Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een multifunctionele machine bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen, sportvelden en terreinen die voor commerciële doeleinden gebruikt worden. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen, zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is zo ontworpen dat ze voldoet aan CEN-norm ANSI B71.4-2017 en EN ISO 5395 indien u de geschikte CE-sets en de instellingsprocedures voltooit.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Houd omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker– en rechterzijde van de machine.
Smeer de machine voor gebruik; zie Smering.
Important: Als de machine niet goed is gesmeerd, kunnen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de juiste bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Het oliepeil in de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Het oliepeil van de planeetwielaandrijving controleren; zie Oliepeil van de planeetwielaandrijving controleren.
De smeerolie van de achteras controleren; zie Het smeeroliepeil van de achteras controleren.
De smeerolie van de tandwielkast van de achteras controleren; zie Het smeeroliepeil van de tandwielkast van de achteras controleren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Productiejaar sticker | 1 |
Op machines die moeten voldoen aan CE-normen brengt u de sticker met het productiejaar aan die u vindt bij de losse onderdelen en de CE-set, afzonderlijk verkrijgbaar (Figuur 3).
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Om de machine te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand (Figuur 4).
Twee pedalen bedienen de afzonderlijke remmen op de wielen ter ondersteuning van het draaien, voor het parkeren en ten behoeve van een betere tractie bij het rijden op hellingen. Een vergrendeling koppelt de pedalen als parkeerrem en voor transport (Figuur 4).
Om de pedaalvergrendeling in werking te stellen, koppelt u de pedalen met de pedaalvergrendeling (Figuur 4).
Trek de hendel om het stuur te verstellen naar beneden om het stuurwiel in de gewenste stand te zetten en laat de hendel vervolgens los om de instelling te borgen (Figuur 4).
Om de parkeerrem in werking te stellen, koppelt u de twee pedalen met de vergrendeling die zich achter de stootkussens van de pedalen bevindt en trapt u de parkeerremvergrendeling in terwijl u de rempedalen induwt (Figuur 4). Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u de rempedalen in en de vergrendeling zal worden vrijgezet waardoor de pedalen in de uitgeschakelde stand kunnen komen. Zorg ervoor dat de pedalen volledig teruggetrokken zijn nadat u de parkeerrem hebt uitgeschakeld.
De contactschakelaar (Figuur 5) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORVERWARMEN en START.
Met de toerentalschakelaar (Figuur 5) kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Tik op de schakelaar om het toerental in stappen van 100 tpm te verhogen of verlagen. Hou een zijde van de schakelaar ingedrukt om de motor automatisch in hoog of laag stationair te schakelen.
De aftakasschakelaar heeft 2 standen: UIT (START) en IN (STOP). Trek de knop van de aftakasschakelaar uit om de maaidekmessen te activeren. Druk de knop in om de maaidekmessen uit te schakelen (Figuur 5).
Met deze schakelaar (Figuur 5) kunt u het toerentalbereik vergroten voor het transport van de machine. Om tussen het hoge en het lage bereik te schakelen, moeten de maai-eenheden omhooggebracht zijn, de aftakas en de cruisecontrol uitgeschakeld zijn en het tractiepedaal in NEUTRAAL staan. De machine moet met lage snelheid rijden.
Note: De maai-eenheden werken niet en/of kunnen niet omlaag worden gebracht vanuit de transportstand als de schakelaar is ingesteld op het hoge toerentalbereik.
Met de hefschakelaars kunt u de maai-eenheden omhoog en omlaag brengen (Figuur 5). Druk de schakelaars naar voren om de maai-eenheden omlaag te brengen en naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen. Druk bij het starten van de machine en terwijl de maai-eenheden zich in de stand omlaag bevinden op de hefschakelaar om de maai-eenheden te laten zweven en te maaien.
Note: De maai-eenheden kunnen niet omlaag worden gebracht in het hoge toerentalbereik en kunnen ook niet omhoog of omlaag worden gebracht als u niet in de stoel zit terwijl de motor loopt. Bovendien kunnen de maai-eenheden omlaag worden gebracht met het contactsleuteltje in de stand AAN en u op de stoel.
Met de schakelaar van de cruisecontrol vergrendelt u het pedaal zodat de gewenste grondsnelheid behouden wordt (Figuur 6). Druk op de achterzijde van de schakelaar om de cruisecontrol uit te schakelen. Met de middelste stand van de schakelaar wordt de cruisecontrol ingeschakeld en met de voorzijde van de schakelaar kan de gewenste rijsnelheid worden ingesteld.
Note: Ook door een rempedaal in te drukken of het tractiepedaal in achteruit te zetten gedurende 1 seconde kunt u de pedaalstand vrijstellen.
Gebruik het aansluitpunt om optionele elektrische accessoires van stroom te voorzien (Figuur 6).
Beweeg de instelhendel aan de zijkant van de bestuurdersstoel naar buiten, beweeg de stoel naar de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel in deze stand te vergrendelen (Figuur 7).
Draai aan de knop om de hoek van de armsteun te verstellen.
Note: De afstelknop zit onder de armsteun.
Verplaats de hendel om de hoek van de rugleuning van de stoel in te stellen (Figuur 7).
De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 7). Stel de hoogte in door de ophanging binnen de groene zone in te stellen.
Gebruik deze hendel om in te stellen naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 7). Trek de hendel omhoog om de luchtdruk te verhogen en druk de hendel omlaag om de luchtdruk te verlagen. De instelling is juist als de gewichtsmeter in het groene gedeelte staat.
Stelt de cabine in op circulatie van de lucht in de cabine of lucht aanzuigen van buiten de cabine (Figuur 8).
Stel de cabine in op luchtcirculatie als u de airconditioning gebruikt.
Stel de cabine in om lucht aan te zuigen van buiten als u de verwarming of ventilator gebruikt.
Draai aan de ventilatorregelingsknop om de snelheid van de ventilator te regelen (Figuur 8).
Draai aan de temperatuurregelingsknop om de temperatuur in de cabine te regelen (Figuur 8).
Gebruik deze schakelaar om de ruitenwissers in of uit te schakelen (Figuur 8).
Met deze schakelaar kunt u de airconditioning aan- en uitzetten (Figuur 8).
Open de vergrendelingen om de voorruit te openen (Figuur 9). Druk op de vergrendeling om de voorruit de GEOPENDE STAND te vergrendelen. Trek de vergrendeling uit en omlaag om de ruit te sluiten en vast te zetten.
Open de vergrendelingen om de achterruit te openen. Druk op de vergrendeling om de achterruit in de GEOPENDE stand te vergrendelen. Druk de vergrendeling uit en omlaag om de achterruit te sluiten en vast te zetten (Figuur 9).
Important: Sluit de achterruit voordat u de motorkap opent; anders kan de motorkap of de achterruit beschadigd worden.
Het InfoCenter lcd-scherm (Figuur 5) toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine.
De weergegeven schermen hangen af van welke knoppen u selecteert. De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Beschrijving | Figuur 10 referentie | Afmetingen of gewicht | |
Hoogte met cabine | G | 237 cm | |
Hoogte met rolbeugel | I | 218 cm | |
Totale lengte | F | 342 cm | |
Lengte voor stalling of transport | E | 338 cm | |
Maaibreedte | |||
totaal | C | 335 cm | |
voorste maai-eenheid | 157 cm | ||
zijmaai-eenheid | 107 cm | ||
voorste maai-eenheid en een zijmaai-eenheid | 246 cm | ||
Totale breedte | |||
maai-eenheden neergelaten | D | 345 cm | |
maai-eenheden opgeheven (transportstand) | B | 183 cm | |
Wielbasis | H | 141 cm | |
Wielloopvlak (midden van wiel tot midden van wiel) | |||
vóór | A | 114 cm | |
achter | J | 107 cm | |
Afstand tot de grond | 17 cm | ||
Nettogewicht met cabine | 2159 kg | ||
Nettogewicht met rolbeugel | 2159 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en afschermingen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de messen, de mesbouten en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie Het koelsysteem controleren.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Hydraulische slangen en leidingen controleren.
Inhoud brandstoftank: 79 liter.
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (< 15 ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
No. 1-D S15 | |
No. 2-D S15 | |
EN 590 | EU |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruikmaken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem voor meer informatie contact op met uw erkende Toro distributeur.
Vul de tank bij tot ongeveer 6 tot 13 mm onder de bovenkant van de tank (niet de vulbuis) met nr. 2-D dieselbrandstof.
Note: Vul indien mogelijk de brandstoftank telkens na gebruik; zo beperkt u de mogelijkheid op opstapeling van condensatie in de brandstoftank tot een minimum.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Een te lage bandenspanning vermindert de zijdelingse stabiliteit van de machine op hellingen. Hierdoor kan de machine omkantelen, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan ontstaan.
Pomp de banden niet te zacht op.
De luchtdruk in de banden moet tussen 1,72 en 2,07 bar zijn.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.Controleer de luchtdruk in alle banden voordat u de machine gebruikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Draai de wielmoeren vast met een torsie van 115 tot 136 N·m; hou daarbij de volgorde aan die u ziet in Figuur 13 en Figuur 14.
