Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een multifunctionele machine bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, op golfbanen en sportvelden, langs wegen en op bedrijfsterreinen. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine werd ontworpen in overeenstemming met B71.4-2017 van het ANSI en met EN ISO 5395 indien u de installatieprocedures uitvoert en de CE-set monteert overeenkomstig de Conformiteitsverklaring.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Houd omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspostie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Verwijder het verpakkingsmateriaal dat de zijmaaidekken beschermt tijdens het vervoer.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Kap van het rechtermaaidek | 1 |
Kap van het linkermaaidek | 1 |
V riem | 2 |
Verwijder de moeren waarmee de voorste en de achterste aanslagbouten vastzitten aan de rechter maaidekbevestigingen (Figuur 3).
Verwijder terwijl u de rechter winglet ondersteunt de voorste en achterste aanslagbouten uit de maaidekbevestigingen (Figuur 3).
Note: Laat de excentrieken op hun plaats tussen de maaidekbevestigingen.
Breng de winglet omlaag naar de bedrijfsstand.
Installeer de voorste en de achterste aanslagbouten via de bovenste montageopeningen en excentrieken (Figuur 4).
Note: Zorg dat de aanslagbout het lipje aan de scharnierpen vastzet.
Monteer de moeren waarmee de aanslagbouten bevestigd zijn.
Note: Draai de moeren nu nog niet aan.
Herhaal deze procedure bij de winglet aan de linkerkant.
Installeer de wingletriemen als volgt:
Leg de riem rond de aspoelie van de winglet en de aspoelie van het voorste maaidek (Figuur 5).
Gebruik een ratelsleutel of soortgelijk gereedschap om de spanpoelie weg te houden van de poelies (Figuur 5).
Leg de riem rond de aspoelie van de winglet en de bovenste aspoelie van het voorste maaidek.
Laat de riemschijf los om spanning op de riem te krijgen.
Monteer de maaidekkap van de winglet en maak het vast met de rubberen vergrendeling (Figuur 6).
Note: Zorg dat u de kap onder de lipjes van het voorste middenmaaidek schuift voordat u dit op de montagehaken en stang plaatst.
Herhaal deze procedure bij de andere winglet.
Controleer vóór gebruik de spanning van de banden en zwenkwielen; zie De bandenspanning controleren en De bandenspanning van de zwenkwielen controleren.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Important: De tractie en de doorslipbeheersing van de banden is afhankelijk van de verhouding van de maat van de voor- en achterbanden. Gebruik alleen originele banden van Toro.
Note: Voer deze procedure uit op een vlak, horizontaal oppervlak.
Draai de messen op de buitenste assen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.
Meet de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.
Plaats opvulstukken (3 mm) op de voorste zwenkwielarmen(en) naargelang de gewenste maaihoogte.
Draai de messen 180° en meet vanaf de grond tot de mespunt die naar achteren wijst.
Draai de onderste bouten los op de U-bout in de maaihoogteketting.
Stel de moeren af om de achterzijde van de maai-eenheid omhoog of omlaag te brengen zodat de mespunten aan de achterzijde 6 tot 10 mm hoger staan dan de voorste mespunten.
Draai de contramoeren vast.
Draai het mes op elke winglet zodat hij van zijkant naar zijkant wijst.
Draai de bouten en moeren los waarmee de 2 excentrische afstandsstukken vastzitten aan de winglets (Figuur 7).
Draai aan de voorwaartse excentriek tot deze de maximale speling bereikt tot het binnenste gleufoppervlak van de draaibeugel van de winglet.
Draai de achterste excentriek (het dichtst bij de tractie-eenheid) tot het uiteinde van het buitenste blad ongeveer 3 mm hoger is dan de gewenste maaihoogte (Figuur 7).
Note: Er is een inkeping op de zeskantige excentriek die zich op 180° van de nok op de excentriek bevindt (Figuur 8). Gebruik de inkeping als referentiepunt voor de plaats van de nokken bij het instellen van de excentrieken.
Draai de bout en de moer voor deze excentriek aan tot 149 N·m.
Stel de voorwaartse excentriek in tot deze net contact maakt met het binnenste slotoppervlak van de draaibeugels van de winglet.
Draai de bout en de moer voor deze excentriek aan tot 149 N·m.
Herhaal de procedure op de andere winglet.
Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor start; zie Het motoroliepeil controleren.
Controleer het peil van de hydraulische olie voordat u de motor start; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het koelsysteem voordat u de motor start; zie Het motorkoelsysteem controleren.
Smeer de machine voor gebruik; zie Lagers en lagerbussen smeren.
Important: Als de machine niet goed is gesmeerd, kunnen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Productiejaar sticker | 1 |
Op machines die moeten voldoen aan CE-normen brengt u de sticker met het productiejaar aan die u vindt bij de losse onderdelen (Figuur 9).
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Het tractiepedaal regelt de beweging vooruit en achteruit. Om de machine vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid trapt u het pedaal volledig in terwijl de gashendel op HOOG STATIONAIR staat (Figuur 11).
Om de machine te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.
Er zijn 2 handelingen nodig om de parkeerrem in te schakelen met de parkeerremschakelaar. Hou de kleine grendel naar achteren en duw de parkeerremschakelaar naar voren om de parkeerrem in te schakelen. Duw de parkeerremschakelaar naar achteren om de parkeerrem uit te schakelen (Figuur 11).
Druk de schakelaar van de gevarenverlichting naar voren om de gevarenverlichting in te schakelen en naar achteren om de gevarenverlichting uit te schakelen (Figuur 11).
Druk op de linkerzijde van de richtingaanwijzerschakelaar om het linksafsignaal en op de rechterzijde van de schakelaar om het rechtsafsignaal te activeren (Figuur 11).
Note: De middelste stand is de Uit-stand.
De contactschakelaar heeft 3 standen: STOP, DRAAIEN/VOORVERWARMEN en START (Figuur 11).
De aftakasschakelaar heeft 2 standen: UIT (start) en IN (stop). Trek de aftakasknop uit om het werktuig of de maaidekmessen te activeren. Druk de knop in om de bewerking te stoppen (Figuur 11).
Druk op de voorzijde van de schakelaar om het HOGE SNELHEIDSBEREIK te selecteren. Druk op de achterzijde van de schakelaar om het LAGE SNELHEIDSBEREIK te selecteren. De machine moet stationair draaien of minder dan 1,0 km per uur rijden om tussen HOOG en LAAG te schakelen (Figuur 11).
Met de schakelaar van de cruise control regelt u de snelheid van de machine.
Zet de schakelaar van de cruise control in de middelste stand om de cruise control in de stand AAN te zetten. Druk de schakelaar vooruit om de snelheid in te stellen. Duw de schakelaar naar achteren om de cruise control uit te schakelen (Figuur 11).
Note: Ook door het pedaal te bewegen, kunt u de cruise control uitschakelen.
Wanneer u de cruise control inschakelt, kunt u de snelheid van de cruise control wijzigen met de InfoCenter-bediening.
Met de hefschakelaars kunt u de maai-eenheden omhoog- en omlaagbrengen (Figuur 11).
Druk de schakelaars naar voren om de maai-eenheid omlaag te brengen en naar achteren om de maai-eenheid omhoog te brengen.
Note: De maai-eenheden kunnen niet omlaag worden gebracht bij het HOGE toerental en kunnen ook niet omhoog of omlaag worden gebracht als de bestuurder niet in de stoel zit terwijl de motor loopt.
Note: De heffunctie van de maaidekken is beperkt tot motortoerentallen onder 2000 tpm. Onder 2000 tpm kan slechts 1 maaidek tegelijk omhoog worden gebracht.
De gasklepschakelaar heeft 2 standen: LAAG STATIONAIR en HOOG STATIONAIR (Figuur 11).
Druk de schakelaar gedurende ten minste 2 seconden naar voren om de gasinstelling naar HOOG STATIONAIR te brengen; druk de schakelaar gedurende ten minste 2 seconden naar achteren om de gasinstelling naar LAAG STATIONAIR te brengen; of druk de schakelaar eventjes in een van beide richtingen om het motortoerental in stappen van 100 tpm te verhogen of te verlagen.
Zet de lichtschakelaar naar boven om de lichten AAN te zetten (Figuur 11).
Zet de lichtschakelaar naar beneden om de lichten UIT te schakelen.
Druk op de claxonknop om de claxon te activeren (Figuur 11).
Beweeg de instelhendel aan de zijkant van de bestuurdersstoel naar buiten, beweeg de stoel naar de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel in deze stand te vergrendelen (Figuur 12).
Draai aan de knop om de hoek van de armsteun te verstellen (Figuur 12).
Verplaats de hendel om de hoek van de rugleuning van de stoel in te stellen (Figuur 12).
De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 12). Stel de hoogte in door de ophanging binnen de groene zone in te stellen.
Gebruik deze hendel om in te stellen naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 12). Trek de hendel omhoog om de luchtdruk te verhogen en druk de hendel omlaag om de luchtdruk te verlagen. De instelling is juist als de gewichtsmeter in het groene gedeelte staat.
Sluit uw draagbare lader aan op het USB-aansluitpunt om een persoonlijk toestel op te laden, bv. een mobiel of een ander elektronisch apparaat (Figuur 11).
Het waarschuwingssignaal wordt geactiveerd als een storing is gedetecteerd.
Het waarschuwingssignaal gaat af in de volgende gevallen:
De motor verstuurt een stopstoring
De motor verstuurt een storing 'motor controleren'
Het brandstofpeil is te laag
Stelt de cabine in op circulatie van de lucht in de cabine of lucht aanzuigen van buiten de cabine (Figuur 13).
Stel de cabine in op luchtcirculatie als u de airconditioning gebruikt.
Stel de cabine in om lucht aan te zuigen van buiten als u de verwarming of ventilator gebruikt.
Draai aan de ventilatorregelingsknop om de snelheid van de ventilator te regelen (Figuur 13).
