Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, sportvelden en golfbanen. De machine is niet ontworpen voor het maaien van borstelig gras en andere begroeiing langs de snelweg of voor gebruik in de landbouw.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
U kunt rechtstreeks contact opnemen met Toro via www.Toro.com voor informatie over productveiligheid en accessoires, voor instructiematerialen aangaande de bediening, om een dealer te vinden of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Het model- en serienummer bevinden zich op een plaatje dat zich links op het frame onder de voetsteun bevindt. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 1), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen, zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Note: Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013 en B71.4-2012 van het ANSI (American National Standards Institute).
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start. Zorg ervoor dat alle gebruikers van dit product weten hoe het te gebruiken en dat ze de waarschuwingen begrijpen.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
In de relevante onderdelen in deze handleiding vindt u bijkomende veiligheidsinformatie.
Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 0,7 dBA.
Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in EN 11094.
Deze machine oefent een geluidsdruk van 93 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 0,7 dBA).
De geluidsdruk is vastgesteld volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Langdurige blootstelling aan lawaai tijdens het gebruik van de machine kan leiden tot gehoorverlies.
Draag geschikte gehoorbescherming als u de machine langere tijd gebruikt.
Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,72 m/s2
Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 0,86 m/s2
Onzekerheidswaarde (K) = 0,5 m/s2
De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Gemeten trillingsniveau = 0,65 m/s2
Onzekerheidswaarde (K) = 0,5 m/s2
De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN ISO 5395:2013.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
De stand van de bedieningsarm kan worden aangepast aan de wensen van de gebruiker.
Draai de 2 bouten los waarmee de bedieningsarm is vastgezet aan de bevestigingsbeugel (Figuur 2).
Draai de bedieningsarm in de gewenste positie en zet de 2 bouten weer vast.
Verwijder de transportblokken uit de maaidekken en werp de blokken weg.
Verwijder de transportpennen uit de armen van de maaidekken en werp de pennen weg.
Important: De transportpennen stabiliseren de maaidekken tijdens het transport; verwijder ze voordat u de machine in gebruik neemt.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Achtergewichten (aantal is afhankelijk van de configuratie) | Variabel |
De Groundsmaster 4300-D tractie-eenheid voldoet aan de norm EN ISO 5395:2013 en de normen van ANSI B71.4-2012, als de achterwielen worden verzwaard met achtergewichten en/of 40,8 kg calciumchloride. Gebruik onderstaande tabellen om te bepalen welke gewichtscombinaties zijn vereist voor uw configuratie. U kunt onderdelen bestellen bij uw Toro-dealer.
Gewicht, onderdeelnummer 110-8985-03 | ||||
Configuratie | Aantal gewichten om te voldoen aan ANSI-normen (VS) | Aantal gewichten om te voldoen aan EU-normen | Bevestigingen (telkens 2 vereist) voor de gewichten | Plaats van gewicht |
Basiseenheid | 6 | 0 | 3231–34 slotbout 104-8301 moer | 3 op bumper en 3 onder bumper |
Met recycler-set | 40,8 kg calciumchloride* | 0 | NVT | NVT |
Met zonnescherm | 40,8 kg calciumchloride* | 4 | 3231-7 slotbout, 104-8301 moer | 1 op bumper en 3 onder bumper |
Met rolbeugel met 4 stangen en zonnescherm | 40,8 kg calciumchloride* | 4 | 3231-7 slotbout, 104-8301 moer | 1 op bumper en 3 onder bumper |
* Plaats de binnenbanden in de achterbanden voordat u deze verzwaart met calciumchloride. |
Important: Plaats de binnenbanden altijd in de achterbanden voordat u deze verzwaart met calciumchloride. Als een band die is verzwaard met calciumchloride lek raakt, moet u de machine zo snel mogelijk van het gazon verwijderen. Om mogelijke schade aan het gazon te voorkomen, moet u het desbetreffende deel van het gazon onmiddellijk doordrenken met water.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Motorkapsluiting | 1 |
Ring | 1 |
Ontgrendel en open de motorkap.
Verwijder de rubberen ring uit de opening in de linkerkant van de motorkap (Figuur 4).
Verwijder de moer uit de motorkapsluiting (Figuur 5).
Steek het haakeind van de sluiting vanaf de buitenkant van de motorkap door de opening in de motorkap; zorg ervoor dat de rubberen afdichtring aan de buitenkant van de motorkap blijft (Figuur 5).
Breng vanaf de binnenkant van de motorkap de metalen ring aan op de sluiting, en bevestig met de moer. Zorg ervoor dat de sluiting vastklikt in de haak in het frame als u de motorkap sluit. Gebruik het bijgeleverde sleuteltje van de motorkapsluiting om kap te openen of af te sluiten.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Aanslag | 1 |
Stelschroef | 1 |
Draai de stelschroef op de aanslag los (Figuur 6).
Schuif de aanslag op de regelschroef voor stationair toerental (Figuur 6). Het afgeschuinde uiteinde van de aanslag moet naar buiten zijn gedraaid.
Draai het contactsleuteltje op AAN en laat de motor 5 tot 10 minuten draaien.
Stel het hoge toerental in op 2.860 tpm terwijl de maaidekken zijn uitgeschakeld.
Draai de stelschroef vast.
Breng lijm aan in de stelschroef om te voorkomen dat deze kan worden aangepast.
De maaidekken voor en achter moeten in verschillende standen worden gemonteerd. Het voorste maaidek heeft 2 montagestanden die afhankelijk zijn van de gewenste maaihoogte en maaidekrotatie.
Voor een maaihoogte tussen 2,0 en 7,6 cm monteert u de voorste draagframes in de onderste montageopeningen (Figuur 7).
Note: Deze instelling maakt het mogelijk om de maaidekken verder omhoog te bewegen ten opzichte van de tractie-eenheid wanneer u steile hellingen in het terrein nadert. Hierdoor is echter de hoeveelheid ruimte tussen de maaikamer en het draagframe beperkt voor het bereiken van de top van heuveltjes.
Voor een maaihoogte tussen 6,3 en 10 cm monteert u de voorste draagframes in de bovenste montageopeningen aan de voorzijde (Figuur 7).
Note: Hierdoor ontstaat er een grotere ruimte doordat de maaikamer in een hogere stand staat, maar de maaidekken bereiken in deze stand wel eerder de voorste stand.
De maaidekken voor en achter moeten in verschillende standen worden gemonteerd. Het achterste maaidek is voorzien van 1 montagestand voor een juiste uitlijning met het onderframe van de Sidewinder.
Monteer voor alle maaihoogten het achterste maaidek in de achterste montageopeningen (Figuur 7).
De optionele achterrolschraper werkt het beste bij een gelijkmatige opening van 0,5 tot 1 mm tussen de schraper en de rol.
Draai de smeernippel en de montageschroef los (Figuur 8).
