Inleiding

Deze zitmaaier met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren in residentiële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g297254

U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder:

Het veiligheidssymbool (Figuur 2) komt zowel in deze handleiding als op de machine voor om belangrijke veiligheidsberichten te identificeren die u moet opvolgen om ongevallen te voorkomen. Het symbool zal verschijnen met het woord Gevaar of Waarschuwing.

  • Gevaar: een direct gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, altijd zal leiden tot de dood of ernstig letsel.

  • Waarschuwing: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot de dood of ernstig letsel.

  • Waarschuwing: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot licht of middelmatig letsel.

sa-black

Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Bruto- en nettokoppel: Het bruto- en nettokoppel van deze motor is door de motorfabrikant in laboratoriumomstandigheden gemeten volgens standaard J1940 of J2723 van de Society of Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-, emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van dit type maaiers in de praktijk veel minder koppel hebben. Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de motorfabrikant.

Ga naar www.Toro.com om de specificaties van uw type te raadplegen.

Important: Als u een machine met een Toro motor gedurende een ononderbroken periode boven 1.500 m gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de set voor grote hoogte is gemonteerd zodat de motor voldoet aan de CARB- en EPA-emissierichtlijnen. De set voor grote hoogte vergroot de motorprestaties en voorkomt vervuiling van de bougie, moeilijk starten en grotere emissies. Zodra u de set hebt gemonteerd, dient u het label voor grote hoogte op de machine te bevestigen naast de sticker met het serienummer. Neem contact op met een erkende servicedealer om de geschikte set voor grote hoogte en het label voor grote hoogte voor uw machine te verkrijgen. Om een dealer in uw buurt te vinden, kunt u kijken op onze website www.Toro.com of contact opnemen met onze Toro Customer Care Departement op het nummer dat is opgegeven in de garantieverklaring voor het emissiecontrolesysteem.Verwijder de set van de motor en zet de motor terug naar zijn originele fabrieksinstelling als u de motor gebruikt onder 1.500 m. Gebruik geen motor die geschikt is gemaakt voor gebruik op grote hoogte op lagere hoogtes; anders kan de motor oververhit raken en worden beschadigd.Indien u niet zeker bent of uw machine geschikt is gemaakt voor gebruik op grote hoogte, moet u zoeken naar het volgende label.

decal127-9363

Veiligheid

Deze machine is ontworpen volgens norm EN ISO 5395:2013.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Houd omstanders en kinderen uit de buurt.

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen de machine niet gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten. Laat enkel mensen die verantwoordelijk en getraind zijn en die bovendien vertrouwd zijn met de instructies en fysiek ertoe in staat zijn de machine bedienen of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten.

  • Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren, of op hellingen steiler dan 15°.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine niet als er schermen, veiligheidsschakelaars of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.

  • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

Hellingsindicator

g011841

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decaloemmarkt
decalbatterysymbols
decal117-1194
decal121-2989
decal130-0731
decal130-0765
decal131-1097
decal132-0872
decal136-4243
decal136-4244
decal136-5596
decal138-2456
decal140-3493
decal139-7473

Sticker 132-0869 is uitsluitend voor machines met MyRide.

decal132-0869

Sticker 133-5198 is uitsluitend voor machines met MyRide.

decal133-5198

Sticker 140-3451 is uitsluitend voor machines met MyRide.

decal140-3451

Algemeen overzicht van de machine

g303937

Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen in Figuur 6 en Figuur 7 voordat u de motor start en de machine gebruikt.

Bedieningspaneel

g297595

Brandstofmeter

De brandstofmeter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit (Figuur 7).

g238298

Gashendel

De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot SNEL (Figuur 6).

Chokeknop

Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten (Figuur 6).

Urenteller

De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 6).

Rijhendels

De rijhendels worden gebruikt om de motor vooruit en achteruit te laten rijden en om bochten naar links of naar rechts te maken (Figuur 5).

Vergrendelde neutraalstand

Zet de rijhendels vanuit het midden naar buiten naar de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND wanneer u de machine verlaat (Figuur 32). Zet de rijhendels altijd in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.

Parkeerremhendel

De parkeerremhendel bevindt zich links van de bedieningseenheid (Figuur 5). Met de remhendel worden de aandrijfwielen geblokkeerd door de parkeerrem.

Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel omhoog trekken tot hij vergrendeld wordt in de inkeping.

Om de parkeerrem uit te schakelen, moet u de hendel uit de inkeping naar u toe trekken, en vervolgens naar beneden duwen.

Maaidekhefsysteem met voetpedaal

Met het voetbediende maaidekhefsysteem kan de gebruiker het maaidek omhoog en omlaag brengen vanuit de bestuurdersstoel. U kunt het voetpedaal gebruiken om het maaidek kort omhoog te brengen om obstakels te vermijden (Figuur 5).

Contactschakelaar

De contactschakelaar, waarmee u de motor start en afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START (Figuur 6). Zie Starten van de motor.

Maaimesschakelaar (aftakas, PTO)

Met de maaimesschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool (PTO), schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit (Figuur 6).

Maaihoogtepen

De maaihoogtepen kan in combinatie met het voetpedaal worden gebruikt om het maaidek op een specifieke maaihoogte te vergrendelen. Stel de maaihoogte alleen in als de machine niet rijdt (Figuur 5).

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

 Maaidek van 122 cmMaaidek van 137 cmMaaidek van 152 cm
Maaibreedte122 cm137 cm152 cm
Breedte met grasgeleider omlaag163 cm178 cm193 cm
Breedte met grasgeleider omhoog140 cm155 cm170 cm
Lengte206 cm206 cm206 cm
Hoogte122 cm122 cm122 cm
Gewicht356 kg363 kg370 kg

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen de machine niet gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Controleer de omgeving waar u de machine gaat gebruiken. Verwijder alle voorwerpen die de werking van de machine kunnen beïnvloeden of die door de machine kunnen worden uitgeworpen.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en schermen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

  • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

  • Controleer voordat u begint te maaien de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden goed werken.

  • Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.

  • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.