Draai aan de temperatuurregelingsknop om de temperatuur in de cabine te regelen (Figuur 13).
Gebruik deze schakelaar om de ruitenwissers in of uit te schakelen (Figuur 13).
Met deze schakelaar kunt u de airconditioning aan- en uitzetten (Figuur 13).
Open de vergrendelingen om de voorruit te openen (Figuur 14). Druk op de vergrendeling om de voorruit de GEOPENDE STAND te vergrendelen. Trek de vergrendeling uit en omlaag om de ruit te sluiten en vast te zetten.
Open de vergrendelingen om de achterruit te openen. Druk op de vergrendeling om de achterruit in de GEOPENDE stand te vergrendelen. Druk de vergrendeling uit en omlaag om de achterruit te sluiten en vast te zetten (Figuur 14).
Important: Sluit de achterruit voordat u de motorkap opent; anders kan de motorkap of de achterruit beschadigd worden.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Beschrijving | Figuur 15 referentie | Afmetingen of gewicht | |
Hoogte met cabine | C | 240 cm | |
Hoogte met rolbeugel | I | 216 cm | |
Totale lengte | F | 442 cm | |
Lengte voor stalling of transport | G | 434 cm | |
Maaibreedte | |||
totaal | D | 488 cm | |
voorste maaidek | 234 cm | ||
zijmaaidek | 145 cm | ||
voorste maaidek en een zijmaaidek | 361 cm | ||
Totale breedte | |||
maai-eenheden neergelaten | E | 506 cm | |
maai-eenheden opgeheven (transportstand) | B | 251 cm | |
Wielbasis | H | 194 cm | |
Wielloopvlak (midden van wiel tot midden van wiel) | |||
vóór | A | 159 cm | |
achter | J | 142 cm | |
Afstand tot de grond | 25,4 cm | ||
Nettogewicht met cabine | 3313 kg | ||
Nettogewicht met rolbeugel | 3044 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en afschermingen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische vloeistof controleren.
132 l
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
No. 1-D S15 | |
No. 2-D S15 | |
EN 590 | EU |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruikmaken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem voor meer informatie contact op met uw erkende Toro distributeur.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak (Figuur 16).
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.
Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de tankdop.
Voeg brandstof toe en plaats de brandstofdop. Neem eventueel gemorste brandstof op.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De juiste luchtdruk in de voorbanden is 2,21 bar en in de achterbanden 2,07 bar; zie Figuur 17.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.De tractie en de doorslipbeheersing van de banden is afhankelijk van de verhouding van de maat van de voor- en achterbanden. Gebruik alleen originele banden van Toro.
De luchtdruk in de banden van de zwenkwielen moet 3,45 bar zijn.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds voldoende bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.
Draai de voorste en achterste wielmoeren vast met een torsie van 135 tot 150 N·m; volg hierbij het onderhoudsschema.
U kunt de maaihoogte instellen van 25 tot 153 mm, in stappen van 13 mm. Om de maaihoogte in te stellen, moet u de assen van de zwenkwielen in de bovenste of onderste openingen in de zwenkwielvorken plaatsen en vervolgens een gelijk aantal afstandsstukken toevoegen aan de zwenkwielvorken of verwijderen. Daarna bevestigt u de achterste ketting (enkel voorste maaidek) aan de gewenste openingen.
Start de motor en breng de maai-eenheden omhoog zodat u de maaihoogte kunt wijzigen.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje nadat de maai-eenheid is opgeheven.
Zet de assen van alle zwenkwielvorken in dezelfde openingen; raadpleeg de tabel (Figuur 18) om vast te stellen wat de correcte openingen voor de instelling zijn.
Note: Om grasophoping tussen het wiel en de vork te voorkomen, gebruikt u de machine met een minimale maaihoogte van 76 mm en monteert u de asbout in de onderste opening van de zwenkwielvork. Als u de machine gebruikt met een maaihoogte die lager is dan 76 mm en ontdekt dat er aangekoekt gras tussen het wiel en de vork zit, moet u de machine in de tegengestelde richting laten werken om het maaisel tussen het wiel en de vork te verwijderen.
Gebruik de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het klemkapje te verwijderen van de spilas van het zwenkwiel en schuif de zwenkwielas uit de zwenkwielarm (Figuur 19).
Schuif het juiste aantal afstandsstukken op de as om de gewenste maaihoogte te verkrijgen.
Note: Raadpleeg de tabel om na te gaan welke combinatie afstandsstukken moet worden gebruikt om de maaihoogte in te stellen (Figuur 18).
Note: U kunt om het even welke combinatie van opvulstukken boven of onder de naaf van de zwenkwielarm monteren, zoals vereist voor het bereiken van de gewenste maaihoogte of het gewenste maaidekniveau.
Druk de zwenkwielas door de voorste zwenkwielarm.
Plaats de opvulstukken (zoals deze oorspronkelijk zijn geplaatst) en de overige afstandsstukken op de spilas (Figuur 19).
Plaats het klemkapje en draai het vast met de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het geheel te borgen (Figuur 19).
Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de maaihoogtekettingen zijn bevestigd aan de achterkant van de maai-eenheid (Figuur 20).
Bevestig de maaihoogtekettingen aan de gewenste maaihoogteopening met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 21).
Note: Verplaats bij het maaien met maaihoogten van minder dan 51 mm de glijders, wielen en rollen naar de hoogste openingen.
Start de motor en breng de maai-eenheden omhoog zodat u de maaihoogte kunt wijzigen.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact wanneer u de maai-eenheid hebt omhooggebracht.
Zet de assen van alle zwenkwielvorken in dezelfde openingen; raadpleeg de tabel (Figuur 22) om vast te stellen wat de correcte openingen voor de maaihoogte-instelling zijn.
Note: Om grasophoping tussen het wiel en de vork te voorkomen, gebruikt u de machine met een minimale maaihoogte van 76 mm en monteert u de asbout in de onderste opening van de zwenkwielvork. Als u de machine gebruikt met een maaihoogte die lager is dan 76 mm en ontdekt dat er aangekoekt gras tussen het wiel en de vork zit, moet u de machine in de tegengestelde richting laten werken om het maaisel tussen het wiel en de vork te verwijderen.
Gebruik de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het klemkapje te verwijderen van de spilas van het zwenkwiel en schuif de zwenkwielas uit de zwenkwielarm (Figuur 23).
Note: U kunt om het even welke combinatie van opvulstukken boven of onder de naaf van de zwenkwielarm monteren, zoals vereist voor het bereiken van de gewenste maaihoogte of het gewenste maaidekniveau.
Monteer 2 opvulstukken op de as (zoals bij de oorspronkelijke montage) en schuif het nodige aantal afstandsstukken op de as om de gewenste maaihoogte te verkrijgen.
Druk de zwenkwielas door de zwenkwielarm.
Plaats de opvulstukken (zoals deze oorspronkelijk zijn geplaatst) en de overige afstandsblokken op de spilas.
Plaats het klemkapje en draai het vast met de meegeleverde sleutel voor de zwenkwielkap om het geheel te borgen.
Monteer de binnenste glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van meer dan 51 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van minder dan 51 mm.
De binnenste glijders afstellen (Figuur 24).
Important: Draai de schroef vooraan elke binnenste glijder aan tot 9 à 11 N·m.
Monteer de buitenste glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van meer dan 51 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van minder dan 51 mm.
Note: Als de buitenste glijders slijten, kunt u ze omdraaien en op de andere kant van het maaidek monteren. Zo kunt u de buitenste glijders langer gebruiken voordat u ze moet vervangen.
Stel de buitenste glijders af (Figuur 25).
Important: Draai de schroef vooraan de buitenste glijders aan tot 9 à 11 N·m.
Monteer de rol in de laagste stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van meer dan 51 mm en in een hogere stand als de machine wordt gebruikt met een maaihoogte van minder dan 51 mm.
Omwille van de verschillen in gazoncondities en de instellingen van het tegengewicht van de tractie-eenheid, dient u eerst een stukje gras te maaien en het maairesultaat te controleren voordat u het volledige gazon echt gaat maaien.
Stel elke maai-eenheid in op de gewenste maaihoogte, zie De maaihoogte instellen.
Controleer de druk van de voor- en achterbanden en pas deze aan.
Note: De juiste luchtdruk in de voorbanden is 2,21 bar en in de achterbanden 2,07 bar.
Controleer de banden van alle zwenkwielen een spanning van 3,45 bar hebben.
Controleer met behulp van de testpoorten de hefdruk en de druk van het tegengewicht met de gasinstelling van de motor in HOOG STATIONAIR; zie De testpoorten van het hydraulische systeem controleren.
Controleer op kromme messen; zie Controleren op kromme messen.
Maai het gras in een testgebied om te controleren of alle maai-eenheden op dezelfde hoogte maaien.
Als u een maai-eenheid moet afstellen, zoek dan een vlak oppervlak. Bepaal met behulp van een liniaal van minstens 2 meter of het oppervlak vlak is.
Om het mesvlak gemakkelijker te meten, moet u de machine in de hoogste maaistand zetten; zie De maaihoogte instellen.
Laat de maai-eenheden op een vlak oppervlak zakken en verwijder de kappen van de bovenzijde van de maai-eenheden.
Draai de messen op elke as totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.
Alleen voor de buitenste mes-as: stel de opvulstukken op de voorste zwenkwielvorken zo af dat zij overeenkomen met de gewenste maaihoogte.
Meet de afstand van de grond tot de voorste punt van het maaimes.
Draai het mes 180° en meet vanaf de grond tot de punt van het maaimes.
Note: De achterzijde van het mes moet 7,5 mm hoger zijn dan de voorzijde.
Note: Als afstelling noodzakelijk is, pas dan de opvulstukken op de achterste zwenkwielvorken aan.
Plaats het mes horizontaal op de buitenste as van beide zijmaaidekken.
Meet de afstand van de grond tot de punt van de snijrand op de maaidekken en vergelijk de metingen met elkaar.
