Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze maaier met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren en professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. Gebruik van dit product voor andere doeleinden dan deze kan gevaarlijk zijn voor u of omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd (Figuur 2) met de volgende waarschuwingssymbolen, die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Raadpleeg de informatie van de motorfabrikant die wordt meegeleverd met de machine.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395:2013.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Voordat u de motor start, moet u de instructies en waarschuwingen in deze Gebruikershandleiding en op de machine en de werktuigen lezen, begrijpen en uitvoeren.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen van of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van afvoeropeningen.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Laat geen omstanders of kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen. Laat enkel mensen die verantwoordelijk en getraind zijn en die bovendien vertrouwd zijn met de instructies en fysiek ertoe in staat zijn de machine bedienen.
Stop de machine, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine bijtankt, onderhoud verricht of verstoppingen verwijdert.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of ontbrekende stickers. |
Sticker 117-1194 is alleen voor modellen van 122 cm.
Sticker 130-0765 is alleen voor modellen van 122 cm.
Sticker 139-7936 is alleen voor modellen van 91 cm.
De gashendel regelt het motortoerental en is traploos instelbaar van LANGZAAM tot SNEL (Figuur 4).
Met de aftakasschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool, schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit (Figuur 4).
Sluit de brandstofafsluitklep als u de machine transporteert of stalt.
De contactschakelaar, waarmee u de motor start en afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START.
Gebruik de choke om een koude motor te starten.
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 4).
Er staan symbolen op de urenteller die met een zwarte driehoek aangeven dat het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt (Figuur 5).
Als u het contactsleuteltje gedurende een paar seconden in de stand AAN zet, wordt de accuspanning weergeven in het gebied waar normaal de uren worden weergegeven (Figuur 5).
Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer de contactschakelaar is ingeschakeld en wanneer de lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt (Figuur 5).
De rijhendels worden gebruikt om de machine vooruit en achteruit te laten rijden en om bochten naar links of naar rechts te maken (Figuur 4).
Gebruik de instelhendel om de positie van de afstelbare referentiebalk te wijzigen (Figuur 4).
Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaidek van 91 cm | Maaidek van 122 cm | |
Maaibreedte | 91 cm | 122 cm |
Breedte met grasgeleider omlaag | 94 cm | 124 cm |
Breedte met grasgeleider omhoog | 130 cm | 160 cm |
Hoogte | 114 cm | 117 cm |
Lengte | 196 cm | 203 cm |
Gewicht | 270 kg | 297 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de veiligheidscertificaten van de machine blijven gelden, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen de machine niet gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de opleiding van alle bestuurders en monteurs.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zet altijd de machine af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig), wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt, of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en beveiligingsmiddelen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werken.
Controleer het werkgebied en verwijder alle voorwerpen die het gebruik van de machine zouden kunnen hinderen of die de machine zou kunnen uitwerpen.
Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen nodig zijn om het gras veilig en goed te maaien.
Controleer vóór het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaidek altijd op slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Als de motor draait of heet is, mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag de tank niet met brandstof worden bijgevuld.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst. Voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Vul de houders niet in een voertuig, op een vrachtwagen of op de laadbak van een aanhanger met kunststofbekleding. Zet houders altijd op de grond, uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
Laad de machine uit de vrachtwagen of van de aanhanger en vul de tank pas als de machine op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, is het beter dergelijke machines bij te vullen uit een draagbaar vat dan met behulp van een brandstofpistool.
Houd het vulpistool voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van de brandstofhouder totdat het bijvullen voltooid is.
Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).
Ethanol: Benzine met maximaal 10% ethanol (gasohol) of 15% MTBE (methyl-tertiair-butylether) per volume is aanvaardbaar. Ethanol en MTBE zijn niet hetzelfde. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet geschikt voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.
Geen benzine gebruiken die methanol bevat.
Tijdens de winter geen brandstof bewaren de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.
Meng nooit olie door benzine.
Gebruik van stabilisator/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:
Houdt brandstof langer vers wanneer deze wordt gebruikt volgens de voorschriften van de fabrikant van de stabilisator.
Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden
Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.
Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd een stabilizer om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen een onverwacht effect hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om het inschakelen van de aftakas alleen mogelijk te maken wanneer u het volgende doet:
Zet een van de rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand.
Zet de aftakasschakelaar in de stand AAN.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de maaimessen/het werktuig worden uitgeschakeld als u beide rijhendels beweegt of vrijzet naar buiten toe.
De urenteller heeft symbolen om de gebruiker te melden wanneer elke interlockcomponent in de juiste positie staat. Als de component in de juiste positie staat, gaat een driehoek branden in het overeenkomstige vierkant (Figuur 7).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt.
Note: Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.
Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
Zet een van de rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand.
Note: De motor dient af te slaan.
Start de motor en zet de parkeerrem vrij. Beweeg de rijhendels niet.
Note: De motor moet stationair draaien en dan binnen 5 seconden afslaan.
Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
Druk op de stand AAN voor de aftakasschakelaar.
Note: De maaimessen mogen niet gaan draaien.
Schakel de parkeerrem uit.