Schuif de schraper omhoog of omlaag tot er een opening van 0,5 tot 1 mm is tussen de stang en de rol.
Bevestig de smeernippel en draai vast met een torsie van 41 N·m. Schroef beide onderdelen om de beurt steeds een klein stukje verder vast.
Zorg dat er zich geen vuil bevindt in de montageopeningen van de achterwand en linkerzijwand van de kamer.
Plaats de mulchplaat in de achterste opening en bevestig deze met 5 flenskopbouten (Figuur 9).
Controleer of de mulchplaat de punt van de messen niet raakt en niet in het oppervlak van de achterwand van de kamer steekt.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat. De kans bestaat dat het mes dan breekt, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Controleer vóór gebruik de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor start; zie Het motoroliepeil controleren.
Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het koelsysteem controleren.
Smeer de machine voor gebruik; zie Lagers en lagerbussen smeren. Als de machine niet goed is gesmeerd, zullen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Met de stoelverstelhendel (Figuur 10) kunt u de stoel naar voren en naar achteren schuiven. Met de instelhendel voor het gewicht kunt u de stoel aan uw gewicht aanpassen. De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar uw gewicht. Met de instelhendel voor de hoogte kunt u de stoel aan uw lengte aanpassen.
Het tractiepedaal (Figuur 11) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.
Als de begrenzer voor de maaisnelheid (Figuur 11) is omhooggeklapt, kunt u de maaisnelheid regelen en de maaidekken inschakelen. Met elk afstandsstuk kunt u de maaisnelheid met ongeveer 0,8 km/u wijzigen. Hoe meer afstandsstukken u plaatst, des te lager zal de maaisnelheid zijn. Om de machine in de transportstand te zetten, klapt u de snelheidsbegrenzer terug; u kunt dan met de maximale transportsnelheid rijden.
Trap het rempedaal in (Figuur 11) om de machine te stoppen.
Om de parkeerrem in werking te stellen, (Figuur 11) moet u het rempedaal intrappen en de bovenkant naar voren drukken om dit vast te zetten. Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u het rempedaal in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.
Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal (Figuur 11) intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een stand die voor u het meest comfortabel is en daarna uw voet van het pedaal halen.
Zet de schakelaar omlaag om de koplampen te ontsteken(Figuur 12).
Zet de gashendel naar voren (Figuur 12) om het motortoerental te verhogen en naar achteren om het toerental te verlagen.
De contactschakelaar (Figuur 12) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORVERWARMEN en START.
Met deze hendel (Figuur 12) kunt u de maaidekken opheffen en neerlaten om te maaien en de messen starten en tot stilstand brengen als de maaidekken in de maaistand zijn gezet. Als u met de dekken omlaag begint en de aftakasaandrijving en de begrenzer voor maaisnelheid in werking zijn, schakelt deze hendel de dekken in.
De activerings-/blokkeringsschakelaars (Figuur 12) worden in combinatie met de maai-/hefhendel gebruikt om de maaidekken te bedienen. De maaidekken kunnen niet worden neergelaten als de maai-/hefhendel in de transportstand staat.
Laat de motor lopen bij een normale bedrijfstemperatuur en kijk op de indicator (Figuur 13); deze moet in de groene zone staan. Als de indicator in de rode zone staat, moeten de hydraulische filters worden vervangen.
Het aansluitpunt is geschikt voor 12 V elektrische apparaten (Figuur 14).
Het InfoCenter LCD-scherm toont de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 15). Er is een welkompagina en een hoofdscherm in het InfoCenter. Druk op om het even welke knop in InfoCenter en kies vervolgens de gewenste richtingpijl om heen en weer te gaan tussen de welkompagina en het hoofdscherm.
Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.
Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.
Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
ONDERHOUD VEREIST | Geeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd |
Urenteller | |
Informatiepictogram | |
Snel | |
Langzaam | |
Brandstofpeil | |
De gloeibougies werken. | |
Breng de maaidekken omhoog. | |
Breng de maaidekken omlaag. | |
Neem plaats op de bestuurdersstoel. | |
De parkeerrem is ingeschakeld. | |
Het bereik is hoog (transport). | |
Neutraalstand | |
Het bereik is laag (maaien). | |
Koelvloeistoftemperatuur (°C of °F) | |
Temperatuur (heet) | |
De aftakas is ingeschakeld | |
Niet toegestaan | |
Start de motor. | |
Zet de motor af. | |
Motor | |
Contactschakelaar | |
De maaidekken worden omlaag gebracht. | |
De maaidekken worden omhoog gebracht. | |
Pincode | |
CAN Bus | |
InfoCenter | |
Slecht of mislukt | |
Gloeilamp | |
Uitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom | |
Schakelaar | |
Laat de schakelaar los. | |
Wijzigen in de aangegeven status. | |
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden | |
Zet de machine in neutraal. | |
Motor weigert te starten. | |
Motor uitgeschakeld | |
Motorkoelvloeistof is te heet. | |
Ga zitten of schakel de parkeerrem in werking |
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu | |
Onderdeelmenu | Beschrijving |
Storingen | Bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding of uw Toro-dealer voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren, tellers en andere cijfergegevens van die aard. |
Diagnostiek | Geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen AAN en UIT geschakeld zijn. |
Instellingen | Hier kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
Machine | Hier ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud | |
Onderdeelmenu | Beschrijving |
uur | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval. |
Counts | Een overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd. |
Diagnostisch systeem | |
Onderdeelmenu | Beschrijving |
Maaidekken | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan. |
Hoog/laag bereik | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het rijden in de transportmodus aan. |
Aftakas | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan. |
Engine Run | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan. |
Instellingen | |
Onderdeelmenu | Beschrijving |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter (imperiaal of metrisch). |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter*. |
Backlight | De helderheid van het lcd-scherm. |
Contrast lcd | Het contrast van het lcd-scherm. |
Beveiligde menu's | Geeft de supervisor/monteur via een code toegang tot beveiligde menu's. |
Tegengewicht | Bepaalt hoeveel tegengewicht op de maaidekken wordt gebruikt. |
* Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels worden weergegeven in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.
Machine | |
Onderdeelmenu | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine. |
Serienummer | Het serienummer van de machine. |
Machine Controller Revision | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid. |
InfoCenter softwareversie | De softwareversie van het InfoCenter. |
CAN Bus | De status van de communicatiebus van de machine. |
In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 1 configuratie-instelling voor de bediening veranderen: tegengewicht. U kunt deze instelling vergrendelen door middel van de Beveiligde menu's.
Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw distributeur.
Scroll in het hoofdmenu naar beneden tot het instellingenmenu en druk op de rechterknop.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot het beveiligde menu en druk op de rechterknop.
Om de code in te voeren drukt u op de middelste knop om het eerste cijfer in te stellen en drukt u vervolgens op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan.