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Draai de wielmoeren vast met de juiste torsie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Gebruik hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie om de olie te verversen.
Plaats de machine op een egale ondergrond en zet het wiel zodanig dat 1 controleplug zich bovenaan (op 12 uur) en de andere zich rechts (op 3 uur) bevindt (Figuur 15).
Verwijder de rechtse controleplug (Figuur 15).
Note: De olie zou tot de onderkant van de opening van de controleplug moeten reiken.
Als het peil te laag is, verwijder dan de bovenste plug en voeg olie toe tot deze uit de opening aan de rechterkant begint te vloeien.
Monteer de beide pluggen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De achteras is gevuld met SAE 85W-140 smeerolie. De capaciteit bedraagt 2,4 liter. Controleer elke dag op lekkage.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Verwijder een controleplug van 1 uiteinde van de as en controleer of het smeermiddel tot aan de onderkant van de opening komt (Figuur 16).
Note: Indien het peil te laag staat, verwijdert u de vulplug en vult u voldoende smeermiddel bij totdat het peil de onderkant van de openingen van de controleplug bereikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De tandwielkast is gevuld met SAE 85W-140 smeerolie. De capaciteit bedraagt 0,5 liter. Controleer elke dag op lekkage.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Verwijder de controle/vulplug aan de linkerzijde van de tandwielkast en controleer of de tandwielolie tot aan de onderkant van de opening komt (Figuur 17).
Note: Als het peil te laag is, vult u voldoende transmissieolie bij totdat het peil de onderkant van de opening bereikt.
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Zorg ervoor dat de stoel bevestigd is met de stoelvergrendeling.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Gebruik de machine niet op oneffen terrein of op een heuvel met een omlaag geklapte rolbeugel.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt en is vergrendeld. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Important: Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit noodzakelijk is.
Important: Zorg ervoor dat de stoel bevestigd is met de stoelvergrendeling.
U kunt de maaihoogte instellen van 25 tot 127 mm, in stappen van 13 mm. Om de maaihoogte van de voorste maai-eenheid in te stellen, moet u de assen van de zwenkwielen in de bovenste of onderste openingen in de zwenkwielvorken plaatsen en vervolgens een gelijk aantal afstandsstukken toevoegen aan de zwenkwielvorken of verwijderen. Daarna bevestigt u de achterste ketting aan de gewenste opening.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Start de motor en breng de maai-eenheden omhoog om de maaihoogte te wijzigen.
Zet de motor af, schakel de parkeerrem in en verwijder het sleuteltje uit het contact nadat de maai-eenheid is opgeheven.
Plaats de assen van de zwenkwielen in dezelfde openingen in alle zwenkwielvorken.
Note: Als u de machine gebruikt bij een maaihoogte van 64 mm of hoger, moet de asbout worden geplaatst in de onderste opening van de zwenkwielvork om te voorkomen dat er zich gras ophoopt tussen het wiel en de vork. Als u de machine gebruikt bij maaihoogten die lager zijn dan 64 mm en ontdekt dat er aangekoekt gras tussen het wiel en de vork zit, moet u de machine in de tegengestelde richting laten werken om het maaisel te verwijderen.
Verwijder het klemkapje van de spilas en schuif de as uit de zwenkwielarm (Figuur 20).
Plaats 2 opvulstukken op de spilas zoals ze oorspronkelijk waren geplaatst.
Note: Deze opvulstukken vereisen dat de maai-eenheden over de gehele breedte horizontaal staan. Schuif het benodigde aantal afstandsstukken van 13 mm (raadpleeg onderstaande tabel) op de spilas om de gewenste maaihoogte te bereiken; schuif daarna de klemring op de as.
Raadpleeg onderstaande tabel om vast te stellen welke combinatie afstandsstukken moet worden gebruikt om de maaihoogte in te stellen (Figuur 21):
Duw de spil van het zwenkwiel door de voorste zwenkwielarm en monteer de opvulstukken (zoals zij oorspronkelijk zijn geplaatst) en de overgebleven afstandsstukken op de spilas.
Monteer het klemkapje om alles goed vast te zetten.
Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de maaihoogtekettingen zijn bevestigd aan de achterkant van de maai-eenheid (Figuur 22).
Bevestig de maaihoogtekettingen aan de gewenste maaihoogteopening met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 23).
Note: Als u de machine afstelt op maaihoogten van 25 mm, 38 mm of 51 mm, moet u de glijders en de maatwielen in de bovenste openingen plaatsen.
De maaihoogte van de zijmaai-eenheden kunt u instellen door een gelijk aantal afstandsstukken toe te voegen aan dan wel te verwijderen van de zwenkwielvorken. U plaatst hierbij de assen van de zwenkwielen in de bovenste of onderste maaihoogte-openingen in de zwenkwielvorken. Vervolgens zet u de draaiarmen vast in de gekozen openingen in de beugel voor de maaihoogte.
Plaats de assen van de zwenkwielen in dezelfde openingen in alle zwenkwielvorken (Figuur 24 en Figuur 26).
Verwijder het klemkapje van de spilas en schuif de as uit de zwenkwielarm (Figuur 24).
Plaats 2 opvulstukken op de spilas zoals ze oorspronkelijk waren geplaatst. Deze opvulstukken zijn nodig om ervoor te zorgen dat de maaidekken over de gehele breedte horizontaal staan. Schuif het benodigde aantal afstandsstukken van 13 mm op de spilas om de gewenste maaihoogte te bereiken; schuif daarna de klemring op de as.
Note: Deze opvulstukken vereisen dat de maai-eenheden over de gehele breedte horizontaal staan. Schuif het benodigde aantal afstandsstukken van 13 mm (raadpleeg onderstaande tabel) op de spilas om de gewenste maaihoogte te bereiken; schuif daarna de klemring op de as.
Raadpleeg onderstaande tabel om vast te stellen welke combinatie afstandsstukken moet worden gebruikt om de maaihoogte in te stellen (Figuur 25).
Duw de spil van het zwenkwiel door de voorste zwenkwielarm en monteer de opvulstukken (zoals zij oorspronkelijk zijn geplaatst) en de overgebleven afstandsstukken op de spilas.
Verwijder de R-pennen en de gaffelpennen uit de zwenkwieldraaiarmen (Figuur 26).
Draai de spanstang om de draaiarm hoger of lager te zetten totdat de openingen zich recht voor de gewenste openingen in de maaihoogtebeugel van het maaidekframe bevinden (Figuur 26 en Figuur 27).
Plaats de gaffelpennen en monteer de R-pennen.
Draai de spanstang (met de hand) linksom zodat er druk op de afstelling staat.
Verwijder de R-pennen en de gaffelpennen waarmee de verbindingen van de demper zijn bevestigd aan de beugels van het maaidek (Figuur 28).
Important: De lengte van de verbinding van de demper mag nooit worden versteld. De lengte tussen het midden van de openingen moet 13,7 cm zijn.
Houd de openingen in de verbinding van de demper recht voor de gewenste openingen in de maaihoogtebeugel in het maaidekframe. Plaats de gaffelpennen en monteer de R-pennen (Figuur 29).
Monteer de glijders in de laagste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van meer dan 64 mm en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaistand van minder dan 64 mm.
Note: Als de glijders slijten, kunt u ze omdraaien en op de andere kant van de maaier monteren. Hierdoor kunt u de glijders langer gebruiken voordat u deze moet vervangen.
Stel de glijders af (Figuur 30).
Important: Draai de schroef vooraan elke glijder aan tot 9 à 11 N·m.
De rollen van het maaidek moeten in de laagste stand worden gemonteerd als de machine wordt gebruikt bij een maaihoogte van meer dan 64 mm, en in de hoogste stand als de machine wordt gebruikt bij een maaistand van minder dan 64 mm.
In verband met verschillen in gazoncondities en de instellingen van het tegengewicht van de tractie-eenheid, zou u een deel van gazon moeten maaien en het uiterlijk ervan controleren voordat u het volledige gazon echt gaat maaien.
Stel elke maai-eenheid in op de gewenste maaihoogte, zie De maaihoogte instellen.
Controleer de bandenspanning van het voor- en achterwiel van de machine en zorg dat deze 1,72 tot 2,07 bar bedraagt.
Controleer de bandenspanning van de zwenkwielen van de maai-eenheid en zorg dat deze 3,45 bar bedraagt.
Controleer met behulp van de hydraulische testpoorten de druk van de lading en het tegengewicht met de motor in HOOG STATIONAIR.
Note: Stel het tegengewicht af op 22,41 bar.
Controleer op kromme messen; zie Controleren op kromme messen.
Maai het gras in een testgebied om te controleren of alle maai-eenheden op dezelfde hoogte maaien.
Als de maaidekken nog moeten worden afgesteld, zoek dan een vlak oppervlak en controleer de vlakheid met een liniaal van minstens 2 meter.
Om het mesvlak gemakkelijker te meten, moet u de maaihoogte instellen op 7,6 tot 10,1 cm; zie De maaihoogte instellen.