  • Vervoer geen passagiers op de machine.

  • Hou omstanders en huisdieren tijdens het werk uit de buurt van de machine. Schakel de machine en het/de werktuig(en) uit indien iemand het werkgebied betreedt.

  • Gebruik de machine niet tenzij alle schermen en veiligheidsvoorzieningen zoals de geleiders en de volledige grasvanger op hun plaats zitten en goed werken. Vervang versleten of kapotte onderdelen indien nodig.

Brandstofveiligheid

  • Brandstof is uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    • Om te voorkomen dat een statische lading de brandstof tot ontbranding kan brengen, moet u het benzinevat en/of de machine voordat u de tank vult op de grond plaatsen, niet op een voertuig of een ander object.

    • Vul de brandstoftank op een horizontaal oppervlak en in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.

    • Rook niet als u omgaat met brandstof, en houd brandstof uit de buurt van open vuur en vonken.

    • Als de motor draait of heet is, mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag de tank niet met brandstof worden bijgevuld.

    • Probeer de motor niet te starten als u brandstof morst. Zorg ervoor dat er geen ontstekingsbronnen in de buurt zijn totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

    • Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren.

  • Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.

    • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.

    • Houd uw handen en gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.

    • Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.

  • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

  • Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul dan brandstof bij uit een draagbaar vat in plaats van met een brandstofpistool.

  • Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.

  • Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden.

  • Giet de brandstoftank niet te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.

  • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de geluiddemper, de aandrijvingen,de grasvanger en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

Brandstof bijvullen

Aanbevolen brandstof

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik stabilizer/conditioner in de machine om de brandstof langer vers te houden; volg de aanbevelingen van de fabrikant van de stabilizer op.

Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

Voeg de hoeveelheid stabilizer/conditioner toe aan de verse brandstof volgens de voorschriften van de fabrikant van de stabilizer.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Stel de parkeerrem in werking.

  3. Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

  4. Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank.

  5. Vul de brandstoftank tot de brandstofmeter de vol-markering bereikt (Figuur 8).

    Note: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

    g197123

Dagelijks onderhoud uitvoeren

Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .

Een nieuwe machine inrijden

Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • de messchakelaar (aftakas) is uitgeschakeld;

  • de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND staan;

  • de parkeerrem in werking is gesteld.

Het veiligheidssysteem zorgt ook dat de motor wordt gestopt wanneer de rijhendels niet in de vergrendelde NEUTRAALSTAND staan en u de bestuurdersstoel verlaat.

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) IN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    2. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) UIT. Beweeg een van beide rijhendels (uit de vergrendelde NEUTRAALSTAND). Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de andere rijhendel.

    3. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Start de motor. Laat de motor lopen en zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) in en kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet afslaan.

    4. Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Start de motor. Als de motor loopt, centreert u een van beide rijhendels en beweegt u deze vooruit of achteruit. De motor moet afslaan. Herhaal dit voor de andere rijhendel.

    5. Neem plaats op de stoel, zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.

    Bestuurdersstoel instellen

    U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit (Figuur 9).

    g027632

    Instellen van de MyRide™ vering

    Alleen voor machines met MyRide

    U kunt de MyRide™ vering naar uw voorkeur instellen zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. U kunt de achterste veren verstellen en zo de vering snel en eenvoudig instellen. Stel de vering in zodat die voor u het meest comfortabel is (Figuur 10 en Figuur 11).

    De sleuven voor de achterste veren hebben inklikpunten om de instelling aan te geven. U kunt de achterste veren echter overal in de sleuven zetten, niet alleen in de inklikpunten.

    De onderstaande tekening toont de posities voor een harde of zachte veringinstelling, en de bijbehorende inklikpunten Figuur 10

    g195744

    Note: Verzeker dat de linker en rechter veren achter altijd hetzelfde zijn ingesteld.

    g195746g195745

    Zijuitworp gebruiken

    Het maaidek en de maaimessen die worden geleverd met de machine zijn ontworpen om optimale mulch- en zijuitworpprestaties te leveren.

    Plaats de bevestigingen in dezelfde openingen in het maaidek als waar deze oorspronkelijk uit verwijderd zijn. Hierdoor voorkomt u dat er openingen niet afgedekt zijn wanneer u het maaidek gebruikt.

    Waarschuwing

    Het maaidek kan voorwerpen uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen.

    • Gebruik de machine nooit zonder dat alle openingen in het maaikast zijn afgedicht met bouten en moeren.

    • Zorg ervoor dat er bouten en moeren zijn gemonteerd in de montageopeningen als de mulchplaat is verwijderd.

    Machines met een maaidek van 122 cm

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder het maaidek; zie Maaidek verwijderen.

    4. Verwijder de 2 borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de linkerplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en links ervan (Figuur 12).

      g011149
    5. Verwijder de slotbout en borgmoer van de zijwand van het maaidek waarmee de linkerplaat bevestigd is aan het maaidek.

    6. Verwijder het linkerschot van het maaidek zoals getoond in Figuur 12.

    7. Verwijder de 2 slotbouten (5/16" x ¾") en 2 borgmoeren (5/16") waarmee de gemonteerde rechterplaat en de beschermplaat bevestigd zijn aan het maaidek (Figuur 13).

      g191136
    8. Verwijder de 2 borgmoeren (5/16") waarmee de gelaste stutten van de rechterplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en rechts ervan (Figuur 14).

      Note: Verwijder het rechterschot van het maaidek.

      g010704
    9. Zoek de keerplaat in de zak met losse onderdelen en verwijder het bevestigingsmateriaal uit de achterste openingen van de geleiderplaat (Figuur 15).

      g190734
    10. Plaats het schot bij de zijafvoeropening op het maaidek.

    11. Gebruik het verwijderde bevestigingsmateriaal om de keerplaat aan het maaidek te bevestigen.

    12. Monteer het maaidek; zie Het maaidek monteren.

    Machines met een maaidek van 137 cm

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder het maaidek; zie Maaidek verwijderen.