Gebruik de middelste knop om het tweede cijfer in te stellen en druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan.
Gebruik de middelste knop om het derde cijfer in te stellen en druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan.
Druk de middelste knop in om het vierde cijfer in te stellen en druk vervolgens op de rechterknop.
Druk op de middelste knop om de code in te voeren.
Als de code aanvaard wordt en het beveiligde menu 'ontgrendeld' is, zult u in de rechterbovenhoek van het display 'PIN' zien.
Note: Als u uw code vergeet of verliest, neem dan contact op met uw Toro-distributeur.
Scroll in het beveiligde menu naar beneden tot u Instellingen beveiligen ziet.
Om de instellingen te bekijken en veranderen zonder een wachtwoord in te voeren, zet u met de rechterknop Instellingen beveiligen op UIT.
Om de instellingen te bekijken en veranderen met een wachtwoord, stelt u met de linkerknop Instellingen beveiligen in op AAN. Stel vervolgens het wachtwoord in, en draai het contactsleuteltje UIT en daarna weer AAN.
Ga in het menu Settings naar Counterbalance.
Selecteer counterbalance door op de rechterknop te duwen en kies de gewenste instelling, low, medium of high.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Transportbreedte | 226 cm |
Maaibreedte | 229 cm |
Lengte | 320 cm |
Hoogte | 218 cm |
Nettogewicht* | 1412 kg |
Inhoud brandstoftank | 53 liter |
Transportsnelheid | 0 tot 16 km/uur |
Maaisnelheid | 0 tot 13 km/uur |
* inclusief maaidekken en vloeistof |
Maaidek | |
Lengte | 86,4 cm |
Breedte | 86,4 cm |
Hoogte | 24,4 cm tot draagframe26,7 cm bij een maaihoogte van 1,9 cm34,9 cm bij een maaihoogte van 10,2 cm |
Gewicht | 88 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro-maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid, kies voor originele Toro-onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken. Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of alle veiligheidsvoorzieningen zijn bevestigd en naar behoren werken. Deze omvatten, maar zijn niet beperkt tot: dodemansknoppen, veiligheidsschakelaars en -schermen, de rolbeugel, werktuigen en remmen. Gebruik de machine enkel als alle veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn en volgens de instructies van de fabrikant werken.
Controleer altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme vrij zijn van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank nooit als de machine op een aanhanger in een afgesloten ruimte staat.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 180 dagen kunt opmaken.
Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.
Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw handen en gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.
Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Nooit de brandstofdop verwijderen of brandstof toevoegen terwijl de motor loopt.
Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul uw machine dan met een draagbaar vat in plaats van met een vulpistool.
Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.
Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden.
Vul de brandstoftank tot de brandstof tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis reikt. Giet de brandstoftank niet te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische slangen en leidingen controleren.
Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag <500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Inhoud brandstoftank: 53 liter
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.
Gebruik van zomerdieselbrandstof bij temperaturen boven -7 °C zal bijdragen aan een langere levensduur van de pomp dan bij gebruik van winterdieselbrandstof.
Important: Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van de motor.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Gebruik bij koud weer B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw leverancier als u informatie over biodiesel wenst.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De voor- en achterbanden moeten een spanning hebben van 12 tot 15 psi (83 tot 103 kPa).
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben voor een gelijkmatig contact met de grasmat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Haal de wielmoeren na 1-4 bedrijfsuren aan met een torsie van 94 tot 122 Nm, en nog eens na 10 bedrijfsuren. Haal de wielmoeren daarna om de 250 bedrijfsuren aan.
Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.
Draai na 10 bedrijfsuren de voorste en achterste wielmoeren vast met een torsie van 95 tot 122 Nm. Draai de wielmoeren vervolgens om de 250 uur aan.
Important: Het cirkelmaaidek maait ongeveer 6 mm lager dan een messenkooi met dezelfde instelling. Bijgevolg kan het zijn dat u het cirkelmaaidek 6 mm hoger moet instellen dan een messenkooi in hetzelfde gebied.
Important: U kunt beter bij de achterste maaidekken door het maaidek van de tractor te verwijderen. Als de machine is uitgerust met een Sidewinder®, beweeg de maaidekken dan naar rechts, verwijder het achterste maaidek en schuif het naar rechts eruit.
Breng het maaidek omlaag tot de grond, draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de voorzijde en de zijkanten) (Figuur 18).
Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.
Verwijder het afstandsstuk terwijl u de maaikamer ondersteunt (Figuur 19).
Verplaats de kamer naar de gewenste maaihoogte en plaats het afstandsstuk in de bijbehorende maaihoogteopening en de sleuf (Figuur 19).
Plaats de getapte plaat op één lijn met het afstandsstuk.
Draai de bout met de hand vast.
Herhaal stappen 4 tot en met 7 voor elke aanpassing.
Draai de 3 bouten vast met een torsie van 41 N·m. Draai altijd eerst de voorste bout vast.
Note: Voor aanpassingen van meer dan 3,8 cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op een hoogte ertussenin instellen om klemmen te voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen tussen de maaihoogte van 3,1 cm naar de maaihoogte van 7,0 cm).
Om ervoor te zorgen dat het remsysteem optimaal functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken (inrijden) voordat u het voertuig gaat gebruiken. Stel de voorwaartse tractiesnelheid in op 6,4 km/uur zodat deze overeenstemt met de achterwaartse tractiesnelheid. (Alle 8 afstandsstukken verplaatst naar de bovenkant van de maaitoerenregelaar.) Rij vooruit met de motor op hoog stationair en de maaitoerentalbegrenzer ingeschakeld en rem gedurende 15 seconden. Rij achteruit met de maximale snelheid voor achteruitrijden en rem gedurende 15 seconden. Herhaal dit 5 keer en wacht steeds 1 minuut tussen het voor- en achteruitrijden om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. Na de inrijprocedure moeten de remmen misschien worden afgesteld; zie Parkeerremmen afstellen.
U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan:
Eerste keer een nieuwe machine starten.
De motor is afgeslagen omdat de brandstof op was.
Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan onderdelen van het brandstofsysteem; bijvoorbeeld er is een nieuw filter gemonteerd, de waterafscheider heeft een onderhoudsbeurt gekregen, enz.
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Gebruik een trechter of tuit; brandstof uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.
Schakel de parkeerrem in, draai het contactsleuteltje op UIT, parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en controleer of de brandstoftank minstens half vol is.
Open de motorkap.
Draai de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp open (Figuur 20) met een 12 mm sleutel.
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN. De elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij komt er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten. Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt.
Zet de ontluchtschroef weer vast en draai het sleuteltje op UIT.
