Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met draaiende messen bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

U kunt op www.Toro.com rechtstreeks contact met Toro opnemen om informatie over producten en accessoires te verkrijgen, een verkoper te vinden of uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product bevindt zich rechtsvoor op het frame. De locatie van het plaatje is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

g009699

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen, zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Omdat er in sommige regio's nationale of plaatselijke voorschriften gelden die vereisen dat er een vonkenvanger op de motor van deze machine wordt gebruikt, is de geluiddemper voorzien van een vonkenvanger.

De originele vonkenvangers van Toro zijn goedgekeurd door de Forestry Service van de USDA (United States Department of Agriculture).

Important: De motor van dit product is uitgerust met een vonkenvanger. Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië. In andere landen of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.

Het elektronische ontstekingssysteem voldoet aan de Canadese norm ICES-002

De Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over de Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het emissiecontrolesysteem, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Veiligheid

Deze machine voldoet minstens aan CEN-norm EN 836:1997 (als de correcte stickers zijn aangebracht) en de B71.4-2012 specificaties van het American National Standards Institute (ANSI), die van kracht zijn op het moment van productie.

Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veilige bediening

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de B71.4-2012-specificaties van het American National Standards Institute (ANSI).

Instructie

  • Lees of raadpleeg de Gebruikershandleiding en ander instructiemateriaal zorgvuldig. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen en weet hoe u de machine moet gebruiken.

  • Als de bestuurder of de monteur de taal waarin de handleiding is geschreven, niet machtig is, moet de eigenaar ervoor zorgen dat deze de inhoud van het materiaal begrijpt.

  • Laat kinderen of personen die de instructies niet kennen, nooit de maaimachine gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.

  • Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren.

  • Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.

  • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.

  • Elke bestuurder en monteur moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van de gebruikers. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:

    • Zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met zitmaaiers;

    • Een zitmaaier die op een helling begint te schuiven, kunt u niet onder controle krijgen door te remmen. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:

      • Onvoldoende grip van de wielen

      • Te snel rijden

      • Onjuist gebruik van de rem

      • Het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk

      • Zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen

  • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor persoonlijke ongelukken of letsels en materiële schade, en hij kan zulke ongelukken en beschadigingen voorkomen.

Vóór ingebruikname

  • Draag tijdens het maaien altijd stevige, gripvaste schoenen, een lange broek, een veiligheidsbril en gehoorbescherming. Lang haar, losse kleding of sieraden kunnen worden gegrepen door bewegende onderdelen. Loop niet op blote voeten en draag ook geen schoenen met open tenen als u de machine gebruikt.

  • Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.

  • Vervang defecte geluiddempers/knalpotten.

  • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen nodig zijn om het gras veilig en goed te maaien.

  • Controleer of de dodemansknop, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

Veilig omgaan met brandstof

  • Om letsel en schade te voorkomen dient u bijzonder voorzichtig te zijn bij de omgang met benzine. Benzine is uiterst brandbaar en de dampen ervan zijn explosief.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Verwijder nooit de dop van de brandstoftank en vul nooit brandstof bij terwijl de motor loopt.

  • Laat de motor afkoelen voordat u brandstof bijvult.

  • U mag de brandstoftank nooit binnenshuis bijvullen.

  • Bewaar de machine of brandstofhouder nooit bij een open vlam, vonk of waakvlam bij bijv. een geiser of andere apparaten.

  • Vul vaten nooit in een voertuig of vrachtwagen of op een oplegger met plastic afdekking. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of van de aanhanger en vul de tank pas als de machine op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, is het beter dergelijke machines bij te vullen uit een draagbaar vat dan met behulp van een brandstofpistool.

  • Houd de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van de brandstofhouder totdat het bijvullen voltooid is. Gebruik geen hulpmiddelen die de vulpijp in de geopende stand vergrendelen.

  • Kleed u onmiddellijk om als er brandstof wordt gemorst op uw kleding.

  • Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de brandstoftankdop en draai deze goed aan.

Bediening

  • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolstofmonoxide- en uitlaatgassen kunnen verzamelen.

  • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.

  • Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en de parkeerrem in werking stellen voordat u de motor start.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.

  • Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om de kans te verkleinen dat de machine kantelt:

    • Niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het op- en afrijden van hellingen.

    • Houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en in scherpe bochten.

    • Let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren.

    • Maai nooit dwars over een helling, tenzij de maaimachine speciaal daarvoor is bedoeld.

    • Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten, als dit in de Gebruikershandleiding wordt geadviseerd.

  • Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt.

  • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.

  • Gebruik de machine nooit als schermen, afdekplaten of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. Zorg ervoor dat alle interlockschakelaars zijn aangebracht, correct zijn afgesteld en naar behoren werken.

  • Voordat u de bestuurdersplaats verlaat, moet u:

    • de machine stoppen op een horizontaal oppervlak;

    • de aftakas uitschakelen en de werktuigen laten zakken;

    • de parkeerrem in werking stellen;

    • de motor afzetten en het sleuteltje uit het contact halen.

      Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.

  • Zet de motor af:

    • vóór het bijvullen van brandstof

    • voordat u de hoogte-instelling aanpast

    • voordat u verstoppingen verwijdert

    • voordat u de maaimachine gaat controleren, schoonmaken of werkzaamheden eraan gaat verrichten

    • als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine opnieuw gebruikt.

  • Zet de gashendel terug terwijl de motor uitloopt.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maaidekken.

  • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

  • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt. Zet de maaimessen stil.

  • Let op de richting van de afvoer van de machine en laat deze naar niemand wijzen.

  • Gebruik de maaimachine niet als u onder de invloed van alcohol of drugs bent.

  • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen.

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

Onderhoud en opslag

  • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.

  • Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact met open vuur of vonken kunnen komen.

  • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.

  • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.

  • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen en hydraulische aansluitingen stevig vastzitten. Vervang versleten of beschadigde onderdelen en stickers.

  • Tap de benzine af uit de brandstoftank (doe dit buiten).

  • Wees voorzichtig als u de machine afstelt, teneinde te voorkomen dat uw vingers bekneld raken tussen de draaiende messen en de vaste onderdelen van de machine.

  • Let op dat bij machines met meerdere assen andere messen kunnen gaan draaien doordat u één mes draait.

  • Schakel de aandrijvingen uit, laat de maaidekken zakken, stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het contactsleuteltje. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine afstelt, reinigt of repareert.

  • Verwijder gras en vuil van de maaidekken, de aandrijvingen, de geluiddempers en de motor om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof meteen op.

  • Plaats onderdelen op assteunen indien dit nodig is.

  • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

  • Maak de accukabels los voordat u reparatiewerkzaamheden gaat verrichten. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van de accu aan en daarna de minpool.

  • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

  • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte; doe dit niet in de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u deze aansluit op of losmaakt van de accu. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

  • Sla de machine op met de maaidekken neergelaten of zet de zijdekken vast met de opbergvergrendelingen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden neergelaten.

De machine transporteren

  • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

  • Gebruik oprijplaten over de volledige breedte om de machine op een aanhangwagen of in een vrachtwagen te laden.

  • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen

Veilige bediening Toro zitmaaiers

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

Gebruik van dit product voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor de bestuurder of omstanders.

Waarschuwing

De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif.

Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen omdat zich daar giftige koolstofmonoxide- en uitlaatgassen kunnen verzamelen.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de motor snel kunt afzetten.

  • Draag geen tennisschoenen of gymschoenen als u de machine gebruikt.

  • Draag veiligheidsschoenen en een lange broek. Dit is raadzaam en vereist door sommige plaatselijke voorschriften en verzekeringsvoorwaarden.

  • Wees voorzichtig als u omgaat met brandstof. Neem gemorste brandstof op.

  • Controleer dagelijks of de interlockschakelaars naar behoren werken. Als een schakelaar defect is, moet u deze vervangen voordat u de machine gebruikt.

  • Neem plaats op de bestuurdersstoel alvorens de motor te starten.

  • Om te voorkomen dat u de controle over de machine verliest, moet u de volgende instructies naleven:

    • Rij niet te dicht langs bunkers, greppels, sloten, dijken of andere gevaarlijke punten.

    • Verminder de snelheid als u een scherpe bocht maakt. Vermijd plotseling stoppen en starten.

    • Als u in de buurt van een weg werkt of deze oversteekt, moet u altijd voorrang verlenen.

    • Gebruik de bedrijfsremmen als u een helling afdaalt, om de snelheid laag te houden en de machine onder controle te houden.

  • Als u de machine gebruikt met de rolbeugel (omkantelbeveiliging), mag u deze nooit verwijderen en moet u altijd de veiligheidsgordel omdoen.

  • De maaidekken moeten omhoog worden gebracht als u van het ene werkgebied naar het andere rijdt.

  • Raak de motor, de geluiddemper of de uitlaatpijp niet aan als de motor loopt of direct nadat u deze heeft afgezet. Deze kunnen heet zijn en brandwonden veroorzaken.

  • De machine kan op elke helling omslaan of kantelen, maar dit risico neemt toe bij een grotere hellinghoek. Vermijd steile hellingen.

    Om de macht over het stuur te behouden, moet u de maaidekken neerlaten als u hellingafwaarts rijdt.

  • Schakel de tractieaandrijving langzaam in en houd altijd uw voet op het tractiepedaal, vooral wanneer u een helling afrijdt.

    Gebruik de achteruit op het tractiepedaal om te remmen.

  • Als de motor afslaat wanneer u een helling oprijdt, mag u de machine nooit keren. U moet dan altijd langzaam in een rechte lijn achterwaarts de helling af rijden.

  • Als er onverwachts een persoon of huisdier in of in de buurt van het maaigebied verschijnt, moet u stoppen met maaien. Ga pas verder met maaien als er niets of niemand meer in het maaigebied is.

Onderhoud en opslag

  • Zorg ervoor dat alle aansluitstukken van de hydraulische leidingen vastzitten en alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

  • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt. U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier. Doe dit niet met uw handen. Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om door de huid heen te dringen, en letsel veroorzaken. Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

  • Voordat u het hydraulische systeem loskoppelt of werkzaamheden daaraan verricht, moet u alle druk in het systeem opheffen. Dit doet u door de motor af te zetten en de maaidekken en werktuigen neer te laten op de grond.

  • Controleer regelmatig of de brandstofleidingen goed vastzitten en slijtage vertonen. Indien nodig moet u ze vastzetten of repareren.

  • Als de motor moet lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de maaidekken, werktuigen en bewegende delen houden.

  • Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u het maximale motortoerental door uw erkende Toro-dealer laten controleren met een toerenteller.

  • Neem contact op met uw Toro-dealer voor grote reparaties, werkzaamheden die onder de garantie vallen, updates van het systeem of hulp.

  • Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Geluidsniveau

Groundsmaster 4500

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 0,7 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Groundsmaster 4700

Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA met een onzekerheidswaarde (K) van 0,7 dBA.

Het geluidsniveau werd bepaald volgens de procedures in ISO 11094.

Geluidsdruk

Groundsmaster 4500

Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 0,7 dBA).

De geluidsdruk werd bepaald volgens de procedures in EN 836.

Groundsmaster 4700

Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de bestuurder (met een onzekerheidswaarde (K) van 0,7 dBA).

De geluidsdruk werd bepaald volgens de procedures in EN 836.

Trillingsniveau

Hand-arm

Gemeten trillingsniveau voor de rechterhand = 0,6 m/s2

Gemeten trillingsniveau voor de linkerhand = 0,7 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,3 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN 836.

Gehele lichaam

Gemeten trillingsniveau = 0,2 m/s2

Onzekerheidswaarde (K) = 0,1 m/s2

De gemeten waarden zijn bepaald volgens de procedures in EN 836.

Motoremissiecertificaat

De motor van deze machine voldoet aan de eisen van EPA Tier 4 Final en fase 3b.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal117-4763
decal121-3884
decal121-3887
decal120-4159
decal125-4604
decal117-4765
decal117-4766
decal106-6755
decal117-4764
decal98-4387
decal106-6754
decal93-7818
decal112-5297
decal112-5298
decal125-4605
decalbatterysymbols
decal93-7272
decal117-2718
decal112-5019
decal93-6681
decal125-4606
decal104-1086

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

De motorkapvergrendeling monteren (uitsluitend CE)

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Vergrendelbeugel1
Popnagel2
Ring1
Schroef, ¼" x 2"1
Borgmoer, ¼"1
  1. Haak de motorkapvergrendeling los van de beugel van de motorkapvergrendeling.