Houd één van de rijhendels in de middelste stand en druk op de stand AAN voor de aftakasschakelaar.
Note: De maaimessen moeten gaan draaien.
Laat de rijhendel los.
Note: De motor moet stationair draaien en dan binnen 5 seconden afslaan.
Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
Schakel de parkeerrem uit.
Houd één van de rijhendels in de middelste stand en druk op de stand AAN voor de aftakasschakelaar.
Note: De maaimessen moeten gaan draaien.
Druk op de stand UIT voor de aftakasschakelaar.
Note: De maaimessen moeten tot stilstand komen.
Druk op de stand AAN voor de aftakasschakelaar.
Note: De maaimessen moeten gaan draaien.
Stel de parkeerrem in werking.
Note: De maaimessen dienen tot stilstand te komen en de motor moet afslaan.
Druk op de stand AAN voor de aftakasschakelaar.
Probeer de motor te starten.
Note: De startmotor mag nu niet draaien.
Voer elke dag voordat u de machine start de procedures uit in het onderdeel Telkens voor gebruik/Dagelijks in .
De eigenaar/bestuurder is verantwoordelijk voor ongevallen die kunnen leiden tot lichamelijk letsel en materiële schade, en hij kan zulke ongevallen voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Gebruik de machine niet als u ziek of moe bent of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd omstanders uit de buurt van het werkgebied. Stop de machine als iemand het werkgebied betreedt.
Gebruik de machine enkel bij een goede zichtbaarheid en in geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u uitglijden, in aanraking komen met het mes en ernstig letsel oplopen. Gebruik de machine niet in vochtige omstandigheden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheid.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en zet de motor af voordat u de maaihoogte afstelt.
Laat de motor enkel in goed geventileerde ruimtes draaien. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat bij inademing dodelijk is.
U mag een machine met draaiende motor niet onbeheerd achterlaten.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van de maai-eenheden):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheid uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de machine uit en verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig).
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
In de volgende gevallen moet u de machine en de aandrijving van de maai-eenheid uitschakelen:
Voordat u brandstof bijvult
Voordat u verstoppingen verwijdert
Voordat u de maai-eenheid controleert, schoonmaakt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht
Als u een voorwerp hebt geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Controleer de maai-eenheid op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer start en gebruikt
Voordat u de bestuurderspositie verlaat
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires en werktuigen.
Zorg dat u tijdens gebruik van deze machine goede grip heeft op de ondergrond, vooral bij het achteruitrijden. Stappen, niet rennen.
Gebruik de machine nooit als de grasgeleider is opgeheven, verwijderd of gewijzigd, tenzij u een grasvanger gebruikt.
Vervoer nooit passagiers op deze machine.
Het materiaal dat afgevoerd wordt niet naar iemand richten. Voorkom het afvoeren van materiaal tegen een muur of afscherming; het materiaal kan naar u terugketsen. Zet het mes/de messen stil bij het oversteken van grindoppervlakken.
Houd u bij het starten van de motor zorgvuldig aan de voorschriften en houd uw voeten uit de buurt van het (de) maaimes(sen) en niet vóór het uitwerpkanaal.
Ga voorzichtig te werk als u de machine omkeert of naar u toe trekt.
Stop het mes als u de machine moet transporteren naar en van het maaigebied en wanneer u een oppervlak zonder gras oversteekt.
Het werken op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid. Doe het volgende voordat u de machine op een helling gaat gebruiken:
Lees de instructies voor gebruik op een helling in de handleiding en op de machine, en zorg dat u deze instructies begrijpt.
Onderzoek de toestand van het werkgebied op die dag om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert. Veranderingen in het terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen snel van invloed zijn op de manier waarop de machine reageert op een helling.
Maai met de helling mee, maai nooit een helling op en af. Maai niet op al te steile of natte hellingen. Het niet goed neerzetten van de voeten kan ongevallen veroorzaken waarbij de gebruiker wegglijdt en ten val komt.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt of als de rand instort. Houd een veilige afstand tussen de machine en landschapselementen die gevaarlijk kunnen zijn. Gebruik handgereedschap om op deze plaatsen te werken.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting; verander traag en geleidelijk van richting.
Gebruik een machine niet in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit. Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kan de machine gaan schuiven en kunt u de controle over de remmen en het stuur verliezen. De machine kan schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.
Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Als u de controle over de machine verliest, moet u wegstappen van de richting waarin de machine rijdt.
Hou de machine altijd in versnelling bij het naar beneden rijden op een helling. Laat de motor niet in vrijloop als u naar beneden rijdt (alleen van toepassing voor eenheden met tandwielaandrijving).
Stel altijd de parkeerrem in werking wanneer u de machine uitschakelt of de bestuurderspositie verlaat. Vóór elk gebruik moet u controleren of de parkeerrem goed werkt.
Trek de hendel van de parkeerrem naar achteren om deze in te schakelen (Figuur 8).
Duw de hendel van de parkeerrem naar voren om deze uit te schakelen.
