Inleiding

Het GeoLink® Precision spuitsysteem bepaalt automatisch de gebruiksdosis en het spuitgebied. Het systeem controleert het bespoten oppervlak, de voertuigsnelheid en het totale volume gespoten materiaal. U stelt het doelvolume per te bespuiten oppervlakte-eenheid in en vervolgens zorgt het spuitsysteem automatisch dat de stroom wordt aangepast aan de voertuigsnelheid en dat het daadwerkelijke volume materiaal per bespoten oppervlak continu wordt weergegeven.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u dit product op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Er worden in deze handleiding een aantal mogelijke gevaren en een aantal veiligheidsberichten genoemd met de volgende veiligheidssymbolen (Figuur 1), die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben als u de veiligheidsvoorschriften niet in acht neemt.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Veiligheid

Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de aansturingscomputer in gebruik neemt.

  • Bewaar deze instructies bij de Gebruikershandleiding van de gazonspuitmachine.

  • Iedereen die deze apparatuur bedient moet altijd makkelijk toegang hebben tot deze gebruiksaanwijzingen.

  • Lees deze instructies en de aanwijzingen in de Gebruikershandleiding van de gazonspuitmachine zorgvuldig door. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bediening en weet hoe u de machine moet gebruiken.

  • Laat nooit kinderen of personen die de instructies niet kennen, de machine gebruiken.

  • Spuit nooit als er mensen, met name kinderen, en huisdieren in de buurt zijn.

  • Chemicaliën kunnen schadelijk zijn voor mensen, dieren, planten, de bodem of andere eigendommen. Voorkom persoonlijk letsel en milieuvervuiling:

    • Gebruik de juiste chemische stof voor de klus.

    • Volg de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant op de verpakkingen van de chemicaliën op. Verwerk de chemicaliën zoals aanbevolen.

    • Verwerk de chemicaliën zorgvuldig.

    • Draag alle benodigde beschermende kleding.

    • Werk alleen in goed geventileerde ruimtes met chemicaliën.

    • Rook nooit tijdens het werken met chemicaliën.

    • Voer verpakkingen en ongebruikte chemicaliën op de juiste manier af.

  • Onthoud dat de gebruiker of bediener verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.

Montage

Algemeen overzicht van de machine

g204997
g204996
g305479
g305478
g204995
g205645
g205646

Zorg dat u vertrouwd bent met de bedieningsorganen voordat u de motor start en de sproeier gebruikt.

Zwevende menubalk

g203292

Gebruik van de zwevende menubalk

Activeren van de zwevende menubalk

Druk op het scherm van het bedieningspaneel met uw vinger en veeg vanaf de onderkant naar boven om de zwevende menubalk weer te geven (Figuur 10).

g203365

Pictogram voeding uitschakelen

Gebruik het pictogram VOEDING UITSCHAKELEN om het GeoLink-systeem uit te schakelen (Figuur 9).

Note: Gedurende normaal bedrijf wordt het X25 spuitsysteem INGESCHAKELD als de contactschakelaar op LOPEN staat en wordt het X25 systeem UITGESCHAKELD als de contactschakelaar op STOP staat.

Hulppictogram

Druk op het PICTOGRAM HULP van de zwevende menubalk om de afzonderlijke hulppictogrammen weer te geven met informatie over de bedieningselementen op het huidige scherm (Figuur 9). Als u op het hulppictogram drukt verschijnt er uitleg over het bedieningselement (Figuur 11). Druk nogmaals op het HULPPICTOGRAM van de zwevende menubalk om de afzonderlijke hulppictogrammen uit te schakelen.

g203343

Pictogram USB-vrijgave

Druk op het pictogram USB-VRIJGAVE voordat u een USB-stick uit het X25 bedieningspaneel verwijdert (Figuur 9). Het pictogram USB-VRIJGAVE staat alleen in de zwevende menubalk als er een USB-stick in de USB-poort aanwezig is.

Note: De USB-poort (niet getoond) bevindt zich aan de achterkant van het bedieningspaneel.

Pictogram schermopname

Druk op het pictogram SCHERMOPNAME om het huidige beeld op het scherm op de USB-stick op te slaan.

Pictogram instellingen homeschermen

Druk op het pictogram INSTELLINGEN HOMESCHERMEN om de indeling van het bedieningsscherm op te slaan. Met deze knop kunt u het scherm 'opruimen' of snel teruggaan naar de informatie op het operationele scherm. Geef elementen weer in het operationele scherm of verberg ze, druk dan op het pictogram OPSLAAN HOMESCHERM om de indeling op te slaan.

Pictogrammen schermhelderheid

Pas de schermhelderheid van het bedieningspaneel aan met de pictogrammen van de SCHERMHELDERHEID (Figuur 9).

  • Druk op de (-) schermhelderheid-toets om de helderheid te verlagen.

  • Druk op de (+) schermhelderheid-toets om de helderheid te verhogen.

  • Druk op het pictogram helderheidsmodus voor 1 van de volgende mogelijkheden:

    • Auto (de helderheid van het scherm wordt aangepast met behulp van de lichtsensor in de bedieningseenheid)

    • Dagmodus (vooringestelde helderheid voor het werken bij helder daglicht)

    • Nachtmodus (vooringestelde helderheid voor het werken bij weinig daglicht)

Aan-/uit-knop

Important: Het systeem schakelt IN bij het starten van de machine. U heeft de aan/uit-knop niet nodig om het systeem op te starten.

  • Bij normaal gebruik schakelt u het X25 spuitsysteem IN door de contactschakelaar op LOPEN te zetten.

    Note: Indien nodig kunt u het X25 spuitsysteem inschakelen door de knop aan de achterkant van het bedieningspaneel in te drukken (Figuur 12).

  • Schakel het X25 spuitsysteem UIT door de contactschakelaar op STOP te zetten.

    Note: In noodgevallen kunt u het spuitsysteem van de X25 uitschakelen met de aan-/uit-knop aan de achterkant van het bedieningspaneel (Figuur 12).

Note: Als het bedieningspaneel op de juiste manier wordt uitgeschakeld blijven de gegevens in het geheugen van de ECU bewaard.

g203113

Pictogrammen annuleren en bevestigen

Druk op het pictogram annuleren om een actie te annuleren of op het pictogram bevestigen om in te voeren of te selecteren. Als ze weergegeven worden, moet u 1 van deze pictogrammen selecteren om het scherm te kunnen verlaten (Figuur 13).

g030695

Kleurcodes werktuig

Deze codes verwijzen naar de stand en de richting van het voertuig en het werktuig.

De kleurcode van het werktuig geeft de status van de producttoepassing weer en heeft de volgende betekenis (Figuur 14):

  • Rood – de spuitboom is uitgeschakeld.

  • Blauw – de werking van de spuitboom wordt belemmerd (hij is ingeschakeld maar er is geen vloeistofstroom; dit is doorgaans te wijten aan lage snelheid of druk).

  • Geel – de spuitboom is ingeschakeld maar de vloeistofstroom wordt bewust tegengehouden (meestal doordat de automatische spuitboombediening de stroom tegenhoudt).

  • Groen – de spuitboom is ingeschakeld en de vloeistof stroomt normaal.

    g031203

Het is belangrijk dat de gebruiker de volgende afkortingen begrijpt:

  • WAAS (Wide Area Augmentation System): systeem om de positie te corrigeren (ontwikkeld door de US Federal Aviation Administration voor gebruik in de luchtvaart, verbetert de nauwkeurigheid en beschikbaarheid van het GPS-signaal).

  • RTK (Real Time Kinematic) – RTK Network – verzameling basisstations die positie-gegevens naar een server sturen, via het Internet. GPS-gestuurde machines met RTK-correctie wisselen gegevens uit met de server. Ze versturen positie-informatie en ontvangen correctie-informatie via het mobiele telefoonnetwerk. Op basis van de positie-gegevens van het basisstation berekent de server de positiecorrectie-gegevens en stuurt die naar de machine. De gecorrigeerde GPS-positie heeft een nauwkeurigheid van 1 tot 2 cm.

  • GLONASS (Global Navigation Satellite System (Russian GNSS)) – Hiermee kan de GPS-ontvanger naast GPS ook het Russische satellietnavigatiesysteem gebruiken.

Gebruiksaanwijzing

De computer in de automatische bediening van de spuitboomsecties (Automatic Section Controller, ASC) regelt de dosis aan de hand van de snelheid van de machine. U stelt de gewenste hoeveelheid per oppervlakte-eenheid in en de ASC regelt de stroming automatisch binnen het betreffende snelheidsbereik van de machine. De volumestroom die verspoten wordt verschijnt op het display. Het X25 bedieningspaneel geeft ook de bespoten oppervlakte, machinesnelheid en totaal verspoten volume weer.

Note: Controleer of de spuitmachine juist gekalibreerd is voordat u begint te spuiten.

Note: Verzeker dat het InfoCenter op GeoLink is ingesteld voordat u begint te spuiten.

Starten van het X25 bedieningspaneel

  1. Verzeker dat het gehele GeoLink-systeem is gemonteerd.

  2. Start de machine en wacht enkele seconden tot het bedieningspaneel ingeschakeld wordt.

    Note: Schakel het bedieningspaneel altijd als volgt in en uit:

    • Schakel de machine UIT om het bedieningspaneel en X25 spuitsysteem uit te schakelen.

    • Het uitschakelen van het bedieningspaneel heeft geen invloed op de gegevens die in de computer zijn opgeslagen.

Het aanraakscherm gebruiken

U kunt de informatie over het spuitsysteem oproepen en wijzigen met het X25 bedieningspaneel door de betreffende pictogrammen op het scherm aan te raken.

  • Druk op een pictogram om informatie op het scherm weer te geven.

  • Er verschijnen extra opties nadat u op bepaalde pictogrammen gedrukt hebt.

  • Kies de gewenste opties.

  • Bevestig de nieuwe weergave (Figuur 13).

Taalkeuze en accepteren van de licentie-overeenkomst

Na het beginscherm verschijnt het scherm voor de taalkeuzen en het accepteren van de licentie-overeenkomst (EULA, end user license agreement).

  1. Indien nodig kunt u het taal-pictogram indrukken om een andere taal te kiezen voor de X25 monitor (Figuur 15).

    Note: De taal die in dit scherm wordt gekozen wordt dan overal in de X25 gebruikersinterface gebruikt. U kunt de taal ook wijzigen via de gebruikersinstellingen.

    g203216
  2. Ga in de taalkeuzelijst naar de gewenste taal, kies deze, en druk op JA (Figuur 16).

    Het X25 bedieningspaneel start op in de gekozen taal.

    g203217
  3. Lees de EULA (Figuur 15).

    Scroll naar de onderkant van het scherm. Het JA-pictogram wordt dan groen (Figuur 15).

  4. Druk op het JA-pictogram om naar het homescherm te gaan (Figuur 15).

Gebruik van de hoofdschakelaar van het X25 bedieningspaneel

g203807

Het pictogram HOOFDSCHAKELAAR geeft de toestand (Figuur 17) van het systeem met de volgende kleuren aan:

  • Groen – Betekent dat het systeem klaar is en dat de besturing van het spuitsysteem ingeschakeld is en werkt.

  • Wit – De besturing van het spuitsysteem staat in stand-by.

  • Rood – Betekent dat het systeem niet klaar is, dat de besturing van het spuitsysteem uitgeschakeld is en niet kan worden gebruikt.

Als het pictogram van de HOOFDSCHAKELAAR rood is, kunt u op het pictogram drukken om de dialoog status van de schakelaar en het aantal actieve alarms weer te geven (Figuur 18).

g205202

U kunt altijd op het pictogram bevestigen (Figuur 18) drukken om naar het hoofdscherm te gaan en de nodige stappen te nemen.

De hoofdschakelaar gebruiken.

Multi Pro 1750 spuitmachine

Het pictogram van de HOOFDSCHAKELAAR op het homescherm geeft aan of het spuitsysteem in- of uitgeschakeld is (Figuur 17).

De hoofdschakelaar gebruiken.

Multi Pro 5800 spuitmachine

Het pictogram van de HOOFDSCHAKELAAR op het homescherm schakelt het spuitsysteem in of uit (Figuur 17). De schakelaar is niet actief als de hoofdschakelaar van de spuitbomen of de schakelaars voor de linker, middelste of rechter spuitboom op UIT staan. Zie de Gebruikershandleiding voor informatie over de hoofdschakelaar van de spuitbomen en de drie afzonderlijke schakelaars.

  • Druk op het pictogram van de HOOFDSCHAKELAAR om het spuitsysteem in te schakelen (het pictogram wordt groen).

  • Druk op het pictogram van de HOOFDSCHAKELAAR om het spuitsysteem uit te schakelen (het pictogram wordt wit).

Informatieve, dringende, verwittigings- en waarschuwingsberichten

Tabel met berichten

Graphic

Informatieve berichten informeren over de status van een proces.

Graphic

Dringende berichten geven aan dat u moet handelen.

Graphic

Verwittigingsberichten geven aan dat u een correctieve actie dient uit te voeren voordat u de machine gebruikt.

1. Pictogram LINK INSTELLINGEN

2. Pictogram SLUITEN

3. Pictogram AUDIOALARM UITSCHAKELEN

Graphic

1. Pictogram gelinkt aan het scherm instellingen

Graphic

Waarschuwingsberichten geven aan dat u een correctieve actie moet uitvoeren voordat u de machine gebruikt.

Graphic

1. Informatie over de correctieve actie

2. Pictogram details (veeg naar beneden)

3. Details van het bericht

Graphic

1. Gelinkt aan het scherm instellingen

De correcte maateenheden selecteren

U kunt kiezen uit de volgende opties: metrisch, Amerikaans (VS) en Amerikaans (VK). Er is een onderscheid tussen de opties Amerikaans (Verenigde Staten) en Amerikaans (Verenigd Koninkrijk) omdat gallons en fluid ounces niet evenveel zijn in de VS en in het VK.

  1. Druk op het pictogram INSTELLINGEN in het hoofdscherm (Figuur 19).

    g204035
  2. Druk op het pictogram GEBRUIKER (Figuur 20).

    g203793
  3. Druk op het pictogram REGIO (Figuur 20).

  4. Druk op het pictogram EENHEDEN (Figuur 20).

  5. Kies de gewenste eenheden en spuitdosis en druk dan op het bevestigings-pictogram (Figuur 21).

    g204046

Werkgegevens beheren

In het werkmenu kunt u specifieke werkinformatie met betrekking tot het gekozen gebied selecteren of instellen. Gebruik dit menu om informatie te bewaren en activiteiten te registreren en te rapporteren.

Specificatie USB-stick

  • USB 3.0

  • 8 GB of meer

  • Compatibel met Linux

Een USB-stick gebruiken

  1. Verwijder de dop van de USB-poort onder de aan/uit knop (Figuur 22).

    g212841
  2. Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting (Figuur 22).

  3. Bewaar informatie op de stick.

  4. Veeg van de onderkant van het scherm van het bedieningspaneel naar boven om de zwevende menubalk te activeren (Figuur 23).

    g203571
  5. Druk op het pictogram eject USB/USB-vrijgave (Figuur 23).

  6. In de dialoog USB-vrijgave drukt u op het pictogram bevestigen, daarna verwijdert u de USB-schijf uit het bedieningspaneel (Figuur 23).