Laat de maai-eenheden op een vlak oppervlak zakken en verwijder de kappen van de bovenzijde van de maai-eenheden.
Draai de flensmoer los waarmee de spanpoelie is vastgezet, om de riemspanning op elk maaidek te verminderen.
Note: U kunt het klemkapje het beste aandraaien met het Toro gereedschap (onderdeelnr. 121-3874).
Draai het mes op elke as totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.
Meet de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.
Stel de opvulstukken (3 mm) op de voorste zwenkwielvork(en) in naargelang de maaihoogtesticker (Figuur 32); zie De maaihoogte instellen.
Draai de messen op elke as totdat de uiteinden in de lengterichting liggen.
Meet de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.
Stel de opvulstukken (3 mm) op de voorste zwenkwielarm(en) in naargelang de maaihoogtesticker (Figuur 33).
Note: Zie De maaihoogte instellen voor de buitenste mesas.
Plaats het mes horizontaal op de buitenste as van beide zijmaai-eenheden.
Note: Meet de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes op elk maaidek en vergelijk die afstanden met elkaar. Deze afstanden mogen niet meer dan 3 mm van elkaar verschillen. Stel nu nog niet af.
Plaats het mes horizontaal op de binnenste as van de zijmaai-eenheid en op de corresponderende buitenste as van de voorste maai-eenheid.
Note: Meet de afstanden van de grond tot de voorste rand van het mes op de binnenste rand van het zijmaaidek tot de corresponderende buitenste rand van het voorste maaidek en vergelijk deze. De meting van het zijmaaidek mag niet meer dan 3 mm van die van de voorste maai-eenheid verschillen.
Note: Alle zwenkwielen van de 3 maai-eenheden moeten op de grond blijven staan als het tegengewicht is geplaatst.
Note: Indien de maaihoogten van alle maaidekken op elkaar moeten worden afgestemd, mogen uitsluitend de zijmaaidekken worden afgesteld.
Als de binnenste rand van de zijmaai-eenheid te hoog is ten opzichte van de buitenste rand van de voorste maai-eenheid, moet u een opvulstuk verwijderen uit het onderste deel van het voorste binnenste zwenkwiel op de zijmaai-eenheid (Figuur 33).
Note: Controleer opnieuw de afstanden tussen de buitenste randen van beide zijmaai-eenheden en de binnenste rand van de zijmaai-eenheid tot de buitenste rand van de voorste maai-eenheid.
Als de binnenste rand nog steeds te hoog is, moet u nog een opvulstuk verwijderen uit het onderste deel van de voorste binnenste zwenkwielarm van de zijmaai-eenheid en een opvulstuk uit de voorste buitenste zwenkwielarm van de zijmaai-eenheid.
Als de binnenste rand van de zijmaai-eenheid te laag is ten opzichte van de buitenste rand van de voorste maai-eenheid, moet u een opvulstuk toevoegen onderaan de voorste binnenste zwenkwielarm op de zijmaai-eenheid.
Note: Controleer opnieuw de afstand tussen de buitenste randen van beide zijmaai-eenheden en de binnenste rand van de zijmaai-eenheid tot de buitenste rand van de voorste maai-eenheid.
Als de binnenste rand nog steeds te laag is, moet u nog een opvulstuk toevoegen onderaan de voorste binnenste zwenkwielarm van de zijmaai-eenheid en een opvulstuk toevoegen aan de voorste buitenste zwenkwielarm van de zijmaai-eenheid.
Als de maaihoogte gelijk is bij de randen van het frontmaaidek en de zijmaai-eenheden, moet u controleren of de schuinstand van het zijmaaidek nog steeds 8 tot 11 mm is.
Note: Indien nodig instellen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De machine heeft interlockschakelaars in het elektrische systeem. Deze schakelaars schakelen de tractie-eenheid of de aftakas uit wanneer u de stoel verlaat. Als u de aftakas uitschakelt en de parkeerrem in werking stelt voordat u de stoel verlaat, blijft de motor draaien.
Rij de machine langzaam naar een ruim, open terrein. Laat de maai-eenheid zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en trap het tractiepedaal in. Probeer de motor te starten. De motor mag niet starten. Als de motor start, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u de machine gaat gebruiken.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, start de motor en schakel de aftakas in. Ga op de stoel zitten terwijl de aftakas ingeschakeld is en sta dan op van de stoel. De aftakas zou met een beetje vertraging moeten afslaan. Als de aftakas ingeschakeld blijft, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u de machine gaat gebruiken.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en start de motor. Zet het tractiepedaal uit de NEUTRAALSTAND. Het InfoCenter moet de boodschap 'traction not allowed' weergeven en de machine mag niet bewegen. Als de motor toch draait, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u de machine gaat gebruiken.
Stel zittend in de stoel de achteruitkijkspiegel in om het beste zicht vanuit de achterruit te krijgen (Figuur 34). Trek de hendel naar achteren om de spiegel te kantelen om de helderheid en glans van licht te verminderen.
Laat terwijl u in de stoel zit iemand anders de zijspiegels instellen om het beste zicht aan de zijkanten van de machine te verkrijgen (Figuur 34).
Draai de montagemoeren los en plaats elke koplamp zo, dat deze recht vooruit wijst.
Note: Draai de montagemoer vast genoeg om de koplamp in positie te houden.
Plaats een plat stuk metaal over de kop van de koplamp.
Monteer een magnetische protractor op de plaat.
Terwijl u de installatie op zijn plaats houdt, kantelt u voorzichtig de koplamp 3 graden naar beneden en draait u dan de moer weer vast.
Herhaal deze procedure bij de andere koplamp.
Als de machine in stille modus is, bedraagt de geluidsdruk bij de bestuurderspositie minder dan 80 dBA met een K-factor van 1,0 dBA, wanneer geëvalueerd volgens EN ISO 5395:2013-1, bijlage F.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur om de machinesoftware in te stellen om de stille modus te activeren.
Atomic mulchmes | Mes met een platte vleugel | Mes met een standaard vleugel | Mes met een medium vleugel | |
Staat van het gras | Nat, plakkerig en voorjaarsgroei | Licht of dun gras | Normaal maaien | Alle omstandigheden tot dichte begroeiing |
Bladeren mulchen | Werkt goed | Niet gebruiken | Werkt goed | Werkt goed |
Voordelen | Minder hefvermogen, haalt aan elkaar geklonterd maaisel uit elkaar | Creëert niet veel luchtstroom in stoffig, zanderig en dun gras | Goede algemene prestatie | Meer hefvermogen en minder turbulentie dan het standaard mes, in het algemeen goed |
Nadelen | Minder hefvermogen en minder verspreiding in zware omstandigheden | Niet aanbevolen voor normale tot zware omstandigheden |
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus, diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 35). Het InfoCenter heeft een startscherm en een hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door om het even welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.
Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – Druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. U kunt hem gebruiken om het huidige menu te verlaten.
Middelste knop – Gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.
Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.