Note: De motor slaat af als u de rijhendels beweegt terwijl de parkeerrem ingeschakeld is of als de machine gedurende 5 seconden stationair loopt terwijl de parkeerrem uitgeschakeld is.
Note: Als u de rijhendels loslaat en de parkeerrem niet in werking stelt, zal de motor afslaan na 5 seconden.
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen.
Note: De motor slaat af als u de rijhendels beweegt terwijl de parkeerrem ingeschakeld is of als de machine gedurende 5 seconden stationair loopt terwijl de parkeerrem uitgeschakeld is.
De machine kan zeer snel ronddraaien en u kunt de controle over de machine verliezen, waardoor u lichamelijk letsel kunt oplopen en de machine kan worden beschadigd.
Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.
Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem gebruiken.
Zet de rijhendels naar beneden in de NEUTRAALSTAND.
Beweeg de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 15).
Note: Hoe verder u de rijhendels beweegt (in beide richtingen), des te sneller rijdt de machine in de gewenste richting.
Note: Om te stoppen, zet u de rijhendels terug in de NEUTRAALSTAND.
Zet beide rijhendels naar de NEUTRAALSTAND.
Beweeg de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 16).
Gebruik de instelhendel om de positie van de afstelbare referentiebalk te wijzigen en de maximale snelheid vooruit te begrenzen (Figuur 17).
Beweeg de hendel naar de bovenste stand om de maximale snelheid te verlagen; beweeg de hendel naar de onderste stand om de maximale snelheid te verhogen.
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter of complete grasvanger kunnen u of omstanders in aanraking komen met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen. Contact met een draaiend(e) maaimes(sen) en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider moet direct worden vervangen.
Steek nooit handen of voeten onder het maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de maaimessen te reinigen voordat u de maaimessen hebt uitgeschakeld. Draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.
U kunt de maaihoogte instellen van 38 tot 114 mm in stappen van 6 mm.
Als u de maaihoogte verandert, moet u de hoogte van de antiscalpeerrollers afstellen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de moer en de bout, plaats de antiscalpeerrollen en monteer de moer en de bout.
Zorg ervoor dat de afstandsstukken en lagerbussen zijn gemonteerd (Figuur 19).
Zet altijd de machine af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig), wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt, of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Verwijder gras en vuil van de machine om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof op.
Bewaar de machine of brandstofhouder nooit bij een open vlam, vonk of waakvlam bij bv. een geiser of andere apparaten.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of een vrachtwagen.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Richt de voorste en de achterste spanbanden naar beneden en naar de buitenkant van de machine.
Sluit de brandstofafsluitklep tijdens transport, onderhoud en opslag (Figuur 20).
Controleer of de brandstofafsluitklep geopend is voordat u de motor start.
Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine niet: dit kan schade veroorzaken.
Important: Start of bedien de machine niet terwijl de omloopkleppen geopend zijn. Anders kan er schade aan het systeem ontstaan.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Zoek de omloophendels op het frame aan beide kanten van de machine.
Zet de omloophendels naar achteren door het sleutelgat en dan naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 21).
Note: Doe dit voor elke hendel.
Schakel de parkeerrem uit.
Wanneer u klaar bent, stelt u de parkeerrem in werking.
Zet de omloophendels naar voren door het sleutelgat en dan naar beneden om ze vast te zetten zoals wordt getoond in Figuur 21.
Note: Doe dit voor elke hendel.
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Gebruik altijd een oprijplaat over de volledige breedte. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde wettelijk voorgeschreven remmen, verlichting en aanduidingen. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen. Raadpleeg de lokale vereisten inzake aanhangwagens en de bevestiging van machines.
Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding "Langzaam rijdend voertuig" is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken (Figuur 22).
Gebruik één oprijplaat die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke hellingbanen voor elke kant van de machine.
Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.
Rij de machine achteruit op de oprijplaat en duw ze vooruit van de oprijplaat.
U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.
Als u een aanhanger gebruikt, moet u deze met veiligheidskettingen aan het sleepvoertuig bevestigen.
Sluit indien van toepassing de remmen en verlichting van de aanhanger aan.
Breng de oprijplaat naar beneden (Figuur 22).
Rij de machine achteruit op de oprijplaat (Figuur 23).
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.
Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper; gebruik hierbij spanbanden, kettingen, kabels of touwen (Figuur 24). Raadpleeg de lokale vereisten inzake de bevestiging van machines.
Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Doe het volgende voordat u de machine afstelt, schoonmaakt, verlaat of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de gashendel op laag stationair.
Schakel de maai-eenheden uit.
Zorg dat de transmissie in neutraal staat.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Laat personeel dat niet bekend is met de instructies nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.
Als de motor moet lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de maai-eenheid, werktuigen en bewegende delen houden. Houd omstanders op een afstand.
Houd alle onderdelen in goede staat. Vervang versleten, beschadigde en ontbrekende onderdelen en stickers. Draai al het bevestigingsmateriaal regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.
Controleer regelmatig de onderdelen van de grasvanger en vervang ze wanneer ze versleten of beschadigd zijn.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de aandrijvingen, de geluiddemper, het koelscherm en de motor om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof op.