Note: Normaal gesproken zal de motor na bovenstaande ontluchtingsprocedure starten. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Brandstofinjectors ontluchten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De interlockschakelaars zijn bedoeld om de machine uit te schakelen als de bestuurder de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal is ingetrapt. De bestuurder kan echter de stoel verlaten terwijl de motor loopt en het tractiepedaal in NEUTRAAL staat. Hoewel de motor blijft lopen als de aftakas is uitgeschakeld en het tractiepedaal niet is ingetrapt, raden wij u met klem aan de motor af te zetten voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Om de controleren of de interlockschakelaars functioneren, moet u de volgende procedure uitvoeren:
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat het maaidek neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Druk het tractiepedaal in. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.
Note: Als de motor aanslaat, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Draai het contactsleuteltje op AAN, sta recht uit de stoel en zet de schakelaar van de aftakas naar de stand AAN.
Note: De aftakas mag niet in werking komen. Als de aftakas geactiveerd wordt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje op AAN en zet het tractiepedaal uit de NEUTRAALSTAND.
Note: Het InfoCenter geeft 'tractie geweigerd' weer en de machine mag niet bewegen. Als de machine toch beweegt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De messen van het maaidek moeten volledig tot stilstand zijn gekomen binnen ongeveer 5 seconden nadat u het maaidek uitschakelt met de aan/uit-schakelaar.
Note: Zorg ervoor dat de maaidekken omlaag zijn gebracht op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait.
Vraag iemand om op minimaal 6 m afstand van het maaidek te staan en de messen op één van de maaidekken te bekijken.
Schakel de maaidekken uit en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stilstand zijn gekomen.
Note: Als deze tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet de remklep worden afgesteld. Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer als u hulp nodig heeft bij deze afstelling.
Dit mes is ontworpen om het gras goed rechtop te zetten en te verspreiden in bijna alle omstandigheden. Als u minder hef- en verspreidcapaciteit nodig hebt, kunt u een ander mes overwegen.
Eigenschappen: uitstekende hef- en verspreidingscapaciteiten voor de meeste omstandigheden.
Dit mes levert de beste prestaties bij een lage maaihoogte-instelling tussen 1,9 en 6,4 cm.
Eigenschappen:
De verspreiding blijft gelijkmatiger bij lagere maaistanden.
Voert minder afval naar links waardoor het terrein rond bunkers en fairways er beter verzorgd uitziet.
Minder vermogen nodig bij lagere maaistanden en dicht gras.
Dit mes is zeer geschikt voor de hogere maaihoogte-instellingen van 7 tot 10 cm.
Eigenschappen:
Zet gras beter rechtop en heeft hogere afvoersnelheid.
Dun of slap gras wordt aanzienlijk beter opgenomen bij hogere maaistanden.
Vochtig of aangekoekt maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd, waardoor het maaidek minder snel verstopt raakt.
Vereist meer pk om te maaien.
Voert het maaisel verder naar links af en kan bij lagere maaistanden pluggen vormen.
Gebruik geen messen met een High Lift-vleugel in combinatie met de mulchplaat. De kans bestaat dat het mes dan breekt, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Dit mes is ontworpen voor uitstekende bladmulch-resultaten.
Eigenschappen: uitstekende bladmulch-resultaten
De machine is uitgerust met een diagnoselampje dat aangeeft dat het elektronische besturingssysteem een storing gevonden heeft. Het diagnoselampje bevindt zich op het InfoCenter, boven het display (Figuur 21). Als de machine naar behoren werkt en het contactsleuteltje naar de stand AAN/LOPEN wordt gedraaid, zal het diagnoselampje kort branden om te tonen dat het werkt. Als een machinestoring wordt weergegeven, gaat het lampje branden als er een mededeling is. Als een foutmelding wordt weergegeven, knippert het lampje tot de storing is opgelost..
Tijdens verschillende momenten in het maaiseizoen of als de gazoncondities variëren, moet de hoeveelheid tegengewicht op de maaidekken worden aangepast aan de condities.
Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maaidekken zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en schakel de parkeerrem in.
Draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN.
Ga in het InfoCenter-menu Settings naar Counterbalance.
Selecteer counterbalance door op de rechterknop te duwen en kies de gewenste instelling: low, medium of high.
Note: Verplaats de machine naar een testgebied zodra de aanpassing is voltooid en gebruik de machine met de nieuwe instelling. Door de nieuwe instelling van het tegengewicht kan de effectieve maaihoogte veranderd zijn.
Mes met gehoekte vleugel | Mes met parallelle High Lift-vleugel(Niet gebruiken met de mulchplaat) | Mulchplaat | Rolschraper | |
Gras maaien: maaihoogte van 1,9 tot 4,4 cm | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | Kan goede resultaten opleveren bij schraal of dun gras. | Heeft bewezen verspreiding en het uiterlijk van gemaaide noordelijke grassoorten te verbeteren, die minstens drie keer per week worden gemaaid en waar minder dan 1/3 van de grassprieten wordt verwijderd. Niet gebruiken met het mes met parallelle high-lift-vleugel | Kan worden gebruikt als er aangekoekt gras op de rollen blijft zitten of zich grote platte kluiten gras vormen. De rollen kunnen bij bepaalde toepassingen kluitvorming bevorderen. |
Gras maaien: maaihoogte van 5 tot 6,4 cm | Aanbevolen voor dik of sappig gras | Aanbevolen voor schraal of dun gras | ||
Gras maaien: maaihoogte van 7 tot 10 cm | Kan goede resultaten opleveren bij dik gras. | Aanbevolen voor de meeste toepassingen | ||
Bladmulch | Aanbevolen voor gebruik met de mulchplaat | Niet toegestaan | Alleen gebruiken met de combinatievleugel of de gehoekte vleugel | |
Voordelen | Gelijkmatige afvoer bij lage maaihoogte. Terrein rond bunkers en fairways ziet er beter verzorgd uit. Minder vermogen nodig. | Zet gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid. Dun of slap gras wordt opgenomen bij hoge maaistand. Vochtig of aankoekend maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd. | Kan verspreiding en uiterlijk van gazon verbeteren bij bepaalde maaiwerkzaamheden, goed voor bladmulchen. | Vermindert opeenhoping van maaisel op de rol bij bepaalde toepassingen. |
Nadelen | Zet het gras niet goed rechtop in toepassingen met een hoge maaihoogte; vochtig of aankoekend maaisel heeft de neiging zich op te hopen in de maaikamer, wat leidt tot een slechte maaikwaliteit en meer benodigd vermogen | Vereist meer vermogen bij sommige toepassingen. Heeft de neiging bij lagere maaistanden pluggen te vormen in dik gras. Niet gebruiken met de mulchplaat. | Indien u een te grote hoeveelheid gras probeert te verwijderen als de mulchplaat is gemonteerd, zal het gras zich ophopen in de maaikamer. |
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die hem/haar letsel kunnen toebrengen of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij kan zulke ongelukken en beschadigingen voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen en gehoorbescherming. Het verdient aanbeveling veiligheidsschoenen en een lange broek te dragen. Dit is verplicht op grond van diverse plaatselijke veiligheidsvoorschriften en verzekeringsbepalingen. Draag lang haar niet los. Draag geen juwelen.