Werkgegevens vastleggen

  1. Zorg ervoor dat u de actieve job hebt geselecteerd.

  2. Druk op het pictogram job/werk (Figuur 24).

    g203550
  3. Druk op het pictogram werkinformatie vastleggen (Figuur 24).

  4. Druk op de pictogrammen voor de types werkinformatie die u wilt toevoegen aan het werk, voer de specifieke informatie in en druk op het pictogram bevestigen; raadpleeg de tabel met informatietypes.

    Note: U kunt meerdere producten voor het werk toevoegen door op het pictogram NIEUW PRODUCT TOEVOEGEN te drukken.

    g297729

    Informatietypes

    Weer

    Gewas

    Product

    Windsnelheid

    Naam van het gewas

    Productnaam

    Windrichting

    Variëteit van het gewas

    Dosis (applicatie)

    Temperatuur

    Groeistadium

    Eenheden

    Vochtigheid

    Grondsoort

     

    Luchtomstandigheden

    Bodemomstandigheden

     
     

    Applicatiemethode

     

Werkopmerkingen vastleggen

Gebruik het opmerkingengebied om informatie vast te leggen voor een werk.

  1. Open het pictogram 'werkinformatie' (Figuur 26).

    g203865
  2. Druk het pictogram job-notes/werkopmerkingen (Figuur 26).

  3. Voer de informatie in en druk op het pictogram bevestigen.

Een werkrapport creëren

  1. Druk op het pictogram werkmenu (Figuur 27).

    g297762
  2. Druk op het pictogram gegegensuitwisselingsmenu (Figuur 27).

  3. Druk op het pictogram werkrapport exporteren naar USB (Figuur 27).

  4. Druk op de pictogrammen voor de opties die u wilt in de dialoog opties werkrapport:

    • Automatische aanpassing bereik – vergroot het kleurcontrast voor de opbrengstdosissen in de rapportmap.

    • Exporteert een werkrapportbestand (.pdf); zoals getoond in Figuur 28.

  5. Druk op het pictogram bevestigen in de dialoog opties werkrapport (Figuur 27).

  6. Druk op het pictogram bevestigen in de dialoog werkrapporten exporteren (Figuur 27).

g297797

Een vormbestand exporteren

  1. Druk op het pictogram werkmenu (Figuur 29).

    g297762
  2. Druk op het pictogram gegegensuitwisselingsmenu (Figuur 29).

  3. Druk op het pictogram werkrapport exporteren (Figuur 29).

  4. Schakel de volgende opties uit in het menu:

    • Automatische aanpassing bereik

    • Taakgegevens

  5. Druk op het pictogram VORMBESTANDEN CREëREN (Figuur 29).

    Note: Het vormbestand wordt opgeslagen in D:/Client/Farm/Field/CoverageShapefiles en D:/Client/Farm/Field/BoundaryShapefiles.

  6. Druk op het pictogram bevestigen in de dialoog opties werkrapport (Figuur 29).

  7. Druk op het pictogram bevestigen in de dialoog werkrapporten exporteren (Figuur 29).

Werkinformatie wissen

U kunt informatie voor het actieve werk wissen, inclusief werknotities en tellergegevens; het bedieningspaneel bewaart de werkinformatie.

  1. Druk op het pictogram werkmenu (Figuur 30).

    g297730
  2. Druk op het pictogram werkgegevens wissen (Figuur 30).

  3. Druk op het pictogram ja in de dialoog werk wissen (Figuur 30).

  4. Druk op het pictogram ja in de dialoog gebiedstellers wissen (Figuur 30).

Werkinformatie exporteren

Note: Verzeker dat het werk actief is voordat u de werkinformatie exporteert.

  1. Verwijder de dop van de USB-poort onder de aan/uit knop (Figuur 31).

    g212841
  2. Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting (Figuur 31).

  3. Druk op het pictogram job-menu/werkmenu (Figuur 32).

    g203551
  4. Druk op het pictogram GEGEVENSUITWISSELING (Figuur 32).

  5. Druk op het pictogram WERKRAPPORT EXPORTEREN NAAR USB (Figuur 32).

  6. Schakel de volgende opties uit in het menu:

    • Automatische aanpassing bereik

    • Taakgegevens

  7. Indien nodig, selecteer de optie vormbestanden aanmaken.

    Note: Het vormbestand wordt opgeslagen in D:/Client/Farm/Field/CoverageShapefiles en D:/Client/Farm/Field/BoundaryShapefiles.

    Note: Hierbij wordt de werkinformatie bewaard op de USB-schijf.

    Note: Voordat u de USB-stick verwijdert, moet deze altijd elektronisch worden losgekoppeld, zie stap 8 tot en met 10 hieronder. Als u dit niet doet, kan het rapport verloren gaan of beschadigd raken.

  8. Veeg over het scherm om de zwevende menubalk te activeren (Figuur 33).

    g203571
  9. Druk op het pictogram USB-VRIJGAVE (Figuur 33).

  10. In de dialoog USB-vrijgave drukt u op het pictogram bevestigen, daarna verwijdert u de USB-stick uit het bedieningspaneel (Figuur 33).

Pictogrammen bedieningspaneel

Gebruik het homescherm voor het spuiten van gebieden met duidelijke grenzen. U kunt de werkzaamheden oproepen en het spuitgebied weergeven.

g296243

Veldinformatie beheren

Een veld selecteren

Een veld uit de lijst met velden kiezen

  1. Druk op het pictogram Veldmenu en dan op het pictogram Veld selecteren (Figuur 35).

    Note: Een groen vinkje geeft het actieve veld aan.

    g298503
  2. Druk in de lijst veld selecteren op het veldpictogram voor het veld dat u gaat sproeien en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 35).

    Note: Een groen vinkje geeft aan dat het geselecteerde veld het actieve veld is.

Een veld uit de USB-lijst met velden kiezen

  1. Druk in de lijst veld selecteren op het pictogram Omschakelen (Figuur 36).

    Note: De lijst Veld selecteren (opgeslagen velden op bedieningspaneel) schakelt om naar de USB-lijst Veld selecteren (opgeslagen velden op USB-stick).

    g298504
  2. Druk in de lijst veld selecteren op het veldpictogram voor het veld dat u gaat sproeien en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 36).

Het dichtstbijzijnde veld kiezen op basis van uw huidige GPS-locatie

De dichtbijgelegen velden moeten grenzen hebben wanneer u de huidige GPS-locatie gebruikt.

  1. Druk in de lijst veld selecteren op het pictogram Grens van dichtstbijzijnde veld volgens GPS(Figuur 37).

    Note: Het bedieningspaneel geeft een lijst van velden weer die dicht bij uw huidige GPS-locatie gelegen zijn.

    g298505
  2. Druk op het pictogram bevestigen (Figuur 37).

    Note: Het dichtstbijgelegen veld verandert in het actieve veld.

Een nieuw veld creëren

Note: Creëer 1 veld per terrein, met daarin alle veldgrenzen voor dat terrein.Een spuitwerk heeft enkel betrekking op 1 veld. Een spuitwerk kan geen grenzen tussen meerdere velden spuiten.

  1. Druk op het pictogram Veldmenu en dan op het pictogram Nieuwe veldgrens (Figuur 38).

    g298561
  2. Druk op het pictogram veldnaam (Figuur 38).

  3. Voer de naam van het veld in met het toetsenbord op het scherm en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 38).

  4. Druk op het pictogram bevestigen in de dialoog nieuw veld (Figuur 38).

    Note: Het nieuwe veld verandert in het actieve veld.

Een veldgrens registreren

Important: De grenzen die u creëert en bewaart zijn enkel nauwkeurig en herhaalbaar als u de grens creëert met RTK-correctie.

Het registreren van de grens starten

  1. Rij de machine naar het actieve veld van het werkterrein (Figuur 39).

    g298538
  2. Lijn het buitenste, middelste gedeelte van het linker voorwiel uit met het startpunt van de nieuwe veldgrens (Figuur 40).

    g294392
  3. Druk op het pictogram VELDMENU en dan op het pictogram VELDGRENS REGISTREREN (Figuur 41).

    g298539
  4. Rij de machine rond het veld om om de buitenrand van de veldgrens te bepalen.

    Note: U kunt zo traag als nodig rijden en de machine stoppen terwijl u de veldgrens registreert.

Het registreren van de grens pauzeren

U kunt het registreren van de veldgrens pauzeren als u de machine naar een gebied met beperkte ruimte moet rijden.

  1. Stop de machine.

  2. Druk op het pictogram REGISTREREN VAN DE VELDGRENS PAUZEREN (Figuur 42).

    g298540
  3. Lijn de machine op haar plaats uit (Figuur 43).

    g298541
  4. Druk op het pictogram VELDGRENS REGISTREREN om opnieuw te beginnen met het registreren van de veldgrens en blijf rijden met de machine om de buitenrand van de grens te bepalen (Figuur 43).

    Note: Wanneer u het registreren van de grens hervat, trekt het systeem een rechte lijn van de locatie waar u het registreren hebt gepauzeerd tot de locatie waar u het registreren van de grens hebt hervat.

Een grens voltooien

  1. Wanneer u zich dicht bij het beginpunt van de veldgrens bevindt, stopt u de machine (Figuur 44).

    g298550
  2. Druk op het pictogram REGISTREREN VAN DE VELDGRENS VOLTOOIEN (Figuur 45).

    Note: Het bedieningspaneel verbindt het begin- en het eindpunt met een rechte lijn.

    g298537

Een grens creëren met allemaal rechte kanten

  1. Lijn het buitenste, middelste gedeelte van het linker voorwiel uit met het eerste punt van de grens van het veld met rechte kanten, en stop de machine (Figuur 46).

    g300291
  2. Druk zonder de machine te bewegen op het pictogram VELDGRENS REGISTREREN en dan op het pictogram REGISTREREN VAN DE VELDGRENS PAUZEREN (Figuur 30).

    g300292
  3. Beweeg de machine en lijn het buitenste, middelste gedeelte van het linker voorwiel uit met het volgende punt van de grens van het veld met rechte kanten, en stop de machine (Figuur 48).

    g300293
  4. Druk op het pictogram VELDGRENS REGISTREREN en dan op het pictogram REGISTREREN VAN DE VELDGRENS PAUZEREN (Figuur 48).

    Note: Het bedieningspaneel verbindt de 2 punten met een rechte lijn.

  5. Herhaal stap 3 en 4 voor alle resterende punten (Figuur 49) behalve voor het laatste open punt.

    g305275
  6. Lijn het buitenste, middelste gedeelte van het linker voorwiel uit met het laatste punt en stop de machine (Figuur 50).

    g305276
  7. Druk op het pictogram REGISTREREN VAN DE VELDGRENS VOLTOOIEN (Figuur 50).

    Note: Het bedieningspaneel verbindt het begin- en het eindpunt met een rechte lijn.

Een grens creëren van dekkingsgebieden

Deze procedure beschrijft hoe u grenzen creëert van eerder geregistreerde dekkingsgebieden. Met alleen de middelste spuitboom die water sproeit, kunt u deze procedure gebruiken om uitsluitingsgrenzen te creëren voor paden voor golfkarren.

  1. Parkeer de machine dicht bij het dekkingsgebied waarvoor u een veldgrens gaat creëren.

  2. Druk op het pictogram Veld en dan op het pictogram Grens creëren van dekkingsgebied (Figuur 51).

    g300533
  3. Druk op het getalpictogram voor de egalisatie-instelling (Figuur 52). Gebruik het toetsenbord op het scherm om een waarde in te voeren en druk op het pictogram bevestigen.

    Note: U kunt de instelling ook wijzigen door de schuifknop links of rechts te slepen.

    Note: De egalisatie-instelling regelt de minimale afstand die automatisch wordt gevuld wanneer u een veldgrens creëert van een dekkingsgebied.

    g300536
  4. Druk op het getalpictogram voor de instelling Minimaal dekkingsgebied (Figuur 53). Gebruik het toetsenbord op het scherm om een waarde in te voeren en druk op het pictogram bevestigen.

    Note: Gebruik de instelling minimaal dekkingsgebied om een dekkingsgebied dat kleiner is dan het gespecificeerde gebied uit te sluiten (niet opgenomen in de veldgrens).

    g300535
  5. Druk op het getalpictogram voor de instelling Afstand van dekkingsgebied (Figuur 53). Gebruik het toetsenbord op het scherm om een waarde in te voeren en druk op het pictogram bevestigen.

    Note: Gebruik de instelling afstand van dekkingsgebied om de gecreëerde veldgrens de gespecificeerde afstand uit te breiden, weg van het dekkingsgebied.

  6. Druk op het pictogram Uitgesloten regio’s (Figuur 54) om grenzen te creëren voor dekkingsgebieden die niet gesproeid worden.

    Note: Uitgesloten regio's activeren creëert uitgesloten regio's van de afstand binnen het dekkingsgebied.

    g300534
  7. Druk op het getalpictogram voor de instelling Minimaal uitgesloten gebied(Figuur 54). Gebruik het toetsenbord op het scherm om een waarde in te voeren en druk op het pictogram bevestigen.

    Note: Gebruik deze instelling om uitgesloten regio's te beheren die niet zijn gecreëerd van afstanden die kleiner zijn dan het gebied dat u specificeert in de instelling minimaal uitgesloten gebied.

  8. Druk op het pictogram bevestigen voor de dialoog Instellingen grens van dekkingsgebied (Figuur 55).

    Note: Het bedieningspaneel creëert automatisch grenzen van dekkingsgebieden.

    g300532

Attributen van een veldgrens bewerken

Attributen van een veldgrens worden gebruikt om de grenzen binnen een veld op een unieke manier te identificeren, en geven aan de systeemgebieden aan waar het product wordt aangebracht of niet wordt aangebracht.

  • Werkregio - werkregio’s geven aan de systeemgebieden aan waar het product altijd wordt aangebracht als u de besturing van spuitboomsecties gebruikt. Gebruik werkregio's voor gebieden zoals fijn gras en golfbaangras.

  • Uitgesloten regio - uitgesloten regio’s geven aan de systeemgebieden aan waar het product nooit wordt aangebracht als u de besturing van spuitboomsecties gebruikt. Gebruik uitgesloten regio's voor gebieden zoals waterelementen, zandelementen en wandelpaden of paden voor karretjes.

  • Uitgeschakeld - het bestaan van de grens wordt genegeerd.

  • Gecategoriseerde regio

    • Gecategoriseerde regio's worden gebruikt voor velden met veel grenzen.

    • Elke grens toekennen aan een categorie is nuttig wanneer u grenzen opneemt wanneer u een product aanbrengt of een grens uitsluit wanneer u een ander product aanbrengt.

    • U kunt gecategoriseerde regio's gebruiken om werkregio's en uitgesloten regio's voor het huidige werk te definiëren.

    • Naast de vooraf ingestelde gecategoriseerde regio's kunt u nieuwe gecategoriseerde regio's creëren voor de aanbrenging van een product met unieke grens of de uitsluiting van een product met unieke grens.

Een veldgrens een naam geven

  1. Nadat de grens is gecreëerd, drukt u uw vinger op het scherm van het bedieningspaneel naast de grenslijn tot het pictogram grensselectie oplicht, en dan schuift u uw vinger naar de grenslijn (Figuur 56).