Controleer de werking van de remmen regelmatig. Indien nodig moet u de rem afstellen en een onderhoudsbeurt geven.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 300 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Jaarlijks |
|
Important: Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start, waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de 2 bouten waarmee het kap van het maaidek is bevestigd en verwijder de kap van het maaidek (Figuur 25).
Verwijder de 4 bouten waarmee de maaidekkap is bevestigd en verwijder de kap (Figuur 26).
Voer de omgekeerde procedure uit om de schermen te monteren.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de 2 bouten waarmee het kap van het maaidek is bevestigd en verwijder de kap (Figuur 27).
Verwijder de 4 bouten waarmee het maaidekscherm is bevestigd en verwijder het scherm (Figuur 28).
Voer de omgekeerde procedure uit om de schermen te monteren.
Smeer de machine vaker als ze wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden.
Type vet: nr. 2 smeervet op lithium- of molybdeenbasis
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig de smeernippels met een doek.
Note: Verwijder indien nodig verf van de voorkant van de fitting(s).
Spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.
Veeg overtollig vet weg.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Type vet: vet op lithium- of molybdeenbasis
Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van de zwenkwielen af; zie Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen.
Note: Hou de stofkap eraf tot u klaar bent met het smeren van de draaipunten van de zwenkwielen.
Verwijder de zeskantige plug.
Draai een smeernippel in de opening.
Pomp smeervet in de smeernippel totdat er vet bij het bovenste lager naar buiten komt.
Trek de smeernippel uit de opening.
Plaats de zeskantige plug en de stofkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Type vet: nr. 2 vet op lithiumbasis
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig de smeernippels (Figuur 29) met een doek.
Note: Verwijder indien nodig verf van de voorkant van de fitting(s).
Sluit een smeerpistool aan op elke smeernippel (Figuur 29).
Spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.
Veeg overtollig vet weg.
Verander de stand van de toerenregelaar niet en laat de motor niet te snel draaien.
Laat de motor drooglopen of pomp de brandstof met een handpomp uit de tank. Gebruik nooit een hevel. Als u de brandstoftank moet aftappen, doe dit dan in de open lucht.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 300 bedrijfsuren |
|
Note: Pleeg vaker onderhoud aan het luchtfilter (elke paar bedrijfsuur) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.
Important: Geen olie op het schuim- en het papierelement smeren.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor terechtkomt en schade veroorzaakt (Figuur 30).
Schroef de dekselknoppen los en verwijder het luchtfilterdeksel (Figuur 30).
Schroef de slangklem los en verwijder het luchtfilter (Figuur 30).
Trek het schuimelement voorzichtig van het papierelement af (Figuur 30).
Was het schuimelement in warm water met vloeibare zeep. Als het element schoon is, moet u het grondig uitspoelen.
Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen.
Important: Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is.
Important: Reinig het papierelement niet maar vervang het (Figuur 30).
Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.
Vervang het papierelement als het is beschadigd.
Important: Motor nooit laten lopen zonder dat het complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor kan worden beschadigd.
Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)
Motoroliecapaciteit: 1,5 liter zonder filter; 1,7 liter met filter
Viscositeit: zie onderstaande tabel.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.
Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw handen, voeten, gezicht, kleding en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.
Important: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Laat de motor nooit lopen als de olie lager staat dan de onderste markering, omdat de motor daardoor beschadigd kan raken.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Controleer het motoroliepeil zoals getoond in (Figuur 32).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Note: De oude olie afgeven bij een inzamelcentrum.
Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.
Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie zoals wordt getoond in Figuur 33.
Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de Vol-markering bereikt (Figuur 34).
Start de motor en rijd naar een vlak gebied.
Controleer het oliepeil opnieuw.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Note: Vervang het oliefilter van de motor vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Motorolie verversen.
Vervang het motoroliefilter (Figuur 35).
Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai het filter nog 3/4 slag extra vast.
Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie Motorolietype.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert.
Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien nodig nieuwe bougies.
Type: NGK® BPR4ES of gelijkwaardig
Elektrodenafstand: 0,75 mm
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de bougie zoals wordt getoond in Figuur 36.
Important: Bougie(s) nooit schoonmaken. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.
Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.
Stel de afstand in op 0,75 mm.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Raadpleeg Veilig omgaan met brandstofID000-450-723 voor een volledige lijst van brandstofgerelateerde voorzorgen.
Note: Gebruik een sifonpomp om de brandstof van de tank af te tappen. U kunt in een ijzerwinkel een sifonpomp aanschaffen.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Verricht onderhoudswerkzaamheden in verband met het brandstofsysteem als de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Neem eventueel gemorste benzine op.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank om te voorkomen dat de brandstoftank verontreinigd raakt (Figuur 39).
Verwijder de dop van de brandstoftank.
Steek een sifonpomp in de brandstoftank.
Tap met behulp van de sifonpomp de brandstof in een schone jerrycan (Figuur 39).
Neem eventueel gemorste brandstof op.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Na verwijdering mag u een vuil filter niet opnieuw aan de brandstofslang monteren.