  2. Verwijder de 2 popnagels waarmee de beugel van de motorkapvergrendeling aan de motorkap is bevestigd (Figuur 3). Verwijder de beugel van de motorkapvergrendeling van de motorkap.

    g012628
  3. Plaats de beugel van de CE-vergrendeling en de beugel van de motorkapvergrendeling op de motorkap en lijn de montage-openingen uit. De beugel van de vergrendeling moet zich tegen de motorkap aan bevinden (Figuur 4). Verwijder de bout en moer niet van de arm van de vergrendelbeugel.

    g012629
  4. Lijn de ringen uit met de openingen aan de binnenzijde van de motorkap.

  5. Bevestig de beugels en de ringen met de popnagels aan de motorkap (Figuur 4).

  6. Haak de sluiting op de vergrendelbeugel van de motorkap (Figuur 5).

    g012630
  7. Schroef de bout in de andere arm van de vergrendelbeugel om de sluiting te vergrendelen (Figuur 6). Draai de bout vast, maar de moer niet.

    g012631

De maaihoogte instellen

Important: Dit maaidek maait vaak ongeveer 6 mm lager dan een messenkooimaaier met dezelfde instelling. Mogelijk moet u de instelling van het maaidek met draaiende messen 6 mm hoger instellen dan de instelling van een messenkooimaaier in hetzelfde gebied.

Important: U kunt beter bij de achterste maaidekken door het maaidek van de tractor te verwijderen. Als de machine is uitgerust met een Sidewinder®, beweeg de maaidekken dan naar rechts, verwijder het achterste maaidek en schuif het naar rechts eruit.

  1. Breng het maaidek omlaag tot de grond, draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.

  2. Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de voorzijde en de zijkanten) (Figuur 7).

  3. Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.

    g011344
  4. Verwijder het afstandsstuk terwijl u de maaikamer ondersteunt (Figuur 8).

  5. Verplaats de kamer naar de gewenste maaihoogte en plaats een afstandsstuk in de bijbehorende maaihoogte-opening en de sleuf (Figuur 8).

    g026184
  6. Plaats de getapte plaat op één lijn met het afstandsstuk.

  7. Draai de bout met de hand vast.

  8. Herhaal stappen 4 tot en met 7 voor elke aanpassing.

  9. Draai de 3 bouten vast met een torsie van 41 N·m. Draai altijd eerst de voorste bout vast.

    Note: Voor aanpassingen van meer dan 3,8 cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op een hoogte ertussenin instellen om klemmen te voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen tussen de maaihoogte van 3,1 cm naar de maaihoogte van 7 cm).

De rolschrapers afstellen (optioneel)

De optionele achterrolschraper werkt het beste bij een gelijkmatige opening van 0,5 tot 1 mm tussen de schraper en de rol.

  1. Draai de smeernippel en de montageschroef los (Figuur 9).

    g011346
  2. Schuif de schraper omhoog of omlaag tot er een opening van 0,5 tot 1 mm is tussen de stang en de rol.

  3. Bevestig de smeernippel en draai vast met een torsie van 41 N·m. Schroef beide onderdelen om de beurt steeds een klein stukje verder vast.

De mulchplaat installeren (optioneel)

  1. Zorg dat er zich geen vuil bevindt in de montage-openingen van de achterwand en linkerzijwand van de kamer.

  2. Plaats de mulchplaat in de achteropening en bevestig deze met 5 flenskopbouten (Figuur 10).

    g011347
  3. Controleer of de mulchplaat de punt van de messen niet raakt en niet in het oppervlak van de achterwand van de kamer steekt.

    Waarschuwing

    Gebruik geen messen met een hoge vleugel in combinatie met de mulchplaat. De kans bestaat dat het mes dan breekt, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.

De machine smeren

Smeer de machine voor gebruik. Zie Lagers en lagerbussen smeren. Als de machine niet goed wordt gesmeerd, zullen belangrijke onderdelen voortijdig defect raken.

Vloeistofpeil controleren

  1. Het peil van de smeerolie van de achteras controleren voordat de motor voor het eerst gestart wordt; zie Smeerolie van de achteras controleren.

  2. Controleer het peil van de hydraulische olie voordat de motor voor het eerst gestart wordt; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

  3. Controleer het motoroliepeil voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart, zie Het motoroliepeil controleren.

Algemeen overzicht van de machine

Rempedalen

2 pedalen (Figuur 11) bedienen de afzonderlijke remmen op de wielen ter ondersteuning van het draaien en ten behoeve van een betere tractie bij het rijden op hellingen.

Pedaalvergrendeling

Om de pedaalvergrendeling in werking te stellen (Figuur 11), koppelt u de pedalen met de borgpen.

Pedaal van parkeerrem

Om de parkeerrem in te schakelen, (Figuur 11) sluit u de pedalen op elkaar aan met de borgpen en drukt u het rechter rempedaal in terwijl u het andere pedaal inschakelt. Om de parkeerrem vrij te zetten, trapt u 1 van de rempedalen in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.

g009979

Tractiepedaal

Het tractiepedaal (Figuur 11) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal.

Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.

Pedaal voor stuurverstelling

Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal (Figuur 11) intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een stand die voor u het meest comfortabel is en daarna uw voet van het pedaal halen.

Contactschakelaar

De contactschakelaar (Figuur 12) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORVERWARMEN en START.

Aftakasschakelaar

De aftakasschakelaar (Figuur 12) heeft 2 standen: uit (start) en in (stop). Trek de knop van de aftakasschakelaar uit om de maaidekmessen te activeren. Druk de knop in om de messen van het maaidek te stoppen.

Hi-Lo-toerenregelaar

Met deze schakelaar (Figuur 12) kunt u het toerentalbereik vergroten voor het transport van de machine. Om heen en weer te schakelen tussen het hoge en lage bereik, moeten de maaidekken omhoog gebracht zijn, de aftakas uitgeschakeld zijn en het tractiepedaal in NEUTRAAL staan. De machine moet met lage snelheid rijden.

Note: De maaidekken werken niet en/of kunnen niet omlaag worden gebracht vanuit de transportstand als de schakelaar is ingesteld op het hoge toerentalbereik.

g020433

Toerentalschakelaar

Met de toerentalschakelaar (Figuur 12) kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Tik op de schakelaar om het toerental in stappen van 100 tpm te verhogen of verlagen. Hou een zijde van de schakelaar ingedrukt om de motor automatisch in hoog of laag stationair te schakelen.

Hefschakelaars

Met de hefschakelaars (Figuur 12) kunt u de maai-eenheden omhoog en omlaag brengen. Druk de schakelaars naar voren om de maai-eenheden omlaag te brengen en naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen. Druk bij het starten van de machine en terwijl de maai-eenheden zich in de stand omlaag bevinden op de hefschakelaar om de maai-eenheden te laten zweven en te maaien.

Note: De dekken kunnen niet omlaag worden gebracht bij het hoge toerental en kunnen ook niet omhoog of omlaag worden gebracht als de bestuurder niet in de stoel zit terwijl de motor loopt. Om de maaidekken neer te laten voor onderhoud, draait u het sleuteltje op AAN terwijl u op de stoel zit.

Lichtschakelaar

Druk op het onderste deel van de schakelaar (Figuur 12) om de lampen in te schakelen. Druk op het bovenste deel van de schakelaar om de lampen in te schakelen.

Aansluitpunt

Het aansluitpunt (Figuur 13) dient voor de aansluiting van optionele elektrische accessoires van 12 V.

g020512

Zakhouder

Gebruik de zakhouder (Figuur 13) voor opslagdoeleinden.

Stoelinstellingen

Instelhendel lengterichting

Gebruik de hendel om de stoel naar voren en naar achteren te verschuiven (Figuur 14).

Instelknop armlegger stoel

Draai aan de knop om de hoek van de armlegger van de stoel te verstellen.

Instelhendel bestuurdersstoel naar achteren

Verplaats de hendel om de hoek van de stoel naar achteren in te stellen (Figuur 14).

Gewichtmeter

De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 14). De hoogte wordt ingesteld door de ophanging binnen het groene gebied in te stellen.

g008837

Gewichtinstelhendel

Instelling voor het gewicht van de bestuurder (Figuur 14). Trek de hendel omhoog om de luchtdruk te verhogen en druk de hendel omlaag om de luchtdruk te verlagen. De juiste instelling wordt bereikt als de gewichtsmeter in het groene gedeelte staat.

Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken

Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus, diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 15). Er is een welkompagina en een hoofdscherm in InfoCenter. Druk op om het even welke knop in InfoCenter en kies vervolgens de gewenste richtingpijl om heen en weer te gaan tussen de welkompagina en het hoofdscherm.

g020650
  • Linkerknop (knop toegang tot menu/terug) – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.

  • Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.

  • Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.

  • Pieper – klinkt als u de maaidekken omlaag brengt of als er berichten of storingen zijn.

    Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.

Verklaring van pictogrammen in het InfoCenter

SERVICE DUEGeeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd
GraphicDe status van het motortoerental
GraphicInformatiepictogram
GraphicInstelling maximale tractiesnelheid
GraphicSnel
GraphicLangzaam
GraphicDe ventilator draait in omgekeerde richting.
GraphicStationair herstel is vereist.
GraphicDe luchtinlaatverwarming is actief.
GraphicLinker maaidek omhoog brengen.
GraphicMiddelste maaidek omhoog brengen.
GraphicRechter maaidek omhoog brengen.
GraphicNeem plaats op de bestuurdersstoel.
GraphicDe parkeerrem is ingeschakeld.
GraphicHet bereik is hoog.
GraphicNeutraalstand
GraphicHet bereik is laag.
GraphicKoelvloeistoftemperatuur (°C of °F)
GraphicTemperatuur (heet)
GraphicTractie of tractiepedaal
GraphicNiet toegestaan
GraphicStart de motor.
GraphicDe aftakas is ingeschakeld.
GraphicZet de motor af.
GraphicMotor
GraphicContactschakelaar
GraphicDe maaidekken worden omlaag gebracht.
GraphicDe maaidekken worden omhoog gebracht.
GraphicPIN-code
GraphicTemperatuur van de hydraulische olie
GraphicCAN-bus
GraphicInfoCenter
GraphicSlecht of mislukt
GraphicMidden
GraphicRechts
GraphicLinks
GraphicGloeilamp
GraphicUitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom
GraphicBoven het toegestane bereik
GraphicOnder het toegestane bereik
Graphic/GraphicBuiten bereik
GraphicSchakelaar
GraphicDe bestuurder moet de schakelaar vrijgeven.
GraphicDe bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt.
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden 
GraphicDe bestuurder moet de machine in neutraal zetten.
GraphicMotor weigert te starten.
GraphicMotor uitgeschakeld
GraphicMotorkoelvloeistof is te heet.
GraphicDe hydraulische vloeistof is te heet.
GraphicMelding opstapeling van as in DPF; zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter
GraphicGa zitten of schakel de parkeerrem in werking

De menu's gebruiken

Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:

Hoofdmenu
Menu-optieBeschrijving
FoutenBevat een lijst met de recente machinefouten. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding of uw Toro dealer voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat.
OnderhoudBevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren en andere cijfergegevens van die aard.
Diagnostisch systeemGeeft een overzicht van de huidige statussen van de machine. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn.
InstellingenHier kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen.
MachineHier ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine.
Onderhoud 
Menu-optieBeschrijving
HoursHet totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en ventilator, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd en oververhit is geweest.
CountsGeeft het aantal starts, omwentelingen van de maaidekaftakas en ventilatoromkeringen dat de machine al heeft uitgevoerd weer.
Diagnostiek
Menu-optieBeschrijving
Left DeckCenter DeckRight DeckTraction PedalTractionHI/LO RangePTOEngine RunRaadpleeg de Onderhoudshandleiding of uw Toro-dealer voor meer informatie over het menu Engine Run en de informatie die het bevat.
Instellingen
Menu-optieBeschrijving
EenhedenBepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter (Amerikaans of metrisch).
TaalBepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter*.
Schermverlichting lcdDe helderheid van het lcd-scherm.
Contrast lcdHet contrast van het lcd-scherm.
Beveiligde menu'sGeeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een PIN-code.
Beveiligde InstellingenHiermee kunt u de beveiligde instellingen aanpassen.
Auto stationairBepaalt hoe lang het duurt voordat de motor stationair gaat lopen als hij niet wordt gebruikt.
MaaisnelheidRegelt de maximumsnelheid in maaimodus (laag bereik).
TransportsnelheidRegelt de maximumsnelheid in transportmodus (hoog bereik).
TegengewichtBepaalt het tegengewicht van de maaidekken.

*Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels zijn in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.

Betreffende
Menu-optieBeschrijving
ModelHet modelnummer van de machine.
SerienummerHet serienummer van de machine.
Software revisieDe softwareversie van de hoofdbedieningseenheid.

Beveiligde menu's

In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 5 configuratie-instellingen voor de bediening veranderen: automatisch stationair, maximale maaisnelheid, maximale transportsnelheid, Smart Power en tegengewicht maaidekken. Deze instellingen bevinden zich in het beveiligde menu.

Toegang tot de beveiligde menu's

Note: De standaard PIN-code van de machine is 0000 of 1234.Als u de PIN-code heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.

  1. Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 16).

    g028523
  2. Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 17A).

    g028522
  3. Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 17B en Figuur 17C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.

  4. Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figuur 17D).

    Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.

    Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.

Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.

In het beveiligde menu kunt u instellingen bekijken en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de PIN-code moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.

De instellingen van het beveiligde menu weergeven en veranderen

  1. Scroll in het beveiligde menu naar beneden tot u Instellingen beveiligen ziet.

  2. Om de instellingen te bekijken en veranderen zonder een wachtwoord in te voeren, zet u met de rechterknop Instellingen beveiligen op UIT.

  3. Om de instellingen te bekijken en veranderen met met een wachtwoord, selecteert u met de linkerknop AAN. Stel vervolgens het wachtwoord in, en draai het contactsleuteltje UIT en daarna weer AAN.

Instelling automatisch stationair aanpassen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Auto Stationair ziet.

  2. Druk op de rechterknop om de instelling voor automatisch stationair draaien te wijzigen; de mogelijke opties zijn 8, 10, 15, 20, 30 seconden of UIT.

De maximale toegestane maaisnelheid instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie maaisnelheid ziet en druk op de rechterknop.

  2. Druk op de rechterknop om de maximale maaisnelheid te verhogen (50, 75 of 100%).

  3. Druk op de middelste knop om de maximale maaisnelheid te verlagen (50, 75 of 100%).

  4. Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.

De maximale toegestane transportsnelheid instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie transportsnelheid ziet en druk op de rechterknop.

  2. Druk op de rechterknop om de maximale transportsnelheid te verhogen (50, 75 of 100%).

  3. Druk op de middelste knop om de maximale transportsnelheid te verlagen (50, 75 of 100%).

  4. Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.

Smart Power in-/uitschakelen

  1. Ga in het instellingenmenu naar Smart Power.

  2. Druk op de rechterknop om tussen AAN en UIT te schakelen.

  3. Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.

Het tegengewicht instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie tegengewicht ziet en druk op de rechterknop.

  2. Druk op de rechterknop om tussen laag, medium en hoog te schakelen.

Als u klaar bent in het beveiligde menu, druk dan op de linkerknop om naar het hoofdmenu te gaan en druk nogmaals op de linkerknop om naar het menu lopen te gaan.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

 4500-D4700-D
Maaibreedte277 cm381 cm
Totale breedte, maaidekken neergelaten286 cm391 cm
Totale breedte, maaidekken opgeheven (transport)224 cm224 cm
Totale lengte370 cm370 cm
Hoogte met rolbeugel216 cm216 cm
Afstand tot de grond15 cm15 cm
Spoorbreedte, vóór224 cm224 cm
Spoorbreedte, achter141 cm141 cm
Wielbasis171 cm171 cm
Nettogewicht (met maaidekken en zonder vloeistoffen)1894 kg2234 kg
Maaidek 
Lengte86,4 cm
Breedte86,4 cm
Hoogte24,4 cm tot draagframe26,7 cm bij een maaihoogte van 1,9 cm34,9 cm bij een maaihoogte van 10,2 cm
Gewicht88 kg

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserve-onderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro onderdelen.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voorzichtig

Deze machine stelt de bestuurder bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Voorzichtig

Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

Veiligheid staat voorop

Neem zorgvuldig alle veiligheidsinstructies en symbolen door in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.

Gevaar

Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest.

Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.

Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.

Houd de rolbeugel altijd in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.

Lees de instructies voor de omkantelbeveiliging en de waarschuwingen door en neem deze in acht.

Om te voorkómen dat u de controle over de machine verliest en deze omslaat, moet u de volgende richtlijnen in acht nemen:

  • Maai niet in de buurt van steile hellingen of water.

  • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 20 graden.

  • Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op hellingen.

  • Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van de machine.

Voorzichtig

Deze machine produceert geluidsniveaus die gehoorverlies kunnen veroorzaken door lange periodes van blootstelling.

Draag gehoorbescherming als u deze machine gebruikt.

Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals een veiligheidsbril, gehoorbescherming, handschoenen, veiligheidsschoenen en een helm.

g009027

Het koelsysteem controleren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het koelsysteem.
  • Controleer het koelvloeistofpeil bij het begin van elke dag. De inhoud van het systeem is 8,5 liter.

    1. Verwijder voorzichtig de radiateurdop.

      Voorzichtig

      Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

      • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

      g009702
    2. Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur. De radiateur moet worden gevuld tot de bovenkant van de vulbuis, en de expansietank tot de vol-markering (Figuur 19).

    3. Als het koelvloeistofpeil te laag is, moet u bijvullen met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol-antivries bestaat. Gebruik geen koelvloeistoffen op basis van alcohol/methanol of alleen water.

    4. Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.

    Het motoroliepeil controleren

    Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

    Brandstoftank vullen

    Waarschuwing

    Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

    • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

    • Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de brandstoftank of een blik met conditioner.

    • Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank nooit als de machine in een gesloten aanhanger staat.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer benzine dan u in 180 dagen kunt opmaken.

    • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die brandstofdampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine voordat u de tank bijvult.

    • Brandstofvaten niet in een voertuig of vrachtwagen of op aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren en de afvoer van statische lading kunnen bemoeilijken.

    • Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een machine eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.

    • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.

    • Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat u klaar bent met bijvullen.

    Inhoud brandstoftank

    Inhoud brandstoftank: 83 liter.

    Brandstof

    Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.

    • Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.

    • Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.

    • Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.

    • Voeg geen additieven toe aan de brandstof.

    Diesel

    Cetaangetal: 45 of hoger

    Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)

    Brandstof

    Diesel specificatieLocatie
    ASTM D975VS
    No. 1-D S15
    No. 2-D S15
    EN 590EU
    ISO 8217 DMXInternationaal
    JIS K2204 Grade No. 2Japan
    KSM-2610Korea
    • Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.

    • Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

    Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.

    Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.

    Biodiesel

    Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).

    Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)

    Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214

    Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204

    Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.

    Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

    • Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.

    • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.

    • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

    • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

    • Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u informatie over biodiesel wenst.

    Brandstof bijvullen

    Vul de tank met dieselbrandstof tot aan de onderkant van de vulbuis.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Reinig de omgeving van de dop van de brandstoftank met een schone vod.

    3. Verwijder de dop van de brandstoftank (Figuur 20).

      g011485
    4. Vul de tank met dieselbrandstof tot aan de onderkant van de vulbuis.

    5. Draai de dop van de brandstoftank stevig vast.

      Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.

    Note: Vul indien mogelijk de brandstoftank telkens na gebruik; zo beperkt u de mogelijkheid op opstapeling van condensatie in de brandstoftank tot een minimum.

    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Het reservoir van de machine is in de fabriek gevuld met ongeveer 28,4 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks. Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof:

     Toro Premium All Season hydraulische vloeistof verkrijgbaar in emmers van 18,9 liter of vaten van 208 liter. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of uw Toro-dealer voor de onderdeelnummers.)

    Andere vloeistoffen: Als de hydraulische vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere vloeistoffen gebruiken mits deze voldoen aan alle volgende materiaaleigenschappen en industriespecificaties: We raden af een synthetische vloeistof te gebruiken. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.

    Note: Gebruik alleen producten van betrouwbare fabrikanten. Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen.

    ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt
     Materiaaleigenschappen:
      Viscositeit, ASTM D445cSt @ 40 °C 44 tot 50cSt @ 100 °C 7,9 tot 8,5
      Viscositeitsindex ASTM D2270140 tot 160
      Stolpunt, ASTM D97-37 °C tot -45 °C
     Industriespecificaties:
      Vickers I-286-S (kwaliteitsniveau), Vickers M-2950-S (kwaliteitsniveau), Denison HF-0

    Important: De ISO VG 46 Multigrade vloeistof blijkt een optimale werking te bieden bij een groot aantal temperatuuromstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.

    Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H

    Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-verdeler.

    Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de vloeistof in het hydraulisch systeem verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Eén flesje is voldoende voor 15 tot 22 l hydraulische olie. Bestel onderdeelnummer 44-2500 bij uw Toro-dealer.

    1. Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maaidekken zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.

    2. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 21). Verwijder de dop van de vulbuis.

      g012394
    3. Verwijder de peilstok uit de buis, veeg deze schoon en plaats de peilstok weer in de buis. Haal de peilstok er weer uit.

      Note: Het vloeistofpeil moet tussen de 2 markeringen op de peilstok staan.

    4. Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij totdat het peil de bovenste markering bereikt.

    5. Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.

    De bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de bandenspanning.
  • De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De luchtdruk in de achterbanden moet 1,38 bar zijn.

    Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.

    De motor starten en stoppen

    Motor starten

    Important: U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start indien de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was, of indien u onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem hebt uitgevoerd.

    1. Ga op de bestuurdersstoel zitten, gebruik de tractiepedaal niet (zo staat de machine in NEUTRAAL) en schakel de parkeerrem in.

    2. Draai het contactsleuteltje naar LOPEN en controleer of het indicatielampje van de gloeibougie oplicht.

    3. Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op START. Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat dit weer terugkeren naar LOPEN. Stel het toerental af.

      Important: Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden achter elkaar draaien omdat de startmotor hierdoor vroegtijdig defect kan raken. Als de motor na 30 seconden niet wil starten, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de bedieningsorganen opnieuw controleren, nog eens 30 seconden wachten en de startprocedure herhalen.

      Als de temperatuur beneden -7 °C is, kunt u de startmotor 30 seconden laten draaien. Daarna moet u de startmotor 60 seconden afzetten voordat u een tweede startpoging onderneemt.

      Voorzichtig

      Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen en andere waarneembare defecten.

    Motor afzetten

    Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.

    Note: Laat de maaidekken altijd neer op de grond als u de machine parkeert. Dit vermindert de hydraulische belasting van het systeem, beperkt slijtage van onderdelen van het systeem en voorkomt dat de maai-eenheden per ongeluk worden neergelaten.

    1. Zet de aftakasschakelaar in de stand UIT.

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Stel de motor opnieuw in op laag stationair.

    4. Draai het contactsleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.

    Smart Power

    Dankzij Toro Smart Power™ hoeft de bestuurder het toerental niet in de gaten te houden in zware omstandigheden. Deze slimme energievoorziening voorkomt vastlopen in zware omstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.

    Omgekeerde ventilator

    Het ventilatortoerental is afhankelijk van de temperatuur van de hydraulische olie en de motorkoelvloeistof. Een reverse-cyclus wordt automatisch gestart als de koelvloeistof of de hydraulische temperatuur een bepaalde waarde bereikt. Het omkeren helpt bij het verwijderen van vuil van het achterscherm en het verlagen van de temperatuur van de motor en de hydraulische olie. Om manueel een reverse-cyclus te starten, moet u gelijktijdig gedurende 4 seconden op de buitenste knoppen van het Infocenter drukken. Keer de ventilator om als het achterscherm vuil is of voordat u de werkplaats of opslagplaats binnenrijdt.