    Note: Het bedieningspaneel toont een bericht over de grens.

    g302612
  2. Haal uw vinger van het scherm en de dialoog grens bewerken wordt geopend (Figuur 57).

    g302611
  3. Druk op het pictogram met de naam, gebruik het toetsenbord op het scherm om de naam van de grens in te typen en druk op het pictogram bevestigen.

    g304445

Een veldgrens van een werkgebied instellen

  1. Druk in de dialoog grens bewerken op het pictogram REGIOTYPE (Figuur 59).

    g302815
  2. Druk in de dialoog regiotype op het pictogram WERKGEBIED en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 60).

    g304490
  3. Druk in de dialoog grens bewerken op het pictogram bevestigen (Figuur 60).

Een veldgrens van een uitgesloten regio instellen

Note: Het instellen van de veldgrens van een uitgesloten regio sluit het sproeien van het gebied binnen de grens van het veld permanent uit. Een veldgrens van een uitgesloten regio is verschillend van het configureren tijdens een spuitjob van een uitgesloten regio.

  1. Druk in de dialoog grens bewerken op het pictogram REGIOTYPE (Figuur 61).

    g302815
  2. Druk in de dialoog regiotype op het pictogram UITGESLOTEN REGIO en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 62).

    g304489
  3. Druk in de dialoog grens bewerken op het pictogram bevestigen (Figuur 62).

Een veldgrens van een gecategoriseerde regio instellen

  1. Druk in de dialoog grens bewerken op het pictogram REGIOTYPE (Figuur 63).

    g302815
  2. Druk in de dialoog regiotype op het pictogram GECATEGORISEERDE REGIO en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 64).

    g302813
  3. Druk in de dialoog grens bewerken op het pictogram CATEGORIE om een lijst van categorietypes weer te geven (Figuur 65).

    g302814
  4. Druk in de lijst categorietypes op het pictogram voor vooringestelde categorietypes of selecteer het pictogram NIEUW... (Figuur 66).

    Note: Als u op het pictogram NIEUW... drukt, wordt de dialoog nieuwe grenscategorie weergegeven. Druk op het pictogram met de naam, gebruik het toetsenbord op het scherm om de naam van een nieuw grenstype in te typen en druk op het pictogram bevestigen. Druk in de dialoog nieuwe grenscategorie op het pictogram bevestigen om het nieuwe categorietype te creëren.

    g302816
  5. Het geselecteerde categorietype wordt weergegeven. Druk dan op het pictogram bevestigen (Figuur 67).

    g302812

Veldgrenzen samenvoegen

Het voorbeeld in de volgende procedures gebruikt een strategie om een 18-holes golfbaan in kaart te brengen, die het volgende omvat:

  • Een sproeitechnicus gebruikt machine nr. 1 om de veldgrenzen voor hole 1 tot en met 9 in kaart te brengen (Figuur 68).

  • Een andere sproeitechnicus gebruikt machine nr. 2 om de veldgrenzen voor hole 10 tot en met 18 in kaart te brengen (Figuur 69).

  • De sproeitechnicus voegt de veldgrenzen (de achterste 9) die werden gecreëerd op machine nr. 2 samen met de veldgrenzen (de voorste 9) die werden gecreëerd op machine nr. 1.

g303965
g303966

De veldgrenzen exporteren

Note: In dit voorbeeld werkt de technicus met machine nr. 2, die wordt gebruikt om de grenzen voor hole 10 tot en met 18 te creëren.

  1. Plaats een USB-stick in de achterkant van machine nr. 2.

  2. Druk op het pictogram INVENTARISBEHEER icon, druk op het pictogram CATEGORIETYPE (Figuur 70).

    g303969
  3. Druk in de categorielijst op het pictogram VELD.

  4. Druk op het pictogram VELD voor de grenzen die u samenvoegt op machine nr. 1, druk op het pictogram SELECTIE OP USB BEWAREN en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 70).

    Note: In dit voorbeeld bewaart de technicus de veldinformatie (inclusief de grenzen) voor hole 10 tot en met 18 (de achterste 9).

  5. Druk op het pictogram VOLLEDIG SCHERM HERSTELLEN (Figuur 71).

    g303968
  6. Werp de USB-stick elektronisch uit en verwijder de stick uit de achterkant van het bedieningspaneel; zie stap 4 tot en met 6 in Een USB-stick gebruiken.

De veldgrenzen importeren

Note: In dit voorbeeld werkt de technicus met machine nr. 1, die wordt gebruikt om de grenzen voor hole 1 tot en met 9 te creëren.

  1. Plaats een USB-stick in de achterkant van het bedieningspaneel van machine nr. 1.

  2. Druk op het pictogram VELDMENU en dan op het pictogram VELD SELECTEREN (Figuur 72).

    g303984
  3. Druk op het pictogram VELD waarin u de grenzen van machine nr. 2 zult samenvoegen en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 72).

    Note: In dit voorbeeld selecteerde de technicus de veldgrensinformatie van de voorste 9 van machine nr. 1 waarin ze de veldgrensinformatie (achterste 9) samenvoegen, die ze exporteerden van machine nr. 2.

  4. Druk op het pictogram VELDMENU en dan op het pictogram GRENS VAN VORMBESTAND CREëREN(Figuur 73).

    g303962
  5. Druk in de dialoog vormbestand voor grens selecteren op het pictogram OMSCHAKELEN NAAR USB-STICK (Figuur 74).

    g303963
  6. Druk in de dialoog vormbestand voor grens selecteren (USB) op het pictogram IMPORTEREN VAN USB-STICK (Figuur 74).

  7. Druk op de mappictogrammen om te navigeren naar de GeoLinkmap (Figuur 75).

    g303967
  8. Druk op de mappictogrammen (Figuur 76) om te navigeren naar de veldinformatie die u hebt geëxporteerd in stap 4 van De veldgrenzen exporteren.

    Note: In dit voorbeeld importeert de technicus de veldinformatie (inclusief de grenzen) voor hole 10 tot en met 18 (de achterste 9).

    g303970
  9. Druk op het pictogram GRENZEN, druk dan op het pictogram GRENZEN.SHP en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 76).

    Note: In dit voorbeeld geeft het bedieningspaneel van machine nr. 1 de veldgrensinformatie (hole 1 tot en met 18) van beide machines nr. 1 en nr. 2 weer (Figuur 77).

    g303964

De geïmporteerde veldgrenzen een naam geven en categoriseren

De naam en categorisering worden niet gekopieerd met de geïmporteerde veldgrenzen. Geef elke veldgrens die u hebt geïmporteerd een naam en categoriseer deze; raadpleeg Attributen van een veldgrens bewerken.

Note: Geef in dit voorbeeld de holes 10 tot en met 18 (de achterste 9) een naam en categoriseer deze op machine nr. 1, dezelfde als de namen en categorieën van holes 10 tot en met 18 op machine nr. 2.

Veldgrensinformatie op andere machines bijwerken

  1. Zodra alle veldgrensinformatie is geladen en gecategoriseerd, exporteert u het samengevoegde grensbestand van de machine op de USB-stick; zie De veldgrenzen exporteren.

    Note: In dit voorbeeld van machine nr. 1.

  2. Importeer het samengevoegde grensbestand van de USB-stick in de andere machine(s) die de bijgewerkte veldgrensinformatie nodig hebben; zie De veldgrenzen importeren.

    Note: In dit voorbeeld in machine nr. 2.

Vlagmarkeringen

U voegt vlagmarkeringen toe aan de kaart van het bedieningspnaeel terwijl u veldgrenzen creëert of sproeit om elementen van het terrein of gevaarlijke punten van het terrein te identificeren.

g304435

Een vlagmarkering instellen

  1. Rijd de machine naar de locatie van het terreinelement dat u wilt aanduiden met een vlagmarkering en stop de machine.

  2. Druk op het pictogram VELDMENU en op het pictogram VLAGMARKERING INSTELLEN (Figuur 79).

    Het menu vlagmarkering toevoegen wordt weergegeven.

    g304436
  3. Selecteer een pictogram vlagmarkering in het menu vlagmarkering toevoegen (Figuur 79).

    De vlagmarkering wordt weergegeven op het bedieningspaneel achter het voertuig (Figuur 79).

    Note: De droplocatie van de vlagmarkering is achter de machine, op de middenlijn en tussen de achterwielen.

Een eigen vlagmarkering instellen

  1. Rijd de machine naar de locatie van het terreinelement dat u wilt aanduiden met een vlagmarkering en stop de machine.

  2. Druk in het menu vlagmarkering toevoegen op het pictogram VELDMENU en op het pictogram VLAGMARKERING INSTELLEN (Figuur 80).

    g304437
  3. Druk op het EIGEN vlagmarkeringspictogram (Figuur 80).

    De dialoog vlagmarkering toevoegen wordt weergegeven.

  4. Druk in de dialoog vlagmarkering toevoegen op een pictogram vlagmarkering en op het pictogram NAAM VLAGMARKERING (Figuur 81).

    Het toetsenbord op het scherm wordt weergegeven.

    g304439
  5. Gebruik het toetsenbord op het scherm om de naam van de eigen vlagmarkering in te typen en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 81).

  6. Druk in de dialoog vlagmarkering toevoegen op het pictogram bevestigen (Figuur 82).

    De vlagmarkering wordt op het bedieningspaneel achter het voertuig weergegeven.

    g304440

Vlagmarkeringen bewerken

  1. Druk uw vinger op de vlagmarkering op het scherm van het bedieningspaneel tot de pop-up van de vlagmarkering wordt weergegeven (Figuur 83).

    g304391
  2. Verwijder uw vinger van het scherm.

    Het menu vlagmarkering bewerken wordt weergegeven (Figuur 83).

Een type vlagmarkering veranderen

  1. Druk in het menu vlagmarkering bewerken op het pictogram VERANDEREN (Figuur 84).

    g304388
  2. Druk in het menu vlagmarkering veranderen op het pictogram voor het type vlagmarkering (Figuur 84).

Een vlagmarkering verwijderen

  1. Druk in het menu vlagmarkering bewerken op het pictogram VERWIJDEREN (Figuur 85).

    g304389
  2. Druk in de dialoog vlagmarkering verwijderen op het JA-pictogram (Figuur 85).

Alle vlagmarkeringen verwijderen

  1. Druk in het menu vlagmarkering bewerken op het pictogram ALLES VERWIJDEREN (Figuur 86).

    g304390
  2. Druk in de dialoog alle vlagmarkeringen verwijderen op het JA-pictogram (Figuur 86).

Werkinformatie beheren

Een actieve sproeijob overdragen tussen machines

Een actieve job exporteren

  1. Stop de machine en stel de parkeerrem in werking.

  2. Plaats een USB-stick in de achterkant van het bedieningspaneel.

  3. Druk op het pictogram inventarisbeheer (Figuur 87).

    g297570
  4. Als de titel aan de bovenkant van het scherm inventarisbeheer (USB) is, drukt u op het pictogram Weergave wisselen (Figuur 87).

    Note: De titel mag alleen ‘Inventarisbeheer’ zijn.

  5. Als de categorie Werken niet wordt weergegeven op het pictogram Categorie, drukt u op het pictogram Categorie (Figuur 88).

    Note: Er wordt een lijst met categorieën weergegeven.

    g297571
  6. Druk in de lijst met categorieën op het pictogram Werken en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 89).

    g297567
  7. Druk in het scherm inventarisbeheer op het pictogram/de pictogrammen van de werkinformatie die u wilt overdragen naar de andere machine (Figuur 90).

    g297569
  8. Druk op het pictogram Geselecteerde items bewaren (Figuur 90).

  9. Druk in de dialoog Bewaaropties werk op het pictogram Werk bewaren en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 91).

    g297572
  10. Druk in de dialoog bestanden exporteren op het pictogram bevestigen (Figuur 92).

    Note: Druk op het pictogram inventarisbeheer om dit te verbergen.

    g297568
  11. Veeg naar boven om de zwevende menubalk weer te geven, druk op het pictogram USB-vrijgave, druk op het pictogram bevestigen en verwijder de USB-schijf.

Het actieve werk naar een andere machine overdragen

  1. Stop de machine en stel de parkeerrem in werking.

  2. Plaats een USB-stick in de achterkant van het bedieningspaneel.

  3. Druk op het pictogram werkmenu (Figuur 93).

    g297601
  4. Druk op het pictogram Werk selecteren (Figuur 93).

  5. Druk op het pictogram Weergave wisselen om de lijst Werken selecteren (USB) weer te geven (Figuur 94).

    g297604
  6. Druk op het pictogram van het werk dat u wilt overdragen naar de andere machine en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 95).

    g297603

    Note: Het overgedragen werk wordt weergegeven in de lijst Werken selecteren, en is klaar om te worden gebruikt (Figuur 96).

    g297602

Categorieën van informatie tussen machines kopiëren

Gebruik de procedure voor het exporteren van informatiecategorieën en de procedure voor het importeren van informatiecategorieën om dezelfde sproeiinformatie te delen op verschillende machines.

Informatiecategorieën

ProductenVeldgrenzen
Aangepaste sproeimondenAB-lijnen
VeldenBochten
Werken 

Informatiecategorieën exporteren

  1. Stop de machine en stel de parkeerrem in werking.

  2. Plaats een USB-stick in de achterkant van het bedieningspaneel.

  3. Druk op het pictogram inventarisbeheer (Figuur 97).

    g297570
  4. Als de titel aan de bovenkant van het scherm inventarisbeheer (USB) is, drukt u op het pictogram Weergave wisselen (Figuur 97).

    Note: De titel mag alleen ‘Inventarisbeheer’ zijn.

  5. Als de categorie van het informatietype (bv. producten, aangepaste sproeimonden, velden, werken, veldgrenzen, AB-lijnen en bochten) dat u gaat exporteren niet wordt weergegeven op het pictogram Categorie, drukt u op het pictogram Categorie (Figuur 98).

    g297571
  6. Druk in de lijst categorie op het pictogram voor de informatiecategorie die u gaat exporteren en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 99).

    Note: Er wordt een lijst met categorieën weergegeven.U kunt slechts één categorie van informatie tegelijk importeren.

    g297615
  7. Selecteer in het scherm inventarisbeheer als volgt de informatie die u wilt overdragen naar de andere machine:

    • Druk op het pictogram Alles selecteren om al de informatie van de categorie te selecteren (Figuur 100).

    • Druk op het afzonderlijke pictogram/de afzonderlijke pictogrammen van informatie van de categorie (Figuur 100).

    g297627

  8. Druk op het pictogram Bewaar geselecteerde items (Figuur 100).

  9. Druk in de dialoog bestanden exporteren op het pictogram bevestigen (Figuur 101).

    Note: Druk op het pictogram inventarisbeheer om dit te verbergen.

    g297626
  10. Veeg naar boven om de zwevende menubalk weer te geven, druk op het pictogram USB uitwerpen, druk op het pictogram bevestigen en verwijder de USB-schijf.

Informatiecategorieën importeren

  1. Stop de machine en stel de parkeerrem in werking.

  2. Plaats een USB-stick in de achterkant van het bedieningspaneel.

  3. Druk op het pictogram inventarisbeheer (Figuur 102).

    g297641
  4. Als de titel aan de bovenkant van het scherm Inventarisbeheer is, drukt u op het pictogram Weergave wisselen (Figuur 102).