Pieper – klinkt als u de maaidekken omlaag brengt of als er berichten of storingen zijn.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
SERVICE DUE | Geeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd |
Uren resterend tot onderhoud | |
Bedrijfsuren op nul zetten | |
Motortoerental/status – het toerental van de motor | |
Urenteller | |
Informatiepictogram | |
Bepaalt de maximale tractiesnelheid | |
Snel | |
Langzaam | |
Ventilator omkeren – geeft aan of de ventilator omgekeerd draait | |
Brandstofpeil | |
Stationair herstel vereist | |
Luchtinlaatverwarming actief | |
Linker maaidek omhoog brengen | |
Middelste maaidek omhoog brengen | |
Rechter maaidek omhoog brengen | |
De bestuurder moet op de stoel zitten | |
Indicator parkeerrem – geeft aan of de parkeerrem is ingeschakeld | |
Geeft het hoge bereik aan | |
Vrijstand | |
Geeft het lage bereik aan | |
Koelvloeistoftemperatuur – de temperatuur van de motorkoelvloeistof in °C of °F | |
Temperatuur (heet) | |
Tractie of tractiepedaal | |
Geweigerd of niet toegestaan | |
Motor – Starten | |
Aftakas – Geeft aan dat de aftakas ingeschakeld is | |
Gestopt of uitgeschakeld | |
Motor | |
Contactschakelaar | |
De maai-eenheden worden omlaag gebracht | |
De maai-eenheden worden omhooggebracht | |
Pincode | |
Temperatuur hydraulische vloeistof – Geeft de temperatuur van de hydraulische vloeistof aan | |
CAN-bus | |
InfoCenter | |
Slecht of mislukt | |
Midden | |
Rechts | |
Links | |
Gloeilamp | |
Uitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom | |
Hoog: boven toegestaan bereik | |
Laag: onder toegestaan bereik | |
/ | Buiten bereik |
Schakelaar | |
De bestuurder moet de schakelaar vrijgeven | |
De bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt | |
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden | |
De bestuurder moet de machine in neutraal zetten | |
Motor weigert te starten | |
Motor uitgeschakeld | |
Motorkoelvloeistof is te heet | |
De hydraulische vloeistof is te heet | |
Ga zitten of schakel de parkeerrem in werking | |
Melding opstapeling van as in DPF. Raadpleeg voor meer informatie Onderhoud van het dieselroetfilter (DPF) in de onderhoudsrubriek | |
Standby aanvraag regeneratie resetten | |
Aanvraag geparkeerde of herstel regeneratie | |
Een geparkeerde of herstel regeneratie is bezig. | |
Hoge uitlaattemperatuur | |
Defect van diagnosecontrole van stikstofoxide; rijd de machine terug naar de werkplaats en neem contact op met uw erkende Toro verdeler (softwareversie R en later). |
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu | |
Menu-optie | Beschrijving |
Storingen | Het menu Storingen bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Het menu Onderhoud bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren en andere cijfergegevens van die aard. |
Diagnostiek | Het menu Diagnostiek geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn. |
Instellingen | In het menu Instellingen kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
Machine | In het menu Machine ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud | |
Menu-optie | Beschrijving |
Hours | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en ventilator, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd en oververhit is geweest |
Counts | Het aantal keer dat de machine voorverwarmd en gestart is |
Diagnostisch systeem | |
Menu-optie | Beschrijving |
Engine Run | Raadpleeg de Gebruikershandleiding of vraag een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Engine Run en de informatie die het bevat. |
Glowplugs | Geeft aan of de volgende functies actief zijn: sleutelstart, time-out beperkt en gloeibougies |
Fan | Geeft aan of de ventilator actief is in de volgende gevallen: motortemperatuur hoog, olietemperatuur hoog, motor of hydraulische temperatuur hoog, en ventilator aan |
Instellingen | |
Menu-optie | Beschrijving |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter; het menu heeft de opties Amerikaans of metrisch |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter* |
Schermverlichting lcd | De helderheid van het lcd-scherm |
Contrast lcd | Het contrast van het lcd-scherm |
Beveiligde menu's | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een PIN-code. |
Auto stationair | Bepaalt hoe lang het duurt voordat de motor stationair gaat lopen als hij niet wordt gebruikt |
Maaisnelheid | Regelt de maximumsnelheid in maaimodus (laag bereik) |
Transportsnelheid | Regelt de maximumsnelheid in transportmodus (hoog bereik) |
Smart Power | Smart Power voorkomt vastlopen in zware omstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren. |
*Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels worden weergegeven in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.
Betreffende | |
Menu-optie | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine |
Serienummer | Het serienummer van de machine |
Machine Controller Revision | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid |
InfoCenter softwareversie | De softwareversie van het InfoCenter |
CAN-bus | De status van de communicatiebus van de machine |
In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 4 configuratie-instellingen voor de bediening veranderen: vertraging automatisch stationair, maximale maaisnelheid, maximale transportsnelheid en Smart Power. Deze instellingen bevinden zich in het beveiligde menu.
Note: De standaard pincode van de machine is 0000 of 1234.Als u de PIN-code heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.
Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 36).
Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 37A).
Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 37B en Figuur 37C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.
Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figuur 37D).
Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.
Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.
Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.
U kunt de instellingen in het beveiligde menu weergeven en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de PIN-code moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Auto Stationair ziet.
Druk op de rechterknop om de instelling voor automatisch stationair draaien te wijzigen; de mogelijke opties zijn 8, 10, 15, 20, 30 seconden of UIT.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie maaisnelheid ziet en druk op de rechterknop.
Druk op de rechterknop om de maximale maaisnelheid te verhogen (50, 75 of 100%).
Druk op de middelste knop om de maximale maaisnelheid te verlagen (50, 75 of 100 %).
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie transportsnelheid ziet en druk op de rechterknop.
Druk op de rechterknop om de maximale transportsnelheid te verhogen (50, 75 of 100%).
Druk op de middelste knop om de maximale transportsnelheid te verlagen (50, 75 of 100%).
Druk op de linkerknop om het menu te verlaten.
Als u klaar bent in het beveiligde menu, druk dan op de linkerknop om naar het hoofdmenu te gaan en druk nogmaals op de linkerknop om naar het menu lopen te gaan.
Dit zet het aantal uur tot het volgende vereiste onderhoud op nul nadat een geplande onderhoudsprocedure is uitgevoerd.
Ga in het ONDERHOUDSMENU naar het menu UREN.
Scroll naar beneden naar het symbool onderhoud .
Note: Indien er onderhoudswerkzaamheden vereist zijn, toont het eerste pictogram NU.
Onder het eerste pictogram staat het onderhoudssymbool en 250.
Markeer het onderhoudssymbool en druk op de rechterknop.
Wanneer het nieuwe scherm verschijnt, bevestigt u RESET SERVICE HOURS—Are you sure? (Bedrijfsuren op nul zetten – Bent u zeker?)
Selecteer YES (Ja) (middelste knop) of NO (Nee) (linkerknop).
Nadat u JA hebt geselecteerd, verschijnt een scherm waarop u gevraagd wordt de boodschap te verwijderen en keert het scherm terug naar de selecties van SERVICE HOURS (Bedrijfsuren).
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van draaiende onderdelen. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Stop de machine, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u het werktuig controleert nadat u een voorwerp heeft geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit, schakel de motor uit, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Bedien de machine uitsluitend wanneer de zichtbaarheid goed is. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
De rolbeugel is een volledige en doeltreffende veiligheidsvoorziening.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Controleer of de veiligheidsgordel is bevestigd aan de machine.
Trek de gordelband over uw schoot en steek de gordel in de gordelhouder aan de andere kant van de stoel.
Om de veiligheidsgordel los te maken, houdt u de gordel vast, duwt u op de knop van de gordelhouder om de gordel los te maken, en leid u de gordelband in de terugloopopening. Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Een door Toro gemonteerde cabine is een rolbeugel.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe uw veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.
Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door en ga na na of u de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
U moet zich oefenen in het rijden met de machine omdat ze een hydrostatische transmissie heeft en anders kan reageren dan andere gazonmachines. Bij het gebruik van de tractie-eenheid, de maai-eenheid of andere werktuigen moet u er rekening mee houden dat de transmissie, het toerental en de belasting van de maaimessen of andere werktuigen van invloed zijn op de prestaties van de machine.
Dankzij Toro Smart Power™ hoeft u niet naar de motor te luisteren wanneer de machine zwaar belast wordt. Smart Power voorkomt dat de motor te zwaar belast wordt in zware maaiomstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.
U kunt de remmen gebruiken ter ondersteuning bij het draaien van de machine. Ga echter voorzichtig te werk indien u ze gebruikt, in het bijzonder op zacht of nat gras, omdat het gazon per ongeluk kan scheuren. De remmen kunnen ook worden gebruikt om de machine grip te laten houden. In sommige heuvelachtige omstandigheden kan het hoogste wiel slippen en grip verliezen. Als deze situatie zich voordoet, trapt u het stuurpedaal voor het hoogste wiel geleidelijk en met tussenpozen in totdat dit wiel niet meer slipt. Hierbij wordt de tractie op het laagste wiel vergroot.
De tractiehulp werkt automatisch en vereist geen handelingen van de bestuurder. Als een wiel begint te slippen, wordt de stroom automatisch verdeeld tussen de voor- en achterwielen om slippen van de wielen en tractieverlies te beperken.
Voordat u de motor afzet, moet u alle bedieningsorganen uitschakelen en de gashendel op LANGZAAM zetten. Als u de gashendel op LANGZAAM zet, worden het motortoerental, het lawaai en de trillingen verlaagd. Draai het sleuteltje op UIT om de motor af te zetten. Verwijder de sleutel als u de bestuurderspositie verlaat.
Voordat u de machine transporteert, moet u de maai-eenheden opheffen en de transportvergrendelingen vastzetten (Figuur 38).
Start de motor en laat deze op HALFGAS stationair lopen om warm te worden. Zet de toerentalschakelaar van de motor in HOOG STATIONAIR, breng de maai-eenheden omhoog, zet de parkeerrem vrij, druk het tractiepedaal om vooruit te rijden in en rij voorzichtig naar een open terrein.
Oefen u in het vooruit- en achteruitrijden en in starten en stoppen van de machine. Om de machine te stoppen, neemt u uw voet van het tractiepedaal en laat u het terugkeren in de NEUTRAALSTAND of trapt u het achteruit-pedaal in.
Note: Als u met de machine een helling afdaalt, zult u soms het achteruitpedaal moeten gebruiken om te stoppen.
Oefen met het ontwijken van obstakels met de maai-eenheden omhoog en omlaag. Wees voorzichtig als u tussen smalle objecten rijdt zodat u de machine of de maai-eenheden niet beschadigt.
Rijd altijd langzaam op oneffen terrein.
Als u een obstakel tegenkomt, moet u de maai-eenheden tillen zodat u er omheen kunt maaien.
Als u de machine van het ene maaigebied naar het andere rijdt, moet u de maai-eenheden volledig omhoog brengen, de aftakas uitschakelen, de schakelaar Maaidekken/transport op TRANSPORT zetten en de gashendel op SNEL zetten.