Note: Neem eventueel gemorste brandstof op.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Sluit de brandstofafsluitklep; raadpleeg De brandstofafsluitklep gebruiken.
Vervang het brandstoffilter zoals wordt getoond in Figuur 40.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Veeg de accubehuizing schoon met een tissue. Als de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en 1 deel zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.
Spanning: 12 V
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figuur 41).
Note: Bewaar alle bevestigingsmaterialen.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
De accukabels onjuist afkoppelen kan schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood).
Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 41).
Note: Bewaar alle bevestigingsmaterialen.
Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 41) en til de accu uit de bak.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1.260). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen onder 0 °C.
Verwijder de accu van de machine; raadpleeg Accu verwijderen.
Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3 tot 4 A (12 V).
Note: De accu niet te ver opladen.
Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 42).
Monteer de accu; zie Accu monteren.
Plaats de accu in de bak (Figuur 41).
Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de pluskabel (rood) op de pluspool (+) van de accu aan te sluiten.
Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de minkabel op de minpool (–) van de accu aan te sluiten.
Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.
Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 41).
De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Om een zekering te verwijderen of te vervangen, trekt u de zekering eruit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 100 bedrijfsuren |
|
Controleer de wielmoeren en draai ze vast met een torsie van 115 tot 142 Nm.
Als de machine kruipt wanneer de rijhendels in de neutraalstand staan, moet u de tractie voor de neutraalstand afstellen.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Breng de achterzijde van de machine omhoog op kriksteunen tot de aandrijfwielen van de grond komen.
Draai de moer voor de bedieningsstang los (Figuur 45).
Start de motor en zet de gashendel op SNEL.
Om de neutraalstand te vinden, beweegt u de onderste bedieningsstang naar boven of naar beneden tot het wiel stopt met draaien (Figuur 45).
Draai de moer vast (Figuur 45).
Important: Zorg ervoor dat de stang niet beweegt, anders moet u de stang misschien opnieuw afstellen.
Herhaal voor de andere rijhendel.
Note: U moet misschien de sporing afstellen nadat u de tractie voor de neutraalstand heeft afgesteld; zie Sporing afstellen.
Als u de beide rijhendels naar voren duwt voor volledige snelheid op een vlak, horizontaal oppervlak en de machine trekt naar 1 kant, dan moet u de sporing als volgt afstellen.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Draai de stelschroef getoond in Figuur 45 om de snelheid voor die hendel te verhogen of te verlagen.
Note: Draai de schroef rechtsom om de snelheid te verlagen en linksom om de snelheid te verhogen.Als de machine naar links trekt, moet u de snelheid voor de rechterhendel verlagen of de snelheid voor de linkerhendel verhogen.Als de machine naar rechts trekt, moet u de snelheid voor de linkerhendel verlagen of de snelheid voor de rechterhendel verhogen.
Start de machine en rijd vooruit op een vlakke, horizontale ondergrond met de rijhendels volledig naar voren om te controleren of de machine recht rijdt. Herhaal deze procedure als dit nodig is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Note: Voor machines van 91 cm: draai de bovenste bout op de zwenkwielen vast. Voor machines van 122 cm: volg de procedure.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de borgmoer aan (Figuur 47).
Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak liggen, en draai deze vervolgens een 1/4 slag terug om de voorspanning op de lagers correct af te stellen (Figuur 47).
Important: Zorg ervoor dat de veerringen goed zijn geplaatst, zoals getoond in Figuur 47.
Plaats de stofkap (Figuur 47).
De zwenkwielen draaien op een rollager die wordt ondersteund door een spanbus. Als het lager steeds goed gesmeerd is, zal de slijtage zeer gering zijn. Indien dat niet het geval is, zal het lager snel slijten. Een slingerend zwenkwiel duidt erop dat het lager is versleten.
Verwijder de borgmoer en de wielbout waarmee het zwenkwiel is bevestigd aan de zwenkwielvork (Figuur 48).
Verwijder 1 lagerbus. Trek vervolgens de spanbus en de rollager uit de wielnaaf (Figuur 48).
Neem de andere lagerbus uit de wielnaaf en verwijder vet en vuil van de wielnaaf (Figuur 48).
Inspecteer het rollager, de bussen, spanbussen en de binnenzijde van de wielnaaf op slijtage.
Note: Vervang beschadigde of versleten onderdelen (Figuur 48).
Plaats 1 lagerbus in de wielnaaf (Figuur 48).
Smeer het rollager en de spanbus en schuif ze in de wielnaaf (Figuur 48).
Plaats de tweede lagerbus in de wielnaaf (Figuur 48).
Zet het zwenkwiel in de vork en zet dit vast met de wielbout en de borgmoer (Figuur 48).
Draai de borgmoer vast totdat de spanbus tegen de binnenkant van de zwenkwielvorken aankomt (Figuur 48).
Pomp vet in de smeernippel op het zwenkwiel.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder aangekoekt gras, vuil of andere rommel van de cilinder en de koelribben van de cilinderkop, het luchtinlaatrooster op het uiteinde van het vliegwiel, de carburateur, de regelhendels en de verbindingen. Dit zorgt mede voor een adequate koeling en een correct motortoerental om de kans dat de motor oververhit raakt of mechanische schade oploopt te verkleinen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder het luchtinlaatrooster, de terugloopstarter en de ventilatorbehuizing (Figuur 49).