    Note: De titel mag alleen ‘Inventarisbeheer’ (USB) zijn.

    g297642
  5. Als het woord van het informatietype (producten, aangepaste sproeimonden, velden of veldgrenzen) dat u gaat importeren niet wordt weergegeven op het pictogram Categorie, drukt u op het pictogram Categorie (Figuur 104).

    Note: Er wordt een lijst met categorieën weergegeven.U kunt slechts één categorie van informatie tegelijk importeren.

    g297643
  6. Druk in de lijst categorie op het pictogram voor de informatiecategorie die u wilt importeren en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 104).

  7. Selecteer de informatie die u wilt importeren als volgt:

    • Druk op het pictogram Alles selecteren om al de informatie van de categorie te selecteren (Figuur 105).

    • Druk op het afzonderlijke pictogram/de afzonderlijke pictogrammen van informatie van de categorie.

    g297656
  8. Druk op het pictogram Bewaar geselecteerde items (Figuur 105).

  9. Druk in de dialoog bestanden exporteren op het pictogram bevestigen (Figuur 106).

    Note: Druk op het pictogram inventarisbeheer om dit te verbergen.

    g297655
  10. Veeg naar boven om de zwevende menubalk weer te geven, druk op het pictogram USB uitwerpen, druk op het pictogram bevestigen en verwijder de USB-schijf.

ASC-spuitboombediening

De bedieningsmodus instellen

Note: Deze instelling regelt de overlap van de buitenste sproeimonden van aangrenzende werkgangen (in percentage van het sproeipatroon).De standaardinstelling is 50.

  1. Druk op het pictogram AUTOMATISCHE BESTURING VAN SPUITBOOMSECTIES (Figuur 107).

    g305218
  2. Druk op het pictogram SPUITBOOMBEDIENING (Figuur 107).

  3. Stel de instelling voor de bedieningsmodus (Figuur 108) als volgt af:

    Note: Als u de waarde van de bedieningsmodus verlaagt, verkleint de overlap voor aangrenzende werkgangen; als u de waarde van de bedieningsmodus verhoogt, vergroot de overlap.

    • Druk op het pictogram WAARDE, voer een waarde in met het toetsenbord op het scherm en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 108).

    • Schuif de schuifknop op het scherm naar links of rechts (Figuur 108).

    g305220
  4. Druk op het pictogram bevestigen.

De uitgeschakelde voorspellingscompensatie instellen

Note: Deze instelling regelt het percentage van het sproeipatroon dat de veldgrens overschrijdt voordat de spuitdop uitgeschakeld wordt.De standaardinstelling is 0%.

  1. Druk op het pictogram AUTOMATISCHE BESTURING VAN SPUITBOOMSECTIES (Figuur 109).

    g305219
  2. Druk op het pictogram SPUITBOOMBEDIENING (Figuur 109).

  3. Stel de instelling voor de uitgeschakelde voorspellingscompensatie (Figuur 110) als volgt af:

    Note: Als u de uitgeschakelde voorspellingscompensatie verlaagt, verkleint de afstand van de veldgrens wanneer de spuitdop uitgeschakeld wordt; als u de waarde verhoogt, vergroot deze afstand.

    • Druk op het pictogram WAARDE, voer een positieve (+) waarde, een neutrale (0) waarde of een negatieve (-) waarde in met het toetsenbord op het scherm en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 110).

    • Schuif de schuifknop op het scherm naar links of rechts (Figuur 110).

    g305221
  4. Druk op het pictogram bevestigen.

Een sproeimethode kiezen

Sproeimethodes

 

Automatische besturing van spuitboomsecties

Gebiedsgrens

Dosisregeling

Beschrijving

Veldgrens

GraphicGraphicGraphic
  • De machine stuurt de spuitdoppen aan met grens, en voorkomt overlapping (dubbele bespuiting).

  • De machine regelt de dosis.

Onbeperkt

GraphicGraphicGraphic
  • De machine stuurt de spuitdoppen aan om overlapping (dubbele bespuiting) te voorkomen, maar zonder grenscontrole.

  • De machine regelt de dosis.

Manuele besturing van de spuitboomsecties

GraphicGraphicGraphic
  • De gebruiker stuurt de spuitbomen aan.

  • De machine regelt de dosis.

Manuele regeling

Graphic.GraphicGraphic
  • De gebruiker stuurt de spuitbomen aan.

  • De gebruiker regelt de dosis.

Automatische besturing van spuitboomsecties

Beschrijving pictogram automatische besturing van spuitboomsecties (ASC)

Instelling

Beschrijving

ASC AAN

De machine stuurt de afzonderlijke spuitdoppen aan.

ASC UIT

De gebruiker stuurt de spuitdoppen aan in groepen met de schakelaars voor links, midden en rechts.

ASC ONDERDRUKT (MANUELE MODUS)

De gebruiker stuurt de spuitdoppen aan in groepen met de schakelaars voor links, midden en rechts.

Gebiedsgrens

Beschrijving pictogram gebiedsgrens

Instelling

Beschrijving

VELDGRENS

De machine schakelt de spuitdoppen in als de spuitmachine binnen de gebiedsgrens van het aangegeven spuitgebied komt.

De machine schakelt de spuitdoppen uit als de spuitmachine een uitgesloten regio binnen het aangegeven spuitgebied bereikt.

De machine schakelt de spuitdoppen uit als de spuitmachine buiten de gebiedsgrens van het aangegeven spuitgebied komt.

De machine schakelt de spuitdoppen uit als er overlappend zou worden gespoten.

ONBEPERKT

De machine stuurt de spuitdoppen aan om overlapping te voorkomen, maar zonder gebiedsgrens.

De machine schakelt de spuitdoppen uit als er overlappend zou worden gespoten.

Gebiedsgrens uitgeschakeld

De gebruiker schakelt de spuitdoppen links, midden en rechts handmatig aan en uit.

De machine stuurt de afzonderlijke spuitdoppen niet aan.

De machine voorkomt overlappend spuiten niet.

Dosisregeling

Beschrijving pictogram dosisregeling

Instelling

Beschrijving

Automatisch (Auto)

De machine regelt de dosis op basis van de dosis ingesteld voor het huidige karwei, of de dosis ingesteld met het bedieningspaneel.

Handmatig

De gebruiker regelt de dosis tijdens het spuiten.

De ASC instellen voor spuiten met een gebiedsgrens

Bij het spuiten met gebiedsgrenzen zijn er de volgende mogelijkheden:

  • Het GeoLink-systeem stuurt de spuitdoppen aan op basis van de begrenzing, en voorkomt overlapping (dubbele bespuiting).

  • Het GeoLink-systeem regelt de dosis.

  1. Druk op het pictogram AUTOMATISCHE BESTURING VAN DE SPUITBOOMSECTIES (ASC pictogram) en het pictogram BESTURING SPUITSYSTEEM om deze schermen te openen (Figuur 111).

  2. Druk het ASC-pictogram op de stand AAN, zet de begrenzing op GEBIEDSGRENS, en zet de dosis op AUTO (Figuur 111).

    g209112

De ASC instellen voor spuiten met een onbeperkte grens

Bij deze methode zijn er de volgende mogelijkheden:

  • Het GeoLink-systeem stuurt de spuitdoppen aan om overlapping te voorkomen, maar zonder gebiedsgrens.

  • Het GeoLink-systeem regelt de dosis.

  1. Druk op het pictogram AUTOMATISCHE BESTURING VAN DE SPUITBOOMSECTIES en het pictogram BESTURING SPUITSYSTEEM (Figuur 112).

  2. Druk het ASC-pictogram op de stand AAN, zet de begrenzing op ONBEPERKT, en zet de dosis op AUTO (Figuur 112).

    g209115

De ASC instellen voor spuiten met een manuele besturing van de spuitboomsecties

Bij deze methode zijn er de volgende mogelijkheden:

  • De gebruiker stuurt de secties van de spuitbomen aan.

  • Het GeoLink-systeem regelt de dosis.

  1. Druk op het pictogram AUTOMATISCHE BESTURING VAN DE SPUITBOOMSECTIES en het pictogram besturing spuitsysteem (Figuur 113).

  2. Druk het ASC pictogram op de stand UIT en zet de dosisregeling op AUTO (Figuur 113).

    g209114

De ASC instellen voor spuiten met een manuele bediening

Bij deze methode zijn er de volgende mogelijkheden:

  • De gebruiker stuurt de secties van de spuitbomen aan.

  • De gebruiker regelt de dosis.

  1. Druk op het pictogram automatische besturing van de spuitboomsecties en het pictogram besturing spuitsysteem (Figuur 114).

  2. Druk de dosisregeling in de MANUELE stand (Figuur 114).

    Note: ASC schakelt naar ASC Inhibited (Manuele modus).

    g209113

Een nieuw gebruiksdosisproduct creëren en het tankvolume instellen

Note: Zorg ervoor dat de geschikte maateenheden zijn gekozen; zie De correcte maateenheden selecteren.

Een nieuw gebruiksdosisproduct creëren

  1. Vul de tank met water.

  2. Druk op het pictogram BESTURING SPUITSYSTEEM en druk op het pictogram weergave maximaliseren in het bedieningspaneel van de spuitmachine (Figuur 115).

    g302991
  3. Druk op het pictogram PRODUCTCONFIGURATIE (Figuur 115).

    De dialoog voor de productconfiguratie verschijnt.

  4. Druk in het scherm productconfiguratie op het pictogram PRODUCTNAAM (Figuur 116).

    g302992
  5. Druk op het pictogram NEW PRODUCT…/NIEUW PRODUCT en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 116).

    De wizard nieuw product instellen verschijnt.

  6. In stap 1 van de dialoog voor een nieuw product drukt u op EIGEN PRODUCT en dan op het pictogram volgende (Figuur 117).

    g302993
  7. Druk op het pictogram PRODUCTNAAM, voer de productnaam in met het toetsenbord op het display en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 118).

    Note: U kunt de naam van de kleur van de spuitdop voor het gebruiksdosisbereik kiezen als de productnaam.

    g306584
  8. In stap 2 van de dialoog voor een nieuw product drukt u op het pictogram VOLGENDE (Figuur 119).

    g306585
  9. In stap 3 van de dialoog voor een nieuw product drukt u op het pictogram PRODUCT DOSISSTAP (Figuur 119).

  10. Gebruik het toetsenbord op het scherm om een dosis in te typen waarmee u de vooringestelde dosissen 1 en 2 verhoogt of verlaagt en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 120).

    g306586
  11. In stap 3 van de dialoog voor een nieuw product drukt u op het pictogram PRODUCT DOSIS PRESET 1 (Figuur 119).

  12. Gebruik het toetsenbord op het scherm om de gebruiksdosis in te typen voor gebruiksdosis preset 1 en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 120).

  13. In stap 3 van de dialoog voor een nieuw product drukt u op het pictogram PRODUCT DOSIS PRESET 2 (Figuur 119).

  14. Gebruik het toetsenbord op het scherm om de gebruiksdosis in te typen voor gebruiksdosis preset 2 en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 120).

  15. Druk op het pictogram volgende (Figuur 121).

    g306625
  16. In stap 4 van de dialoog voor een nieuw product drukt u op de pictogrammen bevestigen (Figuur 122).

    g306587
  17. Als u de tank aan het vullen bent, drukt u in de dialoog tank vullen op het JA-pictogram (Figuur 122).

Instellen van het producttankvolume

  1. Druk op het pictogram TANKVULLING (Figuur 126).

    g306626
  2. Druk op het pictogram VOLUME (Figuur 123).

  3. Gebruik het numerieke toetsenbord om 1 van de volgende in te voeren:

    Note: Druk op WAARDE VERHOGEN of WAARDE VERLAGEN om de productvolume preset in te voeren.

    g204276
    • Als u het uiteindelijke productvolume aan de tank toevoegt (zoals water en chemicaliën), voer dan het totale volume in van het product dat u aan de tank toevoegt, druk op het pictogram bevestigen, en druk op het pictogram bevestigen in het venster voor de tankvulling (Figuur 125).

      Note: Het volume van het water en het product moet kleiner of gelijk zijn aan de ingestelde tankcapaciteit.

      g204242
    • Als u in stappen chemicaliën aan het water toevoegt, voer dan het volume water in de tank in, druk op het pictogram bevestigen, en ga dan naar stap 4.

      Note: Het volume van het water en het product moet kleiner of gelijk zijn aan de ingestelde tankcapaciteit.

  4. Als u de chemicaliën in stappen aan het water toevoegt, druk dan op het pictogram VOLUME-TOENAME (Figuur 127).

    g306627
  5. Gebruik het numerieke toetsenbord voor het invoeren van de toenamestap van het productvolume (b.v. chemicaliën aan water) bij het toevoegen van product aan de tank, en druk dan op het pictogram bevestigen (Figuur 127).

    Voorbeeld: Stap van 19, 114 of 208 liter.

  6. Als u in stappen chemicaliën aan het water toevoegt, voeg het product dan toe aan de tank en druk op het pictogram PRODUCT TOENAMESTAP (Figuur 127).

    g306628
  7. Als u de tank geheel vult met product of water dan kunt u op het pictogram TANK GEHEEL VULLEN drukken (Figuur 127).

  8. Druk op het pictogram bevestigen en druk op het pictogram bevestigen in het venster voor het vullen van de tank.

De spuitbediening configureren voor een nieuw werk

Standaardmodus

Kiezen van de dosis en het werk een naam geven

  1. Start de machine en laat de sleutel in DRAAIMODUS.

  2. Open het pictogram 'regeling spuitsysteem' (Figuur 128).

    g031532
  3. Ga in het scherm van de besturing van het spuitsysteem na of de juiste preset dosis is gekozen.

  4. Als de dosis niet correct is, wijzig deze dan met de pictogrammen van de vooringestelde dosissen, of druk op de pictogrammen verhogen of verlagen om de dosis stapsgewijs te veranderen, of selecteer het veld huidige gebruiksdosis en voer de dosis in met het toetsenbord op het scherm (Figuur 129 en Figuur 130).

    g031494
    g205052
  5. Druk op het pictogram job-menu/werkmenu, rechtsboven op het scherm (Figuur 131).

    g203547
  6. Voer een nieuwe naam in voor het werk of behoud de standaard tijdbenaming (Figuur 131).

Kiezen van de spuitdop – voorbereiden op het balanceren van de spuitdopkleppen

Multi Pro 1750 spuitmachine

Important: Als u een werk aanmaakt, wordt de afmeting van de spuitdop waar het GeoLink-systeem is op ingesteld weergegeven op het X25 scherm. Elke keer dat u de spuitdoppen wisselt moet u de klepbalans wizard uitvoeren.

  1. Zorg dat de mengklep gebalanceerd is en dat de spuitsysteemdruk hoger is dan 2,07 bar; raadpleeg uw Gebruikershandleiding.

  2. Vul de sproeitank met schoon water.

  3. Zorg ervoor dat de handrem ingeschakeld is en dat de versnelling in de NEUTRAALSTAND staat.

  4. Als uw machine uitgerust is met de ultrasone nivelleerset voor de spuitbomen, zet de schakelaar van de sonische spuitboom dan uit.