    Auto stationair

    De machine beschikt over een automatische functie voor stationair draaien die de motor automatisch laag stationair laat draaien als de volgende functies gedurende een bepaalde tijd niet worden gebruikt; in het InfoCenter kunt u instellen hoe lang het duurt voordat de motor laag stationair begint te draaien.

    • Het tractiepedaal bevindt zich in de neutrale stand

    • De aftakas is uitgeschakeld

    • Alle hefschakelaars zijn inactief

      Note: Als een van de bovenstaande functies wordt gestart, keert de machine automatisch terug naar de vorige instelling van het motortoerental.

    Toerentalschakelaar

    Met de toerentalschakelaar kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Tik op de schakelaar om het toerental in stappen van 100 tpm te verhogen of verlagen. Hou de gewenste zijde van de schakelaar ingedrukt om automatisch in hoog of laag stationair te schakelen.

    Maaisnelheid

    Supervisor (beveiligd menu)

    Laat de supervisor toe om de maximale snelheid van de machine in te stellen (50, 75 of 100%) waarmee de bestuurder kan maaien (laag bereik).

    Zie De maximale toegestane maaisnelheid instellen voor de procedure om de maaisnelheid in te stellen.

    Gebruiker

    Laat de gebruiker de maximale maaisnelheid van de machine (laag bereik) instellen, binnen de voorinstellingen van de supervisor. Druk op de middelste knop (Graphic pictogram) in het welkomscherm of hoofdscherm van het InfoCenter om de snelheid aan te passen.

    Note: Bij heen en weer schakelen tussen het lage en het hoge bereik zullen de instellingen naar de vorige instelling worden geschakeld. De instellingen worden gereset als de machine wordt uitgeschakeld.

    Transportsnelheid

    Supervisor (beveiligd menu)

    Laat de supervisor toe om de maximale snelheid van de machine in te stellen (50, 75 of 100%) waarmee de bestuurder kan rijden (hoog bereik).

    Zie De maximale toegestane transportsnelheid instellen voor de procedure om de transportsnelheid in te stellen.

    Gebruiker

    Laat de gebruiker de maximale transportsnelheid van de machine (hoog bereik) instellen, binnen de voorinstellingen van de supervisor. Druk op de middelste knop (Graphic pictogram) in het welkomscherm of hoofdscherm van het InfoCenter om de snelheid aan te passen.

    Note: Bij heen en weer schakelen tussen het lage en het hoge bereik zullen de instellingen naar de vorige instelling worden geschakeld. De instellingen worden gereset als de machine wordt uitgeschakeld.

    Tegengewicht

    Het tegengewichtsysteem oefent hydraulische tegendruk uit op de hefcilinders van de maaidekken. Deze tegendruk verplaatst het gewicht van het maaidek naar de aandrijfwielen van de maaier om de tractie te verbeteren. De druk van het tegengewicht is standaard ingesteld voor een optimale balans tussen maairesultaat en tractie in de meeste omstandigheden. De instelling van het tegengewicht verlagen kan het maaidek stabieler maken, maar de tractie verminderen. De instelling verhogen kan zorgen voor meer tractie, maar resulteren in problemen met het maairesultaat.

    Tijdens verschillende momenten in het maaiseizoen of als de gazoncondities variëren, moet de hoeveelheid tegengewicht op de maaidekken worden aangepast aan de condities.

    Zie Het tegengewicht instellen voor de procedure om de druk voor het tegengewicht in te stellen.

    De interlockschakelaars controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de interlockschakelaars.
  • Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben voor de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    De interlockschakelaars zijn bedoeld om de machine uit te schakelen als de bestuurder de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal is ingetrapt. De bestuurder kan echter de stoel verlaten terwijl de motor loopt en het tractiepedaal in de neutraalstand staat. Hoewel de motor blijft lopen als de aftakas is uitgeschakeld en het tractiepedaal niet is ingetrapt, raden wij u met klem aan de motor af te zetten voordat u de bestuurdersstoel verlaat.

    Om de controleren of de interlockschakelaars functioneren, moet u de volgende procedure uitvoeren:

    1. Plaats de machine op een egale ondergrond, laat het maaidek zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en schakel de parkeerrem in.

    2. Druk het tractiepedaal in. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.

      Note: Als de motor aanslaat, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.

    3. Draai het contactsleuteltje op AAN, sta recht uit de stoel en zet de schakelaar van de aftakas naar AAN

      Note: De aftakas mag niet in werking komen. Als de aftakas geactiveerd wordt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.

    4. Stel de parkeerrem in werking, draai het contactsleuteltje op AAN EN ZET HET TRACTIEPEDAAL UIT NEUTRAAL.

      Note: Het InfoCenter geeft 'tractie geweigerd' weer en de machine mag niet bewegen. Als de machine toch beweegt, is er een defect in het veiligheidssysteem. Verhelp dit defect voordat u de machine gebruikt.

    Gras maaien met de machine

    Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.

    1. Breng de machine naar het werkterrein.

    2. Indien mogelijk moet de toerentalschakelaar op stationair – hoog worden gezet.

    3. Schakel de aftakashendel in.

    4. Druk het tractiepedaal naar voren en rij de machine langzaam over het maaigebied.

    5. Breng de maaidekken omlaag zodra de voorste maaidekken zich boven het maaigebied bevinden.

    6. Maai het gras zo dat de bladen op een hoge snelheid kunnen maaien en het maaisel uitwerpen, en een hoge maaikwaliteit verkregen wordt.

      Note: Als de maaisnelheid te hoog is kan de maaikwaliteit verminderen. Verminder de rijsnelheid van de machine of verminder de maaibreedte om weer terug te keren naar het stationair – hoog toerental.

    7. Als de maaidekken het uiteinde van het maaigebied bereikt hebben moeten ze geheven worden.

    8. Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.

    Regeneratie van het dieselpartikelfilter

    Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.

    Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.

    De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:

    • Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.

    • Als de tegendruk te hoog wordt zal de motorcomputer via het InfoCenter aangeven als er aanvullende processen (ondersteunde en reset regeneratie) worden uitgevoerd.

    • Laat deze processen volledig afronden voordat u de motor afzet.

    Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een stationair – hoog toerental produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.

    Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.

    Voorzichtig

    Gedurende de DPF regeneratie met geparkeerde machine of herstel regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.

    • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.

    • Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.

    • Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.

    • Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.

    Roetopbouw in het DPF

    • Na verloop van tijd bouwt zich roet op in het DPF. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.

    • Als er teveel roetopbouw is geeft de computer aan dat regeneratie van het DPF nodig is.

    • Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.

    • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.

    Motorwaarschuwingen – roetopbouw

    NiveauFoutcodeMotorvermogenAanbevolen actie
    Niveau 1: Motorwaarschuwing
    g213866
    De computer vermindert het motorvermogen tot 85%Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde regeneratie
    Niveau 2 Motorwaarschuwing
    g213867
    De computer vermindert het motorvermogen tot 50%Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Herstel regeneratie

    Asopbouw in het DPF

    • De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.

    • Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.

    • De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.

    • Als er een zekere hoeveelheid as is opgebouwd in het DPF stuurt de computer van de motor deze informatie naar het InfoCenter als een bestuurdersadvies of een motorstoring.

    • Dit bestuurdersadvies en de storingsmelding geven aan dat het DPF onderhoud nodig heeft.

    • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van as-opbouw.

    InfoCenter bestuurdersadviezen en motorwaarschuwingen – asopbouw

    NiveauAdvies of foutcodeVermindering van het toerentalMotorvermogenAanbevolen actie
    Niveau 1: Bestuurdersadvies
    g213865
    Geen100%Laat de onderhoudswerkplaats weten dat het InfoCenter Advies #179 toont.
    Niveau 2: Motorwaarschuwing
    g213863
    GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 85%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter
    Niveau 3: Motorwaarschuwing
    g213864
    GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter
    Niveau 4 Motorwaarschuwing
    g214715
    Toerental voor maximum koppel + 200 tpmDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter

    Soorten DPF-regeneratie

    DPF-regeneratie terwijl de machine in bedrijf is:

    Soort regeneratieWanneerProces
    PassiefGedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelastingHet InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie.
    Tijdens de passieve regeneratie gebruikt het DPF de hete uitlaatgassen voor het oxideren van schadelijke uitstoot en het verbranden van roet tot as.
    Zie Passieve regeneratie van het DPF.
    Assist/ondersteundVanwege een laag toerental, lage motorbelasting, of als de computer een hoge tegendruk meet in het DPFAls het ondersteunde/reset regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een ondersteunde regeneratie uitgevoerd.
    Gedurende ondersteunde regeneratie regelt de computer de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken.
    Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF.
    ResetWordt alleen uitgevoerd na ondersteunde regeneratie indien de computer merkt dat de ondersteunde regeneratie de hoeveelheid roet niet voldoende heeft verminderdAls het ondersteunde/reset regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd.
    Tevens elke 100 uur om de sensormetingen te resetten
    Gedurende reset regeneratie regelt de computer de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen.
    Zie Reset regeneratie.

    Voor de onderstaande soorten regeneratie moet de machine worden geparkeerd:

    Soort regeneratieWanneerProces
    GeparkeerdEr is roet opgebouwd door lang werken bij een laag toerental of lage motorbelasting. Kan ook worden veroorzaakt door ongeschikte olie of brandstof.Als het geparkeerde regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter is regeneratie nodig.
    De computer meet de tegendruk veroorzaakt door de roetopbouw en verzoekt om een geparkeerde regeneratie
     • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen.
    • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten.
    • De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn.
    • U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie.
    Zie Geparkeerde regeneratie.
    Recovery/herstelIs nodig als het verzoek om geparkeerde regeneratie niet is opgevolgd, het verdere gebruik leidt tot nog meer roetopbouw in het DPF dat al geparkeerde regeneratie nodig heeft.Als het herstel regeneratie pictogram Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter is herstel regeneratie nodig.
    Neem contact op met een erkende Toro distributeur zodat een onderhoudsmonteur de herstel regeneratie kan uitvoeren.
    • Herstel regeneratie kan tot 4 uur duren.
    • De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn.
    • U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie.
    Zie Herstel regeneratie.

    Passieve regeneratie van het DPF

    • Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

    Ondersteunde regeneratie van het DPF

    g214711
    • Het pictogram ondersteunde regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 28).

    • De computer regelt de gasklep om de uitlaattemperatuur te verhogen en ondersteunde regeneratie mogelijk te maken.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

    • Het Graphic pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de ondersteunde regeneratie.

    • Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de ondersteunde regeneratie.

      Important: Laat de machine de volledige ondersteunde regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.

      Note: De ondersteunde regeneratie is voltooid als het Graphic pictogram op het InfoCenter verschijnt.

    Reset regeneratie

    g214711
    • Het pictogram ondersteunde/reset regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 29).

    • De computer regelt de gasklep en de brandstofinjectie om de uitlaattemperatuur te verhogen.

      Important: Het pictogram ondersteunde/reset regeneratie geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental lopen om de regeneratie van het DPF te helpen.

    • Het Graphic pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.

    • Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.

      Important: Laat de machine de volledige reset regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.

      Note: De reset regeneratie is voltooid als het Graphic pictogram op het InfoCenter verschijnt.

    Geparkeerde regeneratie

    g214713
    • Het pictogram verzoek geparkeerde regeneratie verschijnt op het InfoCenter (Figuur 30).

    • Als geparkeerde regeneratie nodig is verschijnt op het InfoCenter Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 16 (Figuur 31) en de computer van de motor vermindert het vermogen tot 85%.

      g213866

      Important: Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert vermindert de computer van de motor het vermogen tot 50%.

    • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten.

    • Met toestemming van uw werkgever kunt u de PIN-code invoeren om de geparkeerde regeneratie uit te voeren.

    Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie

    1. Verzeker dat de brandstoftank minstens ¼ vol is.

    2. Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.

    3. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    4. Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.

    5. Indien van toepassing: laat de maai-eenheden zakken en schakel ze uit.

    6. Stel de parkeerrem in werking.

    7. Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR .

    Uitvoeren van een geparkeerde regeneratie

    Note: Voor informatie over het openen van beveiligde menu's, zie Toegang tot de beveiligde menu's.