Note: Deze afstanden mogen niet meer dan 3 mm van elkaar verschillen. Stel nu nog niet af.
Plaats het mes horizontaal op de binnenste as van het zijmaaidek en op de corresponderende buitenste as van de voorste maai-eenheid.
Meet de afstanden van de grond tot de voorste rand van het mes op de binnenste rand van het zijmaaidek tot de corresponderende buitenste rand van de voorste maai-eenheid en vergelijk deze.
Note: De zwenkwielen van het zijmaaidek moeten op de grond blijven staan als het tegengewicht is geplaatst.
Note: Als afstelling noodzakelijk is om het maairesultaat van de voorste maai-eenheid en het zijmaaidek op elkaar af te stemmen, mogen uitsluitend de zijmaaidekken worden afgesteld.
Als de binnenste rand van het zijmaaidek te hoog is ten opzichte van de buitenste rand van de voorste maai-eenheid, moet u 1 opvulstuk verwijderen uit het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm op het zijmaaidek (Figuur 28 en Figuur 29).
Note: Controleer opnieuw de afstand tussen de buitenste randen van beide zijmaaidekken en de binnenste rand van het zijmaaidek tot de buitenste rand van de voorste maai-eenheid.
Als de binnenste rand nog steeds te hoog is, moet u nog een opvulstuk verwijderen uit het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm van het zijmaaidek en 1 opvulstuk uit de voorste buitenste zwenkwielarm van het zijmaaidek (Figuur 28 en Figuur 29).
Als de binnenste rand van het zijmaaidek te laag is ten opzichte van de buitenste rand van de voorste maai-eenheid, moet u 1 opvulstuk toevoegen aan het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm op het zijmaaidek (Figuur 28 en Figuur 29).
Note: Controleer opnieuw de afstand tussen de buitenste randen van beide zijmaaidekken en de binnenste rand van het zijmaaidek tot de buitenste rand van de voorste maai-eenheid.
Als de binnenste rand nog steeds te laag is, moet u nog een opvulstuk toevoegen aan het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm van het zijmaaidek en 1 opvulstuk toevoegen aan de voorste buitenste zwenkwielarm van het zijmaaidek.
Als de maaihoogte gelijk is aan de randen van de voorste maai-eenheid en de zijmaaidekken, moet u controleren of de schuinstand van het maaidek nog steeds 7,6 mm is.
Stel zittend in de stoel de achteruitkijkspiegel in om het beste zicht door de achterruit te krijgen. Trek de hendel naar achteren om de spiegel te kantelen om de helderheid en glans van licht te verminderen (Figuur 30).
Laat terwijl u in de stoel zit iemand anders de zijspiegels instellen om het beste zicht aan de zijkanten van de machine te verkrijgen (Figuur 30).
Draai de montagemoeren los en plaats elke koplamp zo, dat deze recht vooruit wijst.
Note: Draai de montagemoer vast genoeg om de koplamp in positie te houden.
Plaats een plat stuk metaal over de kop van de koplamp.
Monteer een magnetische protractor op de plaat.
Terwijl u de installatie op zijn plaats houdt, kantelt u voorzichtig de koplamp 3 graden naar beneden en draait u dan de moer weer vast.
Herhaal deze procedure bij de andere koplamp.
Niet-aangesloten of beschadigde schakelaars van het veiligheidssysteem kunnen onverwachte gevolgen hebben voor de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
U mag de beveiligingen niet uitschakelen of ermee knoeien.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Het veiligheidssysteem van de machine is bedoeld om de tractieaandrijving uit te schakelen wanneer de bestuurder de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal niet in NEUTRAAL staat. In dit geval wordt ook de maaidekaandrijving uitgeschakeld. U kunt echter de stoel verlaten terwijl de motor loopt en het tractiepedaal in NEUTRAAL staat.
Rij de machine langzaam naar een ruim, open terrein.
Laat het maaidek of de maaidekken zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en start de motor.
Note: De motor mag niet starten. Als hij toch start, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u opnieuw gaat werken.
Haal uw voet van het tractiepedaal, start de motor en stel de parkeerrem in werking.
Laat de motor draaien en zet het tractiepedaal uit de NEUTRAALSTAND.
Note: De tractie-aandrijving mag niet functioneren. Als deze toch werkt, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.
Start de motor.
Laat de motor lopen, sta op van de stoel en schakel de aftakas in.
Note: De aftakas mag niet in werking komen. Als deze toch werkt, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en schakel de aftakas uit.
Laat de motor lopen, schakel de aftakas in en sta op van de stoel.
Note: De aandrijving van de aftakas zou moeten afslaan na 1 seconde. Als hij niet afslaat, is er een defect in het interlocksysteem dat u moet verhelpen voordat u verdergaat met werken.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, schakel de parkeerrem uit en start de motor.
Laat de motor lopen, schakel de aftakas in en breng elke maai-eenheid afzonderlijk omhoog.
Note: De messen van de maai-eenheid die omhoog is gebracht moeten stoppen. Als de messen niet stoppen, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u verdergaat met werken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De messen van de maai-eenheid moeten volledig tot stilstand zijn gekomen binnen ongeveer 5 seconden nadat u het maaidek hebt uitgeschakeld met de maaidekschakelaar.
Note: Zorg ervoor dat de maaidekken omlaag zijn gebracht op een schoon gedeelte van het gazon of op een hard oppervlak om te voorkomen dat er stof en vuil opwaait. Om de stoptijd te controleren, moet iemand op minimaal 6 m afstand van het maaidek staan en de messen op 1 van de maai-eenheden bekijken. Schakel de maai-eenheden uit en noteer de tijd die er nodig is totdat de messen volledig tot stilstand zijn gekomen. Als de tijd meer dan 7 seconden bedraagt, moet u de remklep afstellen; neem contact op met uw erkende Toro verdeler om u te helpen bij deze afstelling.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Stop de machine, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u het werktuig controleert nadat u een voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit, schakel de motor uit, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor uit en verwijder het sleuteltje (indien aanwezig).
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.
Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.
De rolbeugel is een volledige en doeltreffende veiligheidsvoorziening.
Een door Toro gemonteerde cabine is een rolbeugel.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en ga na na of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
Zorg dat de parkeerrem in werking is gesteld.
Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Draai het contactsleuteltje naar de stand LOPEN.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op START.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Laat de motor opwarmen op lage snelheid (zonder belasting) gedurende 3 tot 5 minuten en gebruik dan de gasklepschakelaar om het gewenste motortoerental te verkrijgen.
Important: De startmotor wordt na 30 seconden automatisch uitgeschakeld om voortijdig defect van de startmotor te vermijden. Als de motor na 30 seconden niet wil starten, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de bedieningsorganen en procedures nogmaals controleren, nog eens 2 minuten wachten en de startprocedure herhalen.
Note: Indien de temperatuur van de hydraulische vloeistof lager is dan 4 °C, werkt de machine in opwarmmodus; daarbij is het toerental beperkt tot 1650 tpm en kunt u de tractieaandrijving niet in hoog bereik gebruiken. Zodra de vloeistoftemperatuur 4 °C is, wordt de opwarmmodus uitgeschakeld.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.
Zet de aftakasschakelaar in de stand UIT.
Stel de parkeerrem in werking.
Draai het contactsleuteltje op UIT.
Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Indien u dit niet doet, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.
Note: Als u de machine gebruikt bij een toerental lager dan 2000 tpm (bv. wanneer u de motor laag stationair laat lopen of de machine in of uit een gebouw rijdt), kunt u de maai-eenheden niet allemaal tegelijk omhoogbrengen. U kunt slechts 1 maai-eenheid tegelijk omhoogbrengen.
Druk de hefschakelaars van de maaidekken naar achteren om de maaidekken omhoog te brengen.
Gebruik de handgreep om de sluitingen los te maken die de maaidekken in de hoge stand houden.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN (Figuur 31).
Druk de hefschakelaars van de maaidekken naar voren om de maaidekken te laten zakken.
Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.
De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:
Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.
Als de tegendruk in het dieselpartikelfilter te hoog is of reeds 100 uur geen herstel regeneratie uitgevoerd is, brengt de computer van de motor u via het InfoCenter op de hoogte wanneer herstel generatie bezig is.
Wacht tot de herstel regeneratie afgelopen is voordat u de motor uitschakelt.
Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een hoog stationair toerental (volgas) produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.
Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.
Na verloop van tijd wordt roet opgestapeld in het roetfilter van het dieselpartikelfilter. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.
Wanneer voldoende roet zich heeft opgestapeld, meldt de computer dat het tijd is om het dieselpartikelfilter te regenereren.
Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.
De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.
Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.
De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.
Wanneer voldoende as zich heeft opgehoopt, stuurt de computer van de motor een motorfout naar het InfoCenter ten teken dat as zich heeft opgehoopt in het dieselpartikelfilter.
De foutberichten geven aan dat het tijd is voor onderhoud van het dieselpartikelfilter.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van asopbouw.
Niveau | Foutcode | Vermindering van het toerental | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
---|---|---|---|---|
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 3: Motorwaarschuwing |
| Motortoerental bij maximale torsie +200 tpm | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Passief | Gedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting | • Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
• Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as. | ||
Zie Passieve regeneratie van het DPF. | ||
Ondersteund | Doet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet | • Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt. |
• Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF. | ||
Reset | Eens om de 100 bedrijfsuren | • Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor indien de computer detecteert dat een ondersteunde regeneratie onvoldoende roet heeft verwijderd | ||
• Tijdens reset regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Reset regeneratie. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer tegendruk ten gevolge van roetophoping waarneemt in het dieselpartikelfilter | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 188 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer de bestuurder een geparkeerde regeneratie start | ||
Kan zich voordoen wanneer u reset regeneratie hebt verhinderd in het InfoCenter en de machine bent blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld terwijl het dieselpartikelfilter al reset regeneratie vereiste. | • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken | • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | |
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de gebruiker aanvragen voor een geparkeerde regeneratie heeft genegeerd en de machine is blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld in het dieselpartikelfilter. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 190 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt herstel regeneratie gevraagd. |
• Herstel regeneratie kan tot 3 uur duren. | ||
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. |
Druk in het menu DPF Regeneration op knop 1 of 2 om te scrollen naar de optie LAST REGEN (Figuur 36).
