||
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 tot 160 | ||
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | ||
Industriespecificaties: | |||
Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te geven bij een groot aantal temperatuursomstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen, 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-leverancier.
Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 l hydraulische olie. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-dealer, onderdeelnr. 44-2500.
Ga als volgt te werk om de hydraulische vloeistof te controleren:
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 64).
Verwijder de dop van de hydraulische tank (Figuur 64).
Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met een schone doek.
Steek de peilstok in de vulbuis. Verwijder deze daarna en controleer het vloeistofpeil.
Note: Het vloeistofpeil dient binnen 6 mm van de markering op de peilstok te staan.
Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij totdat het peil de VOL-markering bereikt.
Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Als u het filter vervangt, moet u een origineel Toro filter (onderdeelnr. 86-3010) monteren.
Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Knijp de slang naar de bevestigingsplaat van het filter dicht.
Maak de omgeving van de montagelocatie van het filter schoon, plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter (Figuur 65).
Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met hydraulische vloeistof.
Controleer of de plaats waar het filter wordt gemonteerd schoon is en draai het filter totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat; draai het filter vervolgens met ½ slag vast.
Maak de slang naar de bevestigingsplaat van het filter los.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.
Zet de motor af en controleer op olielekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Als de vloeistof verontreinigd raakt, neem dan contact op met uw lokale Toro verdeler om het systeem te laten spoelen. Verontreinigde vloeistof ziet er melkachtig of zwart uit.
Zet de motor af en open de motorkap.
Maak de hydraulische leiding los of verwijder het hydraulische filter en laat de hydraulische vloeistof in een opvangbak lopen (Figuur 65 en Figuur 66).
Monteer de hydraulische leiding als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt (Figuur 66).
Vul het reservoir (Figuur 67) met ongeveer 13,2 liter hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen het systeem beschadigen.
Plaats de dop weer op het reservoir.
Start de motor.
Gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden. Controleer op lekkage en zet dan de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul vloeistof bij totdat het peil de FULL-markering (Vol) op de peilstok bereikt.
Note: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Probeer nooit een krom mes te richten of een gebroken of gescheurd mes te lassen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Verwijder de montageschroeven van de hydraulische motor, ontkoppel de hydraulische motor en verwijder deze van het dek (Figuur 68).
Important: Bedek de bovenzijde van de as zodat deze niet vuil wordt.
Verwijder de lynchpen of de borgmoer waarmee het draagframe van het maaidek aan de draaipen van de hefarm is bevestigd (Figuur 69).
Rol het maaidek bij de tractie-eenheid vandaan.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Plaats het maaidek vóór de tractie-eenheid.
Schuif het draagframe van het maaidek op de draaipen van de hefarm en zet vast met de lynchpen of de borgmoer (Figuur 69).
Monteer de hydraulische motor op het maaidek; gebruik hierbij de montageschroeven van de hydraulische motor (Figuur 68).
Note: Controleer of de O-ring juist geplaatst is en niet beschadigd is.
Smeer de as.
Het cirkelmaaidek is in de fabriek ingesteld op een maaihoogte van 5 cm en met een harkmes van 7,9 mm. De maaihoogte-instellingen links en rechts zijn ook vooraf ingesteld binnen 0,7 mm van elkaar.
Het maaidek is zo ontworpen dat het bestand is tegen impact van het mes zonder dat de kamer vervormt. Als het mes een vast voorwerp raakt, controleer dan of het mes is beschadigd en controleer of het mes nog nauwkeurig maait.
Verwijder de hydraulische motor uit het maaidek en verwijder het maaidek van de tractor.
Note: Gebruik een takel (of minimaal 2 personen) en plaats het maaidek op een vlakke tafel.
Markeer een uiteinde van het mes met een markeerstift.
Note: Gebruik dit uiteinde van het mes om alle hoogtes te controleren.
Plaats de snijrand van het gemarkeerde uiteinde van het mes op 12 uur (recht vooruit in de maairichting) en meet de hoogte vanaf de tafel tot het snijvlak van het mes (Figuur 70).
Draai het gemarkeerde uiteinde van het mes naar 3 uur en naar 9 uur en meet de hoogte (Figuur 70).
Vergelijk de gemeten hoogte op 12 uur met de maaihoogte-instelling.
Note: De afstand moet binnen een marge van 0,7 mm vallen. De hoogtes op 3 uur en 9 uur moeten 3,8 ± 2,2 mm hoger zijn dan de instelling op 12 uur en binnen 2,2 mm van elkaar vallen.
Als een van deze metingen niet binnen de specificaties valt, ga dan verder met Maaimes afstellen.
Start met het afstellen aan de voorzijde (pas steeds 1 beugel per keer aan).
Verwijder de maaihoogtebeugel (aan de voorzijde, linkerzijde of rechterzijde) van het maaidekframe (Figuur 71).
Breng vulstukken van 1,5 mm en/of vulstukken van 0,7 mm aan tussen het maaidekframe en de beugel om de gewenste maaihoogte-instelling te bereiken (Figuur 71).
Bevestig de maaihoogtebeugel aan het maaidekframe met de overgebleven vulstukken onder de maaihoogtebeugel (Figuur 71).
Bevestig de inbusbout, het afstandsstuk en de flensmoer.
Note: De inbusbout en het afstandsstuk worden bij elkaar gehouden met Loctite zodat het afstandsstuk niet in het maaidekframe valt.
Controleer de instelling in de 12-uur-stand en breng indien nodig aanpassingen aan.