Verwijder vuil en gras van de onderdelen.
Monteer het luchtinlaatrooster, de terugloopstarter en de ventilatorbehuizing (Figuur 49).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voor elk gebruik moet u de parkeerrem controleren op een horizontaal oppervlak en een helling.
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of onbeheerd achterlaat. Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen.
Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Schakel de parkeerrem uit.
Schakel de remhendel in en zorg ervoor dat de machine niet beweegt.
Stel de rem af indien dit nodig is.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Zet de parkeerrem vrij.
Maak de bout op de kabelklem aan de linkerkant van de machine los (Figuur 50).
Trek de kabels omlaag tot ze vastzitten.
Draai de moer vast.
Controleer de werking van de parkeerrem; zie De parkeerrem testen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Vervang de riem als deze versleten is. Tekenen die u vertellen dat een riem aan het slijten is: gieren tijdens het draaien van de riem, slippende messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren op de riem.
De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de maaidekschermen; zie De maaidekschermen verwijderen.
Voor maaidekken van 122 cm: maak de 4 schroeven los voor beide poeliekappen en verwijder de kappen (Figuur 51).
Verwijder de spanpoelieveer van de maaidekhaak met een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771) om de spanning op de spanpoelie te verwijderen en rol de riem van de poelies (Figuur 52 en Figuur 53).
Leg de nieuwe riem rond de koppelingspoelie en de poelies van de maaier (Figuur 52 of Figuur 53).
Monteer de spanpoelieveer aan de maaidekhaak (Figuur 52 of Figuur 53).
Controleer de lengte van de veer. Als de veer minder dan 15,2 cm meet, moet u de arm van de spanpoelie afstellen; ga naar stap 4 in De arm van de spanpoelie afstellen.
Voor maaidekken van 91 cm: plaats de poeliekappen (Figuur 51).
Monteer de maaidekschermen; zie De maaidekschermen verwijderen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Als de veer minder dan 15,2 cm meet of als de arm van de spanpoelie de poelieaanslag getoond in Figuur 54 raakt, moet u de arm van de spanpoelie afstellen.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de maaidekschermen; zie De maaidekschermen verwijderen.
Draai de moer op de spanpoelie los (Figuur 54).
Stel indien nodig de poelie af in de sleuf (Figuur 55).
Schuif de poelie naar de linkerkant van de sleuf voor een versleten riem of als de veer meer dan 15,2 cm meet.
Schuif de poelie naar de rechterkant van de sleuf voor een nieuwe riem of als de veer minder dan 15,2 cm meet.
Draai de moer vast (Figuur 54).
Monteer het maaidekscherm; zie De maaidekschermen verwijderen.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de drijfriem van het maaidek van de koppelingspoelie; zie De drijfriem van het maaidek vervangen.
Verwijder de koppelingspoelie (Figuur 56).
Steek een ratel in de vierkante opening van de arm van de spanpoelie om de spanning van de riem te halen (Figuur 57).
Verwijder de riem (Figuur 58).
Laat de ratel langzaam los om de spanning van de veer te halen. Verwijder de veer van het anker op het frame indien nodig.
Monteer de nieuwe riem, leid deze rond de poelies zoals getoond in Figuur 58.
Bevestig de veer aan het veeranker. Gebruik de ratel om spanning te zetten op de veer zodat de riem over de lip van de spanpoelie kan komen (Figuur 57).
Verminder de spanning in de veer om spanning te zetten op de riem.
Controleer of de riem goed in alle poelies zit.
Monteer de koppelingspoelie (Figuur 56). Draai de bout vast met een torsie van 68 tot 81 N·m.
Monteer de drijfriem van het maaidek aan de koppelingspoelie; zie De drijfriem van het maaidek vervangen.
Als de rijhendels niet op één horizontale lijn staan, moet u de rijhendels afstellen.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Duw de rijhendels naar beneden naar de bedrijfsstand.
Controleer de horizontale uitlijning van de rijhendels (Figuur 59).
Maak de moer los waarmee de nok bevestigd is voor de rijhendel die u aan het afstellen bent (Figuur 60).
Verstel de nok totdat deze is uitgelijnd met de andere rijhendel en draai de moer van de nok vast (Figuur 60).
Note: Als u de nok rechtsom beweegt, wordt de hendel omlaaggebracht; als u de nok linksom beweegt wordt de hendel omhooggebracht.
Important: Draai de platte kant van de nok niet voorbij de verticale stand. De dodemanshendel mag nooit contact maken met de platte kant van de nok.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Type hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof
Inhoud van het hydraulische systeem: 4,7 liter
Important: Gebruik de voorgeschreven vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen het systeem beschadigen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Laat de machine volledig afkoelen.
Controleer het vloeistofpeil aan de zijde van de hydraulische tank (Figuur 61). Ga verder met de procedure als het peil zich onder de markering voor het bijvullen van koude vloeistof bevindt.