Druk op knop 4 om de optie Last Regen te selecteren (Figuur 36).
In het veld LAST REGEN (Figuur 37) ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Druk op knop 4 om terug te gaan naar het scherm DPF Regeneration of op knop 5 om het onderhoudsmenu te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.
Important: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50 uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het opgegeven roetniveau te zien.
Druk in het menu DPF Regeneration op knop 1 of 2 om omlaag te scrollen naar de optie TECHNICIAN (Figuur 38).
Druk op knop 4 om de optie Technician te selecteren (Figuur 38).
U krijgt informatie over de status en de roetbelasting te zien.
Gebruik de werkingstabel van het dieselpartikelfilter voor meer informatie over de huidige werkingsstatus van het dieselpartikelfilter (Figuur 39).
Status | Beschrijving | |
---|---|---|
Normal | Het dieselpartikelfilter is in normale bedrijfsmodus – passieve regeneratie. | |
Assist Regen | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. | |
Reset Stby | De computer van de motor probeert een reset regeneratie uit te voeren maar een van de volgende factoren verhindert de regeneratie: | De instelling Inhibit Regen staat AAN. |
De uitlaattemperatuur is te laag voor regeneratie. | ||
Reset Regen | De computer van de motor voert een reset regeneratie uit. | |
Parked Stby | De computer van de motor vraagt om een geparkeerde regeneratie. | |
Parked Regen | U hebt een geparkeerde regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. | |
Recov. Stby | De computer van de motor vraagt om een herstel regeneratie. | |
Recov. Regen | U hebt een herstel regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. |
Raadpleeg de roetbelasting uitgedrukt als het percentage roet in het dieselpartikelfilter (Figuur 40); kijk in de tabel roetbelasting.
Note: De waarde van de roetbelasting varieert naargelang het gebruik van de machine en DPF-regeneratie.
Belangrijke roetbelastingswaarden | Status regeneratie |
---|---|
0% tot 5% | Minimale roetbelasting |
78% | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. |
100% | De computer van de motor vraagt automatisch een geparkeerde regeneratie. |
122% | De computer van de motor vraagt automatisch een herstel regeneratie. |
Druk op knop 4 om terug te gaan naar het scherm Technician of op knop 5 om het onderhoudsmenu te verlaten en terug te keren naar het hoofdscherm.
Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Het pictogram hoge uitlaattemperatuur verschijnt op het InfoCenter (Figuur 41).
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Important: Het pictogram hoge uitlaattemperatuur geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.
Important: Laat de machine indien mogelijk de volledige herstel regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Als de motor tijdens de voorbije 100 bedrijfsuren geen succesvolle reset, geparkeerde of herstel regeneratie heeft uitgevoerd, zal de computer van de motor proberen om een reset regeneratie uit te voeren.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten MELDING NR. 1215 (Figuur 42) weergeven.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling Inhibit Regen gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Het InfoCenter geeft het pictogram hoge uitlaattemperatuur weer wanneer een reset regeneratie wordt uitgevoerd.
Note: Als INHIBIT REGENAAN staat, geeft het InfoCenter MELDING NR. 1215 weer (Figuur 45). Druk op een knop om de instelling Inhibit Regen UIT te schakelen en ga door met de reset regeneratie.
Note: Als de uitlaattemperatuur te laag is, geeft het InfoCenter MELDING NR. 1216 (Figuur 46) weer om te melden dat u de motor moet instellen op vol gas (hoog stationair).
Note: Wanneer reset regeneratie voltooid is, verdwijnt het pictogram hoge uitlaattemperatuur van het scherm van het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie of herstel regeneratie vraagt, wordt het pictogram regeneratie vereist (Figuur 47) weergegeven op het InfoCenter.
De machine voert niet automatisch een geparkeerde regeneratie of een herstel regeneratie uit; u moet de regeneratie uitvoeren via het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3720, FMI 16 (Figuur 48)
Geparkeerde regeneratie vereist MELDING NR. 1212 (Figuur 49)
Note: Melding nr. 1212 verschijnt om de 15 minuten.
Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert, verschijnt MELDING NR. 1213 op het InfoCenter (geparkeerde regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) (Figuur 50).
Important: U dient een geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Geparkeerde of herstel regeneratie.
Note: Op het hoofdscherm verschijnt om de 15 minuten MELDING NR. 1213 (aftakas uitgeschakeld) tot u een geparkeerde regeneratie uitvoert of de computer van de motor u vraagt om een herstel regeneratie uit te voeren.
Wanneer de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Recovery regeneration required—power takeoff disabled (Herstel regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) MELDING NR. 1214 (Figuur 51)
Important: U dient een herstel regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Geparkeerde of herstel regeneratie.
Note: Op het hoofdscherm verschijnt om de 15 minuten MELDING NR. 1214 tot u een herstel regeneratie uitvoert.
Als de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt of bezig is met herstel regeneratie en u naar de optie PARKED REGENFiguur 52 gaat, wordt het scherm geparkeerde regeneratie vergrendeld (niet beschikbaar).
Als de computer van de motor gaan herstel regeneratie heeft gevraagd en u de optie RECOVERY REGEN selecteert (Figuur 53), wordt het scherm herstel regeneratie vergrendeld (niet beschikbaar).
Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:
Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ¼ vol is voor geparkeerde regeneratie
Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ½ vol is voor herstel regeneratie
Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.
Schakel indien nodig de aftakas uit en laat de maai-eenheden of werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR .
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Druk in het menu DPF Regeneration op knop 1 of 2 om omlaag te scrollen naar de optie PARKED REGEN of de optie RECOVERY REGEN (Figuur 54).
Druk op knop 4 om de optie Parked Regen of Recovery Regen te selecteren (Figuur 55).
Druk in het menu Parked Regen of Recovery Regen op knop 4 om de regeneratie te starten (Figuur 55).
Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens ¼ vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie, en druk op knop 4 om verder te gaan (Figuur 56).
Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat; druk op knop 4 om verder te gaan (Figuur 57).
Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op knop 4 om verder te gaan (Figuur 58).
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN (Figuur 59).
Note: Druk indien nodig op knop 4 om de regeneratie te annuleren.
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren (Figuur 60).
Note: Druk indien nodig op knop 4 om de regeneratie te annuleren.
De computer van de motor controleert de motorstatus en foutinformatie. Het InfoCenter kan de boodschappen in de volgende tabel tonen:
Parked Regen | Recovery Regen |
Bericht: Minder dan 50 uur sinds vorige regeneratie – druk op een toets. | |
Vereiste actie: Verlaat het menu regeneratie en laat de machine lopen tot er meer dan 50 uur verstreken is sinds de vorige regeneratie; zie Tijd sinds vorige regeneratie. | |
Parked Regen | Recovery Regen |
Bericht: Diagnostische foutcode actief 1220 – druk op een toets. | |
Vereiste actie: Los de motorfout op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. | |
Parked Regen | Recovery Regen |
Bericht: Start motor 1222 – druk op een toets. | |
Vereiste actie: Start de motor en laat deze lopen. | |
Parked Regen | Recovery Regen |
Bericht: Motor onvoldoende warm 1221 – druk op een toets. | |
Vereiste actie: Laat de motor lopen tot de koelvloeistoftemperatuur 60 °C bedraagt. | |
Parked Regen | Recovery Regen |
Bericht: Verlaag het motortoerental 1223 – druk op een toets. | |
Vereiste actie: Stel het motortoerental in op laag stationair. | |
Parked Regen | Recovery Regen |
Bericht: Regeneratie geweigerd door motor 1217 – druk op een toets. | |
Vereiste actie: Los het probleem met de computer van de motor op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. |
Het hoofdscherm van het InfoCenter verschijnt en het pictogram regeneratie aanvaard (Figuur 61) verschijnt rechts onderaan het scherm terwijl de regeneratie bezig is.
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstel regeneratie voltooid heeft, verschijnt MELDING NR. 1224 op het InfoCenter (Figuur 62). Druk op gelijk welke knop om het hoofdscherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet voltooid kan worden, geeft het InfoCenter Melding nr. 1218 weer (Figuur 63). Druk op gelijk welke knop om het hoofdscherm te verlaten.
Met de instellingen Parked Regen Cancel en Recovery Regen Cancel kunt u een huidige geparkeerde of herstel regeneratie afbreken.
Druk in het menu DPF Regeneration op knop 1 of 2 om omlaag te scrollen naar de optie PARKED REGEN of de optie RECOVERY REGEN (Figuur 64).
Druk op knop 4 om een Parked Regen of Recovery Regen te annuleren (Figuur 65).
Note: Als u de geparkeerde of herstel regeneratie niet wenst te annuleren, druk dan op knop 5 om het regeneratiescherm te verlaten.
Oefen u in het rijden met de machine; ze heeft een hydrostatische transmissie en kan anders reageren dan andere gazonmachines.
Dankzij Toro Smart Power™ hoeft u niet naar de motor te luisteren wanneer de machine zwaar belast wordt. Smart Power voorkomt dat de motor te zwaar belast wordt in zware maaiomstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.
Als Toro Smart Power™ uitgeschakeld is, moet u met behulp van het tractiepedaal het motortoerental hoog en constant houden. Hierdoor behouden de tractie-eenheid en het werktuig tijdens het werk steeds voldoende vermogen. Rij trager als het werktuig zwaarder wordt belast, en sneller als het minder wordt belast.
Laat het tractiepedaal naar achteren komen als het motortoerental afneemt, en trap het pedaal langzaam in als het toerental stijgt. Als u echter zonder belasting en met opgeheven maaidek van het ene naar het andere maaigebied rijdt, moet u de gashendel in de hoogste stand zetten en het tractiepedaal langzaam volledig intrappen om de maximale rijsnelheid te bereiken.