Het tegengewichtsysteem oefent hydraulische tegendruk uit op de hefcilinders van de maaidekken. Deze druk verbetert de tractie doordat het gewicht van de maaidekken wordt verplaatst naar de aandrijfwielen van de maaier. De druk van het tegengewicht is standaard ingesteld voor een optimale balans tussen maairesultaat en tractie in de meeste omstandigheden.
De instelling van het tegengewicht verlagen kan de maai-eenheid stabieler maken, maar de tractie verminderen. De instelling van het tegengewicht verhogen kan zorgen voor meer tractie, maar resulteren in een slecht maairesultaat. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding van uw tractie-eenheid voor instructies om de druk van het tegengewicht aan te passen.
Important: Moet u plots remmen, haal dan uw voet van het tractiepedaal en druk dan de rempedalen in.
Alleen in het lage snelheidsbereik kunt u de remmen afzonderlijk gebruiken om te keren of om de tractie te verbeteren. Doe het volgende als u de remmen afzonderlijk gebruikt:
Koppel de pedaalvergrendeling af (Figuur 4).
Voor assistentie bij het keren drukt u op het overeenkomende rempedaal in de gewenste rijrichting. Hierdoor kunt u een kleinere draaicirkel maken.
Note: Ga voorzichtig te werk indien u de rempedalen afzonderlijk gebruikt, in het bijzonder op zacht of nat gras, omdat het gazon per ongeluk kan scheuren.
Voor tractiehulp oefent u lichte druk uit op het rempedaal aan de kant van het voorwiel dat slipt. In sommige heuvelachtige omstandigheden kan het hoogste wiel slippen en grip verliezen. Als deze situatie zich voordoet, trapt u het stuurpedaal voor het hoogste wiel geleidelijk en met tussenpozen in totdat dit wiel niet meer slipt. Hierbij wordt de tractie op het laagste wiel vergroot.
Dankzij Smart Power hoeft de bestuurder het toerental niet in de gaten te houden bij zware belasting. Smart Power voorkomt dat de motor te zwaar belast wordt in zware maaiomstandigheden door de machinesnelheid automatisch te regelen en de maaiprestaties te optimaliseren.
Note: De Smart Power functie is standaard INGESCHAKELD.
Het ventilatortoerental van de machine is afhankelijk van de temperatuur van de hydraulische vloeistof en de motorkoelvloeistof. Als de hydraulische vloeistof of koelvloeistof een bepaalde temperatuur bereikt, voert de ventilator automatisch een omgekeerde cyclus uit. Bij deze cyclus wordt vuil van het achterscherm geblazen en verlaagt de temperatuur van de motor en de hydraulische vloeistof.
U kunt handmatig een omgekeerde cyclus uitvoeren door de rechter- en linkerknop van het InfoCenter tegelijk in te drukken. Het strekt tot aanbeveling om de ventilator handmatig om te keren voordat u het werkgebied verlaat of de onderhouds- of opslagplaats inrijdt.
De machine beschikt over een automatische functie voor stationair draaien die ingeschakeld wordt als de volgende functies gedurende een bepaalde tijd niet worden gebruikt; in het InfoCenter kunt u instellen hoe lang het duurt voordat de motor stationair begint te draaien.
Het tractiepedaal keert terug naar de NEUTRALE stand.
de aftakas is uitgeschakeld.
Alle hefschakelaars zijn inactief.
Als u een van de bovenstaande functies start keert de machine automatisch terug naar de vorige stand van het gaspedaal.
Met de schakelaar van de cruisecontrol vergrendelt u het pedaal zodat de gewenste rijsnelheid behouden wordt. Druk op de achterzijde van de schakelaar om de cruisecontrol uit te schakelen. Met de middelste stand van de schakelaar wordt de cruisecontrol ingeschakeld en met de voorzijde van de schakelaar kan de gewenste rijsnelheid worden ingesteld.
Note: Ook door een rempedaal in te drukken of het tractiepedaal in ACHTERUIT te zetten gedurende 1 seconde kunt u de pedaalstand vrijstellen.
Important: Ontlucht het brandstofsysteem in de volgende gevallen:
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem.
Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat. Zorg dat de parkeerrem in werking is gesteld.
Zet gashendel op laag stationair.
Draai het contactsleuteltje naar de stand LOPEN. Het indicatielampje van de gloeibougie moet gaan branden.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op START.
Important: Laat de startmotor niet langer dan 15 seconden achter elkaar draaien omdat de startmotor hierdoor vroegtijdig defect kan raken. Als de motor na 15 seconden nog niet wil starten, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de bedieningsorganen en procedures controleren, nog eens 15 seconden wachten en de startprocedure herhalen.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Zet de gashendel in de gewenste stand.
Als de temperatuur beneden -7 °C is, kunt u de startmotor 30 seconden laten draaien. Daarna moet u de startmotor 60 seconden afzetten voordat u een tweede startpoging onderneemt.
Important: Zet de motor af en laat hem afkoelen voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen of andere waarneembare defecten.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Note: Laat de maaidekken altijd neer op de grond als u de machine parkeert. Dit vermindert de hydraulische belasting van het systeem, beperkt slijtage van onderdelen van het systeem en voorkomt dat de maaidekken per ongeluk worden neergelaten.
Zet de gashendel naar achteren op LANGZAAM.
Zet de aftakasschakelaar in de stand UIT.
Stel de parkeerrem in werking.
Draai het contactsleuteltje op UIT.
Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Met de toerentalschakelaar kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Door op de schakelaar te tikken verhoogt of verlaagt het toerental in stappen van 100 tpm. Hou een zijde van de schakelaar ingedrukt om de motor automatisch in HOOG of LAAG STATIONAIR te schakelen, afhankelijk van welke zijde u hebt ingedrukt.
Supervisor (beveiligd menu)
Laat de supervisor toe om de maximale snelheid waarmee de bestuurder kan maaien (laag bereik) in te stellen in stappen van 5% tussen 30% en 100%.
Zie De maximale toegestane maaisnelheid instellen voor de procedure om de maaisnelheid in te stellen.
Gebruiker
Laat de gebruiker de maximale maaisnelheid (laag bereik) instellen, binnen de voorinstellingen van de supervisor. Druk op de middelste knop ( pictogram) in het welkomstscherm of hoofdscherm van het InfoCenter om de snelheid aan te passen.
Note: Bij heen en weer schakelen tussen het lage en het hoge bereik zullen de instellingen naar de vorige instelling worden geschakeld. De instellingen worden gereset als de machine wordt uitgeschakeld.
Note: Deze functie kunt u ook samen met cruisecontrol gebruiken.
Supervisor (beveiligd menu)
Laat de supervisor toe om de maximale snelheid waarmee de bestuurder kan rijden voor transport (hoog bereik) in te stellen in stappen van 5% tussen 30% en 100%.
Zie De maximale toegestane transportsnelheid instellen voor de procedure om de transportsnelheid in te stellen.
Gebruiker
Laat de gebruiker de maximale transportsnelheid (hoog bereik) instellen, binnen de voorinstellingen van de supervisor. Druk op de middelste knop ( pictogram) in het welkomscherm of hoofdscherm van het InfoCenter om de snelheid aan te passen.
Note: Bij heen en weer schakelen tussen het lage en het hoge bereik zullen de instellingen naar de vorige instelling worden geschakeld. De instellingen worden gereset als de machine wordt uitgeschakeld.
Note: Deze functie kunt u ook samen met cruisecontrol gebruiken.
Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.
De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:
Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.
Als de tegendruk in het dieselpartikelfilter te hoog is of reeds 100 uur geen herstel regeneratie uitgevoerd is, brengt de computer van de motor u via het InfoCenter op de hoogte wanneer herstel generatie bezig is.
Wacht tot de herstel regeneratie afgelopen is voordat u de motor uitschakelt.
Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een hoog stationair toerental (volgas) produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.
Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.
Na verloop van tijd wordt roet opgestapeld in het roetfilter van het dieselpartikelfilter. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.
Wanneer voldoende roet zich heeft opgestapeld, meldt de computer dat het tijd is om het dieselpartikelfilter te regenereren.
Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.
Niveau | Foutcode | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren |
De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.
Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.
De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.
Wanneer voldoende as zich heeft opgehoopt, stuurt de computer van de motor een motorfout naar het InfoCenter ten teken dat as zich heeft opgehoopt in het dieselpartikelfilter.
De foutberichten geven aan dat het tijd is voor onderhoud van het dieselpartikelfilter.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van asopbouw.
Niveau | Foutcode | Vermindering van het toerental | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
---|---|---|---|---|
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Passief | Gedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting | • Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
• Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as. | ||
Zie Passieve regeneratie van het DPF. | ||
Ondersteund | Doet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet | • Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt. |
• Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF. | ||
Reset | Eens om de 100 bedrijfsuren | • Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor indien de computer detecteert dat een ondersteunde regeneratie onvoldoende roet heeft verwijderd | ||
• Tijdens reset regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Reset regeneratie. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer tegendruk ten gevolge van roetophoping waarneemt in het dieselpartikelfilter | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 188 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer de bestuurder een geparkeerde regeneratie start | ||
Kan zich voordoen wanneer u reset regeneratie hebt verhinderd in het InfoCenter en de machine bent blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld terwijl het dieselpartikelfilter al reset regeneratie vereiste. | • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken | • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | |
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Zie Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de gebruiker aanvragen voor een geparkeerde regeneratie heeft genegeerd en de machine is blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld in het dieselpartikelfilter. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 190 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt herstel regeneratie gevraagd. |
• Herstel regeneratie kan tot 3 uur duren. | ||
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren. |
Druk in het menu DPF Regeneration op de middelste knop om naar beneden te scrollen naar het veld LAST REGEN (Figuur 44).