Controleer of alle aandrijvingen in de NEUTRAALSTAND zijn, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt voordat u de motor start.
Houd lichaamsdelen, in het bijzonder uw handen en voeten, uit de buurt van alle bewegende onderdelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Richt de uitworp van de maaier niet op mensen of huisdieren.
Maai uitsluitend in de achteruitstand, als dat strikt noodzakelijk is. Als u dient te maaien in achteruitstand, kijk dan vóór en tijdens het achteruitrijden achter u en naar beneden om te voorkomen dat u kleine kinderen aanrijdt. Blijf waakzaam en zet de machine af als een kind het werkgebied betreedt.
Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand afbrokkelt.
Vervoer nooit passagiers op deze machine.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
Maai niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
U mag het maaidek nooit omhoogbrengen als de maaimessen draaien.
Stop de machine en controleer de maaimessen als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Stop de maaimessen wanneer u niet maait, vooral wanneer u over los terrein zoals grind rijdt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel altijd de waarschuwingsknipperlichten in wanneer u op een openbare weg rijdt, behalve waar dat door de wet is verboden.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit en stop de motor voordat u bijtankt of de maaihoogte wijzigt.
Zet de gashendel terug voordat u de motor afzet. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als u klaar bent met werken met de machine.
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Laat nooit een draaiende motor onbeheerd achter.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Verander de instellingen van de motor niet en laat hem het maximale toerental niet overschrijden. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires en werktuigen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder zulke objecten door rijdt. Zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of te wijzigen.
Eventuele veranderingen aan een rolbeugel moeten worden goedgekeurd door The Toro® Company.
Verminder uw snelheid en wees extra voorzichtig op hellingen. Rij op hellingen in de aanbevolen richting. De toestand van het gras kan van invloed zijn op de stabiliteit van de machine.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam in een rechte lijn afrijden.
Maak geen scherpe bochten met de machine. Wees voorzichtig als u de machine achteruitrijdt.
Als u de machine op een helling gebruikt, moeten de maaidekken te allen tijde neergelaten zijn.
Vermijd bochten maken op hellingen. Als u toch een bocht moet maken, doe dit indien mogelijk langzaam en voorzichtig hellingafwaarts.
Wees extra voorzichtig als u de machine gebruikt met werktuigen; deze kunnen de stabiliteit van de machine beïnvloeden.
Important: U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer start, de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was, of onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem zijn uitgevoerd; zie Brandstofinjectors ontluchten.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, trap het tractiepedaal niet in zodat het in de NEUTRAALSTAND staat, stel de parkeerrem in werking, zet de gashendel op SNEL en controleer de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN is gezet.
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN/VOORGLOEIEN.
Note: Een automatische tijdschakelaar zorgt ervoor dat de motor 6 seconden wordt voorgegloeid.
Wanneer de gloeibougies zijn voorverwarmd, draait u het contactsleuteltje naar de stand START.
Laat de motor bij het starten langer dan 15 seconden draaien. Laat het sleuteltje los zodra de motor start.
Als de motor nogmaals moet worden voorgegloeid, draait u het contactsleuteltje eerst op UIT en vervolgens op AAN/VOORGLOEIEN. Herhaal dit indien nodig.
Laat de motor op een laag stationair toerental lopen totdat deze is opgewarmd.
Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking, zet de gashendel op LAAG STATIONAIR en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met een turbo-dieselmotor ontstaan.
Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. Start en stop de motor. Rij de machine vooruit en achteruit. Breng de maaidekken omlaag en omhoog en schakel de maaidekken in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.
Als een waarschuwingslampje tijdens het gebruik gaat branden, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en zet de gashendel in de stand SNEL. Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar in de ACTIVERINGSSTAND en gebruik de maai-/hefhendel om de maaidekken te besturen. Om vooruit te rijden en het gras te maaien, moet u de tractiepedaal naar voren intrappen.
Note: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Maai laat in de ochtend om dauw te vermijden waardoor het gras op kluitjes bij elkaar gaat zitten, of laat in de middag om te voorkomen dat het directe zonlicht het gevoelige, pas gemaaide gras schaadt.
Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer dan 1/3 van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u wellicht de maaihoogte-instelling een stap omhoog zetten.
Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed groeit en vatbaarder wordt voor ziekten. Controleer of het mes in een goede conditie is en de wiek volledig aanwezig is.
Controleer of de maaikamers in een goede staat zijn. Buig eventueel onderdelen van de maaikamer recht om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is tussen de rand van het mes en de maaikamer.
Reinig de onderzijde van de maaikast om optimale resultaten te waarborgen. Als zich grasresten kunnen ophopen in de maaikast, zullen de maairesultaten verslechteren.
Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN en hef de maaidekken op in de TRANSPORTSTAND. Zet de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rijd langzaam en maak geen scherpe bochten op hellingen om omkiepen te voorkomen. Om beter in balans te kunnen blijven tijdens het sturen, moeten de maaidekken zijn neergelaten tijdens het afdalen.
Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Sleep uitsluitend met een machine die is voorzien van een trekhaak. Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.
Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen en de bestuurder de controle over de machine verliest.
Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.
Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen wanneer u de machine sleept.
In noodgevallen kan de machine vooruit worden bewogen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3–4,8 km per uur duwen of slepen omdat anders de transmissie kan worden beschadigd. De omloopklep moet open zijn als de machine wordt geduwd of gesleept.
De omloopklep bevindt zich links van hydrostaat (Figuur 24). Draai de omloopklep 1–1/2 slag om deze te openen en de olie inwendig om te laten leiden. Omdat de vloeistof is omgeleid, kan de machine worden voortbewogen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.
Sluit de omloopklep voordat u de motor start. Sluit de klep met een torsie van maximaal 7-11 N·m.
Important: Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, zal de transmissie oververhit raken.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van veiligheidssysteem controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Het peil van de motorolie en de brandstof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren. | |||||||
Radiateur en scherm controleren op vuil. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Peil van hydraulische vloeistof controleren. | |||||||
Indicator van het hydraulische filter controleren. 2 | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
De bandenspanning controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
De maaihoogte-instelling controleren | |||||||
De conditie van maaimessen controleren | |||||||
Controleren of de smeernippels moeten worden gesmeerd.3 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2. Controleren met draaiende motor en met de olie op bedrijfstemperatuur 3. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
1 | ||
2 | ||
3 | ||
4 | ||
5 | ||
6 | ||
7 | ||
8 |
Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.
Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aandrijvingen uit.
Breng de maaidekken omlaag.