Voordat u de motor afzet, moet u alle bedieningsorganen uitschakelen en het motortoerental op LAAG STATIONAIR zetten (1000 tpm). Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten.
Voordat u de machine transporteert, moet u de maai-eenheden omhoogbrengen en de transportvergrendelingen vastzetten op het zijmaaidek (Figuur 66).
Deze machine beschikt over 2 spanningssystemen: 12 V en 24 V.
Het 12V-systeem voorziet alle functies van de machine van stroom, behalve de koelventilators van de motor en van het hydraulische systeem. De 2 grote 12V-accu's rechts achteraan de machine zijn parallel geschakeld om een nominale spanning van 12 V te leveren. De 12V-wisselstroomdynamo van de motor laadt deze accu's op.
Het 24V-systeem voorziet de koelventilators van de motor en van het hydraulische systeem van stroom. De 2 kleine 12V-accu's links achteraan de machine zijn in serie geschakeld om een nominale spanning van 24 V te leveren. De 24V-wisselstroomdynamo laadt deze accu's op.
De afkoppelschakelaar van de accu bevindt zich rechts achteraan de machine. U kunt deze schakelaar gebruiken om de stroomvoorziening van de accu's uit te schakelen tijdens nazicht of onderhoud.
Het toerental van de hydraulische ventilator is afhankelijk van de temperatuur van de hydraulische vloeistof. Het toerental van de ventilator van de radiateur is afhankelijk van de temperatuur van de motorkoelvloeistof. Een omgekeerde cyclus van de beide ventilatoren wordt automatisch gestart als de temperatuur van de motorkoelvloeistof of de hydraulische vloeistof een bepaalde waarde bereikt. Bij deze omgekeerde cyclus wordt vuil van de schermen geblazen, waardoor de temperatuur van de motor en de hydraulische vloeistof zakt (Figuur 67). De ventilator voert om de 21 minuten een bijkomende achteruitcyclus uit, ongeacht de koelvloeistoftemperatuur.
Start de motor en laat deze op HALFGAS stationair lopen om warm te worden. Zet de toerentalschakelaar van de motor in HOOG STATIONAIR, breng de maai-eenheden omhoog, zet de parkeerrem vrij, druk het tractiepedaal om vooruit te rijden in en rij voorzichtig naar een open terrein.
Oefen u in het vooruit- en achteruitrijden en in starten en stoppen van de machine. Om de machine te stoppen, neemt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het terugkeren in de NEUTRAALSTAND of trapt u het achteruit-pedaal in.
Note: Als u met de machine een helling afdaalt, zult u soms het achteruitpedaal moeten gebruiken om te stoppen.
Oefen met het ontwijken van obstakels met de maai-eenheden omhoog en omlaag. Wees voorzichtig als u tussen smalle objecten rijdt zodat u de machine of de maai-eenheden niet beschadigt.
Rijd altijd langzaam op oneffen terrein.
Als u een obstakel tegenkomt, moet u de maai-eenheden tillen zodat u er omheen kunt maaien.
Als u de machine van het ene maaigebied naar het andere rijdt, moet u de aftakas uitschakelen, de maai-eenheden volledig omhoogbrengen, de schakelaar voor maaien/transport op TRANSPORT zetten, de transportvergrendelingen inschakelen en de gashendel op SNEL zetten.
Verander vaak het maaipatroon om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in één richting.
Het tegengewichtsysteem oefent hydraulische tegendruk uit op de hefcilinders van de maai-eenheden. Deze druk verbetert de tractie doordat het gewicht van de maai-eenheid wordt verplaatst naar de aandrijfwielen van de maaier. De druk van het tegengewicht is standaard ingesteld voor een optimale balans tussen maairesultaat en tractie in de meeste omstandigheden.
De instelling van het tegengewicht verlagen kan de maai-eenheid stabieler maken, maar de tractie verminderen. De instelling van het tegengewicht verhogen kan zorgen voor meer tractie, maar resulteren in een slecht maairesultaat. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding van uw tractie-eenheid voor instructies om de druk van het tegengewicht aan te passen.
Raadpleeg de After-cut Appearance Troubleshooting Guide (gids voor het oplossen van problemen met het maairesultaat) op www.Toro.com.
Om te beginnen met maaien, schakelt u de maaidekken in en rijdt u langzaam naar het maaigebied.
Om in een professioneel recht patroon en in banen te kunnen maaien zoals voor sommige werkzaamheden is vereist, moet u een boom of een ander object in de verte uitkiezen en recht daarop af rijden.
Zodra de voorste maai-eenheden de rand van het maaigebied bereiken, maakt u een druppelvormige bocht om snel in de juiste positie te komen voor de volgende baan.
Er zijn met bouten monteerbare mulchplaten verkrijgbaar voor de maai-eenheden. De mulchplaten leveren uitstekende prestaties als u het gazon volgens een vast schema onderhoudt. Dit voorkomt dat per maaibeurt meer dan 25 mm gras wordt afgemaaid. Als er te hoog gras wordt gemaaid wanneer de mulchplaten zijn gemonteerd, kan het gazon er na het maaien minder fraai uitzien en moet er meer kracht worden gebruikt om het gras te maaien. De mulchplaten zijn ook uitstekend geschikt om in de herfst bladeren fijn te maken.
Verwijder bij het maaien ongeveer een derde van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u wellicht de maaihoogte-instelling een stap omhoogzetten (Figuur 68).
De schuinstand van het maaidek is het verschil in de maaihoogte tussen de voorkant van het mesvlak en de achterkant van het mesvlak. Gebruik een messchuinstand van ongeveer 7,6 mm. Als de schuinstand meer dan 7,6 mm is, zal dit leiden tot minder benodigd vermogen, grover maaisel en een slechtere maaikwaliteit. Een schuinstand die kleiner is dan 7,6 mm zal leiden tot meer benodigd vermogen, fijner maaisel en een betere maaikwaliteit.
Om opwarming door de zon te beperken parkeert u de machine in de schaduw en laat u de deuren open als er direct zonlicht op de machine valt.
Zorg dat het scherm van de airconditioner schoon is.
Zorg dat de condenserribben van de airconditioner schoon zijn.
Stel de blazer van de airconditioning in op de middelste stand.
Zorg dat het dak gelijkmatig aansluit op de headliner en maak indien nodig aanpassingen.
Meet de luchttemperatuur aan de middelste ventilatieopening vooraan in de headliner. Deze is doorgaans stabiel en niet meer dan 10 °C.
Raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of sleept.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig
Note: Dit signaal herinnert u eraan dat u de accu niet mag laten leeglopen.
In de volgende gevallen klinkt een waarschuwingssignaal:
De motor is uitgeschakeld.
Het sleuteltje bevindt zich in de stand ‘draaien’.
De bestuurder zit niet op de bestuurdersstoel.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen. Als u de machine met hogere snelheid duwt of sleept, kan de transmissie intern beschadigd worden.De omloopkleppen moeten open zijn als de machine wordt geduwd of gesleept.
Til de motorkap op en zoek de omleidingskleppen op de pomp.
Draai de beide sleepkleppen op de hydrostatische transmissie los.
Draai de omloopkleppen 3 slagen linksom om de klep te openen en de vloeistof inwendig om te laten leiden.
Stel de automatische parkeerrem handmatig vrij met de omleidingsklep en de plunjer; zie Figuur 70.
Duw of sleep de machine.
Wanneer de machine de gewenste locatie bereikt heeft, sluit u de omloopklep. Draai de klep vast met een torsie van 70 N·m.
Note: Het handmatige vrijstelmechanisme van de parkeerrem wordt automatisch teruggeschakeld wanneer u de motor start of de knop voor de omloopklep omhoogtrekt.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of sleept.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Important: Als u onderhoud uitvoert aan de machine en een afvoerbuis aan de uitlaat gekoppeld hebt, dient u de instelling Inhibit Regen AAN te zetten; zie Inhibit Regen instellen.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien aanwezig) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 3000 bedrijfsuren |
|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
maandag | dinsdag | woensdag | donderdag | vrijdag | zaterdag | zondag | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Motoroliepeil controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Controleer het radiateurscherm en het scherm van de koeler van de hydraulische olie op vuil, en reinig ze met perslucht. | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Het vloeistofpeil van het hydraulische systeem controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
De druk in de banden en zwenkwielen controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Alle smeernippels smeren.2 | |||||||
De machine schoonmaken. | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1 Controleer de gloeibougie, de spuitmonden van de injector en de luchtfilters van de motor als het starten moeilijk gaat, als er buitensporig veel rookontwikkeling is of als de motor ongelijkmatig loopt. 2Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Open de kap zodat u bij de afkoppelschakelaar van de accu kunt.
Draai de afkoppelschakelaar van de accu op AAN of UIT om het volgende te doen:
Om de machine van elektrische stroom te voorzien, draait u de afkoppelschakelaar van de accu rechtsom naar de stand AAN (Figuur 74).
Om de elektriciteitsvoorziening van de machine uit te schakelen, draait u de afkoppelschakelaar van de accu linksom naar de stand UIT (Figuur 74).
Important: Draai de afkoppelschakelaar van de accu niet naar de stand UIT terwijl de motor loopt. Schakel de machine uit voordat u de afkoppelschakelaar van de accu naar de stand UIT draait; anders kunt u de motor en/of de machine beschadigen.
Plaats het zijmaaidek op een effen ondergrond.
Maak de pal van de kap los.
Verwijder de bout waarmee de riemkap is bevestigd (indien aanwezig).
Til de achterste en binnenste rand van de kap van de montagestangen (Figuur 77).
Schuif tijdens het heffen de kap ongeveer 2,5 cm in de richting van de tractie-eenheid, om de buitenrand van de kap los te maken van het maaidek (Figuur 78).
Hef de voorste rand op en leid deze tussen de hefarm en de rol om te verwijderen (Figuur 79).
Plaats het zijmaaidek op een effen ondergrond.