Reinig de omgeving van de dop van de hydraulische tank (Figuur 61).
Verwijder de dop van de vulbuis en voeg vloeistof toe aan het reservoir tot het de markering voor het bijvullen van koude vloeistof bereikt (Figuur 61).
Plaats de dop op de tank (Figuur 61).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de hydraulische vloeistof te vervangen moeten de filters worden verwijderd. Vervang beide tegelijkertijd; zie Specificaties van het hydraulische systeem voor de aanbevolen vloeistof.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Laat de motor afkoelen.
Verwijder de 2 bouten en moeren van de transaxleschermen (Figuur 62).
Draai de schermen naar beneden.
Zoek het filter en de schermen op elk transaxleaandrijfsysteem (Figuur 63).
Verwijder de 3 schroeven waarmee het filterscherm is bevestigd en verwijder het scherm (Figuur 63).
Maak de omgeving van de filters zorgvuldig schoon.
Important: Laat geen vuil in het hydraulische systeem komen, of er kan verontreiniging optreden.
Plaats een opvangbak onder het filter om de vloeistof die wegloopt op te vangen zodra het filter en de ontluchtingspluggen worden verwijderd.
Verwijder de ontluchtingsplug op elke transmissie
Schroef het filter los om het te verwijderen en laat de vloeistof uit het aandrijfsysteem lopen.
Herhaal deze procedure voor beide filters.
Breng een dun laagje hydraulische vloeistof aan op de rubberen pakking van elk filter.
Draai het filter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk en zet het filter vervolgens nog een extra 3/4 tot volledige slag vast.
Herhaal deze procedure voor het tegenoverliggende filter.
Monteer de filterschermen over elk filter dat u eerder hebt verwijderd (Figuur 63).
Gebruik de drie schroeven om de filterschermen te monteren (Figuur 63).
Controleer of de ventilatiepluggen zijn verwijderd voordat u vloeistof gaat bijvullen.
Giet langzaam de gespecificeerde vloeistof in de expansietank totdat er vloeistof uit 1 van de openingen voor de ontluchtingspluggen komt; zie Specificaties van het hydraulische systeem.
Monteer de ontluchtingsplug (Figuur 63).
Draai de bougie vast met een torsie van 20 N·m.
Ga verder met het vullen van de expansietank met vloeistof tot er vloeistof uit de andere ontluchtingsplug van de tweede transmissie komt.
Monteer de tegenoverliggende ontluchtingsplug.
Draai de bougie vast met een torsie van 20 N·m.
Ga verder met het vullen van de expansietank tot de vloeistof de markering FULL COLD bereikt in de expansietank.
Ga naar Hydraulische systeem ontluchten.
Important: Als u het hydraulische systeem niet ontlucht nadat de hydraulische filters zijn vervangen en de vloeistof is ververst, kan dit leiden tot onherstelbare schade aan het transaxlesysteem.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Breng de achterzijde van de machine omhoog op kriksteunen tot de aandrijfwielen van de grond komen.
Zet beide omloophendels naar achteren door het sleutelgat en dan naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 65).
Start de motor. en zet de gashendel op halfgas.
Beweeg de rijhendels traag 5 keer tussen de stand volledig vooruit en de stand volledig achteruit.
Schakel de motor uit en beweeg de omloophendels naar voren door het sleutelgat en naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 65).
Start de motor.
Beweeg de rijhendels traag 5 keer tussen de stand volledig vooruit en de stand volledig achteruit.
Zet de motor af en controleer het peil van de hydraulische vloeistof en giet indien nodig vloeistof bij om het correcte peil te handhaven.
Herhaal de procedure totdat alle lucht uit het systeem is verwijderd.
Note: De lucht is uit het systeem verwijderd wanneer de transaxle zonder abnormale geluiden werkt en bij een normaal toerental soepel naar voren en naar achteren kan bewegen.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof in de expansietank voor een laatste keer en vul vloeistof bij indien nodig.
Versleten of beschadigde messen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen op overmatige slijtage of beschadiging.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen mogen alleen worden vervangen, probeer ze nooit recht te maken of te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u één mes draait.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de snijranden (Figuur 66).
Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.
Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.
Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u onmiddellijk een nieuw mes monteren (Figuur 66).
Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.
Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand, positie A, van de messen (Figuur 67).
Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.
Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 2.
Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 2 en stap 3 mag niet meer dan 3 mm zijn.
Note: Als het verschil meer dan 3 mm bedraagt, moet u het mes vervangen.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes.
Vijl de snijranden of het oppervlak van het mes niet en maak er geen scherpe inkepingen in.
Vervang een mes als het een vast voorwerp heeft geraakt, of als het uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, mag u ter vervanging uitsluitend originele Toro messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.
Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke handschoen.
Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 68).
Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 69).
Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.
Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 70).
Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 69).
Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Controleer of de schroefdraad van de mesbout beschadigd is. Vervang de bout en de golfring indien nodig.
Monteer het mes op de as (Figuur 71).
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van het maaidek wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Monteer de klemring en de mesbout (Figuur 71).