In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Important: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50 uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het opgegeven roetniveau te zien.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie TECHNICIAN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Technicus te selecteren (Figuur 45).
Gebruik de werkingstabel van het dieselpartikelfilter voor meer informatie over de huidige werkingsstatus van het dieselpartikelfilter (Figuur 46).
Status | Beschrijving | |
---|---|---|
Normal | Het dieselpartikelfilter is in normale bedrijfsmodus – passieve regeneratie. | |
Assist Regen | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. | |
Reset Stby | De computer van de motor probeert een reset regeneratie uit te voeren maar een van de volgende factoren verhindert de regeneratie: | De instelling Inhibit Regen staat AAN. |
De uitlaattemperatuur is te laag voor regeneratie. | ||
Reset Regen | De computer van de motor voert een reset regeneratie uit. | |
Parked Stby | De computer van de motor vraagt om een geparkeerde regeneratie. | |
Parked Regen | U hebt een geparkeerde regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. | |
Recov. Stby | De computer van de motor vraagt om een herstel regeneratie. | |
Recov. Regen | U hebt een herstel regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. |
Raadpleeg de roetbelasting uitgedrukt als het percentage roet in het dieselpartikelfilter (Figuur 47); kijk in de tabel roetbelasting.
Note: De waarde van de roetbelasting varieert naargelang het gebruik van de machine en DPF-regeneratie.
Belangrijke roetbelastingswaarden | Status regeneratie |
---|---|
0% tot 5% | Minimale roetbelasting |
78% | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. |
100% | De computer van de motor vraagt automatisch een geparkeerde regeneratie. |
122% | De computer van de motor vraagt automatisch een herstel regeneratie. |
Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Het pictogram hoge uitlaattemperatuur verschijnt op het InfoCenter (Figuur 48).
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Important: Het pictogram hoge uitlaattemperatuur geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.
Important: Laat de machine indien mogelijk de volledige herstel regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Als de motor tijdens de voorbije 100 bedrijfsuren geen succesvolle reset, geparkeerde of herstel regeneratie heeft uitgevoerd, zal de computer van de motor proberen om een reset regeneratie uit te voeren.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten MELDING NR. 185 (Figuur 49) weergeven.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling Inhibit Regen gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie INHIBIT REGEN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Inhibit Regen te selecteren (Figuur 50).
Druk op de rechterknop om de instelling Inhibit Regen van Aan naar Uit (Figuur 50) of van Uit naar Aan (Figuur 51) te schakelen.
Het InfoCenter geeft het pictogram hoge uitlaattemperatuur weer wanneer een reset regeneratie wordt uitgevoerd.
Note: Als INHIBIT REGENAAN staat, geeft het InfoCenter MELDING NR. 185 weer (Figuur 52). Druk op knop 3 om de instelling Inhibit Regen UIT te schakelen en ga door met de reset regeneratie.
Note: Als het InfoCenter MELDING NR. 186 weergeeft (Figuur 53), zet u de motor op volgas (hoog stationair) om de reset regeneratie te laten verdergaan.
Note: Wanneer reset regeneratie voltooid is, verdwijnt het pictogram hoge uitlaattemperatuur van het scherm van het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie of herstel regeneratie vraagt, wordt het pictogram regeneratie vereist (Figuur 54) weergegeven op het InfoCenter.
De machine voert niet automatisch een geparkeerde regeneratie of een herstel regeneratie uit; u moet de regeneratie uitvoeren via het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3720, FMI 16 (Figuur 55)
Geparkeerde regeneratie vereist MELDING NR. 188 (Figuur 56)
Note: Melding nr. 188 verschijnt om de 15 minuten.
Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert, verschijnt MELDING NR. 189 op het InfoCenter (geparkeerde regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) (Figuur 57).
Important: U dient een geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld (Figuur 58) verschijnt op het hoofdscherm.
Wanneer de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI: 0 (Figuur 59)
Motorwaarschuwing SPN 522574, FMI: 0 (Figuur 60)
Herstel regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld MELDING NR. 190 (Figuur 61)
Important: U dient een herstel regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld verschijnt op het hoofdscherm; zie Figuur 58 in Berichten geparkeerde regeneratie.
Als de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt of bezig is met herstel regeneratie en u naar de optie PARKED REGEN gaat, wordt geparkeerde regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 62) onderaan rechts in het InfoCenter.
Als de computer van de motor gaan herstel regeneratie heeft gevraagd en u naar de optie RECOVERY REGEN gaat, wordt herstel regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 63) onderaan rechts in het InfoCenter.
Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:
Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ¼ vol is voor geparkeerde regeneratie
Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ½ vol is voor herstel regeneratie
Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.
Schakel indien nodig de aftakas uit en laat de maai-eenheden of werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR .
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie PARKED REGEN START of RECOVERY REGEN START te gaan (Figuur 64) en druk op de rechterknop om de regeneratie te beginnen (Figuur 64).
Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens ¼ vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie, en druk op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 65).
Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat (Figuur 66).
Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 67).
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN (Figuur 68).
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren (Figuur 69).
De computer van de motor controleert de motorstatus en foutinformatie. Het InfoCenter kan de boodschappen in de volgende tabel tonen:
Note: Als u probeert om een geforceerde geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat er 50 uur zijn verstreken sinds de laatste succesvolle regeneratie, zal deze boodschap verschijnen.Als de machine verzoekt om een regeneratie en deze boodschap verschijnt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro verdeler voor onderhoud.
Vereiste actie: Verlaat het menu regeneratie en laat de machine lopen tot er meer dan 50 uur verstreken is sinds de vorige regeneratie; zie Tijd sinds vorige regeneratie. | |
Vereiste actie: Los de motorfout op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. | |
Vereiste actie: Start de motor en laat deze lopen. | |
Vereiste actie: Laat de motor lopen tot de koelvloeistoftemperatuur 60 °C bedraagt. | |
Vereiste actie: Stel het motortoerental in op laag stationair. | |
Vereiste actie: Los het probleem met de computer van de motor op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. |
Het hoofdscherm van het InfoCenter verschijnt en het pictogram regeneratie aanvaard (Figuur 70) verschijnt rechts onderaan het scherm terwijl de regeneratie bezig is.
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstel regeneratie voltooid heeft, verschijnt MELDING NR. 183 op het InfoCenter (Figuur 71). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet voltooid kan worden, geeft het InfoCenter Melding nr. 184 weer (Figuur 71). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Met de instellingen Parked Regen Cancel en Recovery Regen Cancel kunt u een huidige geparkeerde of herstel regeneratie afbreken.
Verander vaak het maaipatroon om te vermijden dat het maairesultaat onvolmaaktheden vertoont die te wijten zijn aan herhaald maaien in één richting.
Raadpleeg de After-cut Appearance Troubleshooting Guide (gids voor het oplossen van problemen met het maairesultaat) op www.Toro.com.
Om te beginnen met maaien, schakelt u de maaidekken in en rijdt u langzaam naar het maaigebied.
Om in een professioneel recht patroon en in banen te kunnen maaien zoals voor sommige werkzaamheden is vereist, moet u een boom of een ander object in de verte uitkiezen en recht daarop af rijden.
Zodra de voorste maai-eenheden de rand van het maaigebied bereiken, maakt u een druppelvormige bocht om snel in de juiste positie te komen voor de volgende baan.
Er zijn met bouten monteerbare mulchplaten verkrijgbaar voor de maai-eenheden. De mulchplaten leveren uitstekende prestaties als u het gazon volgens een vast schema onderhoudt. Dit voorkomt dat per maaibeurt meer dan 25 mm gras wordt afgemaaid. Als er te hoog gras wordt gemaaid wanneer de mulchplaten zijn gemonteerd, kan het gazon er na het maaien minder fraai uitzien en moet er meer kracht worden gebruikt om het gras te maaien. De mulchplaten zijn ook uitstekend geschikt om in de herfst bladeren fijn te maken.
Verwijder bij het maaien niet meer dan ongeveer 25 mm of â…“ van de grassprieten. Bij zeer lang, mals en dicht gras moet u misschien de maaihoogte vergroten.
Een scherp mes snijdt het gras netjes af, zonder rukken of scheuren, zoals een bot mes wel zou doen. Als het gras inscheurt of kapot wordt getrokken, wordt het bruin aan de punten, waardoor het gras minder goed groeit en vatbaarder wordt voor ziekten. Controleer of het mes in een goede staat verkeert en over een volledige vleugel beschikt.