Schuif de kap op zijn plaats door de achterrand tussen de hefarm en de rol te leiden.
Terwijl u de kap weg van de trekeenheid schuift, leidt u de buitenrand onder de voorste en achterste steunpunten van de kap.
Lijn de montagestangen van de kap uit met de gaten in de kap en laat de kap op zijn plaats zakken.
Monteer de bout waarmee de riemkap is bevestigd (indien aanwezig).
Maak de pal van de kap vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De machine is voorzien van smeerpunten die u regelmatig moet smeren met nr. 2 lithiumvet. Smeer de machine ook onmiddellijk na elke wasbeurt.
2 impact-armen (Figuur 80)
2 draaipunten van de hefcilinder van het voorste maaidek (Figuur 80)
2 draaipunten van de hefcilinder van het zijmaaidek (Figuur 80)
4 kogelverbindingen van de stuurcilinder (Figuur 81)
2 kogelverbindingen van de trekstang (Figuur 81)
2 lagerbussen van de koppelpen (Figuur 81)
1 lagerbus aan draaipunt van achteras (Figuur 82)
2 lagerbussen van de as van de zwenkwielvork (Figuur 83)
5 lagers van de spilassen (op de spilbehuizing); zie Figuur 83
3 lagerbussen van het draaipunt van de spanarm (op de as van het draaipunt); zie Figuur 83
4 lagerbussen van de zijmaaidekken (op de scharnierpennen van de zijmaaidekken); zie Figuur 83
Important: Zorg dat de motorbedieningsmodule (ECU) en de elektrische aansluitingen niet direct in contact komen met water, want dit kan schade veroorzaken; raadpleeg Figuur 87 voor de locatie van de ECU en de elektrische aansluitingen.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken, en vervang de luchtfilterbehuizing indien nodig. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Controleer ook de aansluitingen van de rubberen toevoerslang aan het luchtfilter en de turbocompressor om zeker te zijn dat de aansluitingen volledig zijn.
Voer alleen onderhoud uit aan het luchtfilter als het InfoCenter 'Check Air Filter' aangeeft (Figuur 88). Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als u het filter verwijdert.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang een beschadigde luchtfilterbehuizing.
Reinig het luchtfilterdeksel (Figuur 89).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Het luchtinlaatsysteem van deze machine wordt voortdurend gecontroleerd door een luchtblokkadesensor; deze geeft een melding weer wanneer u het filter moet vervangen. Vervang de elementen pas als dit gebeurt.
Important: Vervang het hoofdfilterelement pas als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad. Verwijder het hoofdelement niet bij het reinigen of vervangen van het voorfilter. Het binnenelement voorkomt dat er stof in de motor terechtkomt als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het voorfilter.
Important: Gebruik de motor niet zonder de luchtfilterelementen omdat de motor dan verontreinigd en beschadigd kan worden.
Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 90).
Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing.
Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,75 bar of 40 psi) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit.
Note: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via het filter in de inlaat kan worden geblazen. Deze reiniging voorkomt dat er rommel in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.
Verwijder het voorfilter (Figuur 91).
Note: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.
Note: Vervang het hoofdfilter nadat het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad (Figuur 92).
Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter (dit moet goed aansluiten) en de filterbehuizing.
Important: Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus.
Important: Druk niet op het flexibele middendeel van het filter: dit kan het filter beschadigen.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel.
Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht, in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur gezien vanaf het uiteinde.
Maak de sluitingen van het luchtfilterdeksel vast.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service category CJ-4 of hoger
ACEA service category E6
JASO service category DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Voorkeursolie: SAE 15W-40 (hoger dan -18 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Raadpleeg de Onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan het Vol-merkteken op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Het oliepeil in de motor controleren; zie Figuur 93.
Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.
10,4 l met het filter
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Note: De motorolie en het filter vaker verversen resp. vervangen als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat het maaidek zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Ververs de motorolie zoals wordt getoond in Figuur 94.
Vervang het motoroliefilter (Figuur 95).
Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai nog ¾ slag extra vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Zie de gebruikershandleiding van de motor voor de afstelprocedure.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het reinigen van de EGR-koeler van de motor.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1500 bedrijfsuren |
|
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het controleren van het ontluchtingssysteem van het carter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het controleren en vervangen van brandstofslangen en motorkoelvloeistofslangen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het wetten of afstellen van de inlaat- en uitlaatkleppen van de motor.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 3000 bedrijfsuren |
|
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor informatie over het controleren en reinigen van onderdelen van het controlesysteem van de emissie van de motor.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Als advies op het InfoCenter verschijnt is het DPF binnenkort toe aan onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Als motorfouten , , of worden weergegeven in het InfoCenter (Figuur 97), moet u het roetfilter schoonmaken en hierbij volgende stappen volgen:
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 3000 bedrijfsuren |
|
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Naast het genoemde onderhoudsinterval moet de tank ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats een opvangbak onder het brandstoffilter.
Draai de aftapplug onder het filter los (Figuur 98).
Draai de plug weer vast na het aftappen.
Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter.
Tap wat brandstof af door de ventilatieplug los te draaien en de aftapplug te openen (Figuur 98).
Reinig de plaats waar het filterelement vastzit aan de kop.
Verwijder het filterelement.
Breng een coating van schone brandstof of motorolie aan op de nieuwe O-ring en elementafsluiting.
Monteer de nieuwe filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt met de filterkop en draai vervolgens nog een halve slag verder vast.
Note: U mag geen gereedschap gebruiken.
Plaats de aftapplug terug.
Draai het contactsleuteltje, met de ontluchtingsplug nog steeds open, naar de stand DRAAIEN (start de motor niet) zodat de elektrische brandstofpomp het nieuwe filter kan vullen.
Wanneer er brandstof uit de ontluchtingsplug stroomt, sluit u de ontluchtingsplug. Start dan de motor en controleer op lekken.
Note: Corrigeer indien nodig met de motor uit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 99).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 99).
Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie; raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor, die bij de machine geleverd werd, voor bijkomende informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Draai het contactsleuteltje naar de stand DRAAIEN zodat de elektrische brandstofpomp de brandstoffilterbus kan vullen.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de minkabel loskoppelen van de accu om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen. U dient ook de motor, het InfoCenter en de bedieningsorganen van de machine loskoppelen voordat u laswerkzaamheden uitvoert op de machine.
Note: Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft. Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.
Important: Als u een bijkomend accessoire op de machine installeert, mag u alleen vermogen afnemen aan het zekeringenblok van de tractie-eenheid (Figuur 104) of dat van de cabine (Figuur 106). Op beide plaatsen kunt u maximaal 10 A afnemen. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u hulp nodig heeft.
Note: Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u de zekeringen verwijdert.
De zekeringen van de tractie-eenheid (Figuur 100) bevinden zich in de console van de voedingseenheid achter de stoel (Figuur 101).
Bijkomende zekeringen van de tractie-eenheid (Figuur 102) bevinden zich achteraan rechts op de machine (Figuur 103).
De cabinezekeringen (Figuur 105) bevinden zich in de zekeringdoos op de cabineheadliner (Figuur 106).
Bij het opladen produceren de accu's gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook niet in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen bij de accu's komen.
Note: Deze procedure is bedoeld voor het laden van het 12V-systeem:
Important: Houd de accu's volledig opgeladen. Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 °C.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Procedures voorafgaande aan onderhoud.
Maak de buitenkant van de accubehuizing en de accupolen schoon.
Note: Sluit de kabels van de acculader aan op de accupolen voordat u de lader aansluit op de voeding.
Haal de kappen van de startpolen van de accu (Figuur 107).
Verbind de pluskabel van de acculader met de positieve startpool (Figuur 108).
Verbind de minkabel van de acculader met de negatieve startpool (Figuur 108).
Sluit de acculader aan op de voeding en laad de accu volgens de onderstaande acculaadtabel.
Important: De accu niet te ver opladen.
Stand van lader | Oplaadtijd |
---|---|
4 tot 6 A | 30 minuten |
25 tot 30 A | 10 tot 15 minuten |
Zodra de accu's volledig opgeladen zijn, maakt u de acculader los van de voeding en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de startpolen (Figuur 108).
De accu starten met een startkabel kan gassen produceren die tot ontploffing kunnen komen.
Rook niet in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen bij de accu komen.
Note: Er zijn 2 mensen nodig om deze procedure uit te voeren. Zorg ervoor dat de persoon die de aansluitingen maakt veiligheidshandschoenen en geschikte gezichtsbescherming en kleding draagt.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, stel de parkeerrem in werking, laat het maaidek neer en zet de motor af.
Ga op de bestuurdersstoel zitten en laat de andere persoon de aansluitingen maken.
Note: Zorg ervoor dat de startaccu een accu van 12 V is.
Important: Als u een andere machine gebruikt voor de stroomvoorziening, zorg dan dat de 2 machines elkaar niet raken.
Haal de kappen van de startpolen van de accu (Figuur 107).
Verbind de positieve (+) startkabel met de positieve (+) startpool (Figuur 109).
Verbind de negatieve (-) startkabel met de negatieve startpool (Figuur 109).
Start de motor.
Important: Als de motor start en dan stopt, gebruik de startmotor dan niet voordat de startmotor stopt met draaien. Stel de startmotor telkens niet langer dan 30 seconden in werking. Wacht 30 seconden voordat u de startmotor opnieuw gebruikt, zodat de motor afgekoeld is.
Wanneer de motor start, laat u de andere persoon de negatieve (-) startkabel van de minpool verwijderen en vervolgens de positieve (+) startkabel loskoppelen (Figuur 109).
Open de motorkap en draai de afkoppelschakelaar van de accu op UIT.
Verwijder de drie (3) flensschroeven aan beide kanten van de achterbumper zoals afgebeeld in Figuur 110.
Draai de overige flensschroeven los waarmee de achterbumper aan het frame bevestigd is en kantel de bumper naar beneden.
Zet de knoppen los en verwijder de beide zijschermen (Figuur 111).