Note: De conus van de klemring moet worden gemonteerd op de boutkop (Figuur 71).
Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 150 N·m.
Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u het maaidek installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.
Stel het maaidek links/rechts horizontaal en stel het vervolgens voor/achter af.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies.
Controleer de bandenspanning van beide aandrijfbanden; zie Bandenspanning controleren.
Controleer of er verbogen maaimessen zijn, en verwijder en vervang eventueel verbogen maaimessen; zie Onderhoud van de maaimessen.
Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.
Zet de maaimessen horizontaal.
Meet bij de punten B en C de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen (Figuur 72).
Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij B en C mag niet meer dan 6 mm zijn.
Note: Als dit niet het geval is, raadpleeg dan Maaidek horizontaal stellen.
Pomp de achterbanden op de voorgeschreven spanning.
Zet 1 maaimes in de lengterichting. Meet bij A en B de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen (Figuur 73).
Note: Het maaimes moet vooraan bij punt 6 mm lager zijn dan achteraan bij punt B.
Draai de messen en herhaal de procedure met de andere messen.
Als de schuinstand niet correct is, raadpleeg dan Maaidek horizontaal stellen.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Zet de maaihoogtehendel in de stand van 76 mm; zie De maaihoogte instellen.
Plaats 2 blokjes met een dikte van 6,6 cm onder elke kant van de voorste rand van het maaidek, maar niet onder de beugels van de antiscalpeerrollen (Figuur 74).
Plaats 2 blokjes met een dikte van 7,3 cm onder de achterste rand van de maaikast, één blokje aan elke kant van het maaidek (Figuur 74).
Draai de stelbouten los op alle 4 hoeken van het dek zodat het dek rust op alle 4 blokken.
Zorg ervoor dat de kettingen strak zitten en draai de bouten vast.
Controleer de horizontale stand van het maaidek en de schuinstand; zie De horizontale stand van het maaidek controleren en De schuinstand van het maaidek controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Als de uitwerpopening niet afgedekt is, kan de machine voorwerpen uitwerpen naar u of naar omstanders; dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.
Gebruik de machine nooit zonder mulchplaat, grasgeleider of grasvanger.
Koppel de veer los van de inkeping in de geleiderbeugel en schuif de stang uit de gelaste maaidekbeugels, veer en grasgeleider (Figuur 76).
Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.
Plaats de nieuwe grasgeleider met de beugeluiteinden tussen de gelaste beugels op het maaidek zoals getoond in Figuur 77.
Plaats de veer op het rechte uiteinde van de stang.
Plaats de veer op de stang zoals getoond in Figuur 77. Doe dit zo, dat het korte uiteinde met de veer onder de stang voor de bocht uitkomt en over de stang gaat als deze terugkomt uit de bocht.
Breng het uiteinde van de veer met de lus omhoog en bevestig in de inkeping op de beugel van de geleider (Figuur 77).
Bevestig de stang en veer door deze zo te buigen dat het korte uiteinde van de stang zich achter de maaibeugel op het maaidek bevindt (Figuur 77).
Important: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies.
Breng de voorkant van de machine omhoog met een krik en plaats deze op kriksteunen.
Reinig de machine met een doek. Spuit geen water op de machine.
Motorolie, accu’s, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.
Schakel altijd de machine uit, verwijder het contactsleuteltje, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine stalt.
Stal de machine of brandstof niet bij open vuur en tap de brandstof niet binnen in een gebouw af.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem.
Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Reinig de machine niet met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.
Controleer de werking van de parkeerrem; zie De parkeerrem testen.
Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.
Smeer het voertuig; zie Smering.
Ververs de olie van het carter; zie Motorolie verversen.
Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.
Laad de accu op; zie De accu opladen.
Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.
Note: Laat de machine lopen met de aftakas ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.
Controleer de conditie van de maaimessen; zie Onderhoud van de maaimessen.
Maak de machine als volgt klaar voor opslag voor meer dan 30 dagen:
Voeg een stabilizer/conditioner toe aan de verse brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).
Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.
Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de benzine uit de tank lopen.
Start de motor en laat hem lopen totdat hij afslaat.
U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.
Important: Bewaar brandstof die stabilizer/conditioner bevat niet langer dan aanbevolen door de fabrikant van de stabilizer.
Verwijder de bougie(s) en controleer de staat ervan; zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie(s) uit de motor is/zijn verwijderd, giet u 30 ml (2 eetlepels) motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.
Controleer alle bevestigingen en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.
Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar het buiten het bereik van kinderen en onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.
Problem | Possible Cause | Corrective Action |
---|---|---|
De brandstoftank is ingedeukt of de machine raakt regelmatig zonder brandstof. |
|
|
De motor raakt oververhit. |
|
|
De startmotor slaat niet aan. |
|
|
De motor start niet, start moeilijk of slaat af. |
|
|
De motor verliest vermogen. |
|
|
De machine rijdt niet. |
|
|
De machine trilt abnormaal. |
|
|
De maaihoogte is ongelijk. |
|
|
Messen draaien niet. |
|
|
De spanpoelie van het maaidek maakt lawaai. |
|
|