    1. Open het beveiligde menu en ontgrendel het beschermde submenu met instellingen (Figuur 32), zie Toegang tot de beveiligde menu's.

      g028523
    2. Ga naar het HOOFDMENU, druk op de middelste knop om te scrollen naar hetONDERHOUDSMENU, druk dan op de rechterknop om ONDERHOUD te kiezen (Figuur 33).

      Note: Het InfoCenter moet de PIN-indicator in de rechterbovenhoek tonen.

      g212371
    3. In het ONDERHOUD MENU drukt u op de middelste knop totdat de REGENERATIE VAN HET DPF optie verschijnt, druk dan op de rechterknop om de optie REGENERATIE VAN HET DPF te kiezen (Figuur 34).

      g212138
    4. Als het bericht “Initiate DPF Regen. Bent u zeker?” (DPF regeneratie starten. Bent u zeker?) verschijnt drukt u op de middelste knop (Figuur 35).

      g212125
    5. Als de temperatuur van de koelvloeistof temperatuur lager is dan 60°C verschijnt het bericht “Insure Graphic is running and above 60C/140F” (Figuur 36).

      Lees de temperatuur af op het display en laat de machine met vol gas lopen tot de temperatuur 60°C bereikt,druk dan op de middelste knop.

      Note: Als de temperatuur van de koelvloeistof hoger is dan 60°C dan verschijnt dit bericht niet.

      g211986
    6. Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR en druk op de middelste knop (Figuur 37).

      g212372
    7. De volgende berichten worden getoond als de geparkeerde regeneratie begint:

      1. “Initiating DPF Regen.” (Figuur 38).

        g212405
      2. Daarna “Waiting on Graphic” (Figuur 39).

        g212406
      3. De computer bepaalt of de regeneratie wordt uitgevoerd. Een van de volgende berichten verschijnt op het InfoCenter:

        • Als regeneratie mogelijk is verschijnt “Regen Initiated. Allow up to 30 minutes for completion” op het InfoCenter, wacht dan tot de machine de geparkeerde regeneratie heeft uitgevoerd (Figuur 40).

          g213424
        • Als de motorcomputer de regeneratie niet toestaat verschijnt “DPF Regen Not Allowed” op het InfoCenter (Figuur 41). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten

          Important: Als niet alle voorwaarden voor de regeneratie vervuld zijn of de laatste regeneratie minder dan 50 uur geleden is verschijnt “DPF Regen Not Allowed”.

          g212410
    8. Gedurende de regeneratie gaat het InfoCenter naar het Home-scherm en toont de volgende pictogrammen:

      GraphicDe motor is koud – wachten.
      GraphicDe motor is warm – wachten.
      GraphicDe motor is heet – regeneratie wordt uitgevoerd (percentage voltooid).
    9. De geparkeerde regeneratie is voltooid als het bericht “Regen Complete” op het InfoCenter verschijnt. Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten (Figuur 42).

      g212404

    Herstel regeneratie

    • Als u geen aandacht schenkt aan het verzoek om geparkeerde regeneratie op het InfoCenter en de machine blijft gebruiken zal er zich een kritieke hoeveelheid roet opbouwen in het DPF.

    • Als een herstel regeneratie nodig is verschijnt op het InfoCenter motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 16 (Figuur 43) en de motorcomputer vermindert het vermogen tot 85%.

      g213867

      Important: Als u de herstel regeneratie niet binnen 15 minuten uitvoert vermindert de motorcomputer het vermogen tot 50%.

    • Voer een herstel regeneratie uit als het motorvermogen lager wordt en geparkeerde regeneratie niet voldoende is om het roet uit het DPF te branden.

    • Herstel regeneratie kan tot 4 uur duren.

    • De herstel regeneratie moet door een monteur van de distributeur worden uitgevoerd, neem contact op met uw erkende Toro distributeur.

    De machine duwen of slepen

    Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen omdat anders de transmissie kan worden beschadigd. De omloopklep moet open zijn als de machine wordt geduwd of gesleept.

    Important: Als de machine achteruit moet worden geduwd of gesleept, moet u ook zorgen voor een omleiding langs de afsluitklep in het verdeelstuk van de vierwielaandrijving. Sluit om de controleklep te passeren een slang (slang onderdeelnr. 95-8843, koppelingfitting onderdeelnr. 95-0985 [2 stuks], en hydraulische fitting onderdeelnr. 340-77 [2 stuks]) aan op de testaansluiting voor de achterwaartse tractiedruk op de hydrostaat, en op de aansluiting tussen de aansluitingen M8 en P2 van de achterste tractieverdeler, die zich aan de binnenzijde van het voorwiel bevindt.

    1. Open de motorkap en zoek de omloopkleppen (Figuur 44) bovenaan de pomp, achter de accu en het opslagcompartiment.

    2. Draai de omloopkleppen 3 slagen linksom om deze te openen en de olie inwendig om te laten leiden. Niet meer dan 3 slagen openen. Omdat de vloeistof wordt omgeleid, kan de machine traag worden voortbewogen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.

      g020510
    3. Sluit de omloopkleppen voordat u de motor start. Aandraaien tot 70 N·m om de klep te sluiten.

    Opkrikpunten

    • Vooraan: aan het frame, aan de binnenzijde van de wielen.

    • Achteraan: in het midden van de as.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    Waarschuwing

    Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding "Langzaam rijdend voertuig", is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    De machine transporteren:

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen van de aanhanger aan.

    3. Laad de machine op de aanhanger of de vrachtwagen.

    4. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje, stel de rem in werking en sluit de brandstofklep.

    5. Gebruik de metalen bindogen op de machine om de machine goed te bevestigen op de aanhangwagen of de vrachtwagen met banden, kettingen, kabels of touwen.

    De machine laden

    Wees extra voorzichtig als u de machine op een aanhangwagen of een vrachtwagen laadt. Wij adviseren gebruik te maken van 1 oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat en zo breed is dat deze uitsteekt voorbij de achterwielen in plaats van afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.Figuur 45 Het lagere achterdeel van het frame steekt tussen de achterwielen naar achteren uit en moet voorkomen dat de machine achterover kantelt. Een oprijplaat die zich over de volle breedte uitstrekt, geeft de onderdelen van het frame een oppervlak dat steun biedt als de machine achterover dreigt te kantelen. Als het niet mogelijk is een brede oprijplaat te gebruiken, moet u voldoende afzonderlijke oprijplaten gebruiken om een complete, ononderbroken oprijplaat afdoende te kunnen vervangen.

    De hellingbaan moet zo lang zijn dat de hoek van de hellingbaan met de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 45). Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van het maaidek blijven haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt. Als u de machine inlaadt op of in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk. De aanhanger of de vrachtwagen moet zo horizontaal mogelijk staan.

    Important: Probeer de machine niet te keren als deze op de hellingbaan staat; u kunt de controle verliezen en de kans bestaat dat de machine van de zijkant van de hellingbaan afrijdt.

    U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt en ook niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt. In beide gevallen bestaat de kans dat de machine dan achteroverkantelt.

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine achteroverkantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Controleer of de rolbeugel omhoog staat en gebruik de veiligheidsgordel terwijl de machine wordt geladen. Zorg ervoor dat de rolbeugel het dak van een gesloten aanhanger niet raakt.

    • Gebruik een enkele oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

    • Als u afzonderlijke oprijplaten moet gebruiken, plaats dan voldoende oprijplaten zodat u een hellingbaan heeft met een ononderbroken oppervlak dat breder is dan de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek tussen de hellingbaan en de grond of tussen de hellingbaan en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt omdat deze anders achterover kan kantelen.

    • U mag de snelheid niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt, omdat de machine dan achterover kan kantelen.

    g000951

    Gebruikseigenschappen

    Oefen u in het rijden met de machine, omdat deze machine een hydrostatische transmissie heeft en de eigenschappen ervan anders zijn dan die van veel gazonmachines. Een aantal punten waarop u moet letten bij het gebruik van de tractie-eenheid en de maaidekken, zijn de transmissie, het motortoerental, de belasting van de maaimessen en het belang van de remmen.

    Dankzij Toro Smart Power™ hoeft de bestuurder het toerental niet in de gaten te houden in zware omstandigheden. Deze slimme energievoorziening voorkomt vastlopen in zware omstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.

    Een andere eigenschap waarop u moet letten, is het gebruik van de pedalen die zijn verbonden met de remmen. De remmen kunnen worden gebruikt ter ondersteuning bij het draaien van de machine. Ga echter voorzichtig te werk indien u ze gebruikt, in het bijzonder op zacht of nat gras, omdat het gazon per ongeluk kan scheuren. De remmen kunnen ook worden gebruikt om de machine grip te laten houden. In sommige heuvelachtige omstandigheden kan het hoogste wiel slippen en grip verliezen. Als deze situatie zich voordoet, trapt u het stuurpedaal voor het hoogste wiel geleidelijk en met tussenpozen in totdat dit wiel niet meer slipt, waarmee de tractie op het laagste wiel wordt vergroot.

    Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Zorg ervoor dat de stoelvergrendeling goed vastzit en u de veiligheidsgordel hebt omgedaan. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen. Om beter in balans te kunnen blijven tijdens het sturen, moet het maaidek zijn neergelaten tijdens het afdalen.

    Waarschuwing

    Dit product is ontworpen om objecten in de grond te drijven waar zij snel energie verliezen in met gras begroeid terrein. Onvoorzichtig gebruik in combinatie met de hoek van het terrein, afkaatsingen en verkeerde geplaatste veiligheidsschermen kunnen leiden tot letsel als gevolg van uitgeworpen voorwerpen.

    • Als er een persoon of dier in of in de buurt van het maaigebied verschijnt, moet u stoppen met maaien.

    • Ga pas verder met maaien als er niets of niemand meer in het maaigebied is.

    Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.

    Voordat u de motor afzet, moet u alle bedieningsorganen uitschakelen en het toerental op Langzaam zetten. Als u de gashendel op Langzaam zet, vermindert u een hoog motortoerental, het lawaai en de trillingen. Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten.

    Een mes selecteren

    Standaard combinatievleugel

    Dit mes is ontworpen om het gras goed rechtop te zetten en te verspreiden in bijna alle omstandigheden. Als u minder hef- en verspreidcapaciteit nodig hebt, kunt u een ander mes overwegen.

    Eigenschappen: uitstekende hef- en verspreidingscapaciteiten voor de meeste omstandigheden.

    Gehoekte vleugel

    Dit mes levert de beste prestaties bij een lage maaihoogte-instelling tussen 1,9 en 6,4 cm.

    Eigenschappen:

    • De verspreiding blijft gelijkmatiger bij lagere maaistanden.

    • Voert minder afval naar links waardoor het terrein rond bunkers en fairways er beter verzorgd uitziet.

    • Minder vermogen nodig bij lagere maaistanden en dicht gras.

    Parallelle hoge wiek

    Dit mes is zeer geschikt voor de hogere maaihoogte-instellingen van 7 tot 10 cm.

    Eigenschappen:

    • Zet gras beter rechtop en heeft hogere afvoersnelheid.

    • Dun of slap gras wordt aanzienlijk beter opgenomen bij hogere maaistanden.

    • Vochtig of aangekoekt maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd, waardoor het maaidek minder snel verstopt raakt.

    • Vereist meer pk om te maaien.

    • Voert het maaisel verder naar links af en kan bij lagere maaistanden pluggen vormen.

    Waarschuwing

    Gebruik geen messen met een hoge vleugel in combinatie met de mulchplaat. De kans bestaat dat het mes dan breekt, wat lichamelijk of dodelijk letsel kan veroorzaken.

    Atomic mulchmes

    Dit mes is ontworpen voor uitstekende bladmulch-resultaten.