Zet het tractiepedaal in de stand NEUTRAAL.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt achterlaat, moet u de maaidekken neerlaten, tenzij u een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit aan de machine als de motor draait. Als u de motor moet laten draaien terwijl u onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoert, dient u uw handen, voeten en andere lichaamsdelen, alsook uw kleding uit de buurt te houden van bewegende onderdelen, het uitwerpgebied van de maaier, en de onderkant van de maaidekken.
Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen aan die tijdens het gebruik heet kunnen zijn geworden. Laat deze onderdelen eerst afkoelen voordat u ze afstelt of er onderhouds- of reparatiewerkzaamheden op uitvoert.
Plaats de machine en/of onderdelen ervan op kriksteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Neem contact op met uw Toro-verdeler als er grote reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd aan uw machine of als u hulp nodig hebt.
Gebruik ter vervanging uitsluitend originele onderdelen en accessoires van Toro. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Plaats de machine op kriksteunen indien dit nodig is.
Gebruik de volgende locaties om de machine op te krikken:
Voorkant van de machine – het rechthoekige blok, onder de asbuis, aan de binnenzijde van beide voorwielen (Figuur 26).
Achterkant van de machine— rechthoekige asbuis op de achteras.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Als de machine in normale omstandigheden wordt gebruikt, moet u alle lagers en lagerbussen om de 50 bedrijfsuren smeren met nr. 2 smeervet op lithiumbasis. Wij adviseren lagers en lagerbussen onmiddellijk na elke wasbeurt te smeren, ongeacht de voorgeschreven interval.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
Kruiskoppeling aandrijfas pomp (3) (Figuur 27)
Cilinders van hefarmen van maaidek (2 elk) (Figuur 28)
Draaipunten van hefarm (1 elk) (Figuur 28)
Draaipunt van draagframe van maaidek (1 elk) (Figuur 29)
Draaias van hefarm (1 elk) (Figuur 30)
Trekstang van achteras (2) (Figuur 31)
Draaipunt van asbesturing (1) (Figuur 32)
Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) en achteras (1) (Figuur 33)
Rempedaal (1) (Figuur 34)
Lagers van spilas van maaidek (2 per maaidek) (Figuur 35)
Note: Beide smeernippels kunnen worden gebruikt, kies de nippel die het makkelijkst te bereiken is. Pomp vet in de nippel tot er vet aan de onderzijde van de asbehuizing verschijnt (aan de onderzijde van het dek).
Lagers van achterrol (2 per maaidek) (Figuur 36)
Note: Controleer of de smeergroef in beide rolbevestigingen is uitgelijnd met de smeeropening in beide uiteinden van de rolas. Als hulp bij het uitlijnen van de groef en de opening bevindt zich verder een merkteken op één uiteinde van de rolas.
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Gebruik geen beschadigd luchtfilter.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Important: Zorg dat het deksel goed gemonteerd is en aansluit op de luchtfilterbehuizing. Richt de rubberen uitlaatklep naar beneden in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
De carterinhoud is ongeveer 5,2 liter met filter.
Gebruik hoogwaardige motorolie die moet beantwoorden aan de volgende specificaties:
Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -17,8 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Motoroliepeil controleren (Figuur 38).
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat. De motor kan defect raken als er te veel of te weinig olie in het carter is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Important: Draai het filter niet te vast.
Het carter met olie vullen, zie Het motoroliepeil controleren.
Zet de gashendel naar voren zodat deze ongeveer 3 mm van de voorkant van de sleuf in de bedieningsarm zit.
Maak de klem van de gaskabel op de gaskabel los. Deze zit naast de hefboom van de injectiepomp (Figuur 40).
Houd de hefboomarm van de injectiepomp tegen de regelschroef voor het hoog stationair toerental (Figuur 40).
Trek de gaskabel strak en maak de klem van de gaskabel vast.
Note: Als de klem is vastgezet, moet het draaipunt van de kabel onbelemmerd kunnen ronddraaien op de hefboomarm van de injectiepomp.
Als de gashendel tijdens het gebruik niet in de juiste stand blijft, moet u de borgmoer waarmee de frictieregelaar op de gashendel is vastgezet, verder aandraaien.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer ze op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De brandstofaanzuigbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de brandstofaanzuigbuis en reinig het rooster als dit nodig is.
Note: Deze procedure mag uitsluitend worden toegepast als het brandstofsysteem is ontlucht met behulp van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet start; zie Het brandstofsysteem ontluchten.
Draai de leidingconnector naar spuitstuk nr. 1 en de houder los (Figuur 42).
Draai het contactsleuteltje op AAN en bekijk hoe de brandstof om de connector stroomt.
Draai het contactsleuteltje op UIT wanneer u een ononderbroken straal brandstof ziet.
Draai de leidingconnector goed vast.
Herhaal stappen 1 tot en met 4 bij de andere spuitstukken.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met uw huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.
Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten, vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Laad de accu's op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Gebruik geen hogedrukreiniger in de buurt van elektronische onderdelen.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Note: Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water.
Er zijn 8 zekeringen in het elektrische systeem. De zekeringhouder (Figuur 43) bevindt zich achter het inspectieluik op de bedieningsarm.
De machine mag niet kruipen als het tractiepedaal niet is ingetrapt. Als de machine kruipt, moet u de tractieaandrijving als volgt afstellen:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af en laat de maaidekken neer op de grond.
Krik de machine op tot alle banden vrijkomen van de grond. Zorg ervoor dat de machine steunt op de rustpunten van de krik om te voorkomen dat de machine per ongeluk valt.
Draai de borgmoer op de afstelnok van de tractie, rechts van de hydrostaat, los (Figuur 45).
De motor moet lopen zodat een laatste afstelling van de afstelnok van de tractie kan worden uitgevoerd. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper, andere hete onderdelen van de motor en draaiende onderdelen.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en draai de zeskantige moer van de nok in een van beide richtingen tot de wielen stoppen met draaien.
Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.
Draai het contactsleuteltje op UIT, verwijder de kriksteunen en laat de machine neer op de grond.
Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet kruipt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Draai het stuurwiel zodanig dat de achterwielen recht naar voren wijzen.
Draai de contramoeren aan de uiteinden van de trommel van de tractiestang los (Figuur 46).
Note: Het uiteinde van de trekstang met de groef op de buitenkant heeft een linkse draad.
Draai de trekstang. Gebruik hiervoor de sleutelgleuf.
Meet de afstand bij de voorkant en achterkant van de achterwielen ter hoogte van de as.
Note: De afstand aan de voorkant van de achterwielen mag niet meer dan 6 mm verschillen van die aan de achterkant van de wielen.
Herhaal deze procedure als dit nodig is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het koelsysteem bevat een mengsel dat half uit water en half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. De inhoud van het koelsysteem is 9,5 liter.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een lap als u de radiatordop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 47).