Controleer of de maaikamers in een goede staat zijn. Buig eventueel onderdelen van de maaikamer recht om ervoor te zorgen dat er voldoende speling is tussen de rand van het mes en de maaikamer.
Na het maaien moet u de machine grondig schoonspoelen met een tuinslang zonder spuitmond, zodat de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken als gevolg van een te hoge waterdruk. Zorg ervoor dat de radiateur en de oliekoeler vrij blijven van vuil en maaisel. Na reiniging moet u de machine controleren op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen. Controleer tevens of de messen van de maaidekken scherp genoeg zijn.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of sleept.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig
In noodgevallen kan u de machine vooruit bewegen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.
Important: U mag de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen. Als u de machine duwt of sleept met een hogere snelheid kan interne beschadiging van de transmissie optreden.De omloopkleppen moeten open zijn als de machine wordt geduwd of gesleept.
Kantel de stoel en zoek de omloopkleppen; deze bevinden zich onder de voorzijde van de brandstoftank (Figuur 75).
Draai de omloopkleppen 3 slagen linksom om deze te openen en de vloeistof inwendig om te laten leiden.
Note: Niet meer dan 3 slagen openen. Omdat de vloeistof is omgeleid, kan de machine langzaam worden voortbewogen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.
Duw of sleep de machine.
Wanneer de machine de gewenste locatie bereikt heeft, sluit u de omloopkleppen. Draai de klep vast met een torsie van 70 Nm.
Important: Zorg dat de omloopklep gesloten is voordat u de motor start. Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, raakt de transmissie oververhit.
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen, dient u te zorgen voor een omleiding van de regelklep in het verdeelstuk van de vierwielaandrijving.Om een omloop aan te brengen rond de terugslagklep, sluit u een slang aan op de testaansluiting voor de achterwaartse tractiedruk (op de hydrostaat) en op de aansluiting tussen de aansluitingen M8 en P2 van de achterste tractieverdeler (achter het voorwiel). De slangeenheid bevat 1 slang (onderdeelnr. 95-8843), 2 koppelingen (onderdeelnr. 95-0985) en 2 hydraulische fittings (onderdeelnr. 340-77).
Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op assteunen.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
Er zitten opkrikpunten aan de voorzijde en de achterzijde van de machine.
Op het frame aan de binnenzijde van beide voorwielen
In het midden van de achteras
Verwijder het sleuteltje en sluit de brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u de machine stalt of sleept.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
Er zitten bevestigingspunten op de voorzijde en achterzijde van de machine (Figuur 76).
Note: Gebruik in de vier hoeken banden met de juiste specificaties en CE-merk om de machine vast te binden.
Twee aan de voorzijde van het bestuurdersplatform
Achterbumper
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Note: Als u onderhoud uitvoert aan de machine en een afvoerbuis aan de uitlaat gekoppeld hebt, dient u de instelling Inhibit Regen AAN te zetten; zie Inhibit Regen instellen.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien aanwezig) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 3000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Kopieer deze pagina ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
maandag | dinsdag | woensdag | donderdag | vrijdag | zaterdag | zondag | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Motoroliepeil controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Radiateur en scherm controleren op vuil. | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Het oliepeil van het hydraulische systeem controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
De bandenspanning controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Alle smeernippels smeren.2 | |||||||
De machine schoonmaken. | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1 Controleer de gloeibougie en de spuitmonden van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval |
Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
Ontgrendel en open de motorkap.
Verwijder de R-pen waarmee het draaipunt van de motorkap aan de montagebeugels is bevestigd (Figuur 77).
Schuif de motorkap naar de rechterkant, til de andere kant omhoog en trek de motorkap uit de beugels.
Note: Voer deze stappen in omgekeerde volgorde uit om de motorkap te monteren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
De machine is voorzien van smeerpunten die u regelmatig moet smeren met nr. 2 lithium vet. Smeer de machine ook onmiddellijk na elke wasbeurt.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
1 lagerbus van de as van de zwenkwielvork (Figuur 84)
2 aslagerbussen – onder de poelie
1 lagerbus van het draaipunt van de spanpoeliearm – op de spanpoeliearm
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service category CJ-4 of hoger
ACEA service category E6
JASO service category DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Voorkeursolie: SAE 15W-40 (hoger dan -18 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Raadpleeg de Onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan het Vol-merkteken op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvulmarkering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij het Vol-merkteken 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Het oliepeil in de motor controleren; zie Figuur 89.
Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.
Ongeveer 5,7 liter inclusief het filter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Start de motor en laat deze 5 minuten lopen zodat de olie warm wordt.
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ververs de motorolie en vervang het filter (Figuur 90).
Het carter met olie vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 91) dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als u het filter verwijdert.
Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Vervang het luchtfilter (Figuur 92).
Note: Reinig nooit een gebruikt element omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.
Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen (Figuur 93). Plaats steeds een nieuw veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad.
Stel de indicator (Figuur 91) opnieuw in als deze rood is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 3000 bedrijfsuren |
|
Als motorstoring , , of op het InfoCenter (Figuur 94) verschijnt, maak het roetfilter dan schoon zoals omschreven in de volgende stappen:
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Naast het genoemde onderhoudsinterval moet de tank ook worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer u de machine voor langere tijd gaat stallen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Voer onderhoud uit aan de waterafscheider zoals getoond in Figuur 95.
Nadat u de waterafscheider hebt vervangen, draait u het sleuteltje drie keer naar de stand AAN, zonder de motor te starten. Laat het sleuteltje telkens 10 seconden in die stand.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 96).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 96).
Smeer de filterpakking met schone motorolie; raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor meer informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de minkabel loskoppelen van de accu om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen.
Note: Controleer de conditie van de accu elke week of om de 50 bedrijfsuren. Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft. Om de accu te reinigen, moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.
Open het accudeksel aan de zijkant van het scherm (Figuur 97).
Note: Druk op het vlakke deel boven het accudeksel om het deksel gemakkelijker te kunnen wegnemen (Figuur 97).
Verwijder de rubberen stofhuls van de positieve pool en inspecteer de accu.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd eerst de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Om corrosie van de accuklemmen te voorkomen, moet hierop u een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47), vaseline of dunvloeibare smeerolie aanbrengen.
Schuif het rubberen kapje over de pluspool van de accu heen.
Sluit het accudeksel.
De zekeringen van de tractie-eenheid bevinden zich onder het deksel van de stroomeenheid (Figuur 99, Figuur 100 en Figuur 101).
Verwijder de 2 schroeven waarmee het deksel van de stroomeenheid aan het frame is bevestigd en verwijder het deksel (Figuur 99).
De cabinezekeringen bevinden zich in de zekeringdoos van de cabineheadliner (Figuur 102 en Figuur 103).
Note: Enkel model met cabine
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Gebruik hiervoor hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie.
Zet de machine op een horizontaal oppervlak en draai een wiel zo dat een van de controlepluggen helemaal onderaan staat (op 6 uur) (Figuur 105).
Plaats een opvangbak onder de naaf van het planeetwiel, verwijder de plug en laat de olie in de bak lopen.
Plaats een opvangbak onder de remkast, verwijder de aftapplug en laat de olie in de bak lopen (Figuur 106).
Als alle olie op de beide plaatsen is afgetapt, plaatst u de plug weer in de remkast.
Draai het wiel tot de open plugopening in het planeetwiel zich helemaal bovenaan bevindt.
Giet langzaam 0,65 liter hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie door de opening in het planeetwiel.
Important: Als het planeetwiel vol is voordat u 0,65 liter olie hebt toegevoegd, moet u 1 uur wachten of de plug monteren en de machine ongeveer 3 meter verplaatsen om de olie over het remsysteem te verdelen. Verwijder daarna de plug en voeg de resterende olie toe.
Plaats de plug.
Herhaal dit bij de planeetwielaandrijving/remsysteem aan de andere kant.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Reinig de omgeving van de drie aftappluggen, (1) aan elke kant en (1) in het midden (Figuur 107).
Verwijder de controlepluggen zodat de olie gemakkelijker kan weglopen.
Verwijder de aftappluggen zodat de olie in de opvangbakken kan lopen.
Reinig de omgeving van de aftapplug aan de onderkant van de tandwielkast (Figuur 108).
Verwijder de aftapplug uit de tandwielkast zodat de olie in de opvangbak kan lopen.
Note: Verwijder de vulplug zodat de olie gemakkelijker kan weglopen.
Vul voldoende olie bij totdat het peil de onderkant van de openingen van de controlepluggen bereikt; zie Oliepeil van de planeetwielaandrijving verversen.
Plaats de pluggen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Meet de afstand hart-op-hart van het toespoor (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen.
Note: De afstand aan de voorzijde moet 6 mm korter zijn dan de afmeting achter de wielen.
Draai de klemmen aan beide uiteinden van de spoorstangen los om ze af te kunnen stellen.
Draai het uiteinde van de spoorstang om de voorzijde van het wiel naar binnen of naar buiten te draaien.
Draai de klemmen van de spoorstangen weer vast als de afstelling correct is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer het koelvloeistofpeil aan het begin van elke dag. De inhoud van het systeem is 8,5 liter.