Bepaal of u slechts één of beide maaihoogtebeugels (rechts en links) moet afstellen.
Note: Als de kant op 3 uur of op 9 uur 3,8 ± 2,2 mm hoger is dan de nieuwe hoogte aan de voorkant, hoeft u die kant niet aan te passen. Pas de andere kant zo aan, dat deze afstand ook binnen 2,2 mm van de juiste kant valt.
Pas de linker en rechter maaihoogtebeugel aan door stap 1 tot en met 3 te herhalen.
Bevestig de slotbouten en de flensmoeren.
Controleer de hoogte op 12 uur, 3 uur en 9 uur.
Vervang het maaimes als het een vast voorwerp raakt en als het uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties. Gebruik nooit messen van andere fabrikanten, omdat deze gevaarlijk kunnen zijn.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.
Houd het uiteinde van het mes vast met een vod of een gevoerde handschoen terwijl u de mesbout, de antiscalpeercup en het mes verwijdert van de spilas (Figuur 72).
Plaats het mes met de vleugel in de richting van het maaidek en bevestig de antiscalpeercup en de mesbout (Figuur 72).
Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie De machine klaar maken voor onderhoud.
Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figuur 73).
Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat maaien. Als u een slijtplek ontdekt, moet u het mes vervangen: zie Het maaimes verwijderen.
Controleer de snijranden van al de messen. Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, mag u alleen de bovenkant van de snijrand slijpen en de oorspronkelijke snijhoek behouden om te zorgen dat het mes scherp blijft (Figuur 74).
Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid metaal verwijdert.
Om te controleren of het maaimes recht en evenwijdig is, moet u het mes op een horizontaal vlak leggen en de uiteinden inspecteren.
Note: De uiteinden moeten iets lager dan het midden zijn en de snijrand moet lager dan de onderkant van het mes zijn. Dit mes zorgt voor een goede maaikwaliteit en vereist minimaal vermogen van de motor. Als echter de uiteinden van het mes hoger dan het midden zijn of de snijrand hoger dan de onderkant is, betekent dit dat het mes krom of verbogen is, en moet u het vervangen.
Plaats het mes met de vleugel in de richting van het maaidek en bevestig de antiscalpeercup en de mesbout.
Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De messen van het maaidek moeten volledig tot stilstand zijn gekomen binnen ongeveer 5 seconden nadat u het maaidek hebt uitgeschakeld.
Note: Zorg ervoor dat de maaidekken omlaag zijn gebracht op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait.
Om de stoptijd te controleren, moet een tweede persoon op minimaal 6 m afstand van het maaidek staan en de messen op 1 van de maaidekken bekijken. Schakel de maaidekken uit en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stilstand zijn gekomen. Als de tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet de remklep worden afgesteld; neem contact op met uw Toro-verdeler om u te helpen bij deze afstelling.
Controleer de voorrol op slijtage, wiebelen of klemmen. Voer onderhoud uit op de rol of de onderdelen ervan of vervang deze als u dergelijke zaken aantreft.
Verwijder de montagebout van de rol (Figuur 75).
Sla een drevel door het uiteinde van de rolbehuizing en sla het lager aan de tegenovergelegen zijde eruit door beurtelings aan beide zijden van de binnenste loopring van het lager te tikken.
Note: Er moet een lipje van de binnenste loopring van 1,5 mm bloot komen te liggen.
Druk het tweede lager eruit.
Controleer de rolbehuizing, de lagers en het afstandsstuk van het lager op schade (Figuur 75).
Note: Vervang beschadigde onderdelen en zet de voorrol weer in elkaar.
Druk alleen op het buitenste loopvlak of oefen een gelijkmatige druk uit op het binnen- en buitenloopvlak om het eerste lager in de rolbehuizing te drukken (Figuur 75).
Note: Druk alleen op het buitenste loopvlak of druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak.
Plaats het afstandsstuk (Figuur 75).
Druk alleen op het buitenste loopvlak of oefen een gelijkmatige druk uit op het binnen- en buitenloopvlak om het tweede lager in de rolbehuizing tegen het afstandsstuk te drukken (Figuur 75).
Plaats de rolconstructie in het maaidekframe.
Important: Als de rolconstructie wordt bevestigd met een opening die groter is dan 1,5 mm zorgt dit voor een zijdelingse belasting van het lager. Dit kan leiden tot voortijdige slijtage van het lager.
Controleer of er maximaal 1,5 mm speling is tussen de rolconstructie en de montagebeugels van het maaidekframe.
Note: Als de opening groter is dan 1,5 mm, plaats dan voldoende ringen met een diameter van ⅝" om de speling aan te passen.
Draai de bevestigingsbout vast met een torsie van 108 N·m.
Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265-1,299.
Volg deze procedures elke keer als u de machine langer dan 30 dagen stalt.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie; zie Lagers en lagerbussen smeren.
Note: Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden.
Note: Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Verwijder de accu.
Laad de accu voor de opslag en om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265–1,299.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of petrolatum op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Bewaar de accu afzonderlijk of op de machine op een koele plaats. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in het voertuig laat zitten.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Verwijder het oliefilter, gooi het weg en plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met ongeveer 3,8 liter SAE 15W-40 motorolie.
Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.
Zet de motor af.
Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als het maaidek langere tijd wordt verwijderd van de tractie-eenheid, plaats dan een plug in de bovenzijde van de as om te voorkomen dat er vuil of water in de as terecht kan komen.