Note: Het koelvloeistofpeil behoort tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.
Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij. Niet te vol vullen.
Plaats de dop van de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Maak de sluiting los en draai het achterscherm open (Figuur 48).
Reinig het scherm grondig met perslucht.
Draai de vergrendelingen naar binnen om de oliekoeler los te maken (Figuur 49).
Reinig beide zijden van de oliekoeler en de radiator grondig Figuur 50) met perslucht.
Kantel de oliekoeler weer in positie en zet de vergrendelingen vast.
Sluit het scherm en maak de sluiting vast.
Stel de remmen af als de rempedaal meer dan 25 mm speling heeft (Figuur 51), of als er meer remkracht nodig is. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld.
Note: Gebruik de speling van de wielmotor om de trommels heen en weer te bewegen om te controleren of deze voor en na het afstellen vrij kunnen bewegen.
Om de speling op de rempedalen te verkleinen, draait u de remmen vast. Draai hiervoor de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 52).
Draai de achterste moer vast om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 6,3 tot 12,7 mm speling hebben (Figuur 51) voordat het wiel blokkeert.
Draai de voorste moeren aan en controleer of beide kabels de remmen gelijktijdig in werking stellen. Zorg ervoor dat de kabelgeleiding niet draait tijdens het vastdraaien.
Als de parkeerrem niet werkt of vergrendelt, moet de pal van de parkeerrem worden afgesteld.
Draai de 2 schroeven los waarmee de pal van de parkeerrem is bevestigd aan het frame (Figuur 53).
Trap het pedaal van het parkeerrem naar voren totdat de remvergrendeling de rempal geheel vastgrijpt (Figuur 53).
Draai de 2 schroeven vast om de afstelling te borgen.
Trap op het rempedaal om de parkeerrem vrij te zetten.
Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Open de motorkap.
Controleer de spanning van de riem door deze (Figuur 54) midden tussen poelies van de wisselstroomdynamo en de krukas in te drukken met een kracht van 10 kg.
Note: De riem moet 11 mm doorbuigen.
Als de speling niet correct is, gaat u verder met stap 4. Indien de speling correct is, gaat u verder met uw werkzaamheden.
Draai de bout los waarmee de beugel is bevestigd aan de motor (Figuur 54), alsmede de bout waarmee de wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel en de ankerbout.
Plaats een rolkoevoet tussen de wisselstroomdynamo en de motor en wrik de wisselstroomdynamo los.
Als de juiste spanning is verkregen, draait u de wisselstroomdynamo, de beugel en de ankerbouten vast om de afstelling te borgen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir van het hydraulische systeem is in de fabriek gevuld met ongeveer 56,7 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:
Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 18,9 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of uw Toro-dealer voor de onderdeelnummers.) |
Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Gebruik alleen producten van betrouwbare fabrikanten. Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen.
ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |||
Materiaaleigenschappen: | |||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt @ 40°C 44 tot 48cSt @ 100°C 7,9 tot 8,5 | ||
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 tot 160 | ||
Stolpunt, ASTM D97 | - 37° C tot - 45° C | ||
Industriespecificaties: | |||
Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0 |
Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te bieden bij een groot aantal temperatuuromstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-verdeler.
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 23 l hydraulische olie. Bestel onderdeelnummer 44-2500 bij uw Toro-dealer.
Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maaidekken zakken en draai het contactsleuteltje op UIT.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof (Figuur 55).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Draai het contactsleuteltje op UIT en til de motorkap op.
Plaats een grote opvangbak onder de fitting aan de onderzijde van het hydraulische reservoir (Figuur 56).
Maak de slang los van de onderkant van de nippel en laat de hydraulische vloeistof in de opvangbak lopen.
Monteer de slang als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Vul het reservoir met ongeveer 56,7 liter hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof verversen.
Important: Gebruik uitsluitend de voorgeschreven typen hydraulische vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de dop weer op het reservoir.
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN,start de motor, gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden en controleer op lekkage.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.
Important: Vul niet teveel vloeistof bij.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Het hydraulische systeem is voorzien van een onderhoudsintervalindicator (Figuur 57). Laat de motor lopen en kijk op de indicator; deze moet in de Groene zone staan. Als de indicator in de rode zone staat, moeten de hydraulische filters worden vervangen.
Important: Als andere filters worden gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maaidekken zakken, draai het contactsleuteltje op UIT, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.
Vervang de beide hydraulische filters (Figuur 58).
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2 minuten draaien om het systeem te ontluchten.
Draai het contactsleuteltje op UIT en controleer op lekken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
De testpoorten van het hydraulische systeem worden gebruikt om de druk in de hydraulische circuits te testen. Neem contact op met uw Toro-dealer als u hulp nodig hebt.
Raadpleeg onderstaande lijst voor een beschrijving van de verschillende functies van de solenoïdes in het verdeelstuk van het hydraulische systeem. Elke solenoïde moet worden geactiveerd om een functie in te schakelen.
Solenoïde | Functie |
---|---|
PRV2 | Voorste maaicircuit |
PRV1 | Achterste maaicircuit |
PRV | Maaidekken ophoog/omlaag brengen |
S1 | Maaidekken omlaag brengen |
S2 | Maaidekken omlaag brengen |
Plaats de machine op een vlakke ondergrond, laat de maaidekken op de grond zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.
Ontkoppel de hydraulische motor en verwijder deze van het dek (Figuur 59). Bedek de bovenzijde van de as zodat deze niet vuil wordt.
Verwijder de borgpen waarmee het draagframe van het maaidek aan de draaipen van de hefarm is bevestigd (Figuur 60).
Rol het maaidek bij de tractie-eenheid vandaan.
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en draai het contactsleuteltje op UIT.
Plaats het maaidek vóór de tractie-eenheid.
Schuif het draagframe van het maaidek op de draaipen van de hefarm en zet vast met de borgpen (Figuur 60).
Installeer de hydraulische motor op het dek (Figuur 59). Controleer of de O-ring zich op de juiste plaats bevindt en niet beschadigd is.
Smeer de as.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u een beschadigd mes probeert te repareren, kan de veiligheidscertificatie van het product vervallen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Probeer nooit een krom mes te richten of een gebroken of gescheurd mes te lassen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Het cirkelmaaidek is in de fabriek ingesteld op een maaihoogte van 5 cm en met een harkmes van 7,9 mm. De hoogte-instellingen links en rechts zijn ook vooraf ingesteld binnen 0,7 mm van elkaar.
Het maaidek is zo ontworpen dat het bestand is tegen impact van het mes zonder dat de kamer vervormt. Als u een vast voorwerp raakt, controleer dan of het mes is beschadigd en controleer of het mes nog nauwkeurig maait.
Verwijder de hydraulische motor uit het maaidek en verwijder het maaidek van de tractor.