  5. Start de motor, laat de spuitbomen zakken, zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen op UIT, zet de 3 spuitboomschakelaars op AAN.

  6. Druk op het pictogram instelling spuitdosis, veeg dan over het pictogram volledig scherm in de rechterbovenhoek van het venster van de spuitbesturing (Figuur 132).

    g205227
  7. Druk op het pictogram configuratie, en druk dan op het pictogram klepbalans wizard (Figuur 133).

    g205226

Kiezen van de spuitdopklep balanceer wizard, stap 1-3

Multi Pro 1750 spuitmachine
  1. In stap 1 kunt u informatie over de wizard lezen, daarna drukt u op het pictogram volgende (Figuur 134).

    g205231
  2. In stap 2 van de wizard kiest u met de scroll-balk de gebruikte spuitdop, kies dan het pictogram spuitdop in de keuzelijst (Figuur 135).

    Note: Als de spuitdop die u aan het configureren bent niet voorkomt in de keuzelijst, moet u een nieuwe spuitdop creëren voordat u de klepbalans wizard gebruikt; neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465), of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

    g205232

    Spuitdoppen

    SpuitdopKleur spuitdopDoorstroomhoeveelheid
    Graphic 0,2Geel0,8 lpm
    Graphic 0,4Rood1,5 lpm
    Graphic 0,5Bruin1,9 lpm
    Graphic 0,6Grijs2,3 lpm
    Graphic 0,8Wit3,0 lpm
    Graphic 1,0Blauw3,8 lpm
    Graphic 1,5Groen5,7 lpm
  3. Druk op het pictogram volgende (Figuur 135).

  4. In stap 3 van de wizard kunt u indien nodig een andere dosis instellen met het pictogram dosis (Figuur 136).

    g205648
  5. Voer de dosis in met het numerieke toetsenbord en druk dan op het pictogram bevestigen (Figuur 137).

    g205229
  6. In stap 3 van de wizard kunt u indien nodig een andere snelheid instellen met het pictogram speed/snelheid (Figuur 136).

  7. Voer de rijsnelheid tijdens het spuiten in met het numerieke toetsenbord, druk dan op het pictogram bevestigen (Figuur 138).

    Note: Als u spuit in 1ste versnelling, voer dan 5,6 km/u in; als u spuit in 2de versnelling, voer dan 9,7 km/u in.

    g307536
  8. Zet op de machine de hoofdschakelaar van de spuitbomen op AAN.

  9. Druk in het bedieningspaneel op het pictogram volgende (Figuur 139).

    g307537

Kiezen van de spuitdopklep balanceer wizard, stap 4-6

Multi Pro 1750 spuitmachine
  1. Druk het gaspedaal in tot u het maximale toerental bereikt en schakel de gashendel-vergrendelingsschakelaar in (Figuur 140).

    g307535
  2. Druk op het pictogram SPUITDOSISREGELAAR, druk op het pictogram GEVRAAGDE GEBRUIKSDOSIS, gebruik het toetensbord op het scherm om de doelgebruiksdosis in te voeren en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 141).

    g307534
  3. Wacht tot de doelgebruiksdosis wordt weergegeven op het dashboard (Figuur 142).

    g307533
  4. In stap 4 van de wizard wacht u totdat de stroming door het systeem stabiel is en het pictogram vergrendeling verschijnt in het dialoogvenster (Figuur 143).

    g205437
  5. Druk op het pictogram volgende (Figuur 143).

  6. In stap 5 van de wizard doet u 1 van de volgende handelingen:

    Note: De pictogrammen (+) en (-) die de wizard weergeeft komen overeen met de sticker op de klep en geven aan in welke richting de knop van de omloopklep gedraaid moet worden.

    • Wacht tot de GeoLink software de instelling van de stroming heeft verwerkt (Figuur 144).

      Note: Zet het pictogram aan/uit op aan (groen) om met de pictogrammen vorige/volgende een spuitboomklep te kiezen om te balanceren. Zet spuitboomsectie aan/uit op aan als u de verkeerde omloopklep heeft gekozen en een andere spuitboomklep wilt kiezen in de wizard.

      g205521
    • De spuitdosis voor de spuitboomklep is te hoog (Figuur 145).

      Note: In dit voorbeeld is de gewenste spuitdosis 0,500 gallon/1000 ft2 maar de gemeten spuitdosis is 0,529 gallon/1000 ft2.

      g205520
      1. Druk op het pictogram spuitboom aan/uit (Figuur 145) om de spuitboomklep te sluiten (rood).

      2. Ga naar de achterkant van de machine.

      3. Stel de omloopklep bij spuitboomklep 1 in om de stroming tot de gewenste dosis te verminderen.

    • De spuitdosis voor de spuitboomklep is te laag (Figuur 146).

      Note: In voorbeeld is de gewenste spuitdosis 0,500 gallon/1000 ft2 maar de gemeten spuitdosis is 0,472 gallon/1000 ft2.

      g205524
      1. Druk op het pictogram spuitboom aan/uit (Figuur 145) om de spuitboomklep te sluiten (rood).

      2. Ga naar de achterkant van de machine.

      3. U kunt de vloeistofstroom instellen op de gewenste afgiftedosis door middel van de knop voor de omloopklep van de spuitboomklep die u geselecteerd hebt op het bedieningspaneel.

        g305385
  7. Het bericht Spuitboomklep gebalanceerd verschijnt en de wizard gaat automatisch door naar de volgende spuitboomklep (Figuur 148).

    g205523
  8. Herhaal stap 6 en 7 voor spuitboomkleppen 2-10 (Figuur 149).

    g205522
  9. Als alle spuitboomkleppen gebalanceerd zijn, druk dan op het pictogram volgende (Figuur 149).

  10. In stap 6 van de wizard, controleer de lijst van gebalanceerde spuitboomkleppen om te verzekeren dat alle omloopkleppen zijn ingesteld, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 150).

    Note: Als er een spuitboomklep is waarvan de omloopklep nog niet is ingesteld, druk dan op het pictogram terug om naar stap 5 te gaan voor die klep en voer stap 6 en 7 uit (Figuur 150).

    g205525

    Na het afronden van de wizard voor het balanceren van de kleppen geeft het pictogram balanceren in het instellingsvenster 'Gebalanceerd' aan (Figuur 151).

    g205519

Kiezen van de spuitdop

Multi Pro 5800 spuitmachine
  1. In het menu nieuw werk, kies het pictogram spuitdop (Figuur 152).

    g305408
  2. In de keuzelijst kiest u de spuitdop voor de dosis waarmee u gaat spuiten.

    Note: Als de spuitdop voor de dosis die u spuit niet voorkomt in de lijst, moet u een nieuwe spuitdop creëren voordat u de klepbalans wizard gebruikt; neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465), of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

  3. Druk op het pictogram bevestigen (Figuur 152).

Configureren van een nieuw werkterrein

  1. Selecteer een veld, zorg ervoor dat u een grens hebt in het veld en dat de grens gecategoriseerd is; zie Veldinformatie beheren.

  2. Druk op het pictogram WERKMENU (Figuur 153).

    g203546
  3. Druk op het pictogram WERKTERREINEN CONFIGUREREN (Figuur 153).

  4. Selecteer in het menu werkterrein (Figuur 153) 1 van de volgende regiotypes:

    • Druk op het picogram WERKGEBIEDEN die u gaat sproeien (bv. fairways, greens of tees), zoals getoond in Figuur 153.

    • Druk op het pictogram UITGESLOTEN REGIO’S die u niet gaat sproeien (bunkers, bomen, obstakels, enz.), zoals getoond in Figuur 153.

  5. Druk op het pictogram bevestigen (Figuur 153).

Het spuitsysteem van de machine bedienen

  1. Zet de 3 schakelaars voor de boomsecties (op het bedieningspaneel van de machine) op AAN (Figuur 154 en Figuur 155).

    g305273
    g305272
  2. Druk de hoofdschakelaar van de machine in (Figuur 154 of Figuur 155).

  3. Druk op het pictogram van de hoofdschakelaar (Figuur 34) op het display van de bedieningseenheid (enkel Multi Pro 5800 spuitmachines).

  4. Rij naar het terrein dat u gaat spuiten.

    Note: Als de ASC op GEBIEDSGRENS staat zal de machine beginnen met spuiten bij het bereiken van het aangegeven spuitterrein.

Note: Op het scherm ziet u de zones die u gaat spuiten in het lichtgrijs, en zones die niet gespoten worden in het donkergrijs. Als het weergavescherm volledig lichtgrijs is, kunt u elk gebied spuiten.

Een bestaand werk gebruiken.

Note: Een werk wordt ingesteld in de standaardmodus. Verzeker dat de informatie van het vorige werk is gewist voordat u een bestaand werk herhaald.

  1. Start de machine en laat de sleutel in DRAAIMODUS.

  2. Druk op het pictogram BESTURING SPUITSYSTEEM en druk op het pictogram weergave maximaliseren in het bedieningspaneel van de spuitmachine (Figuur 156).

    g306639
  3. Als de dosisproducten die u nodig hebt momenteel niet geselecteerd zijn (Figuur 157), selecteer dan als volgt een gebruiksdosisproduct.

    Note: Als de dosisproducten die u nodig hebt momenteel niet voorkomen in de lijst; creëer dan een nieuw gebruiksdosisproduct; zie (Een nieuw gebruiksdosisproduct creëren).

    1. Druk in het scherm productconfiguratie op het pictogram PRODUCTNAAM (Figuur 157).

      g306640
    2. Druk in de productselectielijst op het pictogram van een gebruiksdosisproduct (Figuur 157).

    3. Druk op het pictogram bevestigen (Figuur 157).

    4. Druk in het scherm productconfiguratie op het pictogram bevestigen (Figuur 158).

      Note: Het scherm met de besturing van het spuitsysteem wordt bijgewerkt met de nieuwe informatie over het gebruiksdosisproduct.

      g306641

      Note: Wanneer het scherm met de besturing van het spuitsysteem wordt geminimaliseerd, wordt de naam van het gebruiksdosisproduct niet weergegeven, maar de vooringestelde informatie wordt weergegeven.

  4. Als de gebruiksdosis niet correct is, wijzig deze dan stapsgewijs met de voorinstellingen, of selecteer de huidige gebruiksdosis en voer handmatig een dosis in (Figuur 159).

    g306642
  5. Druk op het pictogram VELDMENU, druk in de lijst veld selecteren op het pictogram voor een veld en druk dan op het pictogram bevestigen (Figuur 160).

    Note: Het vinkje identificeert het pictogram van het actieve veld.

    g203549
  6. Druk in de lijst veld selecteren op het pictogram voor een veld (Figuur 160); zie Een nieuw veld creëren.

  7. Druk op het pictogram WERKMENU (Figuur 161).

    g203772
  8. Druk op het pictogram WERK SELECTEREN, druk in de lijst veld selecteren op het pictogram voor een werk en druk dan op het pictogram bevestigen (Figuur 161).

    Note: Een vinkje identificeert het pictogram van een actief werk.

  9. Zet de 3 schakelaars voor de boomsecties (op het bedieningspaneel van de machine) op AAN (Figuur 162 en Figuur 163).

    g305273
    g305272
  10. Om te spuiten: druk het pictogram HOOFDSCHAKELAAR in op het scherm en rij het spuitterrein in (Figuur 34).

    Note: De machine begint te spuiten wanneer ze het juiste spuitgebied inrijdt.

    Note: Op het weergavescherm zijn gebieden die moeten worden gespoten lichtgrijs, terwijl uitgesloten gebieden donkergrijs zijn. Als het weergavescherm volledig lichtgrijs is, kan elk gebied worden gespoten.

Kalibreren en testen

Het kompas kalibreren

  1. Druk op het pictogram KALIBRATIE ONTVANGER (Figuur 164).

  2. Druk op het pictogram KOMPAS (Figuur 164).

    g209223
  3. Rij met de machine 1½ omwenteling in een cirkel (Figuur 165).

  4. Druk op het pictogram volgende (Figuur 164).

  5. Rij 92 m in een rechte lijn; zie Figuur 165.

    g209126
  6. Bevestig de kalibratie (Figuur 164).

Kalibreren van de vloeistofstroommeter

Materiaal dat de klant moet voorzien:

  • Een maatbeker om de vloeistof op te vangen (bij voorkeur met een verdeling in 0,01 l)

  • Een stopwatch die +/- 1/10 van een seconde kan meten.

Voorbereiden van de kalibratie

  1. Verzeker dat de sproeitank schoon is.

  2. Vul de sproeitank met minstens 570 liter water.

  3. Zorg dat de spuitdoppen die u gaat testen in de actieve spuitstand staan (omlaag).

  4. Stel de parkeerrem in werking en start de motor.

    Note: Laat de motor en het hydraulische systeem 10 minuten warmdraaien.

Doorspoelen voorafgaand aan de kalibratie

  1. Druk op het bedieningspaneel op het pictogram SPUITDOSISREGELAAR en druk op het pictogram volledig scherm in de rechterbovenhoek van het venster van de besturing van het spuitsysteem (Figuur 166).

    g307453
  2. Druk op het pictogram MANUELE MODUS om de spuitdosisregelaar in te stellen op manuele modus (Figuur 167).

    g307455
  3. Zet op de machine de schakelaar van de spuitpomp op AAN.

  4. Zet de 3 spuitboomschakelaars in de stand AAN.

  5. Zet de gashendel op SNEL.

  6. Druk in het bedieningspaneel op het pictogram HOOFDSCHAKELAAR.

  7. Zet op de machine de hoofdschakelaar van de spuitbomen op AAN.

    Note: De hoofdschakelaar van de spuitbomen bevind zich op het bedieningspaneel van de machine.

  8. Druk indien nodig op het pictogram GEVRAAGDE GEBRUIKSDOSIS, gebruik het toetensbord op het scherm (Figuur 167) om een waarde voor de stroming in te voeren voor de actieve spuitdoppen.

  9. Zet op de machine de hoofdschakelaar van de spuitbomen op UIT.

Uitvoeren van de opvangtest en invoeren van de gegevens

  1. Zet op de machine de gashendel op SNEL.

    Laat de spuitdruk zich stabiliseren.

  2. Zorg dat de 3 schakelaars van de spuitbomen in de stand AAN staan.

  3. Zorg ervoor dat het pictogram HOOFDSCHAKELAAR in het bedieningspaneel groen is (systeem klaar).

  4. Druk op het pictogram VLOEISTOFSTROOMMETER (Figuur 168).

    Note: De wizard automatische stroomkalibratie verschijnt.

    g307457

De opvangtest van 15 seconden uitvoeren

Automatische stroomberekening stap 1 en 2
  1. In stap 1 van 4 van de wizard automatische stroomkalibratie drukt u op de knop volgende (Figuur 169).

    g307456
  2. Zet op de machine de hoofdschakelaar van de spuitbomen op AAN.

    Note: De pulsteller, tijdteller en teller voor het schatte volume lopen.

  3. Ga naar de achterkant van de machine, plaats de maatbeker onder 1 van de spuitdoppen en start de stopwatch (Figuur 170).