    4. Verwijder de 3 borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de linkerplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden, links ervan en uiterst links (Figuur 16).

      g011149
    5. Verwijder de slotbout en borgmoer van de zijwand van het maaidek waarmee de linkerplaat bevestigd is aan het maaidek (Figuur 16).

    6. Verwijder de linkerplaat van het maaidek (Figuur 16).

    7. Zoek de 2 bouten in de losse onderdelen en gebruik de aanwezige borgmoeren om de bevestigingen in de openingen te monteren; zie Figuur 16. Dit voorkomt rondvliegende voorwerpen.

      Note: Monteer de bout naar boven wijzend door de onderkant van het maaidek en gebruik een bestaande borgmoer om langs de bovenkant te borgen.

    8. Verwijder de slotbout (5/16" x ¾") en borgmoer (5/16") aan de achterwand van het maaidek waarmee de plaat aan het maaidek bevestigd is (Figuur 17).

      g190737
    9. Bij de voorste rand van de zijuitworp-opening bevindt zich een beschermplaat (Figuur 17).

    10. Verwijder het bevestigingsmateriaal waarmee de beschermplaat en het rechterschot aan het maaidek zijn bevestigd (Figuur 17).

      Note: Verwijder de beschermplaat en bewaar het bevestigingsmateriaal.

    11. Verwijder de 2 borgmoeren (5/16") die aan de gelaste stutten van de rechterplaat bevestigd zijn bovenop het maaidek in het midden en rechts ervan (Figuur 18).

      g010704
    12. Verwijder de slotbout en borgmoer waarmee de rechterplaat aan de bovenkant van het maaidek is bevestigd en verwijder het rechterschot van het maaidek (Figuur 18).

    13. Plaats het eerder verwijderde bevestigingsmateriaal terug in de voorste openingen van de geleiderplaat en de voorste opening in het maaidek (Figuur 17).

    14. Zoek de keerplaat in de zak met losse onderdelen, verwijder het bevestigingsmateriaal uit de achterste openingen van de geleiderplaat, en monteer het schot op de zijafvoeropening van het maaidek (Figuur 19).

      g190735
    15. Gebruik het verwijderde bevestigingsmateriaal om de keerplaat aan het maaidek te bevestigen.

    16. Monteer het maaidek; zie Het maaidek monteren.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Contact met het mes kan leiden tot ernstig lichamelijk letsel. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Wanneer u de sleutel naar UIT draait, moet de motor afslaan en moet het mes stoppen. Als dit niet het geval is, mag u de machine niet verder gebruiken en moet u contact opnemen met een erkende servicedealer.

    • Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.

    • Maai niet als de klep van de uitworp in de geheven stand staat, verwijderd is of gewijzigd is, tenzij een grasvanger of mulchset gemonteerd is en goed werkt.

    • Maai uitsluitend in de achteruitstand, als dat strikt noodzakelijk is. Kijk altijd naar beneden en achterom voordat u achteruitrijdt.

    • Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.

    • Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.

    • Als de maaimachine toch een voorwerp raakt en begint te trillen, moet u meteen de motor afzetten, de contactsleutel verwijderen (indien de machine hiermee is uitgerust) en wachten totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine op beschadiging controleert. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • de motor af te zetten en het sleuteltje te verwijderen;

      • te wachten tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.

    • Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.

    • Bevestig materiaal dat wordt gesleept uitsluitend aan het sleeppunt aan de machine.

    • Gebruik de machine niet tenzij alle schermen en veiligheidsvoorzieningen zoals de geleiders en de volledige grasvanger op hun plaats zitten en goed werken. Vervang indien nodig versleten of kapotte onderdelen. Gebruik de machine niet tenzij alle schermen en veiligheidsvoorzieningen zoals de geleiders en de volledige grasvanger op hun plaats zitten en goed werken. Vervang versleten of kapotte onderdelen indien nodig.

    • Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires en werktuigen.

    • Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.

      g229846
    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de aandrijvingen, de geluiddemper en de motor om brand te voorkomen.

    • Start de motor en zorg er hierbij voor dat uw voeten uit de buurt van de messen zijn.

    • Hef het maaidek nooit op als de maaimessen bewegen.

    • Let op de uitworp van de maaier en richt deze uit de buurt van mensen. Zorgt dat het afgevoerde materiaal niet tegen een muur of obstakel komt omdat het materiaal naar u terug kan ketsen.

    • Stop de messen, verminder de snelheid van de machine en wees voorzichtig wanneer u een oppervlak zonder gras oversteekt of wanneer u de machine transporteert van en naar het werkgebied.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    • Kinderen komen vaak naar de machine en het maaien kijken. Ga er nooit van uit dat kinderen op de plaats blijven waar u ze voor laatst zag.

    • Houd kinderen uit de buurt van het werkgebied en plaats ze onder toezicht van een andere verantwoordelijke volwassene dan de bediener van de maaier.

    • Wees alert en schakel de machine uit als kinderen het werkgebied betreden.

    • Voordat u de machine achteruitrijdt of draait, moet u naar beneden en rond u kijken of er geen kleine kinderen in de buurt zijn.

    • Vervoer geen kinderen op de machine, zelfs wanneer de messen niet bewegen. Kinderen kunnen van de machine vallen en kunnen ernstig letsel oplopen of u verhinderen in het veilig gebruiken van de machine. Als een kind in het verleden op een maaier heeft meegereden, kan het in het maaigebied verschijnen zonder waarschuwing, en kan dan overreden worden door de maaier, bij het vooruit- of achteruitrijden.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. De bestuurder is verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid. Doe het volgende voordat u de machine op een helling gaat gebruiken:

      • Lees de instructies voor gebruik op een helling in de handleiding en op de machine, en zorg dat u deze instructies begrijpt.

      • Gebruik een hellingsindicator om de hellingshoek bij benadering te bepalen.

      • Gebruik de maaimachine nooit op hellingen van meer dan 15°.

      • Onderzoek de toestand van het werkgebied op die dag om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert. Veranderingen in het terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen snel van invloed zijn op de manier waarop de machine reageert op een helling.

    • Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt of als de rand instort. Houd een veilige afstand (tweemaal de breedte van de machine) tussen de machine en landschapselementen die gevaarlijk kunnen zijn. Gebruik een loopmaaier of een handtrimmer om gras te maaien op deze plaatsen.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting; verander traag en geleidelijk van richting.

    • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit. Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen. De machine kan schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.

    • Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

    • Wees extra voorzichtig wanneer u de machine gebruikt met accessoires of werktuigen zoals grasopvangsystemen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen. Volg de instructies voor gebruik van contragewichten op.

    • Laat het maaidek indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u het maaidek omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

    g229111

    Veiligheid tijdens het slepen

    • Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.

    • Gebruik de machine enkel als sleepvoertuig als ze voorzien is van een trekhaak.

    • Overschrijd de gewichtslimieten voor gesleepte werktuigen en slepen op hellingen niet. Het gesleepte gewicht mag niet hoger zijn dan het totale gewicht van de machine en de bestuurder.

    • Laat kinderen of andere personen nooit in de buurt komen van het gesleepte werktuig.

    • Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen, een hoger risico op omslaan, en verlies van de controle over de machine door de bestuurder Verminder het sleepgewicht en verminder uw snelheid.

    • Hoe zwaarder een gesleepte last, hoe langer de stopafstand kan worden. Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen.

    • Maak grote bochten om ervoor te zorgen dat het werktuig de machine niet raakt.

    Plaatsnemen in de bestuurderspositie

    Gebruik het maaidek als opstapje om de bestuurderspositie te bereiken (Figuur 22).

    g029797

    Parkeerrem gebruiken

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.

    De handrem inschakelen

    Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    g188778

    De handrem uitschakelen

    Om de parkeerrem uit te schakelen, moet u de hendel uit de inkeping naar u toe trekken, en vervolgens naar beneden duwen (Figuur 24).

    g188777

    Messchakelaar (aftakas) inschakelen

    g008945

    Note: U moet de maaimessen altijd inschakelen met de gashendel op SNEL (Figuur 26 ).

    g295538

    Messchakelaar (aftakas) uitschakelen

    g009174

    De gashendel bedienen

    De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 28).

    Gebruik altijd de stand SNEL wanneer u de aftakas inschakelt.

    g295539

    De choke bedienen

    Gebruik de choke om een koude motor te starten.

    1. Trek de knop van de choke omhoog om deze in te schakelen voordat u de contactschakelaar inschakelt (Figuur 29).

      Note: Zorg ervoor dat u de choke volledig hebt ingeschakeld. Het zou kunnen dat u de knop omhoog moet houden als u het sleuteltje gebruikt.

    2. Druk de choke omlaag om deze weer uit te schakelen nadat de motor is gestart (Figuur 29).

      g295540

    Bediening van de contactschakelaar

    1. Draai het contactsleuteltje naar de stand START (Figuur 30).

      Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

      Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging 10 seconden wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

      Note: Mogelijk moet u verschillende keren proberen om de motor te starten als u de motor voor het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal zonder brandstof heeft gezeten.

      g008947
    2. Draai het sleuteltje op STOP om de motor af te zetten.

    Starten van de motor

    Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken.

    Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als u de startmotor langer dan 5 seconden in werking stelt, kan deze worden beschadigd. Als de motor niet wil starten, moet u 10 seconden wachten voordat u de startmotor opnieuw in werking stelt.

    g297307

    De motor afzetten

    1. Schakel de maaimessen uit door de aftakasschakelaar op UIT te zetten (Figuur 27).

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de gashendel op SNEL.

    4. Draai het sleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.

    Voorzichtig

    Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.

    Verwijder altijd het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.

    De rijhendels gebruiken

    c:\data\documentum\checkout\g004532

    Met de machine rijden

    De aandrijfwielen draaien onafhankelijk en worden aangedreven door hydraulische motoren op elke as. U kunt de wielen aan de ene zijde achteruit laten draaien en tegelijk die aan de andere zijde vooruit, waardoor de machine om zijn as draait in plaats van een bocht te maken. Zo is de machine veel wendbaarder, maar het kan wat tijd vergen eer u gewend bent aan de manier waarop de machine beweegt.

    Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.

    Waarschuwing

    De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.

    • Wees voorzichtig als u een bocht maakt.

    • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.

    Vooruitrijden

    Note: De motor slaat af als u de tractiebediening beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.

    Om de machine te stoppen, duwt u de rijhendels naar de NEUTRAAL-stand.

    1. Schakel de parkeerrem uit; zie De handrem uitschakelen.

    2. Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    3. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 33).

      g008952

    Achteruitrijden

    1. Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.

    2. Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 34).

      g008953

    Zijafvoer gebruiken

    Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.

    Gevaar

    Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer of de grasvanger niet op de juiste plaats zijn gemonteerd, kunnen u of anderen in aanraking komen met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.

    • Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider moet direct worden vervangen.

    • Steek nooit uw handen of voeten onder het maaidek.

    • Probeer nooit het afvoersysteem of de maaimessen te reinigen zonder eerst de messchakelaar (aftakas) UIT te schakelen, het contactsleuteltje op UIT te draaien en het sleuteltje uit het contact te nemen.

    • Controleer of de grasgeleider omlaag staat.

    De maaihoogte instellen

    De machine is uitgerust met een maaidekhefsysteem met voetpedaal. U kunt het voetpedaal gebruiken om het maaidek kort omhoog te brengen om obstakels te vermijden.

    U kunt de maaihoogte instellen van 38 tot 114 mm in stappen van 6 mm door de maaihoogtepen in verschillende openingen te plaatsen.

    1. Trap het maaidekhefpedaal in om het maaidek omhoog te brengen.

    2. Om de maaihoogte in te stellen, verwijdert u de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 35).

    3. Kies de opening in het maaihoogtesysteem die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek daarin de pen (Figuur 35).

    4. Breng het maaidek langzaam omlaag tot de hendel contact maakt met de pen.

      g297360

    Antiscalpeerrollen afstellen

    Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de antiscalpeerrollen in.

    Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de messchakelaar uit en stel de parkeerrem in werking; zie De handrem inschakelen.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de antiscalpeerrollen af zoals wordt getoond in Figuur 36.

      g301976

    Tips voor bediening en gebruik

    Gebruik van de snel-stand van de gashendel

    Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van het maaidek vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht in het maaidek kan worden gezogen.

    Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait

    Laat het gras iets langer dan normaal om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.

    Eén derde van de lengte van het gras afmaaien

    Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.

    Maairichting afwisselen

    Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.

    Met de juiste regelmaat maaien

    Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.

    Een lagere maaisnelheid gebruiken

    Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.

    Gras niet te kort afmaaien

    Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zetten om een golvend gazon te voorkomen.

    De machine stoppen

    Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.

    Onderkant van het maaidek schoonhouden

    Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek ophopen, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.

    Onderhoud van de maaimessen

    Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de geluiddemper, de aandrijvingen,de grasvanger en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Sluit de brandstoftoevoer af en verwijder het sleuteltje voordat u de machine stalt of transporteert.

    Machine met de hand duwen

    Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine niet: dit kan schade veroorzaken.

    De machine duwen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zoek de omloophendels op het frame aan beide kanten van de machine.

    4. Zet de omloophendels naar voren door het "sleutelgat" en dan naar beneden om ze vast te zetten (Figuur 37).

      Note: Doe dit met elke hendel.

    5. Zet de parkeerrem vrij.

      g298692
    6. Wanneer u klaar bent, stelt u de parkeerrem in werking.

    Gebruik van de machine

    Zet de omloophendels naar achteren door het spiegat en dan naar beneden om ze vast te zetten zoals wordt getoond in Figuur 37.

    Note: Doe dit met elke hendel.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Gebruik altijd een oprijplaat over de volledige breedte. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen. Raadpleeg de lokale vereisten inzake aanhangwagens en de bevestiging van machines.

    Waarschuwing

    Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.

    Rijd niet met de machine op de openbare weg.

    Een aanhanger kiezen

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken (Figuur 38).

    • Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.

    • Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.

    • Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.

    g027996

    De machine laden

    Waarschuwing

    Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.

    • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.

    • Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af.

    • U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.

    1. Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.

    2. Sluit indien van toepassing de remmen en verlichting van de aanhanger aan.

    3. Laat de oprijplaat zakken; zorg dat de hellingshoek van de oprijplaat ten opzichte van de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 38).

    4. Rij de machine achteruit op de oprijplaat (Figuur 39).

      g027995
    5. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.

    6. Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper; gebruik hierbij spanbanden, kettingen, kabels of touwen (Figuur 40). Raadpleeg de lokale vereisten inzake de bevestiging van machines.

      g027708

    De machine van de aanhanger rijden

    1. Laat de oprijplaat zakken; zorg dat de hellingshoek van de oprijplaat ten opzichte van de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 38).

    2. Rij de machine vooruit de oprijplaat af (Figuur 39).

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    Veiligheid bij onderhoud

    • Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de aandrijvingen uit.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

      • Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen of hete oppervlakken. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Controleer de werking van de parkeerrem regelmatig. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

    • Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of ze goed werken.

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de geluiddemper, de aandrijvingen, de grasvanger en de motor om brand te voorkomen.

    • Verwijder gemorste olie of brandstof en met brandstof doortrokken rommel.

    • Vertrouw niet op een hydraulisch systeem of mechanische krik om de machine te ondersteunen; ondersteun de machine altijd met kriksteunen.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder het bevestigingsmateriaal van de maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Om veilige en optimale prestaties te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
  • Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen.
  • Oliepeil controleren.
  • Reinig het luchtinlaatrooster van de motor.
  • Controleer de maaimessen.
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Bandenspanning controleren.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Het papierelement van het luchtfilter reinigen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Controleer de koelribben en de binnenkant van de motorschermen en reinig deze.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter vervangen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 300 bedrijfsuren
  • Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
  • Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
  • Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde onderhoudsprocedures worden uitgevoerd.
  • Beschadigde oppervlakken bijwerken.
  • Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoud uitvoert.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De afdekking van het maaidek losmaken

    Maak de 2 onderste bouten van de afdekking los om toegang te verkrijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 41).

    g303960

    Note: Draai de bouten altijd vast om de afdekking te bevestigen na onderhoudswerkzaamheden.

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken. Laat de onderdelen van de motor afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen.
  • Om de 300 bedrijfsuren
  • Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
  • Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Schuim- en papierelement verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.

    4. Til het deksel op en draai het luchtfilter uit de motor (Figuur 42).

      g027800g027801
    5. Scheid het schuim- en papierelement (Figuur 43).

      g027802

    Het schuimelement van het luchtfilter een onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
    1. Was het schuimfilter in warm water met vloeibare zeep. Als het element schoon is, moet u het grondig uitspoelen.

    2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen.

      Important: Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is.

    Papierelement van het luchtfilter onderhoudsbeurt geven

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter reinigen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter vervangen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
    1. Reinig het papierelement door er voorzichtig op te kloppen en het stof te verwijderen.

      Note: Als het papierelement zeer vuil is, vervang het dan door een nieuwe papierelement.

    2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.

    3. Vervang het papierelement als het is beschadigd.

      Important: U mag het papierfilter niet reinigen.

    Het luchtfilter monteren

    1. Monteer het schuimelement op het papierelement.

      Note: Voorkom beschadiging van de elementen.

    2. Lijn de gaten in het filter uit met de openingen van het verdeelstuk.

    3. Kantel het filter omlaag in de kamer en druk het tegen het verdeelstuk aan (Figuur 44).

      g228022
    4. Sluit de motorkap.

    Motorolie verversen

    Motorolietype

    Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Carterinhoud: 2,4 liter met oliefilter

    Viscositeit: zie onderstaande tabel.

    g029683

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Oliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Important: Als er te veel of te weinig olie zit in het carter van de motor en u laat de motor toch draaien, kunt u deze beschadigen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      Note: Zorg dat de motor uitgeschakeld is zodat de olie tijd heeft gekregen om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 46).

    g235263

    Motorolie verversen en oliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 5 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat alle olie volledig kan worden afgetapt.