Gebruik een takel (of minimaal twee personen) en plaats het maaidek op een vlakke tafel.
Markeer 1 uiteinde van het mes met een markeerstift. Gebruik dit uiteinde van het mes om alle hoogtes te controleren.
Plaats de snijrand van het gemarkeerde uiteinde van het mes op 12 uur (recht vooruit in de maairichting) (Figuur 61) en meet de hoogte vanaf de tafel tot het snijvlak van het mes.
Draai het gemarkeerde uiteinde van het mes naar 3 uur en naar 9 uur (Figuur 61) en meet de hoogte.
Vergelijk de gemeten hoogte op 12 uur met de maaihoogte-instelling. De afstand moet binnen een marge van 0,7 mm vallen. De hoogten op 3 uur en 9 uur moeten 1,6 tot 6,0 mm hoger zijn dan de instelling op 12 uur en binnen 6,0 mm van elkaar vallen.
Note: Als een van deze metingen niet binnen de specificaties valt, ga dan verder met Maaimes afstellen.
Start met het afstellen aan de voorzijde (pas steeds 1 beugel per keer aan).
Verwijder de maaihoogtebeugel (aan de voorzijde, linkerzijde of rechterzijde) van het maaidekframe (Figuur 62).
Breng vulstukken van 1,5 mm en/of vulstukken van 0,7 mm aan tussen het maaidekframe en de beugel om de gewenste maaihoogte-instelling te bereiken (Figuur 62).
Bevestig de maaihoogtebeugel aan het maaidekframe met de overgebleven vulstukken onder de maaihoogtebeugel.
Bevestig de inbusbout/het afstandsstuk en een flensmoer.
Note: De inbusbout/het afstandsstuk worden bij elkaar gehouden met afdichtkit zodat het afstandsstuk niet in het maaidekframe valt.
Controleer de hoogte in de 12 uur-stand en breng indien nodig aanpassingen aan.
Bepaal of slechts één of beide maaihoogtebeugels (rechts en links) moeten worden aangepast. Als de kant op 3 uur of op 9 uur 1,6 tot 6,0 mm hoger is dan de nieuwe hoogte aan de voorkant, hoeft die kant niet aangepast te worden. Pas de andere kant zo aan, dat deze afstand binnen 1,6 tot 6,0 mm van de juiste kant valt.
Pas de linker en rechter maaihoogtebeugel aan door stap 1 tot en met 3 te herhalen.
Bevestig de slotbouten en de flensmoeren.
Controleer opnieuw de hoogte op 12 uur, 3 uur en 9 uur.
Vervang het mes als u een vast voorwerp hebt geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro-messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties. Gebruik nooit messen van andere fabrikanten, omdat deze gevaarlijk kunnen zijn.
Breng het maaidek omhoog naar de hoogste stand, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking. Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen. Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 63).
Plaats het mes met de vleugel in de richting van het maaidek en bevestig de antiscalpeercup en de mesbout (Figuur 63). Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Breng het maaidek omhoog naar de hoogste stand, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.
Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figuur 64).
Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat maaien.
Als u merkt dat het mes begint te slijten (Figuur 64), moet u het mes vervangen; zie Onderhoud van het maaimes.
Als het mes gaat slijten, kan er een groef ontstaan tussen de vleugel en het platte deel van het mes (Figuur 63). Uiteindelijk kan dan een stuk van het mes afbreken en van onder de maaikast worden weggeslingerd waardoor de bestuurder of een omstander ernstig letsel kan oplopen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Vervang altijd een versleten of beschadigd mes.
Controleer de snijranden van alle messen. Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, moeten ze worden geslepen. Slijp alleen de bovenkant van de snijrand en behoud de oorspronkelijke snijhoek om ervoor te zorgen dat het mes scherp blijft (Figuur 65).
Als het mes bot of gekerfd is, slijp dan alleen de bovenkant van de snijrand en zorg dat de oorspronkelijke snijhoek behouden blijft (Figuur 65).
Note: Het mes zal in balans blijven als dezelfde hoeveelheid metaal aan beide snijranden wordt weggehaald.
Om te controleren of het maaimes recht en evenwijdig is, moet u het mes op een horizontaal vlak leggen en de uiteinden inspecteren.
Note: Plaats de uiteinden van het mes iets lager dan het midden en de snijrand lager dan de onderkant van het mes. Dit mes zorgt voor een goede maaikwaliteit en vereist minimaal vermogen van de motor. Als echter de uiteinden van het mes hoger dan het midden zijn of de snijrand hoger dan de onderkant is, betekent dit dat het mes krom of verbogen is, en moet het worden vervangen.
Monteer het mes (met de vleugel naar het maaidek gericht) met de anti-scalpeercup en de mesbout. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Controleer de voorrol op slijtage, wiebelen of klemmen. Voer onderhoud uit op de rol of de onderdelen ervan of vervang deze als u dergelijke zaken aantreft.
Verwijder de montagebout van de rol (Figuur 66).
Sla een drevel door het uiteinde van de rolbehuizing en sla het lager aan de tegenovergelegen zijde eruit door beurtelings aan beide zijden van de binnenste loopring van het lager te tikken. Er moet een lipje van de binnenste loopring van 1,5 mm bloot komen te liggen.
Druk het tweede lager eruit.
Controleer de rolbehuizing, de lagers en het afstandsstuk van het lager op schade (Figuur 66).
Vervang beschadigde onderdelen en zet de rolconstructie weer in elkaar.
Druk het eerste lager in de rolbehuizing (Figuur 66). Druk alleen op het buitenste loopvlak of druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak.
Plaats het afstandsstuk (Figuur 66).
Druk het tweede lager in de rolbehuizing (Figuur 66) en druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak totdat het binnenloopvlak in contact komt met het afstandsstuk.
Plaats de rolconstructie in het maaidekframe.
Controleer of er maximaal 1,5 mm speling is tussen de rolconstructie en de rolmontagebeugels van het maaidekframe.
Als de opening groter is dan 1,5 mm, plaats dan voldoende ringen met een diameter van 5/8 inch om de speling aan te passen.
Important: Als de rolconstructie wordt bevestigd met een opening die groter is dan 1,5 mm zorgt dit voor een zijdelingse belasting van het lager. Dit kan leiden tot voortijdige slijtage van het lager.
Draai de bevestigingsbout vast met een torsie van 108 N·m.
Reinig de tractie-eenheid, de maaidekken en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning. Breng alle banden op een spanning van 0,83 tot 1,03 bar.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Note: Maak altijd eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig altijd eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met de aangegeven hoeveelheid motorolie.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2 minuten stationair draaien.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als het maaidek langere tijd wordt verwijderd van de tractie-eenheid, plaats dan een plug in de bovenzijde van de as om te voorkomen dat er vuil of water in de as terecht kan komen.