Verwijder de 6 flensschroeven waarmee het achterscherm aan het frame is bevestigd, en verwijder het achterscherm (Figuur 112).
Verwijder het bevestigingsmateriaal waarmee het accudeksel aan de machine is bevestigd en verwijder het deksel (Figuur 113).
Note: Let op de montagewijze en -locatie van de accukabels.
Koppel de accukabels af en neem ze van de accu's.
Verwijder het bevestigingsmateriaal waarmee de accuhouders bevestigd zijn.
Verwijder de accu's voorzichtig van de machine (Figuur 113).
Zet de accu's vast met de accuhouders (Figuur 113).
Plaats de accukabels.
Plaats het accudeksel en zet het vast met het bevestigingsmateriaal dat u verwijderd hebt.
Monteer het achterscherm (Figuur 112).
Monteer de zijschermen (Figuur 111).
Til de achterbumper op zijn plaats en monteer de flensschroeven. Draai alle flensschroeven aan waarmee de achterbumper aan het frame is bevestigd (Figuur 110).
Draai de afkoppelschakelaar van de accu op AAN.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Neem contact op met uw erkende Toro verdeler of raadpleeg de Toro Onderhoudshandleiding voor hulp.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Zet de achterwielen recht en meet de buitenafstand (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de achterwielen (Figuur 115).
Note: De afstand aan de voorzijde moet 0 tot 3 mm groter zijn dan de afmeting achteraan.
Draai de klemmen aan beide uiteinden van de spoorstangen los om het toespoor af te stellen (Figuur 115).
Draai de spoorstang om de voorzijde van het wiel naar binnen of naar buiten te draaien.
Wanneer u het juiste toespoor verkregen hebt, zet u de klemmen van de spoorstang vast.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
De capaciteit van het systeem op een machine zonder cabine is 10,4 l en met cabine 17 l.
Aanbevolen koelvloeistof: ethyleenglycol-antivries en water (mengsel van 50/50).
Draaiende ventilators en lopende drijfriemen kunnen letsel veroorzaken.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de draaiende ventilator en aandrijfriem.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en draai de afkoppelschakelaar van de accu op UIT voordat u onderhoud uitvoert.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Verwijder voorzichtig de doppen van de radiateur en de expansietank (Figuur 116).
Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur (Figuur 116).
Note: Vul de radiateur wanneer deze koud is tot de bovenkant van de vulbuis, en de expansietank tot de Vol-markering.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, vult u de expansietank met de aanbevolen koelvloeistof bij totdat het peil de Vol-markering bereikt.
Note: Gebruik geen koelvloeistoffen op basis van alcohol/methanol of alleen water.
Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Procedures voorafgaande aan onderhoud.
Important: U mag het radiateurblok en het hydraulische vloeistofkoelblok niet met water reinigen. Als u het radiateurblok of het hydraulische vloeistofkoelblok met water reinigt, kan hierdoor voortijdig corrosie optreden en kunnen onderdelen schade oplopen.
Zet de motorkap in de volledig geopende stand.
Draai de koelventilators van de motor achter de radiateur en zet de steunstang in de inkeping (Figuur 117).
Gebruik schone perslucht om het vuil van de zijde van de motor naar achteren te blazen en het radiateurblok te reinigen.
Draai de koelventilators van de motor naar voren en zet de steunstang vast in de inkeping (Figuur 118).
Zet de motorkap in de volledig geopende stand.
Draai de hydraulische koelventilators naar boven en zet de steunstang vast in de inkeping (Figuur 119).
Gebruik schone perslucht om het vuil van de zijde van de motor naar boven te blazen en het koelblok te reinigen.
Draai de hydraulische koelventilators naar beneden en zet de steunstang vast in de inkeping (Figuur 120).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
De capaciteit van het systeem op een machine zonder cabine is 10,4 l en met cabine 17 l.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Procedures voorafgaande aan onderhoud.
Verwijder de radiateurdop.
Plaats de aftapslang van de radiateur in een opvangbak, open het aftapventiel van de radiateurslang en laat de vloeistof in de opvangbak lopen (Figuur 121).
Sluit het ventiel van de aftapslang van de radiateur (Figuur 121).
Vul de radiateur met koelvloeistof tot het koelvloeistofpeil gelijk komt met het lipje van de vulopening (Figuur 122).
Monteer de radiateurdop.
Verwijder de koelvloeistofslang van de motoroliekoeler (Figuur 123).
Als u de motorkoelvloeistof afgetapt hebt, dient u de aftapplug van de aftapslang van de radiateur te sluiten en de koelvloeistofslang aan te koppelen.
Verwijder de dop van de expansietank en vul deze tot de motorkoelvloeistof de Laag-markering bereikt. Plaats daarna de dop terug.
Start de motor en laat deze lopen totdat hij de bedrijfstemperatuur bereikt heeft.
Controleer het peil van de motorkoelvloeistof; zie Het motorkoelsysteem controleren.
Giet koelvloeistof in de expansietank tot het peil van de koelvloeistof de Vol-markering bereikt.
Controleer alle motorkoelvloeistofslangkoppelingen op lekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor die bij de machine geleverd werd voor verdere aanbevelingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
De AC-compressorriem en de riem van de 24V-wisselstroomdynamo zijn uitgerust met een veerbelaste riemspanner die in de fabriek afgesteld is. Raadpleeg de Toro onderhoudshandleiding voor de onderhoudsprocedure.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
De drijfriem van het maaimes, die wordt gespannen door de veerbelaste spanpoelie, is vervaardigd van zeer duurzaam materiaal. De riem zal echter na vele bedrijfsuren tekenen van slijtage gaan vertonen. Tekenen dat een riem aan het slijten is zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippende messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u een van deze tekenen ziet.
Laat de maai-eenheid neer op de grond.
Verwijder de drijfriemkappen die boven op de maai-eenheid zitten. Zet de drijfriemkappen weg.
Draai op het voorste maaidek in het midden de borgmoeren van de stopschroef van de spanpoelie los en draai de stopschroef in de beugel (Figuur 124).
Trek de spanpoelies van de zijmaaidekken weg van de drijfriem om deze te ontspannen en laat de drijfriem loskomen van de poelie van het zijmaaidek. Gebruik hiervoor een momentsleutel of soortgelijk gereedschap (Figuur 124).
Verwijder de bouten waarmee de hydraulische motor is bevestigd aan de maai-eenheid (Figuur 125).
Haal de motor uit de maai-eenheid en leg deze boven op de maai-eenheid.
Verwijder de oude riem van de aspoelies en de spanpoelie.
Leg de nieuwe riem rond de aspoelies en de spanpoelie (Figuur 126).
Stel de stopschroef van de spanpoelie af en draai de contramoeren vast.
Plaats de drijfriemkappen terug.
Note: Om de onderste riem te verwijderen, moet u eerst de bovenste riem verwijderen.
Laat de maai-eenheid neer op de grond.
Verwijder de drijfriemkappen die boven op de maai-eenheid zitten. Zet de drijfriemkappen weg.
Verwijder de bouten waarmee de hydraulische motor is bevestigd aan de maai-eenheid (Figuur 125).
Haal de motor uit de maai-eenheid en leg deze boven op de maai-eenheid.
Trek de spanpoelie weg van de onderste drijfriem om deze te ontspannen en laat de drijfriem loskomen van de poelies. Gebruik hiervoor een onderbrekerstang of soortgelijk gereedschap (Figuur 127).
Verwijder de oude riem van de aspoelies en de spanpoelie.
Leg de nieuwe riem rond de aspoelies en de spanpoelie (Figuur 128 en Figuur 129).
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en de filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-distributeur, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een erkende Toro distributeur.
De inhoud is 62,7 liter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Procedures voorafgaande aan onderhoud.
Til het deksel van de dop van de hydraulische tank aan de rechterkant van de machine omhoog (Figuur 130).
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 130).
Verwijder de dop van de vulbuis.
Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met een schone doek. Steek de peilstok in de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil (Figuur 131).
Note: Het vloeistofpeil moet tussen de twee markeringen op de peilstok staan.
Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij totdat het peil de bovenste markering bereikt.
Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
Sluit de motorkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat het maaidek zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Plaats een grote opvangbak onder de tank met hydraulische vloeistof.
Verwijder de dop van de hydraulische tank en de peilstok.
Verwijder de aftapplug uit de bodem van de tank en laat de hydraulische vloeistof in de bak lopen (Figuur 132).
Plaats de plug weer terug als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Vul het reservoir met hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Monteer de peilstok en de dop van het reservoir.
Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Note: Controleer ook op lekkages; zet daarna de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul vloeistof bij totdat het peil de Full-markering (Vol) op de peilstok bereikt.
Note: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Als de hydraulische vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro verdeler omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Gebruik ter vervanging Toro filters (onderdeelnr. 86-6110 op de linkerkant van de machine en onderdeelnr. 75-1310 op de rechterkant van de machine).
Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat het maaidek zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd.
Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter (Figuur 132).
Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met hydraulische vloeistof.
Controleer telkens of de montagelocatie van het filter schoon is en draai het filter totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaten; draai het filter vervolgens nog eens 1/2 slag vast.
Vul het reservoir met hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Monteer de peilstok en de dop van het reservoir.
Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Note: Controleer ook op lekkages; zet daarna de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul vloeistof bij totdat het peil de Full-markering (Vol) op de peilstok bereikt.
Note: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
De testpoorten worden gebruikt om de druk in de hydraulische circuits te testen. Neem contact op met uw erkende Toro verdeler of raadpleeg de Toro Onderhoudshandleiding voor hulp.
Note: Hoewel dit niet is vereist voor normale onderhoudswerkzaamheden, kunt u het voorste maaidek rechtop draaien (kantelen).
Breng de voorste maai-eenheid een beetje van de grond, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Procedures voorafgaande aan onderhoud.
Verwijder de bevestigingsclip en ontkoppel de demper van het maaidek (Figuur 133).
Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de maaihoogtekettingen zijn bevestigd aan de achterkant van de maai-eenheid (Figuur 134).
Start de motor, laat de voorste maai-eenheid langzaam opkomen, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.
Klem een houten blok tussen de achterzijde van het maaidek en de machine (Figuur 135).
Verwijder het houtblok met de hulp van een collega die de voorkant van de maai-eenheid vasthoudt.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, start de motor en laat de maai-eenheid zover neer dat dit de grond net niet raakt.
Zet de maaihoogtekettingen vast aan de achterkant van de maai-eenheid.
Sluit de demper aan en zet deze vast met de bevestigingsclip.
De schuinstand van het maaidek is het verschil in de maaihoogte van de voorste tot de achterste mespunt. Stel het mes schuin in zodat de achterste mespunt 7,5 mm hoger is dan de voorste mespunt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat het maaidek zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Stel de maai-eenheid in op de gewenste maaihoogte.
Zorg dat de winglets op dezelfde hoogte liggen als het voorste maaidek en het voorste maaidek van zijkant naar zijkant horizontaal ligt.
Draai elk mes zodat het recht naar voren wijst (Figuur 136).
Meet met een korte liniaal de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.
Meet vanaf de vloer naar de achtertip van het wingletmes en registreer die maat.
Trek de afstand aan de voorkant af van de afstand aan de achterkant om de schuinstand van elk mes te berekenen.
Draai de contramoeren op de bovenkant of de onderkant van de veerstrop van de maaihoogteketting los (Figuur 137).
Note: Draai de moeren van de maaihoogteketting evenveel los of vast zodat het maaidek lateraal op hetzelfde niveau blijft.
Stel de andere moeren af om de achterkant van de maai-eenheid hoger of lager te zetten en een correcte schuinstand van het maaidek te verkrijgen op basis van de gemiddelde schuinstand van de messen.
Draai de contramoeren vast.
Verwijder het klemkapje van de spilas en schuif de as uit de zwenkwielarm (Figuur 138).
Plaats indien nodig de opvulstukken om het zwenkwiel hoger of lager te zetten totdat de maai-eenheid de correcte schuinstand heeft.
Plaats het klemkapje terug.
In de boven- en onderkant van de buis in de zwenkwielarmen zitten lagerbussen gedrukt. Deze lagerbussen zullen na vele bedrijfsuren slijten. Om de lagerbussen te controleren, moet u de zwenkwielvork naar voren en naar achteren en van links naar rechts bewegen. Als de zwenkwielas los in de lagerbussen zit, zijn de lagerbussen versleten en zijn deze aan vervanging toe.
Verwijder het klemkapje en de zwenkwielvork (Figuur 138).
Note: Registreer de positie van de ringen en afstandsstukken voordat u ze verwijdert zodat u de schuinstand van het maaidek niet hoeft in te stellen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Verwijder de borgmoer van de bout waarmee het zwenkwiel is bevestigd in de zwenkwielvork of in de draaiarm van het zwenkwiel (Figuur 139).
Pak het zwenkwiel vast en schuif de bout uit de vork of draaiarm (Figuur 139).
Verwijder het lager uit de wielnaaf en laat het lager eruit vallen (Figuur 139).
Verwijder het lager vanaf de andere kant van de wielnaaf (Figuur 139).
Controleer de lagers, het afstandsstuk en de binnenkant van de wielnaaf op slijtage.
Note: Beschadigde delen vervangen.
Om het zwenkwiel in elkaar te zetten, drukt u het lager in de wielnaaf.
Note: Om de lagers te monteren, moet u op de buitenste loopring van het lager drukken.
Schuif het afstandsstuk van het lager in de wielnaaf en druk het andere lager in het open uiteinde van de wielnaaf om het afstandsstuk van het lager in de wielnaaf vast te zetten.
Plaats de zwenkwielset in de zwenkwielvork en zet deze vast op zijn plaats met behulp van de bout en de borgmoer.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 mes draait.
Als u een vreemd voorwerp heeft geraakt, moet u de maaimachine op beschadigingen controleren en reparaties uitvoeren voordat u de machine opnieuw start en weer in gebruik neemt. Haal alle moeren van de aspoelie aan met 176 tot 203 N·m.
Breng de maaidekken omhoog.
Voer de voorbereiding voor het onderhoud uit, zie Procedures voorafgaande aan onderhoud.
Zet de maai-eenheid vast om te voorkomen dat dit per ongeluk naar beneden valt.
Draai het mes tot de punten naar voren en achteren wijzen, en meet de afstand vanaf de binnenkant van de maai-eenheid tot de voorste snijrand van het mes (Figuur 140).
Note: Noteer deze afstand.
Draai het tegenoverliggende uiteinde van het mes naar voren en meet de afstand tussen de maai-eenheid en de snijrand van het mes in dezelfde stand als bij stap 4.
Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 4 en stap 5 mag niet meer dan 3 mm zijn. Als dit meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen; zie Mes(sen) van de maai-eenheden verwijderen en monteren.
Vervang een mes als het een vast voorwerp heeft geraakt, of als het uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de maai-eenheid in de transportstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Note: Zet de maai-eenheid vast om te voorkomen dat dit per ongeluk naar beneden valt.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen.
Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 141).
Monteer het mes, de antiscalpeercup en de mesbout; zet de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maai-eenheid wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Note: Als u een vreemd voorwerp hebt geraakt, moet u alle moeren van de aspoelie vastdraaien met een torsie van 115 tot 149 Nm.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Zowel de snijranden als de vleugel – dat is het deel dat naar boven steekt tegenover de snijrand – zorgen ervoor dat het mes een goede maaikwaliteit levert. De vleugel zet het gras rechtop zodat het gelijkmatig wordt gemaaid. De vleugel slijt echter geleidelijk aan tijdens het gebruik, en hierdoor zal de maaikwaliteit afnemen, ook al blijven de snijranden scherp. De snijrand van het mes moet scherp zijn zodat het gras wordt gemaaid en niet wordt afgescheurd. De snijrand is bot als de punten van de grassprieten bruin zijn of kapot zijn gescheurd. Slijp de snijranden om dit te verhelpen.
Zet de machine op een egale ondergrond, breng de maai-eenheid omhoog, stel de parkeerrem in werking, zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en schakel de aftakas UIT. Zet daarna de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen; zie Figuur 142.
Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u gaat maaien. Als u een slijtplek ontdekt, moet u het mes vervangen (Figuur 142).
Controleer de snijranden van alle messen.
Als de snijranden niet scherp zijn of bramen vertonen, moeten ze worden geslepen (Figuur 143).
Note: Slijp alleen de bovenkant van het mes en behoud de oorspronkelijke snijhoek om te zorgen dat het mes scherp blijft.
Note: Het mes zal in balans blijven als dezelfde hoeveelheid metaal aan beide snijranden wordt weggehaald.
Note: Verwijder de messen en slijp ze op een slijpmachine. Nadat de snijranden zijn geslepen, monteert u het mes met de antiscalpeercup en de mesbout; zie Mes(sen) van de maai-eenheden verwijderen en monteren.
Indien de messen op een maai-eenheid niet op gelijke hoogte zijn afgesteld, zullen er na het maaien strepen zichtbaar zijn in het gazon. U kunt dit probleem verhelpen door te zorgen dat de messen recht zijn.
Gebruik een waterpas van een meter lang en zoek een horizontaal oppervlak op de grond.
Stel de maaihoogte in op de hoogste stand; zie De maaihoogte instellen.
Laat de maai-eenheid op een vlak oppervlak zakken en verwijder de kappen van de bovenzijde van de maai-eenheid.
Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.
Meet de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes. Noteer deze afstand.
Draai hetzelfde mes zodat het andere uiteinde naar voren komt en meet opnieuw.
Note: Het verschil tussen de afstanden mag niet meer zijn dan 3 mm. Als dit verschil meer dan 3 mm bedraagt, is het mes krom en moet het worden vervangen. Meet alle messen.
Controleer of het maaidek van zijkant naar zijkant op hetzelfde niveau is en stel indien nodig af.
Plaats de drijfriemkappen terug.
Important: Wees voorzichtig in de buurt van de afdichtingen en verlichting van de cabine (Figuur 144). Als u een hogedrukreiniger gebruikt, hou de spuitstok dan minstens 0,6 m van de machine vandaan. Richt de hogedrukreiniger niet rechtstreeks op de afdichtingen en verlichting van de cabine of onder de overhang aan de achterzijde.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Verwijder de schroeven en de roosters van boven de luchtfilters in en achter de cabine (Figuur 145 en Figuur 146).
Reinig de filters door er schone, olievrije perslucht door te blazen.
Important: Als er in een filter een gat, scheur of andere beschadiging zit, moet het filter worden vervangen.
Installeer de filters en het rooster met de duimschroeven.
Het voorfilter van de cabine voorkomt dat grote vuildeeltjes zoals gras en bladeren in de filters van de cabine dringen.
Draai de schermafdekking naar beneden.
Reinig het filter met water.
Important: Gebruik geen hogedrukreiniger.
Note: Als er in het filter een gat, scheur of andere beschadiging zit, moet het filter worden vervangen.
Laat het voorfilter afkoelen voordat u het op de machine monteert.
Kantel het filterscherm rond de nokken totdat de vergrendeling aangrijpt in de grendelplaat (Figuur 147).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Koppel de draden van de ventilators af.
Verwijder de 2 knoppen en verwijder de ventilator.
Maak de 4 vergrendelingen van de airconditioning los en verwijder het scherm.
Verwijder de luchtfilters (zie Figuur 146).
Reinig de airconditioning.
Plaats de luchtfilters, het scherm en de ventilator (Figuur 146, Figuur 148 en Figuur 149).
Koppel de draden van de ventilators af (Figuur 148).
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning. Breng alle banden op een spanning van 0,83 tot 1,03 bar.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Note: Maak altijd eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig altijd eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met de aangegeven hoeveelheid motorolie.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2 minuten stationair draaien.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.