    2. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Laat de olie uit de motor lopen.

      g027799g029570
    5. Vervang het motoroliefilter (Figuur 48).

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai de filter nog ¾ slag extra vast.

      g027477
    6. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 49).

      g235264
    7. Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure

    Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.

    Type: Champion® RN9YC of NGK® BPR6ES

    Elektrodenafstand: 0,76 mm

    Bougie verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van de onderkant van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil en rommel in de motor terechtkomt.

    4. Verwijder de bougie (Figuur 50).

      g027478

    Bougie controleren

    Important: Maak de bougie(s) niet schoon. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,75 mm.

    g206628

    Bougie monteren

    g027960

    Het koelsysteem reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het luchtinlaatrooster van de motor.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de koelribben en de binnenkant van de motorschermen en reinig deze.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder het luchtfilter van de motor.

    4. Maak de bouten los en verwijder de ventilatorbehuizing (Figuur 53).

      g298763
    5. Om te voorkomen dat vuil in de luchtinlaat komt, plaats het luchtfilter op de filterbasis.

    6. Verwijder vuil en gras van de onderdelen.

    7. Verwijder het luchtfilter en monteer de ventilatorbehuizing. Draai de bouten aan met een torsie van 8,8 Nm.

    8. Monteer het luchtfilter.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    Zie BrandstofveiligheidID000-507-120 voor een volledige lijst van voorzorgsmaatregelen met betrekking tot brandstof.

    Brandstoffilter van de slang vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure

    Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Filter vervangen (Figuur 54).

      Note: Opmerking: zorg ervoor dat de markeringen op het filter de richting van de brandstofstroom volgen.

      g027939g033082

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de accu

    Verwijderen van de accu

    Waarschuwing

    De accukabels onjuist afkoppelen kan schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Draai de 2 bevestigingen op het accudeksel een kwartslag linksom en verwijder het accudeksel (Figuur 55).

      g297596
    4. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figuur 56).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    5. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) over de kabel.

    6. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 56).

      Note: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.

    7. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 56) en til de accu uit de accubak.

      g297597

    Accu opladen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Vóór de stalling
  • Accu opladen en accukabels loskoppelen.
    1. Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Verwijderen van de accu .

    2. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6 tot 10 A.

      Note: De accu niet te ver opladen.

    3. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 57).

      g000538

    Accu plaatsen

    1. Plaats de accu in de bak (Figuur 56).

    2. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de pluskabel (rood) op de pluspool (+) van de accu aan te sluiten.

    3. Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de minkabel op de minpool (–) van de accu aan te sluiten.

    4. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu.

    5. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 56).

    6. Monteer het accudeksel door het naar beneden te drukken en de 2 bevestigingen rechtsom vast te maken (Figuur 55).

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    Zekeringtype:

    • Hoofdleiding – F1 (15 A, steekzekering)

    • Laadcircuit – F2 (25 A, steekzekering)

    De hoofdzekering (15 A) vervangen doet u langs de opening in de zijkant van de bedieningseenheid. Trek de zekering eruit en monteer een nieuwe 15 A zekering (Figuur 58).

    g297599

    De zekering van het laadcircuit (25 A) vervangen doet u door de zekering links van de accu te zoeken. Trek de zekering eruit en monteer een nieuwe 25 A zekering (Figuur 59).

    g297598

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 60). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.

    Pomp de banden van de voorste zwenkwielen op tot 1,03 bar.

    Pomp de banden van de achteraandrijfwielen op tot 0,9 bar.

    g000554

    Onderhoud riemen

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Vervang de riem als deze versleten is. Een aantal indicaties van een versleten riem: een gierend geluid tijdens het draaien van de riem, de messen die slippen tijdens het maaien, gerafelde randen en schroeiplekken en scheuren op de riem.

    Drijfriem van maaidek vervangen

    Een aantal indicaties van een versleten riem: een gierend geluid tijdens het draaien van de riem, messen die slippen tijdens het maaien, gerafelde randen en schroeiplekken en scheuren op de riem. Vervang de riem als u deze zaken constateert.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    4. Verwijder de afdekking van het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    5. Voor elke riemkap draait u de 2 bouten los, maar verwijder deze niet.

    6. Schuif de kap tot deze loskomt van de bouten. Til de kap op en naar buiten om te verwijderen.

    7. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771) en verwijder de spanpoelieveer van de maaidekstang om de spanning op de spanpoelie te verwijderen (Figuur 61).

      g009806
    8. Laat het maaidek tot de laagste maaihoogte zakken en plaats de maaihoogtepen in de vergrendelstand voor de laagste maaistand.

    9. Verwijder de riem van de poelies van het maaidek en verwijder de aanwezige riem.

    10. Bevestig de nieuwe riem rond de poelies van het maaidek en de koppelingspoelie onder de motor (Figuur 61).

      Waarschuwing

      De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.

    11. Gebruik een veerverwijderaar (Toro onderdeelnummer 92-5771) en plaats de spanpoelieveer terug op de maaidekstang om spanning op de spanpoelie en riem te zetten (Figuur 61).

    12. Controleer of de riem zich goed op alle poelies bevindt.

    13. Om de riemkappen te monteren, plaatst u de lipjes van de kap in de daartoe bestemde openingen van de maaidekbeugel. Zorg dat ze vastzitten.

    14. Draai de kap naar het maaidek en schuif de gleuven onder de losse bouten tot ze vastzitten.

    15. Draai de bouten vast om de kap aan het maaidek te bevestigen.

    16. Monteer de afdekking van het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Onderhoud van de maaimachine

    Veiligheid van de messen

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.

    • Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u één mes draait.

    • Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

    Onderhoud van de maaimessen

    Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.

    Vóór controle en onderhoud van de maaimessen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.

    De maaimessen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de maaimessen.
    1. Controleer de snijranden (Figuur 62).

    2. Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.

    3. Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.

    4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 62).

      g006530

    Controle op kromme messen

    Note: De machine moet op een egaal oppervlak staan voor de volgende procedure.