    Eigenschappen: uitstekende bladmulch-resultaten

    Werktuigen kiezen

    Optionele apparatuurconfiguraties

     Mes met gehoekte wiekMes met parallelle hoge wiek(Niet gebruiken met de mulchplaat)MulchplaatRolschraper
    Gras maaien: maaihoogte van 1,9 tot 4,4 cmAanbevolen voor de meeste toepassingenKan goede resultaten opleveren bij schraal of dun gras.Heeft bewezen verspreiding en het uiterlijk van gemaaide noordelijke grassoorten te verbeteren, die minstens drie keer per week worden gemaaid en waar minder dan ⅓ van de grassprieten wordt verwijderd. Niet gebruiken met het mes met parallelle high-lift-vleugelKan worden gebruikt als er aangekoekt gras op de rollen blijft zitten of zich grote platte kluiten gras vormen. De rollen kunnen bij bepaalde toepassingen kluitvorming bevorderen.
    Gras maaien: maaihoogte van 5 tot 6,4 cmAanbevolen voor dik of sappig grasAanbevolen voor schraal of dun gras
    Gras maaien: maaihoogte van 7 tot 10 cmKan goede resultaten opleveren bij dik gras.Aanbevolen voor de meeste toepassingen
    BladmulchAanbevolen voor gebruik met de mulchplaatNiet toegestaanAlleen gebruiken met de combinatievleugel of de gehoekte vleugel
    VoordelenGelijkmatige afvoer bij lage maaihoogte, het terrein rond bunkers en fairways ziet er verzorgder uit, minder vermogen nodig.Zet gras beter rechtop en heeft een hogere afvoersnelheid. Dun of slap gras wordt opgenomen bij hoge maaistand. Vochtig of aankoekend maaisel wordt op effectieve wijze afgevoerd.Kan verspreiding en uiterlijk van gazon verbeteren bij bepaalde maaiwerkzaamheden, zeer goed voor bladmulchen.Vermindert opeenhoping van maaisel op de rol bij bepaalde toepassingen.
    NadelenZet het gras niet goed rechtop in toepassingen met een hoge maaihoogte, vochtig of aankoekend maaisel heeft de neiging zich op te hopen in de maaikamer, wat leidt tot een slechte maaikwaliteit en meer benodigd vermogen.Vereist meer vermogen bij sommige toepassingen, heeft de neiging bij lagere maaistanden pluggen te vormen in dik gras, niet gebruiken met de mulchplaat.Indien u een te grote hoeveelheid gras probeert te verwijderen als de mulchplaat is gemonteerd, zal het gras zich ophopen in de maaikamer. 

    Tips voor bediening en gebruik

    Wanneer maaien

    Maai laat in de ochtend om dauw te vermijden waardoor het gras op kluitjes bij elkaar gaat zitten, of laat in de middag om te voorkomen dat het directe zonlicht het gevoelige, pas gemaaide gras schaadt.

    Kies de juiste maaihoogte-instelling voor de omstandigheden

    Verwijder bij het maaien ongeveer 25 mm of niet meer dan ⅓ van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u wellicht de maaihoogte-instelling een stap omhoog zetten.

    Maai met correcte tussenpozen

    In de meeste normale omstandigheden moet u ongeveer om de 4 tot 5 dagen uw gazon maaien. Houd er echter rekening mee dat gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om dezelfde maaihoogte aan te houden, iets wat wij sterk aanbevelen, moet u daarom in het vroege voorjaar vaker maaien; als het gras midden in de zomer minder snel gaat groeien, moet u slechts om de 8 tot 10 dagen maaien. Als u gedurende een langere periode niet kunt maaien door de weersomstandigheden of om andere redenen, moet u de eerstvolgende keer niet te kort maaien; vervolgens moet u 2 of 3 dagen later met een lagere maaihoogte-instelling maaien.

    Maai altijd met scherpe messen

    Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed groeit en vatbaarder wordt voor ziekten.

    Maaipatronen

    Verander vaak het maaipatroon om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in 1 richting.

    Problemen met het maairesultaat oplossen

    Raadpleeg de Aftercut Appearance Troubleshooting Guide (gids voor het oplossen van problemen met het maairesultaat) op www.Toro.com.

    Transport (uitsluitend Groundsmaster 4700-D)

    Gebruik de 2 achterste transportgrendels voor de buitenste maaidekken als u de machine over een lange afstand of oneffen terrein vervoert of als u een aanhanger gebruikt.

    Na het maaien

    Om optimale resultaten te waarborgen, moet de onderkant van de maaikasten na iedere maaibeurt worden gereinigd. Als zich grasresten kunnen ophopen in de maaikast, verslechteren de maairesultaten.

    Note: Laat de maaidekken altijd neer op de grond als u de machine parkeert. Dit vermindert de hydraulische belasting van het systeem, beperkt slijtage van onderdelen van het systeem en voorkomt dat de maaidekken per ongeluk worden neergelaten.

    Onderhoud

    Op zoek naar een elektrisch schema of hydraulisch schema van uw machine? Download het schema gratis op www.Toro.com u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor en de Gebruikershandleiding van het maaidek voor verdere onderhoudsprocedures.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Ververs de olie van de planeetwielaandrijving.
  • Ververs de smeerolie in de achteras.
  • Vervang de hydraulische filters.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het koelsysteem.
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Controleer de bandenspanning.
  • Controleer de interlockschakelaars.
  • Oliepeil controleren.
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider.
  • Verwijder water of ander vuil uit het brandstoffilter/waterafscheider.
  • Verwijder het vuil uit de omgeving van de motor, de oliekoeler en de radiateur.
  • Controleer de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën.
  • Controleer de stoptijd van het mes.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren.
  • De conditie van de accu controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven. (Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt wanneer de luchtfilterindicator rood is. Dit moet vaker gebeuren in uiterst stoffige of vuile omstandigheden).
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Vervang het motorbrandstoffilter.
  • Brandstoffilterbus vervangen.
  • Controleer de planeetaandrijvingen op eindspeling.
  • Controleer het oliepeil van de planeetwielaandrijving (controleer ook op olie die naar buiten lekt).
  • Controleer de smeerolie in de achteras.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Ververs de olie van de planeetwielaandrijving.(of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden)
  • Ververs de smeerolie in de achteras.
  • Controleer het toespoor van het achterwiel.
  • De hydraulische vloeistof verversen.
  • Vervang de hydraulische filters.
  • Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weer.Of maak het roetfilter schoon als motorfouten spn 3720 fmi 16, spn 3720 fmi 0, of spn 3720 fmi 16worden weergegeven in het InfoCenter.
  • Vóór de stalling
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Controleer de bandenspanning.
  • Alle bevestigingen controleren.
  • Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie.
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Jaarlijks
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van veiligheidssysteem controleren.       
    Werking van de remmen controleren.       
    Het peil van de motorolie en de brandstof controleren.       
    Peil van de koelvloeistof controleren.       
    Brandstoffilter/waterafscheider aftappen.       
    Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren.       
    Radiateur, oliekoeler en scherm controleren op vuil.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    Peil van hydraulische vloeistof controleren.       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Controleer de bandenspanning.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Vet in alle smeernippels spuiten.2       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt.

    2. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval.

    Onderhoudsschema

    decal125-4606

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    De motorkap verwijderen

    1. Maak de motorkapvergrendelingen (Figuur 47) los en open de motorkap.

      g009984
    2. Verwijder de borgpennen waarmee de achterste beugels van de motorkap aan de pennen van het frame zijn bevestigd en verwijder de motorkap.

    Smering

    Lagers en lagerbussen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren.
  • De machine is voorzien van smeerpunten die regelmatig moeten worden gesmeerd met nr. 2 smeervet op lithiumbasis.

    De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:

    • Lagers van draaipunt van remas (5) (Figuur 48)

      g009704
    • Lagerbussen van draaipunt van achteras (2) (Figuur 49)

      g009705
    • Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) (Figuur 50)

      g009706
    • Kogelverbindingen van trekstang (2) (Figuur 50)

    • Lagerbussen van koppelpen (2) (Figuur 50). De bovenste nippel op de koppelpen hoeft slechts één keer per jaar te worden gesmeerd (twee keer pompen).

    • Lagerbussen van hefarm (1 per maaidek) (Figuur 51)

      g009707
    • Lagerbussen van hefcilinder (2 per maaidek) (Figuur 51)

    • Lagers van spilas van maaidek (2 per maaidek) (Figuur 52)

      Note: Beide smeernippels kunnen worden gebruikt, kies de nippel die het makkelijkst te bereiken is. Pomp vet in de nippel tot er vet aan de onderzijde van de asbehuizing verschijnt (aan de onderzijde van het dek).

      g009708
    • Lagerbussen van draagarm van maaidek (1 per maaidek) (Figuur 52)

    • Lagers van achterrol (2 per maaidek) (Figuur 53 )

      g005979

      Important: Controleer of de smeergroef in beide rolbevestigingen is uitgelijnd met de smeeropening in beide uiteinden van de rolas. Als hulp bij het uitlijnen van de groef en de opening bevindt zich verder een merkteken op één uiteinde van de rolas.

    Onderhoud motor

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven. (Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt wanneer de luchtfilterindicator rood is. Dit moet vaker gebeuren in uiterst stoffige of vuile omstandigheden).
  • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang de luchtfilterbehuizing indien deze beschadigd is. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 54) dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.

    g009709

    Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    1. Trek de vergrendeling naar buiten en draai het luchtfilterdeksel linksom (Figuur 55).

      g009710
    2. Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizingen.

    3. Gebruik schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) om grote hoeveelheden aangekoekt vuil te verwijden dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit. Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.

      Note: Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.

    4. Verwijder en vervang het voorfilter (Figuur 56).

      Note: Het wordt afgeraden om het gebruikte filter schoon te maken, omdat u de filtermedia kunt beschadigen.

    5. Controleer of het uiteinde met de afdichting en de filterbehuizing bij de verzending beschadigd zijn geraakt. Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.

    6. Plaats een nieuw filter en druk de buitenring aan om het vast te zetten in de filterbus. Druk niet op het flexibele midden van het filter.

      g009711

      Important: Probeer nooit een veiligheidsfilter te reinigen (Figuur 57). Plaats steeds een nieuw veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad.

      g009712
    7. Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel. Om de holte te reinigen, dient u de rubberen uitlaatklep te verwijderen, reinigen en vervangen.

    8. Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.

    9. Stel de indicator (Figuur 54) opnieuw in als deze rood is.

    Motorolie verversen

    Olie specificaties

    Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:

    • API service category CJ-4 of hoger

    • ACEA service category E6

    • JASO service category DH-2

    Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.

    Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:

    • Voorkeursolie: SAE 15W-40 (hoger dan -18 °C) 

    • Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)

    Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.

    Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan het Vol-merkteken op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.

    De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.

    Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat, de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Ontgrendel de motorkap en open deze.

    3. Verwijder de peilstok uit de buis, veeg deze schoon en plaats de peilstok weer in de buis. Haal de peilstok er weer uit.

      Note: Het oliepeil moet zich in de veilige zone bevinden (Figuur 58).

      g020435
    4. Als het oliepeil zich onder de veilige zone bevindt, verwijdert u de vuldop (Figuur 58) en vult u bij met olie totdat het oliepeil de vol-markering bereikt. Niet te vol vullen.

      Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.

    5. Plaats de vuldop en de peilstok terug.

    6. Sluit de motorkap en zet deze vast met de vergrendelingen.

    Olievolume in het carter

    Ongeveer 5,7 liter inclusief het filter.

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
    1. Verwijder de aftapplug (Figuur 59) en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug.

      g020434
    2. Verwijder het oliefilter (Figuur 60).

    3. Smeer een dun laagje schone olie op de nieuwe filterpakking voordat u deze vastschroeft. Niet te vast draaien.

      g020436
    4. Vul het carter met olie; zie Het motoroliepeil controleren.

    Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weer.Of maak het roetfilter schoon als motorfouten spn 3720 fmi 16, spn 3720 fmi 0, of spn 3720 fmi 16worden weergegeven in het InfoCenter.
    • Als advies op het InfoCenter verschijnt is het DPF binnenkort toe aan onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.

      g213865
    • Als motorfouten , , of worden weergegeven in het InfoCenter (Figuur 62), moet u het roetfilter schoonmaken en hierbij volgende stappen volgen:

      g214715g213864g213863
      1. Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.

      2. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.

      3. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.

    • Gebruik een trechter om de brandstoftank te vullen en doe dit in de open lucht wanneer de motor uitgeschakeld is en koud staat. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.

    • Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Vóór de stalling
  • Brandstoftank aftappen en reinigen.
  • Tap de tank af en reinig ze als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd gestald gaat worden. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Jaarlijks
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Controleer deze op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.

    Onderhoud van het brandstoffilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Vervang het motorbrandstoffilter.
    1. Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 63).

      g021291
    2. Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 63).

    3. Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie; raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor.

    4. Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    5. Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.

    Onderhoud van de waterafscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder water of ander vuil uit het brandstoffilter/waterafscheider.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Brandstoffilterbus vervangen.
    1. Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter (Figuur 64).

    2. Zet de aftapplug onderaan de filterbus los en open de klep bovenaan de bevestigingsbeugel van de bus.

      g007367
    3. Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd.

    4. Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.

    5. Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.

    6. Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt met het montagevlak en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    7. Zet de aftapplug onderaan de filterbus vast en sluit de klep bovenaan de bevestigingsbeugel van de bus.

    Rooster van brandstofaanzuigbuis

    De brandstofaanzuigbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster om te voorkomen dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de aanzuigbuis en reinig het rooster als dit nodig is.

    Onderhoud elektrisch systeem

    De accu opladen en aansluiten

    Waarschuwing

    Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    1. Ontgrendel het bedieningspaneel en breng dit omhoog (Figuur 65).

      g009985

      Gevaar

      Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt.

      • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

      • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    2. Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.

    3. Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.

      Waarschuwing

      Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

      Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    4. Bevestig de pluskabel (rood) aan de klem van pluspool (+) van de accu en de minkabel (zwart) aan de klem van minpool (-) van de accu (Figuur 66). Gebruik hierbij inbusbouten en moeren. Zorg ervoor dat de accuklem helemaal op de pluspool zit en de kabel goed op de accu is geplaatst. De kabel mag geen contact maken met het accudeksel. Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.

      g009986
    5. Bevestig de kabels met inbusbouten en moeren aan de accupolen.

      Note: Zorg ervoor dat de accuklem helemaal op de pluspool zit en de kabel goed op de accu is geplaatst. De kabel mag geen contact maken met het accudeksel.

    6. Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.

      Waarschuwing

      Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

    7. Om corrosie van de accuklemmen te voorkomen, moet hierop u een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47), vaseline of dunvloeibare smeerolie aanbrengen. Schuif het rubberen kapje over de pluspool van de accu heen.

    8. Sluit het bedieningspaneel en sluit de vergrendeling.

      Waarschuwing

      Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

      • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

      Waarschuwing

      Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

      • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

      • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    Accu-onderhoud

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • De conditie van de accu controleren.
  • Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de minkabel (zwart) loskoppelen van de accu om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen.

    Note: Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn om te voorkomen dat de accu langzaam leegloopt. Om de accu te reinigen, moet u deze uit de machine verwijderen en de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.

    Zekeringen

    decal125-4605

    Maak de vergrendeling los en breng het bedieningspaneel omhoog (Figuur 68) om toegang te krijgen tot de zekeringen (Figuur 69).

    g009985
    g010255

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Controleer de planeetaandrijvingen op eindspeling

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer de planeetaandrijvingen op eindspeling.
  • De planeetaandrijvingen/aandrijfwielen mogen geen eindspeling hebben (d.w.z. de wielen mogen niet bewegen wanneer u ze in een richting parallel met de as duwt of trekt).

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maai-eenheden zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.

    2. Blokkeer de achterwielen en hef de voorzijde van de machine op; laat de vooras/het frame op assteunen rusten.

      Gevaar

      Een opgekrikte machine kan wankel staan en van de krik glijden waardoor iemand die zich onder de machine bevindt letsel kan oplopen.

      • Start de motor niet als de machine is opgekrikt.

      • Haal altijd het sleuteltje uit het contact voordat u van de machine stapt.

      • Blokkeer de wielen wanneer u de machine opkrikt.

      • Ondersteun de machine met assteunen.

    3. Neem een van de voorste aandrijfwielen en duw/trek het naar de machine toe en van de machine weg; controleer of het beweegt.

      g028798
    4. Herhaal stap 3 voor het andere aandrijfwiel.

    5. Als een wiel beweegt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro distributeur om de planeetaandrijving te laten reviseren.

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • Waarschuwing

    Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van het wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.

    Haal de moeren van de voor- en achterwielen aan met een torsie van 115 tot 136 N·m na 1 tot 4 bedrijfsuren en nog eens na 8 bedrijfsuren. Haal de wielmoeren daarna om de 200 bedrijfsuren aan.

    Note: Moeren van voorwielen: ½–20 UNF. Moeren van achterwielen: M12 x 1,6-6H (metrisch).

    Olie van planeetwielaandrijving controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer het oliepeil van de planeetwielaandrijving (controleer ook op olie die naar buiten lekt).
  • Gebruik hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie om de olie te verversen.

    1. Plaats de machine op een egale ondergrond en zet het wiel zodanig dat 1 controleplug (Figuur 71) zich bovenaan (op 12 uur) en de andere zich rechts (op 3 uur) bevindt.

      g019500
    2. Verwijder de rechtse controleplug (Figuur 71).

      Note: De olie zou tot de onderkant van de opening van de controleplug moeten reiken.

    3. Als het peil te laag is, verwijder dan de bovenste plug en voeg olie toe tot deze uit de opening aan de rechterkant begint te vloeien.

    4. Monteer de beide pluggen.

    5. Herhaal stappen 1 tot en met 4 bij het tegenover gelegen planeetwiel.

    Olie van planeetwielaandrijving verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Ververs de olie van de planeetwielaandrijving.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Ververs de olie van de planeetwielaandrijving.(of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden)
  • Gebruik hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie om de olie te verversen.

    1. Zet de machine op een egale ondergrond en draai een wiel zo dat 1 van de controlepluggen helemaal onderaan (op 6 uur) staat (Figuur 72).

      g008862
    2. Plaats een opvangbak onder de naaf van het planeetwiel, verwijder de plug en laat de olie in de bak lopen.

    3. Plaats een opvangbak onder de remkast, verwijder de aftapplug en laat de olie in de bak lopen (Figuur 73).

      g019743
    4. Als alle olie op de beide plaatsen is afgetapt, plaatst u de plug weer in de remkast.

    5. Draai het wiel tot de open plugopening in het planeetwiel zich helemaal bovenaan bevindt.

    6. Giet langzaam 0,65 liter hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie door de opening in het planeetwiel.

      Important: Als het planeetwiel vol is voordat u 0,65 liter olie hebt toegevoegd, moet u een uur wachten of de plug monteren en de machine ongeveer 3 meter verplaatsen om de olie over het remsysteem te verdelen. Verwijder daarna de plug en voeg de resterende olie toe.

    7. Plaats de plug.

    8. Herhaal dit bij de planeetwielaandrijving/remsysteem aan de andere kant.

    Smeerolie van de achteras controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Controleer de smeerolie in de achteras.
  • De achteras is in de fabriek gevuld met SAE 85-140 tandwielolie. De capaciteit bedraagt 2,4 liter. Controleer elke dag op lekkage.

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Verwijder de controleplug van 1 uiteinde van de as (Figuur 74) en controleer of het smeermiddel tot aan de onderkant van de opening komt.

    3. Indien het peil te laag staat, verwijdert u de vulplug (Figuur 74) en vult u voldoende tandwielolie bij totdat het peil de onderkant van de opening van de controleplug bereikt.

      g009716

    Smeerolie in de achteras verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Ververs de smeerolie in de achteras.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Ververs de smeerolie in de achteras.
    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Reinig de omgeving van de drie aftappluggen, 1 aan elke kant en 1 in het midden (Figuur 75).

      g009717
    3. Verwijder de 3 controlepluggen voor het oliepeil en de ontluchtingsdop op de hoofdas zodat de olie gemakkelijk kan weglopen.

    4. Verwijder de aftappluggen zodat de olie in de opvangbakken kan lopen.

    5. Plaats de pluggen.

    6. Verwijder een controleplug en vul de as met ongeveer 2,4 liter 85W-140 tandwielsmeer of totdat het smeermiddel tot aan de onderkant van de opening komt.

    7. Plaats de controleplug terug.

    Toespoor achterwiel controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Controleer het toespoor van het achterwiel.
    1. Meet de afstand hart-op-hart van het toespoor (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen. De afstand aan de voorzijde moet 3 mm korter zijn dan de gemeten afstand aan de achterzijde (Figuur 76).

      g009169
    2. Om het toespoor af te stellen, moet u de borgpen en moer van één van de kogelverbindingen van de trekstang (Figuur 77) verwijderen en de kogelverbinding van de trekstang verwijderen van de steun van de differentieelbehuizing.

      g009718
    3. Draai de klemmen aan beide uiteinden van de trekstangen los (Figuur 77).

    4. Draai de losgemaakte kogelverbinding 1 volledige slag naar binnen of naar buiten en maak de klem vast aan het vrije uiteinde van de trekstang.

    5. Draai de gehele trekstang 1 volledige slag in dezelfde richting (naar binnen of naar buiten) en maak de klem vast aan het aangekoppelde uiteinde van de trekstang.

    6. Plaats de kogelverbinding in de steun van de differentieelbehuizing, draai de moer met de hand vast en meet het toespoor.

    7. Indien nodig nogmaals afstellen.

    8. Draai de moer vast en monteer een nieuwe pen als de afstelling correct is.

    Onderhoud koelsysteem

    Het koelsysteem van de motor onderhouden

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder het vuil uit de omgeving van de motor, de oliekoeler en de radiateur.
  • Reinig ze vaker als in vuile omstandigheden wordt gemaaid.

    Deze machine is voorzien van een hydraulisch aangedreven ventilatorsysteem dat automatisch (of handmatig) omkeert om de ophoping van vuil op de radiateur/oliekoeler en het scherm te verminderen. Hoewel u dankzij deze functie minder tijd moet besteden aan het reinigen van de radiateur/oliekoeler, blijft routinereiniging noodzakelijk. Periodieke reiniging en inspectie van de radiateur/oliekoeler blijven vereist.

    1. Ontgrendel en draai het achterscherm open (Figuur 78).

    2. Verwijder grondig al het vuil dat zich op het scherm bevindt.

      Note: Om het scherm te verwijderen, moet u het oplichten van de scharnierpennen.

      g009988
    3. Reinig beide zijden van de oliekoeler en de radiateur grondig Figuur 79) met perslucht. Begin aan de voorkant en blaas het vuil eruit naar de achterkant. Reinig vervolgens de oliekoeler vanaf de achterkant en blaas het vuil naar de voorkant. Herhaal deze procedure verschillende keren totdat het maaisel en het vuil geheel zijn verwijderd.

      g020509

      Important: Als u de radiateur of de oliekoeler met water reinigt, ontstaat voortijdig corrosie van onderdelen en gaat vuil aankoeken.

    4. Sluit het achterscherm en zet het vast met de vergrendeling.

    Onderhouden remmen

    De serviceremmen afstellen

    Stel de bedrijfsremmen af als de rempedalen meer dan 25 mm 'speling' hebben of als de remmen niet naar behoren functioneren. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld.

    1. Haal de borgpen van de rempedalen los zodat beide pedalen onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren.

    2. Om de speling op de rempedalen te verkleinen, moet u de remmen vaster zetten:

      1. Draai de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 80).

        g009721
      2. Draai vervolgens de achterste moer vast om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 13 tot 25 mm speling hebben.

      3. Draai de voorste moeren aan nadat de remmen correct zijn afgesteld.

    Onderhoud riemen

    Onderhoud van de riem van de wisselstroomdynamo

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • De conditie en de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren.
  • Note: De riem moet een speling van 10 mm hebben. Als de speling niet correct is, gaat u verder met stap 2. Indien de speling correct is, gaat u verder met uw werkzaamheden.

    1. Draai de montagebouten van de wisselstroomdynamo los (Figuur 81).

    2. Verhoog of verminder de riemspanning van de wisselstroomdynamo, draai de bouten vast en controleer nogmaals de speling van de riem om zeker te zijn dat de spanning correct is.

      g020537

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Hydraulische vloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • De hydraulische vloeistof verversen.
  • Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.