    Important: Zorg ervoor dat de maatbeker vloeistof van 1 spuitdop opvangt.

    g306656
  4. Verwijder na 15 seconden de maatbeker van de spuitdop en ga naar de bestuurdersstoel.

  5. In stap 2 van 4 van de wizard automatische stroomkalibratie op het bedieningspaneel zet u, wanneer de tijdteller 60 seconden bereikt (Figuur 171) de hoofschakelaar van de spuitbomen op UIT.

    Note: De pulsteller en de teller voor het geschatte volume stoppen. De tijdteller blijft lopen tot u naar stap 3 van 4 gaat in de wizard voor automatische stroomkalibratie.

    g211486
  6. Zet de gashendel op langzaam en schakel de spuitpomp uit.

  7. In stap 2 van 4 van de wizard automatische stroomkalibratie drukt u op het pictogram volgende (Figuur 171).

Het spuitvolume gedurende 60 seconden berekenen

  1. Plaats de maatbeker op een horizontaal oppervlak, laat de vloeistof zakken en noteer het vloeistofvolume (Figuur 172).

    Noteer hier wat u gemeten hebt: .

    Important: Plaats de maatbeker op een horizontaal oppervlak om het volume af te lezen.

    Important: Kleine onnauwkeurigheden bij het aflezen van het vloeistofvolume in de maatbeker hebben een aanzienlijke invloed op de nauwkeurigheid van de kalibratie van de spuitmachine.

    g306657
  2. Vermenigvuldig de hoeveelheid vloeistof die is verzameld van de enkele spuitdop met 12 (het aantal spuitdoppen) om het spuitvolume gedurende 15 seconden te berekenen.

    Stap 1 meting Spuitvolume gedurende 15 seconden
    (ml)x 12 =(ml)

    Voorbeeld: 1300 ml x 12 spuitdoppen = 15600 ml

  3. Vermenigvuldig het spuitvolume gedurende 15 seconden dat u hebt berekend in stap 2 met 4 om het spuitvolume gedurende 60 seconden te berekenen.

    Spuitvolume gedurende 15 seconden Spuitvolume gedurende 60 seconden
    (ml)x 4 =(ml)

    Voorbeeld: 15600 ml x 4 = 62400 ml

  4. Converteer het spuitvolume gedurende 60 seconden in liter.

    Noteer het geconverteerde volume hier: (liter).

    Voorbeeld: 65400 ml / 1000 = 62,4 l

Het geconverteerde spuitvolume gedurende 60 seconden invoeren

Automatische stroomberekening stap 3 en 4
  1. Druk in stap 3 van 4 in de wizard automatische stroomkalibratie op het pictogram OPGEVANGEN VOLUME, voer het vloeistofvolume in dat u hebt geconverteerd in stap 4 van Het spuitvolume gedurende 60 seconden berekenen met het toetsenbord op het scherm en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 173).

    g211487
  2. Druk op het pictogram volgende (Figuur 173).

  3. In stap 4 van 4 van de wizard automatische stroomkalibratie drukt u op het pictogram bevestigen (Figuur 173).

Het spuitsysteem instellen

Voordat u het GeoLink spuitsysteem gebruikt moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:

Note: De hoofdschakelaar van de machine zit op de volgende plaatsen; zie Figuur 174 of Figuur 175.

g205127
g205125

De machine klaarmaken voor de montage

  1. Lees voordat u begint de volgende instructies.

  2. Sluit de toevoerslang aan op de anti-overloopslang en vul de tank tot de helft met schoon water.

    Important: Inspecteer en reinig alle onderdelen van het systeem voordat u gaat spuiten, inclusief de tank, de zeef, de pomp, de kleppen en de spuitdoppen.

  3. Start de motor en stel het motortoerental in op stationair; zie de Gebruikershandleiding van uw machine.

  4. Duw de pompschakelaar op AAN.

  5. Stel het motortoerental in op de maximale instelling (gasklep volledig open).

  6. Zet de schakelaars op het bedieningspaneel van de machine op UIT.

  7. Zorg ervoor dat u de juiste kalibratiewaarden hebt ingevoerd.

Activeren van de zelftestfunctie

Note: De zelftestfunctie simuleert rijsnelheid van de machine zodat u het systeem kunt controleren terwijl de machine stilstaat. Deze functie schakelt zichzelf uit als de snelheidssensor detecteert dat het voertuig in beweging is. De zelftestfunctie van het GeoLink-systeem is een gelijkaardige functie als de snelheidstestfunctie van de Multi Pro 1750- en Multi Pro 5800-machines.

  1. Open het pictogram ASC (automatische besturing van de spuitbomen) (Figuur 176).

    g203964
  2. Zet het pictogram ASC op UIT (Figuur 176).

  3. Druk op het pictogram besturing spuitsysteem (Figuur 177).

    g203966
  4. Druk op het pictogram venster wisselen voor het spuitbesturing menu.

    Het huidige home-scherm en het spuitbesturing menu verwisselen van plaats.

  5. Druk op het pictogram configuratie in het submenu spuitbesturing om het configuratie menu op te roepen (Figuur 177).

    g203967
  6. Druk op het pictogram MANUELE SNELHEID (Figuur 179).

    g306266
  7. Druk op het pictogram snelheid handmatig invoeren (Figuur 179).

  8. Voer de gesimuleerde snelheid in met het toetsenbord op het schermen druk op het pictogram bevestigen (Figuur 179).

  9. Druk op het pictogram venster wisselen om terug te gaan naar het spuitbesturing menu. (Figuur 177).

  10. Voer de gewenste gebruiksdosis in aan de hand van de voorinstellingen, de plus- en min-pictogrammen of door het pictogram 'huidige richtwaarde gebruiksdosis' te selecteren (Figuur 180).

    g204020

Een eerste systeemtest uitvoeren

Voer deze procedure uit voordat u het GeoLink-spuitsysteem gebruikt.

Note: Gebruik voor deze procedure alleen water.

  1. Rijd het voertuig op de gewenste sproeisnelheid terwijl de spuitbomen uit staan.

    De snelheid van het voertuig wordt weergegeven op het dashboard van het bedieningspaneel.

  2. Op het bedieningspaneel van de machine: zet de hoofdschakelaar op AAN.

  3. Verzeker dat de schakelaars voor de spuitbomen rechts, midden en links op AAN staan.

  4. Zet de hoofdschakelaar van de spuitbomen van de machine op AAN.

    Note: Gebruik de hoofdschakelaar van de spuitbomen om alle spuitbomen tegelijk te bedienen.

  5. Zet de dosisregeling op AUTO.

    Note: Verzeker dat ASC op UIT staat of dat de begrenzing op ONBEPERKT staat.

  6. Kies de gewenste spuitdosis.

  7. Verhoog of verlaag de snelheid van het voertuig met 2 km/u.

    Het spuitsysteem moet de doeldosering automatisch corrigeren.

    Note: Als het spuitsysteem de dosering niet aanpast, raadpleeg dan Activeren van de zelftestfunctie.

  8. Na het spuiten van een baan zet u de hoofdschakelaar van de spuitbomen op UIT.

    Note: Zo wordt ook de oppervlaktemeter uitgeschakeld.

  9. Controleer het bespoten oppervlak en het volume gespoten materiaal.

Herstellen van de X25 softwareconfiguratie

Important: Het toegangsniveau voor de gebruiker om de softwareconfiguratie terug te stellen is beperkt. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u hulp nodig heeft.

Alarmen

De onderstaande tabel beschrijft de alarmen en betekenis daarvan.

Alarmen

AlarmBeschrijving
ASC 10 ECU firmware mismatchNeem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.
Exclusion map distanceDe uitsluitingskaart bevindt zich te ver van de huidige GPS-positie.
FallbackDe gekozen GPS-correctiebron is niet beschikbaar en het systeem gebruikt tijdelijk een minder nauwkeurige bron.
Versie bedrijfssoftware komt niet overeen of is verouderdNeem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.
Onjuiste dosisHet werktuig staat op automatisch en de gewenste dosis wordt niet bereikt.
Ongeldig of verouderd profiel geladenHet systeem werkt met een oud profiel voor het werktuig of voertuig.
Lage capaciteitDe systeembronnen (geheugen of opslagcapaciteit) worden voor meer dan 90% gebruikt.
Geen communicatieHet X25 bedieningspaneel kan niet communiceren met de automatische besturing van de spuitboomsecties (ASC).
Geen GPSEr wordt geen GPS-signaal ontvangen.
Parameters komen niet overeenNeem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.
Hoge drukHet druksignaal is hoger dan de alarmwaarde.
Ontvanger niet aangeslotenDe GPS-ontvanger reageert niet.
Gewenste dosis is nulDe automatische dosisregeling is ingeschakeld de tank is ingeschakeld, de hoofdschakelaar is ingeschakeld en de gewenste dosis is nul.
Tank leegHet berekende tankvolume is nul.
Tank bijna leegDe tank is bijna leeg (ingestelde percentage van de inhoud).

Instelling configuratie

Gebruikerstab

Regio-opties

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
Taal kiezenTaalGebruik de scrollbalk om de volledige lijst van taalkeuzes te zien. Het bedieningspaneel vereist dat u het systeem opnieuw opstart bij een taalverandering. 
Notatie van decimaaltekenKies tussen (.) of (,) om het decimaalteken weer te geven. 
Instelling tijd/datumDatumnotatieKies tussen datumnotaties D MMM, JJJJ of MMM D, JJJJ. 
TijdsnotatieKies tussen een 12-uursnotering of een 24-uursnotering. 
Huidige datum instellenDruk op het backspacepictogram om de datum te wissen en voer de datum in dezelfde notatie in die u hebt gekozen in de optie datumnotatie. 
Huidige tijd instellenDruk op het backspacepictogram om de tijd te wissen en voer de uurwaarde en de minuutwaarde in. Wanneer de tijd wordt weergegeven met een 12-uursnotering, selecteer dan de AM of PM dagperiode. 
Regionale eenhedenUnitsKies tussen metrische, Amerikaanse (VS) of Amerikaanse (VK) maateenheden. Selectie van de waarde van de eenheden heft de andere geselecteerde waarden van de maateenheid niet op. 
Notatie van breedtegraad/lengtegraadKies tussen standaard (decimale graden metingen 45.54) of GMS (graad, minuut, seconde 45°, 23', 16") 
DrukeenhedenKies tussen kPa (kilopascal), psi (pounds per square inch), bar, of standaard (op basis van de waarde van de eenheden). 
Eenheden voor korte afstandenKies tussen meter, inches, feet of standaard (op basis van de waarde van de eenheden). 
Oppervlakte-eenhedenKies tussen ha (hectare), ac (acre) of standaard (op basis van de waarde van de eenheden). 
Volume-eenheden (droog)Kies tussen liter, kilogram, kubieke meter, US bushels, UK bushels, gallons, pounds, cubic feet, cubic yards, ton, of standaard (op basis van de waarde van de eenheden). 
Volume-eenheden (vloeibaar)Kies tussen liter, kubieke meter, gallons, cubic feet of standaard (op basis van de waarde van de eenheden). 
Volume-eenheden (vloeibaar)Kies tussen liter, kubieke meter, ton, gallons, cubic feet, pounds, of standaard (op basis van de waarde van de eenheden). 
Eenheden voor gebruiksdosis (vloeibaar)Kies tussen l/ha, m3/ac, t/ac, l/100 m, l/100 m2, ga;/ac, ft3/ac, lb/ac, gal/100 yd, of standaard (op basis van de waarde van de eenheden). 
Toename van gebruiksdosisKies tussen vaste dosis en percentage van dosis 1. 

Opties stang met ledlampen

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
Stang met ledlampen Kies tussen ingeschakeld of uitgeschakeld. 
Afstand tussen leds Stelt de grondafstand in van de referentielijn die elke led vertegenwoordigt. Hoe groter de waarde, hoe groter de afstand van de referentielijn die elke led vertegenwoordigt. Druk op backspace om de led afstandmeting te wissen en voer een waarde in tussen 0 en 2,0 m.

Note: Maateenheden gebaseerd op de waarde van de eenheden.

 
Led-modus Kies tussen wegrijden (wegrijden van de aangestoken led om de machine naar de referentielijn te verplaatsen) of naartoe rijden (naar de aangestoken leds toe rijden om de machine naar de referentielijn te verplaatsen). 

Opties omgeving

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
Volume audio Druk op de (-) of (+) pictogrammen om het volume (%) van de geluiden van het bedieningspaneel te verlagen of verhogen. 
Knopkliks Kies tussen ingeschakelde of uitgeschakelde geluiden wanneer u dingen selecteert op het bedieningspaneel. 
Alarm audio Kies tussen Ingeschakeld (er klinkt een geluid wanneer een alarm afgaat) of Uitgeschakeld. 
Globale homeschermmodus Kies Wisselen (wanneer u drukt op het pictogram homescherm, wisselt het scherm tussen bewaarde globale homeschermen) of Selecteren (wanneer u drukt op het pictogram homescherm wordt een lijst van bewaarde globale homeschermen weergegeven waaruit u kiest).

Note: Globale homeschermen zijn een eigen bedieningsscherm dat u creëert en bewaart.

 
Systeem 150 bestandtransfers Niet-actieve functie. Deze instelling niet wijzigen.
Scherm status automatisch sturen (uitsluitend automatisch openen) Niet-actieve functie. Deze instelling niet wijzigen.
Grootte van de werkbalkknoppen Kies tussen kleine, gemiddelde of grote pictogrammen op het bedieningsscherm. 

Kaartopties

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
Focuspunt Kies Voertuig (plaatst het voertuig in het midden van het scherm) of Werktuig (plaats het werktuig in het midden van het scherm). 
Verschuiven van de kaart (ingeschakeld/uitgeschakeld) Kies Inschakelen (het scherm beweegt rond op een kaart wanneer de bestuurder een vinger over het scherm schuift) of Uitschakelen. 
Automatische omschakeling van de kaartfocus (ingeschakeld/uitgeschakeld) Kies inschakelen (lijnt het voertuigpictogram in het midden van het scherm uit wanneer er een mini-weergave geopend is) of Uitschakelen. 
Geladen dekkingsgebied markeren (ingeschakeld/uitgeschakeld) Kies Inschakelen (nadat u een bestaand werk hebt geladen, toont het scherm het vooraf afgewerkte en geladen dekkingsgebied in een verschillende kleur dan het nieuw gecreëerde dekkingsgebied) of Uitschakelen. 
Grens registreren pauzeren met master (ingeschakeld/uitgeschakeld) Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Lijnlengte voor visuele referentie   

Opties niveau gebruikerstoegang

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
Toegangsniveau (eenvoudig/standaard/expert) Kies tussen toegangsniveaus Eenvoudig, Standaard of Expert.

Note: Het toegangsniveau Eenvoudig verwijdert pictogrammen en functies van het instellingsscherm en het hoofdscherm.Het Expert toegangsniveau voegt pictogrammen en functies toe aan het instellingsscherm en het hoofdscherm.

Het aanbevolen toegangsniveau voor de meeste GeoLink gebruikers is het standaard niveau.
Wachtwoord Druk op het wachtwoordpictogram om het wachtwoord in te voeren voor het gekozen gebruikerstoegangniveau.Bescherm de niveaus met wachtwoorden om te voorkomen dat onervaren gebruikers toegang hebben tot hogere toegangsniveaus.