    1. Zet het maaidek op de hoogste maaipositie.

    2. Trek dikke handschoenen of andere adequate handbescherming aan en draai langzaam het mes in een stand die meting mogelijk maakt van de afstand tussen de maairand en het egale oppervlak waarop de machine staat (Figuur 63).

      g014972
    3. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 64).

      g014973
    4. Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de maairand aan de andere kant nu in dezelfde stand staat (Figuur 65).

      g014974
    5. Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 66).

      Note: De speling mag niet meer dan 3 mm bedragen.

      g014973
      1. Als het verschil tussen A en B groter is dan 3 mm, vervang dan het mes door een nieuw mes; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.

        Note: Als een krom mes is vervangen door een nieuw mes en de afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan is het mogelijk dat de mesas verbogen is. Neem contact op met een erkende onderhoudsdealer voor service.

      2. Ga als het verschil binnen de grenzen ligt door met het volgende mes.

    6. Herhaal deze procedure op elk mes.

    Maaimessen verwijderen

    Vervang messen die een vast voorwerp hebben geraakt of uit balans of krom zijn.

    1. Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke handschoen.

    2. Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 67).

      g010341

    De maaimessen slijpen

    1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 68).

      Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.

      Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.

      g000552
    2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 69).

      Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.

      Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 68).

      g000553
    3. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.

    Maaimessen monteren

    1. Monteer het mes op de as (Figuur 67).

      Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.

    2. Monteer de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 67).

    3. Draai de mesbout vast met een torsie van 135 tot 150 N·m.

      g010341

    Maaidek horizontaal stellen

    Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u de maaier installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.

    Voordat u het maaidek horizontaal afstelt moet u eerst controleren of er verbogen maaimessen zijn, en eventueel verbogen maaimessen verwijderen en vervangen; lees Controle op kromme messen voordat u dit doet.

    Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en dan kunt u voor/achter afstellen.

    Eisen:

    Controleren of de maaimessen horizontaal staan

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de maaihoogte in op 76 mm.

    4. Draai het maaimes voorzichtig in dwarsrichting horizontaal.

    5. Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figuur 71).

      Note: Als beide afstanden groter zijn dan 5 mm, moeten deze worden bijgesteld; zie Maaidek horizontaal stellen.

      g229303

    Schuinstand van het maaidek (lengterichting) controleren

    Controleer de schuinstand van het maaidek telkens wanneer u dit monteert. Als de voorkant van de maaier meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant van de maaier, moet u de schuinstand van het maaimes instellen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de maaihoogte in op 76 mm.

    4. Draai de messen voorzichtig rond, totdat ze in de lengterichting wijzen (Figuur 72).

    5. Meet de afstand tussen de rand van zowel het voorste mes als de rand van het achterste mes tot het horizontale oppervlak (Figuur 72).

      Note: Als de rand van het voorste mes niet 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, ga verder met Maaidek horizontaal stellen.

      g229304

    Maaidek horizontaal stellen

    1. Hiervoor moet u de antiscalpeerrollen in de bovenste openingen zetten of ze geheel verwijderen; zie Antiscalpeerrollen afstellen.

    2. Zet de maaihoogtehendel in de stand van 76 mm; zie De maaihoogte instellen.

    3. Plaats 2 blokjes met een dikte van 6,6 cm onder elke kant van de voorste rand van het maaidek, maar niet onder de beugels van de antiscalpeerrollen (Figuur 73).

    4. Plaats 2 blokjes met een dikte van 7,3 cm onder de achterste rand van de maaikast, één blokje aan elke kant van het maaidek (Figuur 73).

      g297501
    5. Draai de stelbouten in de 4 hoeken los, zodat het maaidek stevig op alle 4 blokjes rust (Figuur 74).

      g297515
    6. Zorg ervoor dat de 4 kettingen gespannen zijn (Figuur 74).

    7. Draai de 4 stelbouten vast (Figuur 74).

    8. Zorg ervoor dat de blokjes stevig onder de rand van het maaidek zitten en dat alle bouten vastgedraaid zijn.

    9. Controleer of het maaidek horizontaal staat door zowel de horizontaalstand als de schuinstand van het maaidek te controleren. Herhaal indien nodig de procedure voor het horizontaal stellen.

    Maaidek verwijderen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.

    3. Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte van 76 mm.

    4. Draai de 2 onderste bouten los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    5. Verwijder de maaierriem van de motorpoelie; raadpleeg Drijfriem van maaidek vervangen .

    6. Verwijder de R-pen en de ring waarmee de draaipen is bevestigd aan het frame en het maaidek, en verwijder de verbindingsstang (Figuur 75).

      g297517
    7. Til het maaidek op om de spanning van het maaidek te halen.

    8. Verwijder de kettingen van de haken op de hefarmen van het maaidek (Figuur 76).

      g297515
    9. Stel de maaihoogte in op de transportstand.

    10. Verwijder de riem van de koppelingspoelie van de motor.

    11. Schuif het maaidek weg van onder de machine.

      Note: Bewaar alle onderdelen voor latere montage.

    Het maaidek monteren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.

    3. Schuif het maaidek onder de machine.

    4. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.

    5. Plaats de maaihoogtepen in de vergrendelstand voor de laagste maaistand.

    6. Til de achterzijde van het maaidek op en bevestig de kettingen aan de achterste hefarmen (Figuur 76).

    7. Bevestig de voorste kettingen aan de voorste hefarmen (Figuur 76).

    8. Monteer de lange verbindingsstang door de framehanger en het maaidek.

    9. Bevestig de draaipen met de R-pennen en de ringen die u eerder verwijderd hebt (Figuur 75).

    10. Monteer de maaierriem op de motorpoelie; raadpleeg stap Drijfriem van maaidek vervangen .

    11. Draai de 2 onderste bouten vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.

    Grasgeleider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de grasgeleider op schade.
  • Waarschuwing

    Als de uitworpopening niet afgedekt is, kan de machine voorwerpen uitwerpen naar u of naar omstanders; dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.

    Gebruik de machine nooit zonder mulchplaat, grasgeleider of grasvanger.