    1. Draai het contactsleuteltje op UIT en til de motorkap op.

    2. Maak de slang los van de onderkant van het reservoir en laat de hydraulische vloeistof in een grote opvangbak lopen.

    3. Monteer de slang als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.

    4. Vul het reservoir met ongeveer 28,4 liter hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

      Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    5. Plaats de dop weer op het reservoir.

    6. Start de motor, gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden en controleer op lekkage.

    7. Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.

    8. Controleer het vloeistofpeil en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt. Niet te vol vullen.

    Hydraulische filters vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 200 bedrijfsuren
  • Vervang de hydraulische filters.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Vervang de hydraulische filters.
  • Gebruik ter vervanging Toro-filters met onderdeelnr. 94-2621 op de achterkant (maaidek) van de machine en onderdeelnr. 75-1310 op de voorkant (lading) van de machine.

    Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.

    1. Plaats de machine op een egale ondergrond, laat de maaidekken zakken, draai het contactsleuteltje op UIT, stel de parkeerremmen in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd. Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter (Figuur 82 en Figuur 83).

    3. Smeer de pakking van het nieuwe filter en vul het filter met hydraulische vloeistof.

      g009723
      g009989
    4. Zorg ervoor dat de plaats waar het filter wordt bevestigd, schoon is.

    5. Schroef het filter handmatig op totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat; draai het filter vervolgens nog eens ½ slag extra.

    6. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.

    7. Draai het contactsleuteltje op UIT en controleer op lekken.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën.
  • Controleer de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Waarschuwing

    Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.

    Onderhoud van het maaidek

    Het maaidek van de tractie-eenheid verwijderen

    1. Plaats de machine op een vlakke ondergrond, laat de maaidekken op de grond zakken, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.

    2. Ontkoppel de hydraulische motor en verwijder deze van het dek (Figuur 84). Bedek de bovenzijde van de as zodat deze niet vuil wordt.

      g011351
    3. Verwijder de lynchpen of de borgmoer (uitsluitend bij GM 4700) waarmee het draagframe van het maaidek aan de draaipen van de hefarm is bevestigd (Figuur 85).

      g011352
    4. Rol het maaidek bij de tractie-eenheid vandaan.

    De maaidekken aan de tractie-eenheid bevestigen

    1. Plaats de machine op een vlakke ondergrond en draai het contactsleuteltje op UIT.

    2. Plaats het maaidek vóór de tractie-eenheid.

    3. Schuif het draagframe van het maaidek op de draaipen van de hefarm. Bevestig dit met een lynchpen of borgmoer (alleen GM 4700) (Figuur 85).

    4. Installeer de hydraulische motor op het dek (Figuur 84). Controleer of de O-ring zich op de juiste plaats bevindt en niet beschadigd is.

    5. Smeer de as.

    Onderhoud van het maaimes

    Het cirkelmaaidek is in de fabriek ingesteld op een maaihoogte van 5 cm en met een harkmes van 7,9 mm. De hoogte-instellingen links en rechts zijn ook vooraf ingesteld binnen 0,7 mm van elkaar.

    Het maaidek is zo ontworpen dat het bestand is tegen impact van het mes zonder dat de kamer vervormt. Als u een vast voorwerp raakt, controleer dan of het mes is beschadigd en controleer of het mes nog nauwkeurig maait.

    Het maaimes controleren

    1. Verwijder de hydraulische motor uit het maaidek en verwijder het maaidek van de tractor.

    2. Gebruik een takel (of minimaal twee personen) en plaats het maaidek op een vlakke tafel.

    3. Markeer 1 uiteinde van het mes met een markeerstift. Gebruik dit uiteinde van het mes om alle hoogtes te controleren.

    4. Plaats de snijrand van het gemarkeerde uiteinde van het mes op 12 uur (recht vooruit in de maairichting) (Figuur 86) en meet de hoogte vanaf de tafel tot het snijvlak van het mes.

      g011353
    5. Draai het gemarkeerde uiteinde van het mes naar 3 uur en naar 9 uur (Figuur 86) en meet de hoogte.

    6. Vergelijk de gemeten hoogte op 12 uur met de maaihoogte-instelling. De afstand moet binnen een marge van 0,7 mm vallen. De hoogte op 3 uur en 9 uur moeten 3,8 ± 2,2 mm hoger zijn dan de instelling op 12 uur en binnen 2,2 mm van elkaar vallen.

    Als een van deze metingen niet binnen de specificaties valt, ga dan verder met Maaimes afstellen.

    Maaimes afstellen

    Start met het afstellen aan de voorzijde (pas steeds 1 beugel per keer aan).

    1. Verwijder de maaihoogtebeugel (aan de voorzijde, linkerzijde of rechterzijde) van het maaidekframe (Figuur 87).

    2. Breng vulstukken van 1,5 mm en/of vulstukken van 0,7 mm aan tussen het maaidekframe en de beugel om de gewenste maaihoogte-instelling te bereiken (Figuur 87).

      g011354
    3. Bevestig de maaihoogtebeugel aan het maaidekframe met de overgebleven vulstukken onder de maaihoogtebeugel.

    4. Bevestig de inbusbout/het afstandsstuk en een flensmoer.

      Note: De inbusbout/het afstandsstuk worden bij elkaar gehouden met afdichtkit zodat het afstandsstuk niet in het maaidekframe valt.

    5. Controleer de hoogte in de 12 uur-stand en breng indien nodig aanpassingen aan.

    6. Bepaal of slechts één of beide maaihoogtebeugels (rechts en links) moeten worden aangepast. Als de kant op 3 uur of op 9 uur 3,8 ± 2,2 mm hoger is dan de nieuwe hoogte aan de voorkant, hoeft die kant niet aangepast te worden. Pas de andere kant zo aan, dat deze afstand ook binnen 2,2 mm van de juiste kant valt.

    7. Pas de linker en rechter maaihoogtebeugel aan door stap 1 tot en met 3 te herhalen.

    8. Bevestig de slotbouten en de flensmoeren.

    9. Controleer opnieuw de hoogte op 12 uur, 3 uur en 9 uur.

    Onderhoud van het maaimes

    Het maaimes verwijderen

    Een mes moet worden vervangen als u vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro-messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties. Gebruik nooit messen van andere fabrikanten, omdat deze gevaarlijk kunnen zijn.

    1. Breng het maaidek in de hoogste stand, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.

    2. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen. Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 88).

      g011355
    3. Plaats het mes met de vleugel in de richting van het maaidek en bevestig de antiscalpeercup en de mesbout (Figuur 88). Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.

      Gevaar

      Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de gebruiker of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

      • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

      • Gebroken of gescheurde messen nooit lassen.

      • Vervang altijd een versleten of beschadigd mes.

    Het mes controleren en slijpen

    1. Breng het maaidek omhoog naar de hoogste stand, draai het contactsleuteltje op UIT en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet het maaidek vast zodat dit niet per ongeluk naar beneden kan vallen.

    3. Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figuur 89).

    4. Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat maaien. Als u merkt dat het mes begint te slijten (Figuur 89), moet u het mes vervangen; zie Het maaimes verwijderen.

      Gevaar

      Als het mes gaat slijten, kan er een groef ontstaan tussen de vleugel en het platte deel van het mes (Figuur 89). Uiteindelijk kan dan een stuk van het mes afbreken en van onder de maaikast worden weggeslingerd waardoor de bestuurder of een omstander ernstig letsel kan oplopen.

      • Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.

      • Vervang altijd een versleten of beschadigd mes.

      g006924
    5. Controleer de snijranden van alle messen. Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, moeten ze worden geslepen. Slijp alleen de bovenkant van de snijrand en behoud de oorspronkelijke snijhoek om ervoor te zorgen dat het mes scherp blijft (Figuur 90).

      Note: Het mes zal in balans blijven als dezelfde hoeveelheid metaal aan beide snijranden wordt weggehaald.

      g006926
    6. Om te controleren of het mes recht en evenwijdig is, moet u het mes op een horizontaal vlak leggen en de uiteinden controleren.

      Note: De uiteinden moeten iets lager dan het midden zijn en de snijrand moet lager dan de onderkant van het mes zijn. Dit mes zorgt voor een goede maaikwaliteit en vereist minimaal vermogen van de motor. Als echter de uiteinden van het mes hoger dan het midden zijn of de snijrand hoger dan de onderkant is, betekent dit dat het mes krom of verbogen is, en moet het worden vervangen.

    7. Monteer het mes (met de vleugel naar het maaidek gericht) met de anti-scalpeercup en de mesbout. Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.

    De stoptijd van het mes controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de stoptijd van het mes.
  • De messen van het maaidek moeten volledig tot stilstand zijn gekomen binnen ongeveer 5 seconden nadat u het maaidek uitschakelt met de aan/uit-schakelaar.

    Note: Zorg ervoor dat de maaidekken omlaag zijn gebracht op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait.

    1. Vraag iemand om op minimaal 6 m afstand van het maaidek te staan en de messen op één van de maaidekken te bekijken.

    2. Schakel de maaidekken uit en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stilstand zijn gekomen.

      Note: Als deze tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet de remklep worden afgesteld. Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer als u hulp nodig heeft bij deze afstelling.

    Om deze stoptijd te controleren moet een tweede persoon op minimaal 6 m afstand van het maaidek staan en de messen op een van de maaidekken bekijken. Laat de bestuurder de maaidekken uitschakelen en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stand zijn gekomen. Als deze tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet de remklep worden afgesteld. Neem contact op met uw plaatselijke Toro-dealer als u hulp nodig heeft bij deze afstelling.

    Onderhoud van de voorrol

    Controleer de voorrol op slijtage, wiebelen of klemmen. Voer onderhoud uit op de rol of de onderdelen ervan of vervang deze als u dergelijke zaken aantreft.

    De voorrol demonteren

    1. Verwijder de montagebout van de rol (Figuur 91).

    2. Sla een drevel door het uiteinde van de rolbehuizing en sla het lager aan de tegenovergelegen zijde eruit door beurtelings aan beide zijden van de binnenste loopring van het lager te tikken.

      Note: Er moet een lipje van de binnenste loopring van 1,5 mm bloot komen te liggen.

      g011356
    3. Druk het tweede lager eruit.

    4. Controleer de rolbehuizing, de lagers en het afstandsstuk van het lager op schade (Figuur 91). Vervang beschadigde onderdelen en zet de rolconstructie weer in elkaar.

    De voorrol monteren

    1. Druk het eerste lager in de rolbehuizing (Figuur 91). Druk alleen op het buitenste loopvlak of druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak.

    2. Plaats het afstandsstuk (Figuur 91).

    3. Druk het tweede lager in de rolbehuizing (Figuur 91) en druk evenwijdig op het binnen- en buitenloopvlak totdat het binnenloopvlak in contact komt met het afstandsstuk.

    4. Plaats de rolconstructie in het maaidekframe.

    5. Controleer of er maximaal 1,5 mm speling is tussen de rolconstructie en de montagebeugels van het maaidekframe. Als de opening groter is dan 1,5 mm, plaats dan voldoende ringen met een diameter van ⅝" om de speling aan te passen.

      Important: Als de rolconstructie wordt bevestigd met een opening die groter is dan 1,5 mm zorgt dit voor een zijdelingse belasting van het lager. Dit kan leiden tot voortijdige slijtage van het lager.

    6. Draai de montagebout vast met een torsie van 108 N·m.

    Stalling

    De tractie-eenheid gebruiksklaar maken

    1. Reinig de tractie-eenheid, de maaidekken en de motor grondig.

    2. Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.

    3. Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.

    4. Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.

    5. Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.

    6. Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:

      1. Haal de accuklemmen los van de accupolen.

      2. Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).

      3. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.

      4. Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.

    7. Zet de transportvergrendelingen vast (uitsluitend Groundsmaster 4700-D).

    De motor gebruiksklaar maken

    1. Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.

    2. Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.

    3. Vul het oliecarter met 5,7 liter motorolie, type SAE 15W-40 CH-4, CI-4 of hoger.

    4. Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.

    5. Zet de motor af.

    6. Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.

    7. Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.

    8. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig worden gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.

    9. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.

    10. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.

    Maaidek

    Als het maaidek langere tijd wordt verwijderd van de tractie-eenheid, plaats dan een plug in de bovenzijde van de as om te voorkomen dat er vuil of water in de as terecht kan komen.