Note: Het expertniveau is standaard beschermd met een wachtwoord.

Wachtwoord wijzigen Druk op het pictogram wachtwoord wijzigen om het wachtwoord te wijzigen voor het actieve gebruikerstoegangniveau. 

Optie ondersteuning op afstand

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
  Laat technische ondersteuning toe om virtueel toegang te hebben tot GeoLink en GeoLink te besturen.Hiervoor is internettoegang nodig.

Systeemtab

Opties functies

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
Opties licentieLicentiegegevens exporterenSteek een USB-stick in de achterkant van het bedieningspaneel en druk op het pictogram Licentiegegevens exporteren om licentie-informatie en informatie over het bedieningspaneel te bewaren op de stick. 
Licentiegegevens importerenSteek de USB-stick met het nieuwe licentiebestand in de achterkant van het bedieningspaneel en druk op het pictogram Licentiedata importeren om de huidige licentie bij te werken. 
FunctieToont een lijst van optionele functies voor het bedieningspaneel. 
StatusToont de huidige licentiestatus voor elke functie. 
VervaldatumToont de tijd tot een gelicentieerde functie vervalt. 
Functies van bedieningspaneelConfiguratieNiet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Universele terminal (ingeschakeld/uitgeschakeld)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Isobus shortcut (ingeschakeld/uitgeschakeld)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Bestandsserver (ingeschakeld/uitgeschakeld)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Camera's (licentieloos)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
LH5000 dosissensorNiet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Weerstation (licentieloos)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Beta-functies (ingeschakeld/uitgeschakeld)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Xtend (licentieloos)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
BegeleidingsfunctiesBegeleiding (ingeschakeld/uitgeschakeld)Een standaardfunctie die altijd ingeschakeld is. 
Automatische sturing (ingeschakeld/uitgeschakeld)Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Modus werkhelperUitgeschakeld (er zijn geen modi werkhelper beschikbaar), Werkassist (een hulpscherm dat u kunt gebruiken om de taken van een typisch werk te doorlopen – voegt een pictogram toe aan het bedieningsscherm) of Snelle start (doorloopt automatisch de taken die nodig zijn om een typisch werk af te maken – plaatst een nieuw menu-item aan de rechterkant van het menu Functies). 
AB-lijnenKies Inschakelen (om de optie AB-lijn weer te geven in het menu referentielijnen) of Uitschakelen 
Identieke bochten Kies Inschakelen (om de optie identieke bochten weer te geven in het menu referentielijnen) of Uitschakelen. 
DraaipuntNiet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Vergrendeling van geleiderfunctieKies Inschakelen (om de optie vergrendeling van geleiderlijnen weer te geven in het menu referentielijnen) of Uitschakelen 
Grens sturen Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Golven Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Bochten op een kopakker Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
WerktuigfunctiesAutomatische besturing van spuitboomsecties Kies inschakelen (laat het spuitsysteem spuitdoppen inschakelen voor nieuwe zones die u wilt sproeien en spuitdoppen uitschakelen voor gebieden die u al besproeid hebt) of Uitschakelen. 
Variabele dosisregeling Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
GebiedstellersKies Ingeschakeld – opgeslagen per werk (gebiedstellers worden afzonderlijk opgeslagen voor elk werk), Ingeschakeld – opgeslagen per werktuig (gebiedstellers blijven registreren tijdens verschillende werken, maar als u een nieuw werktuig laadt, worden nieuwe gebiedstellers weergegeven), Ingeschakeld – opgeslagen per werk en werktuig (gebiedstellers worden opgeslagen voor elk werk en elk werktuig), of Uitgeschakeld. 
Gebiedstellers van een werk resettenKies Nooit (u moet de gebiedstellers manueel resetten, of ze blijven gegevens verzamelen), Vragen (wanneer u een werk wist, wordt u gevraagd of de gebiedstellers moeten worden gereset), of Automatisch (als u een nieuw werk creëert of een werk wist, worden de gebiedstellers automatisch gereset).  
Norac besturing van spuitboomhoogte Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Regeling van zaaimachine Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Hypro Prostop-E Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Weegschalen Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
LH5000 dosissensor Niet-actieve functie – deze instelling niet wijzigen.
Instellingen snelstartWerkrapport exporteren voor het vorige werkKies Inschakelen (voegt een taak toe aan het snelstartmenu om het werkrapport voor het vorige werk te exporteren) of Uitschakelen. 
Veld wijzigenKies Inschakelen (voegt een taak toe aan het snelstartmenu om de veldselectie te wijzigen. Acties omvatten Veld Selecteren, Automatisch een veld lokaliseren of Veld creëren) of Uitschakelen. 
Grens registrerenKies Inschakelen (voegt een taak toe aan het snelstartmenu om een grens te registreren) of Uitschakelen. 
Werk wijzigenKies Inschakelen (voegt een taak toe aan het snelstartmenu om de werkselectie te wijzigen. Acties omvatten Werk creëren – Werk selecteren of Werk creëren, en Naam van het werk instellen – standaard, eigen of vragen) of Uitschakelen.  
Werkgebied configurerenKies Inschakelen (voegt een taak toe aan het snelstartmenu om een werkgebied te selecteren) of Uitschakelen. 
Modus begeleiding instellenKies Inschakelen (voegt een taak toe aan het snelstartmenu om de begeleidingsmodus te selecteren. Acties omvatten het instellen van een standaardwaarde: AB-lijnen, identieke bochten, draaipunten, vergrendeling van geleiderfunctie of grens sturen) of Uitschakelen. 
Referentielijn wijzigenKies Inschakelen (voegt een taak toe aan het snelstartmenu om de referentielijn te wijzigen. Acties omvatten Referentielijn selecteren of Referentielijn creëren – standaard, eigen of vragen) of Uitschakelen. 
Automatisch verbergen bij succesKies Inschakelen (verbergt de korte handleiding als de taak afgewerkt is) of Uitschakelen. 

Opties alarm

OnderwerpInstellingsoptieBeschrijvingAanvullende informatie.
Algemene instelling van alarmAlle algemene alarmen (ingeschakeld/uitgeschakeld)Kies Inschakelen (schakelt automatisch alle algemene types alarmen in) of Uitschakelen. 
Einde van de rijKies inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer de machine de rand van de grens nadert. Acties omvatten een Alarm voor de eerste afstand – de afstand van de grens wanneer het eerste alarm afgaat, dat overgaat naar een Alarm voor de tweede afstand – de afstand van de grens wanneer het tweede alarm afgaat, dat overgaat naar een Vooruitblikafstand – de afstand aan de voorkant van de machine die het systeem meet om te reageren met een actie) of Uitschakelen. 
Sturen kan niet worden ingeschakeldKies Inschakelen (de pop-up met de stuurstatus wordt weergeven wanneer automatisch sturen niet kan worden ingeschakeld) of Uitschakelen. 
GPS-ontvanger firmware mismatchKies Inschakelen (de pop-up met de GPS-ontvanger firmware mismatch geeft een instellingenscherm weer om de firmware van de ontvanger bij te werken) of Uitschakelen.Neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.
ASC10 ECU firmware mismatchKies Inschakelen (de pop-up met de ASC10 ECU firmware mismatch geeft een instellingenscherm weer om de ECU firmware bij te werken) of Uitschakelen.Neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.
Geen GPSKies Inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer er geen GPS-verbinding is) of Uitschakelen. 
GPS-signaal verlorenKies Inschakelen (het alarm weerklinkt als de GPS-verbinding verloren is, maar de ontvanger nog steeds verbonden is) of Uitschakelen. 
Parameter mismatchKies Inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer de parameters van de machine niet overeenkomen met de geometrische configuratie in het stuursysteem) of Uitschakelen.Machines met het optionele auto-sturingssysteem.
Mismatch met het stuurprofielKies Inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer het profiel van de machine niet overeenstemt met de voeruigconfiguratie in het stuursubsysteem) of Uitschakelen.Machines met het optionele auto-sturingssysteem.
Alle andere alarmen Neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.
Instelling van werktuigalarmAlarm geen communicatieKies Inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer het bedieningspaneel niet kan communiceren met de ECU) of Uitschakelen. 
Instelling van sproeialarmAlle sproeialarmenKies Inschakelen (schakelt automatisch alle types sproeialarmen in) of Uitschakelen. 
Incorrecte dosisKies Inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer de spuitmachine zich in de automatische modus bevindt en niet kan spuiten aan de doelgebruiksdosis. Acties omvatten het invoeren van de drempel van de incorrecte dosis) of Uitschakelen. 
Hoge drukKies Inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer de druk van het spuitsysteem groter is dan de instelling van het alarm. Acties omvatten het invoeren van de maximale druk van het spuitsysteem) of Uitschakelen. 
Lege tankKies Inschakelen (het alarm weerklinkt wanneer het berekende volume van de spuittank leeg is) of Uitschakelen. 
Alle andere alarmen Neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

Opties vlagmakeringen

OnderwerpBeschrijving
VlagDruk op het vooringestelde pictogram van de vlagmarkering om het pictogramtype en de naam te wijzigen
Voorzichtig
Gevaar
Waterpartij
Toren
Hole
Rots
Onkruid
Boom

Tab voor instelling voertuig

OnderwerpBeschrijvingAanvullende informatie.
SnelheidsbronDruk op het pictogram van de snelheidsbron om GPS of wielsensor te kiezen.De standaard is GPS.

Het hulpvoertuig om veldgrenzen in kaart te brengen configureren

Een huplvoertuig om in kaart te brengen is een machine die geen spuitmachine is en wordt gebruikt voor het in kaart brengen van uitsluitend veldgrenzen.

  1. Monteer de satellietontvanger op de machine voor het in kaart brengen van de veldgrenzen.

  2. Monteer het bedieningspaneel op de machine voor het in kaart brengen van de veldgrenzen.

  3. Koppel de accu af.

  4. Sluit de kabelboom aan op de volgende items:

    • Satellietontvanger

    • Bedieningspaneel

    • Elektrische circuit dat wordt bediend met een contactschakelaar en wordt beschermd met een zekering (15 A).

    • Contacten van accukabels

  5. Sluit de accu aan.

De geometrie van het voertuig meten

  1. Meet op de machine die wordt gebruikt voor het in kaart brengen van veldgrenzen de afstand tussen de middenlijnen van de voor- en achteras (Figuur 181) en noteer uw meting in de volgende geometrische vorm van het voertuig.

    g304160
  2. Meet de afstand tussen de middenlijn van de achteras en het midden van de satellietontvanger (Figuur 181) en noteer uw meting in de geometrische vorm.

    g304161
  3. Meet de afstand tussen de middenlijn van de machine en het midden van de satellietontvanger (Figuur 182) en noteer uw meting in de geometrische vorm.

  4. Meet de afstand tussen de middenlijn van de achteras en de grond (Figuur 183) en noteer uw meting in de geometrische vorm.

    g304162
  5. Meet de afstand tussen de bovenkant van de satellietontvanger en de grond (Figuur 183) en noteer uw meting in de geometrische vorm.

Voertuig – geometrische vorm

Beschrijving

Meting

Middenlijn van de voor- en achteras (A)

 

Middenlijn van de achteras en het midden van de satellietontvanger (B)

 

Middenlijn van de machine en het midden van de satellietontvanger (C)

 

Middenlijn van de achteras en de grond (D)

 

Satellietontvanger en de grond (E)

De geometrie van het werktuig meten

Meet de afstand tussen de buitenste oppervlakken van de voorwielen van de machine die wordt gebruikt om veldgrenzen in kaart te brengen (Figuur 184) en noteer uw meting in de volgende geometrische vorm van het werktuig.

g304218

Werktuig – geometrische vorm

Beschrijving

Meting

Buitenste breedte van bandoppervlak (A)

Het hulpvoertuig om veldgrenzen in kaart te brengen creëren

Note: Het voorbeeld in deze procedure gebruikt een Workman GTX met een optionele rolbeugel.

  1. Schakel het gebruikerstoegangniveau om naar expert of dealermodus; neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

  2. Druk in het homescherm op het pictogram INSTELLEN.

  3. Druk in het scherm Instellen op het pictogram VOERTUIG, en op het pictogram NIEUW (Figuur 185).

    g304136
  4. Druk op de pagina nieuw voertuigsjabloon selecteren op het pictogram HULPVOERTUIG OM VELDGRENZEN IN KAART TE BRENGEN (Figuur 185).

  5. Druk in de dialoog bediening vereist een herstart op het pictogram bevestigen (Figuur 185).

  6. Druk in de dialoog nieuw voertuig op het pictogram VOERTUIGNAAM, gebruik het toetsenbord op het scherm om een naam voor het voertuig dat in kaart zal brengen in te typen en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 186).

    g304133
  7. Druk in de dialoog nieuw voertuig op het pictogram bevestigen (Figuur 187).

    Note: De wizard voor het automatisch detecteren van een werktuig loopt.

    g304135
  8. Druk in de dialoog automatisch detecteren van een werktuig (Figuur 187) op het pictogram bevestigen.

    Note: Het bedieningspaneel start dan opnieuw op en het scherm van de voertuiggeometrie wordt weergegeven (Figuur 188).

    g304159

De geometrie van het voertuig invoeren

Important: Deze procedure vereist een gebruikerstoegangniveau van expert- of dealermodus; neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

Note: Het voorbeeld in deze procedure gebruikt een Workman GTX met een optionele rolbeugel, en de satellietontvanger is gemonteerd op de middenlijn van de machine.

  1. Druk op het pictogram van de middenlijn van de voor- en achteras (A), gebruik het toetsenbord op het scherm om de meting in te voeren die u hebt genoteerd in de geometrische vorm van het voertuig van De geometrie van het voertuig meten, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 189).

    g304167
  2. Druk op het pictogram van de middenlijn van de achteras en het midden van de satellietontvanger (B), gebruik het toetsenbord op het scherm om de meting in te voeren die u hebt genoteerd in de geometrische vorm van het voertuig van De geometrie van het voertuig meten, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 190).

    g304166
  3. Druk op het pictogram van de middenlijn van de machine en het midden van de satellietontvanger (C), gebruik het toetsenbord op het scherm om de meting in te voeren die u hebt genoteerd in de geometrische vorm van het voertuig van De geometrie van het voertuig meten, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 191).

    g304164
  4. Druk op het pictogram van de middenlijn van de achteras en de grond (D), gebruik het toetsenbord op het scherm om de meting in te voeren die u hebt genoteerd in de geometrische vorm van het voertuig van De geometrie van het voertuig meten, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 192).

    g304163
  5. Druk op het pictogram van de satellietontvanger en de grond (E), gebruik het toetsenbord op het scherm om de meting in te voeren die u hebt genoteerd in de geometrische vorm van het voertuig van De geometrie van het voertuig meten, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 193).

    g304165
  6. Druk op het pictogram INSTELLINGEN VERLATEN (Figuur 194).

    g304134

De geometrie van het werktuig invoeren

Important: Deze procedure vereist een gebruikerstoegangniveau van dealermodus; neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

Note: Het voorbeeld in deze procedure gebruikt een Workman GTX waarbij het inkaartbrengingspunt uitgelijnd is met een voorwiel.