    1. Verwijder de borgpen uit het uiteinde van de stang (Figuur 77).

    2. Koppel de veer los van de inkeping in de geleiderbeugel en schuif de stang uit de gelaste maaidekbeugels, veer en grasgeleider (Figuur 77).

      g302010
    3. Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.

    4. Plaats de nieuwe grasgeleider met de beugeluiteinden tussen de gelaste beugel op het maaidek zoals getoond in Figuur 78.

    5. Plaats de veer op het rechte uiteinde van de stang.

    6. Plaats de veer op de stang zoals getoond in Figuur 78. Doe dit zo, dat het korte uiteinde met de veer onder de stang voor de bocht uitkomt en over de stang gaat als deze terugkomt uit de bocht.

    7. Breng het uiteinde van de veer met de lus omhoog en bevestig in de inkeping op de beugel van de geleider (Figuur 78).

      g297573
    8. Bevestig de stang en veer door deze zo te buigen dat het korte uiteinde van de stang zich achter de voorste beugel op het maaidek bevindt (Figuur 78).

      Important: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt.

    9. Monteer de borgpen in het uiteinde van de stang (Figuur 77).

    Reiniging

    De vering reinigen

    Uitsluitend voor MyRide machines

    Note: Maak de schokdempers niet schoon met water onder druk (Figuur 79).

    g030538

    Afval afvoeren

    Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    Veiligheid tijdens opslag

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • U mag de machine of de brandstof niet bewaren in de nabijheid van een open vuur, noch de brandstof binnenshuis of in een afgesloten aanhanger aftappen.

    • Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

    Reinigen en opslaan

    1. Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Maak de machine niet schoon met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.

    4. Controleer de werking van de parkeerrem; zie Parkeerrem gebruiken.

    5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    6. Ververs de olie in het carter; zie Motorolie verversen en oliefilter vervangen.

    7. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    8. Laad de accu op; zie Accu opladen.

    9. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

      Note: Laat de machine lopen met de aftakas ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.

    10. Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.

    11. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner toe aan de verse brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen.

      4. Start de motor en laat hem lopen totdat hij afslaat.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Bewaar brandstof die stabilizer/conditioner bevat niet langer dan aanbevolen door de fabrikant van de stabilizer.

    12. Verwijder de bougie(s) en controleer de staat ervan; zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u 30 ml (2 eetlepels) motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    13. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    14. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    15. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar het buiten het bereik van kinderen en onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Opslag van de accu

    1. Laad de accu volledig op.

    2. Laat de accu 24 uur ongemoeid en controleer dan de spanning van de accu.

      Note: Indien de accuspanning lager is dan 12,6 V, moet u stappen 1 en 2 herhalen.

    3. Koppel de kabels los van de accu.

    4. Controleer regelmatig de spanning en zorg dat die altijd minstens 12,4 V is.

      Note: Indien de accuspanning lager is dan 12,4 V, moet u stappen 1 en 2 herhalen.

    Tips voor het bewaren van de accu

    • Bewaar de accu rechtop in een koele, droge omgeving.

    • Bewaar accu's niet op elkaar, tenzij ze in een doos zitten.

    • Stapel niet meer dan 3 accu's op elkaar (of 2 als het om accu's voor professioneel gebruik gaat).

    • Test een natte accu om de 4 tot 6 maanden en laad de accu indien nodig.

    • Test en laad de accu altijd op voor montage.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De brandstoftank is ingedeukt of de machine raakt regelmatig zonder brandstof.
    1. Het papierelement van het luchtfilter is verstopt.
    1. Reinig het papierelement.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
    De startmotor slaat niet aan.
    1. De aftakas is ingeschakeld.
    2. De rijhendels staan niet in de vergrendelde neutraalstand.
    3. De accu is leeg.
    4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
    5. Een van de zekeringen is doorgebrand.
    6. Een van de relais of schakelaars is defect.
    1. Schakel de aftakas uit.
    2. Zet de rijhendels naar buiten in de vergrendelde Neutraalstand.
    3. Accu opladen.
    4. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
    5. De zekering vervangen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De choke (indien aanwezig) staat niet aan.
    3. Het luchtfilter is vuil.
    4. De bougiekabel(s) zit(ten) los of is (zijn) niet aangesloten.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    7. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
    8. Verkeerde brandstof in de tank.
    9. Het oliepeil in het carter is te laag.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. Zet de chokehendel in de Aan-stand.
    3. Reinig of vervang het luchtfilterelement.
    4. De bougiekabel(s) op de bougie monteren.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Brandstoffilter vervangen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    8. Brandstoftank aftappen en vullen met het juiste type brandstof.
    9. Het carter bijvullen met olie.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. De koelribben en luchtkanalen onder de ventilatorbehuizing van de motor zijn verstopt.
    5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ontluchting van de brandstoftank is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    9. Verkeerde brandstof in de tank.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Reinig het luchtfilterelement.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie(s) met een correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    9. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine drijft niet aan.
    1. De omloopkleppen zijn open.
    2. De tractieriemen zijn versleten, los of stuk.
    3. De tractieriemen zitten niet op de poelies.
    4. De transmissie is uitgevallen.
    1. Sluit de sleepkleppen.
    2. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes zit los.
    3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
    4. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    5. De motorpoelie is beschadigd.
    6. Mesas verbogen.
    7. De motorophangplaat zit los of is versleten.
    1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. Een antiscalpeerwiel (indien aanwezig) is niet correct afgesteld.
    5. De onderkant van het maaidek is vuil.
    6. De bandenspanning is niet correct.
    7. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Hoogte van antiscalpeerwiel afstellen.
    5. Reinig de onderkant van het maaidek.
    6. Banden op juiste spanning brengen.
    7. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De tractieriem is versleten, los of stuk.
    2. De drijfriem zit niet op de poelie.
    3. De schakelaar van de aftakas (PTO) of de aftakkoppeling is defect.
    4. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk.
    1. Een nieuwe drijfriem monteren.
    2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren.
    3. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    4. Een nieuwe drijfriem monteren.

    Schema's

    Installatieschema—137-7002

    g297640