  1. Druk op het pictogram WERKTUIG en dan op het pictogram GEOMETRIE (Figuur 195).

    g304229
  2. Druk op het pictogram van de totale breedte (A), gebruik het toetsenbord op het scherm om de meting in te voeren die u hebt genoteerd in de geometrische vorm van het werktuig van De geometrie van het werktuig meten, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 195).

  3. Druk op het pictogram INSTELLINGEN VERLATEN (Figuur 196).

    g304230

Grenscompensatie instellen

Important: De grenscompensatieprocedures vereisen een gebruikerstoegangniveau van dealermodus; neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

Note: Het voorbeeld in deze procedure gebruikt een Workman GTX waarbij het inkaartbrengingspunt 15,2 cm links van het het linker voorwiel is uitgelijnd.

Naar het grenscompensatiemenu gaan

Druk op het bedieningsscherm op het pictogram VELDMENU, en op COMPENSATIE GRENS REGISTREREN (Figuur 197).

De lijst instellingen grenscompensatie wordt weergegeven.

g304248

De zijde voor het registreren van de compensatie wijzigen

Het voorbeeld in deze procedure verplaatst het registeren van de compensatie van de rechterzijde van het voertuig dat in kaart brengt naar de linkerzijde.

  1. Druk op het pictogram COMPENSATIE REGISTREREN (Figuur 198).

    g304260
  2. Druk in de dialoog op het pictogram LINKS of het pictogram RECHTS en dan op het pictogram bevestigen (Figuur 198).

De registratiepositie van de compensatiezijde wijzigen

Het voorbeeld in deze procedure verplaatst het registeren van de compensatie 15,2 cm naar buiten van het linkerwiel naar de rechterzijde van het voertuig dat in kaart brengt om te zorgen voor een werkmarge van veldobjecten die de grens registreert.

  1. Druk op het pictogram BIJKOMENDE COMPENSATIE (Figuur 199).

    g304262
  2. Gebruik het toetsenbord op het scherm om de compensatieafstand aan de zijkant in te voeren en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 199).

    De positie van het registratiepunt van de grens wordt verplaatst naar de compensatieafstand aan de zijkant.

De registratiepositie van de voorste compensatie wijzigen

Het voorbeeld in deze procedure verplaatst het registeren van het achterwiel naar het voorwiel voor betere zichtbaarheid bij de bediening en het registeren.

  1. Druk op het pictogram BIJKOMENDE VOORSTE COMPENSATIE (Figuur 200).

    g304273
  2. Gebruik het toetsenbord op het scherm om de voorste compensatieafstand in te voeren en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 200).

    De positie van het registratiepunt van de grens wordt verplaatst naar de compensatieafstand aan de zijkant.

  3. Druk in de lijst instellingen grenscompensatie op het pictogram bevestigen (Figuur 201).

    Note: Het registratiepunt van de grens op het display wordt bijgewerkt (Figuur 201).

    g304275

Voertuigtypes wijzigen

Important: Deze procedure vereist een gebruikerstoegangniveau van expert- of dealermodus; neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

Het voorbeeld in deze procedure verandert het voertuigtype van het bedieningspaneel van een voertuig dat in kaart brengt naar een spuitmachine.

  1. Druk in het scherm instellingen op het pictogram VOERTUIG en op het pictogram SELECTEREN (Figuur 202).

    g304290
  2. Druk op het pictogram voor het spuitvoertuig en druk op het pictogram selecteren (Figuur 203).

    g304303
  3. Druk in de dialoog bediening vereist een herstart op het pictogram bevestigen (Figuur 203).

    Note: Het bedieningspaneel start dan opnieuw op en geeft het geselecteerde spuitvoertuig weer (Figuur 204).

    g304302
  4. Druk op het pictogram INSTELLINGEN VERLATEN (Figuur 204).

Tips voor bediening en gebruik

RTK-ontvangst verbeteren

Vertraag de machine wanneer u een zone nadert waarvan u weet dat de RTK-ontvangst er gehinderd wordt.

De manuele bediening gebruiken

De druk voor de slanghaspel en het mengen van chemicaliën verhogen doet u met behulp van de manuele bediening.

Reactietijd voor de gebruiksdosis verbeteren

Multi Pro 5800 machines

Stel de PWM voor mengen (vooringestelde mengwaarde) in op ongeveer 0,69 bar boven de drukrichtwaarde.

Maken van een backup-bestand van de grenzen

Sla een backup-bestand met alle veldgrenzen op in een andere locatie. Sla de grenzen op door een USB-stick te plaatsen, het pictogram inventarisbeheer te kiezen, en de in Figuur 205 getoonde opties te kiezen.

g208796

Onderhoud

Aanbevolen onderhoudsschema

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Om de 200 bedrijfsuren
  • Reinig de vloeistofstroommeter (vaker bij gebruik van bevochtigbaar poeder).
  • Vloeistofstroommeter reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Reinig de vloeistofstroommeter (vaker bij gebruik van bevochtigbaar poeder).
    1. Het volledige spuitsysteem grondig uitspoelen en aftappen.

    2. Verwijder de stroommeter en spoel deze af met schoon water.

    3. Verwijder de borgring aan de stroomopwaartse kant (Figuur 206).

      Note: De stroomopwaartse kant is het uiteinde van de stroommeter tegenover de uitlijningspijl van de flensbehuizing.

      g305995
    4. Reinig de turbine en de turbinenaaf om metaalvijlsel en bevochtigbaar poeder te verwijderen.

    5. Controleer de turbinebladen op slijtage.

      Note: Houd de turbine in uw hand en laat deze draaien. De turbine moet vrij kunnen draaien en mag niet te veel aanlopen. Als de turbine niet vrij draait, moet u deze vervangen.

    6. Zet de vloeistofstroommeter in elkaar.

    7. Breng de sensor aan tot deze de onderkant van de behuizing licht raakt, neem de sensor dan weg tot de uitlijningstekens parallel zijn met de stroomlijn van de flensbehuizing (Figuur 206).

    8. Draai de contramoer van de sensor voorzichtig vast.

    9. Gebruik een straal lichte luchtdruk (0,34 bar) om ervoor te zorgen dat de turbine vrij draait. Als de turbine niet vrij draait, geef dan de zeskantige pal aan de onderkant van de turbinenaaf 1/16 draai tot de turbine vrij draait.

    Het scherm van het display reinigen

    U kunt het scherm indien nodig reinigen met milde zeep en water.

    Note: Gebruik geen glasreiniger of reiniger met oplosmiddelen.

    Technische hulp

    Voor veel fouten zal een foutcode of probleemcode verschijnen. U kunt de fouten ook op het scherm bekijken. De onderstaande fouten komen regelmatig voor en kunt u zelf oplossen. Voor andere fouten of indien een probleem blijft duren, noteer dan altijd de foutboodschap, inclusief elke code die wordt weergegeven, en rapporteer dit aan uw verdeler of neem contact op met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

    Systeeminformatie identificeren

    1. Druk op het pictogram van de systeeminformatie (Toro) in de linkerbovenhoek van het scherm (Figuur 207).

      g297984
    2. Druk in het mini-weergave scherm met systeeminformatie op het pictogram volledig scherm (Figuur 207).

    3. Gebruik de scrollbalk om de volgende types van systeeminformatie te zien:

      • Bedieningseenheid

      • GPS-ontvanger

      • Regeling sturen (optionele set)

      • Werktuig (besturing van spuitboomsecties ECU)

      • Draadloos netwerk

    Naar de informatie over de accuraatheid van de GPS gaan

    RTK-signaal controleren

    1. Rijd de machine naar buiten, weg van gebouwen en voedingskabels

    2. Stel de parkeerrem in werking.

    3. Druk op het GeoLink bedieningspaneel op het pictogram GPS-INFORMATIE (Figuur 208).

      g303792
    4. Druk op het pictogram RTK-DIAGNOSE en controleer in de dialoog RTK-diagnose (Figuur 209) of de verbindingskwaliteit van de RTK-modem 50% of meer is.

      g303850
    5. Druk op het pictogram bevestigen om de dialoog te sluiten.

    Note: Indien de RTK-verbindingskwaliteit minder is dan 50%, moet u contact opnemen met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of GeoLinkNSN@toro.com voor klantensupport.

    Het mobiele signaal controleren

    1. Druk op het pictogram SYSTEEMINFORMATIE. Veeg dan over het pictogram VOLLEDIG SCHERM in de rechterbovenhoek van het venster van de systeeminformatie (Figuur 210).

      g305245
    2. Gebruik in het systeeminformatiescherm de scrollbalk om te navigeren naar het pictogram CL55 (Figuur 211).

      g305244
    3. Druk op het pictogram CL55 om de informatie over de sterkte van het signaal weer te geven(Figuur 211), en verifieer dat de sterkte van het modemsignaal tussen -60 dBm en -99 dBm ligt.

      Note: Indien het modemsignaal gelijk of lager is dan -100 dBm, moet u contact opnemen met uw erkende Toro verdeler, Toro NSN via 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465) of NSNTech@toro.com voor klantensupport.

    4. Veeg het pictogram VOLLEDIG SCHERM om het systeeminformatiescherm te minimaliseren.

    Hulp op afstand

    Een pincode van de supportdesk invoeren

    1. Vraag een desk pincode van de klantendienst door het volgende te doen:

      Note: Schrijf de pincode op op een stukje papier.

      • Neem contact op met uw erkende Toro distributeur

      • Bel Toro NSN op 1-844-GEOLINK (1-844-436-5465)

      • E-mail GeoLinkNSN@toro.com

    2. Druk in het scherm instellingen op het pictogram GEBRUIKER, en dan op het pictogram ONDERSTEUNING OP AFSTAND (Figuur 212).

      g298213
    3. Als er geen supportdesks worden weergegeven in het scherm ondersteuning op afstand, drukt u op het pictogram SUPPORTDESK TOEVOEGEN (Figuur 212).

    4. Druk op het pictogram DESK PINCODE (Figuur 213).

      g298211
    5. Gebruik het toetsenbord op het scherm om de desk pincode in te voeren die u hebt opgeschreven in stap 1, en druk op het pictogram bevestigen (Figuur 213).

    6. Druk in het scherm Supportdeks toevoegen op het pictogram bevestigen (Figuur 213).

      Note: Het bedieningspaneel bewaart de informatie over de supportdesk in het geheugen.

    Verbinden met het personeel van de supportdesk

    1. Druk op het pictogram SUPPORTDESK voor klantendienst, bewaard in de supportdesklijst (Figuur 214).

      g298212
    2. Druk op het pictogram ONDERSTEUNING VRAGEN VAN SUPPORTDESK (Figuur 214).

      De dialoog ondersteuning vragen verschijnt, en dan verschijnt de dialoog ondersteuningssessie actief (Figuur 215).

      Note: De vertegenwoordiger van de klantendienst verbindt van op afstand met het bedieningspaneel.

      g298208

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De voeding naar het display werkt niet.
    1. De connectors van de kabelbomen zijn niet goed aangesloten.
    2. De kabelzekering (10 A) van het X25 bedieningspaneel is doorgebrand.
    3. De aansluitingen van de accu zitten los.
    1. Verzeker dat connectors goed aangesloten zijn op de achterkant van het X25 bedieningspaneel.
    2. Zekering vervangen.
    3. Maak de aansluitingen van de accu goed vast.
    De spuitmachine spuit niet.
    1. De hoofdschakelaar van de machine staat op uit.
    2. De spuitboomschakelaars op het bedieningspaneel staan uit.
    3. Er worden geen werk of veldgrenzen aangemaakt.
    4. Er is een verkeerde spuitdop geselecteerd in het instellingenmenu van de spuitbediening.
    1. Verzeker dat de hoofdschakelaar van de machine op aan staat.
    2. Verzeker dat de schakelaars op het bedieningspaneel aan staan.
    3. Creëer een werk en veldgrens.
    4. In het instellingenmenu van de spuitbediening de spuitdop selecteren die overeenkomt met de spuitdoppen die in gebruik zijn.
    Het alarm 'geen GPS' is geactiveerd.
    1. Het X25 bedieningspaneel is niet goed aangesloten op de GPS-ontvanger.
    2. De machine staat onder bomen of andere obstakels.
    1. Verzeker dat aansluitingen goed gekoppeld zijn.
    2. De machine verbinding laten maken nadat u onder het obstakel vandaan bent gereden.
    De spuitmachine spuit buiten grenzen.
    1. De automatische sectieregeling (ASC) staat op onbeperkt.
    1. Stel de automatische sectieregeling (ASC) in op de stand veldgrens.
    U kunt geen grenzen definiëren.
    1. Het display is niet ingesteld op standaardmodus.
    2. Er is geen veld gecreëerd.
    1. Het gebruikersprofiel naar standaardmodus schakelen.
    2. Een veld creëren.
    De machine wordt niet afgebeeld op het scherm.
    1. Het displayscherm is verplaatst.
    2. De machine heeft misschien geen GPS-signaal omdat ze zich binnen een gebouw bevindt.
    3. De machine heeft misschien geen GPS-signaal omdat ze de verbinding met de satellietontvanger heeft verloren.
    1. Het pictogram 'kaart centreren' selecteren op het hoofdscherm.
    2. Rijd de machine naar buiten naar een gebied waar geen hoge gebouwen of bomen zijn.
    3. Controleer het statuslampje op de satelietontvanger. Controleer de kabelbomen naar de satellietontvanger.
    Er knipperen geen lampen op de GPS-ontvanger die op de rolbeugel is gemonteerd.
    1. De GPS-ontvanger krijgt geen voeding.
    1. Verzeker dat connectors goed gekoppeld zijn.
    De druk is niet hoog genoeg.
    1. Er wordt een verkeerde spuitdopmaat gebruikt.
    2. De spuitdop-afmeting op het display komt niet overeen met de spuitdoppen op de spuitbomen.
    3. De menginstelling is te laag.
    1. De tabel raadplegen om een spuitdop met de juiste maat te selecteren.
    2. Verzeker dat de spuitdop-afmeting gekozen op het X25 bedieningspaneel overeenkomt met de spuitdoppen op de spuitbomen.
    3. De menginstelling aanpassen totdat u de gewenste druk hebt verkregen.
    De lampjes van de ASC 10 besturing lichten niet op.
    1. De ASC 10 krijgt geen voeding.
    1. Verzeker dat connectors goed gekoppeld zijn.
    Als de machine rijdt wordt de snelheid niet aangegeven op het X25 bedieningspaneel.
    1. Het kompas is niet geijkt.
    2. De ontvanger ontvangt de satellieten niet.
    3. De rijsnelheid is lager dan 0,16 km/h.
    1. IJk het kompas.
    2. Rij weg van obstakels die de ontvangst verhinderen, wacht totdat de ontvanger de satellieten ontvangt.
    3. Verhoog de rijsnelheid tot boven 0,16 km/h.
    Er is condensatie in het display van het X25 bedieningspaneel.
    1. Het display wordt te warm in direct zonlicht en de helderheid op 100%.
    1. Stel de helderheid in op 85% en laat het display opwarmen.
    De X25 bedieningseenheid meldt een crash report.
    1. Het bedieningspaneel is op de verkeerde manier uitgeschakeld.
    1. Wis het crash rapport met inventarisbeheer. Schakel het bedieningspaneel altijd uit met de contactschakelaar.