Draaiende ventilators en lopende drijfriemen kunnen letsel veroorzaken.
Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de draaiende ventilator en aandrijfriem.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Verwijder voorzichtig de doppen van de radiateur en de expansietank (Figuur 109).
Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur.
Note: De radiateur moet worden gevuld tot de bovenkant van de vulbuis en de expansietank tot de VOL-markering.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, moet u bijvullen met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol-antivries bestaat.
Important: Gebruik geen koelvloeistoffen op basis van alcohol/methanol of alleen water, want dit kan schade veroorzaken.
Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Verwijder dagelijks het vuil van de oliekoeler/radiateur. Reinig deze vaker als in vuile omstandigheden wordt gemaaid.
Deze machine is voorzien van een hydraulisch aangedreven systeem dat de richting van de ventilator automatisch (of handmatig) omkeert om de opeenhoping van vuil op de radiateur/oliekoeler en het scherm te verminderen. Terwijl deze eigenschap de tijd kan helpen verminderen die nodig is voor het reinigen van de radiateur/oliekoeler, blijft routinereiniging noodzakelijk. Periodieke reiniging en inspectie van de radiateur/oliekoeler blijven vereist.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en til de motorkap op.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Reinig beide zijden van de radiateur/oliekoeler grondig met perslucht (Figuur 110).
Note: Begin aan de ventilatorzijde en blaas het vuil eruit naar de achterkant. Reinig vervolgens vanaf de achterkant en blaas het vuil naar de voorkant. Herhaal deze procedure verschillende keren totdat het maaisel en het vuil volledig zijn verwijderd.
Important: Als u de radiateur/oliekoeler met water reinigt, kan hierdoor voortijdig corrosie optreden en kunnen onderdelen schade oplopen.
Sluit de motorkap.
Stel de bedrijfsremmen af als de rempedalen meer dan 25 mm 'speling' hebben of als de remmen niet naar behoren functioneren. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld.
Maak de borgpen van de rempedalen los zodat beide pedalen onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren.
Om de speling op de rempedalen te verkleinen, moet u de remmen als volgt vaster zetten:
Draai de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 111).
Draai de achterste moer vast om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 13 tot 25 mm speling hebben.
Draai de voorste moeren aan nadat de remmen correct zijn afgesteld.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Bij een correcte spanning heeft de riem een speling van 10 mm als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 44 N.
Als de speling geen 10 mm bedraagt, moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 112).
Note: Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast. Controleer nogmaals de speling van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Bij een correcte spanning heeft de riem een speling van 10 mm als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 44 N·m.
Als de speling niet correct is (10 mm), moet u de montagebout van de spanpoelie losdraaien (Figuur 112).
Note: Verhoog of verminder de spanning van de compressorriem en draai de bout vast. Controleer nogmaals de speling van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Als de juiste spanning verkregen is, moet de binnenmeting van de trekveer (haak tot haak) ongeveer 8,3 cm tot 9,5 cm bedragen. Als de veer de juiste spanning heeft, moet u de aanslagbout (slotbout) afstellen totdat de afstand tussen de kop van de bout en de arm van de spanpoelie ongeveer 2 tot 5 mm is (Figuur 113).
Note: Plaats de riem aan de kant van de riemgeleider die naar de veer is gekeerd (Figuur 113).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
De drijfriem van het maaimes, die wordt gespannen door de veerbelaste spanpoelie, is vervaardigd van zeer duurzaam materiaal. De riem zal echter na vele bedrijfsuren tekenen van slijtage gaan vertonen. Mogelijke tekenen die u vertellen dat een riem aan het slijten is: gieren tijdens het draaien van de riem, slippende messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.
Laat de maai-eenheid op de vloer van de werkplaats zakken, verwijder de drijfriemkappen die boven op de maai-eenheid zitten en zet de drijfriemkappen weg.
Draai de oogbout los om de trekveer te kunnen verwijderen (Figuur 113).
Maak de flensmoer los waarmee de aanslagbout aan het lipje is bevestigd en trek de spanpoelie weg van de riem om de riem te ontspannen (Figuur 113).
Note: Draai de moer zo ver los dat de arm van de spanpoelie langs de aanslagbout kan.
Note: Als de aanslagbout ooit van het bevestigingslipje moet worden verwijderd, dient deze weer te worden gemonteerd in de opening die de kop van de aanslagbout op een lijn met de arm van spanpoelie houdt.
Verwijder de bouten waarmee de hydraulische motor is bevestigd aan de maai-eenheid (Figuur 114).
Haal de motor uit de maai-eenheid en leg deze boven op de maai-eenheid.
Verwijder de oude riem van de aspoelies en de spanpoelie.
Leg de nieuwe riem rond de aspoelies en de spanpoelie.
Plaats de hydraulische motor op het maaidek nadat u de riem om de poelies hebt gelegd. Bevestig de motor aan het maaidek met de bouten die u eerder hebt verwijderd.
Note: Plaats de riem aan de kant van de riemgeleider die naar de veer is gekeerd (Figuur 113).
Bevestig de trekveer (Figuur 113) aan de oogbout en span de riem als volgt:
Als de juiste spanning verkregen is, moet de binnenmeting van de trekveer (haak tot haak) ongeveer 8,3 cm tot 9,5 cm bedragen.
Als u de juiste veerspanning verkrijgt, moet u de aanslagbout (slotbout) afstellen totdat de afstand tussen de kop van de bout en de arm van de spanpoelie ongeveer 2 tot 5 mm is.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Hydraulische vloeistof verversen.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en de filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-distributeur, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een erkende Toro distributeur.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof (Figuur 115).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Als de hydraulische vloeistof verontreinigd raakt, moet het hydraulisch systeem gespoeld worden. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit. Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u hulp nodig heeft.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de aftapplug onderaan aan de voorzijde van het reservoir en laat de hydraulische vloeistof in een grote opvangbak lopen.
Plaats de aftapplug terug wanneer er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten stroomt, en zet de plug vast.
Vul het reservoir (Figuur 116) met hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen het systeem beschadigen.
Plaats de dop op de tank, start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Note: Controleer ook op lekkages; zet daarna de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de vol-markering op de peilstok bereikt.
Note: Niet te vol vullen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Gebruik de volgende vervangfilters van Toro:
Onderdeelnr. 94-2621 voor de achterkant (maai-eenheid) van de machine
Onderdeelnr. 75-1310 voor de voorkant (lading) van de machine
Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerremmen in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Vervang de hydraulische filters (Figuur 117).
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor af en controleer op lekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine in gebruik neemt.
De testpoort voor het tegengewicht wordt gebruikt om de druk in het tegengewichtcircuit te testen (Figuur 118). De aanbevolen druk voor het tegengewicht is 22,41 bar. Om de druk voor het tegengewicht af te stellen, draait u de contramoer los en draait u de stelschroef (Figuur 118) rechtsom om de druk te verhogen of linksom om de druk te verlagen. Draai de contramoer dan weer vast. Om de druk te controleren, moet de motor lopen en het maaidek moet omlaag gebracht zijn in de zweefstand.
Note: De zwenkwielen van de 3 maai-eenheden moeten op de grond blijven bij het afstellen van het tegengewicht en als het tegengewicht wordt gebruikt.
Note: Hoewel dit niet is vereist voor normale onderhoudswerkzaamheden, kunt u het voorste maaidek rechtop draaien (kantelen).
Breng de voorste maai-eenheid een beetje van de grond, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de maaidek-transport vergrendeling is verbonden met de vergrendelingsplaat en draai de vergrendeling naar de achterkant van het maaidek.
Verwijder de R-pen en de gaffelpen waarmee de maaihoogtekettingen zijn bevestigd aan de achterkant van de maai-eenheid.
Start de motor, laat de voorste maai-eenheid langzaam opkomen, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Pak de voorkant van de maai-eenheid vast en zet deze in een verticale stand.
Houd de maai-eenheid verticaal, plaats het kabeleind op de pen op de hefarm van de maai-eenheid en zet dit goed vast met de R-pen (Figuur 119).
Houd de maai-eenheid verticaal met hulp van een andere persoon, verwijder de R-pen waarmee het kabeleind vastzit en verwijder dit van de pen.
Draai (kantel) de maai-eenheid omlaag.
Berg de kabel op onder het bestuurdersplatform.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, start de motor en laat de maai-eenheid zover neer dat dit de grond net niet raakt.
Zet de motor af, wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen en verwijder het contactsleuteltje.
Zet de maaihoogtekettingen vast aan de achterkant van de maai-eenheid.
Draai de transportgrendel omhoog in positie en zet deze vast met de gaffelpen en de borgpen.
De schuinstand van het maaidek is het verschil in de maaihoogte van de voorkant van het mesvlak tot de achterkant van het mesvlak. Toro beveelt een messchuinstand van 8 tot 11 mm aan. Dit wil zeggen dat de achterkant van het mesvlak 8 tot 11 mm hoger is dan de voorkant.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de maai-eenheid in op de gewenste maaihoogte.
Draai een mes zodat het recht naar voren wijst.
Meet met een korte liniaal de afstand van de grond tot de voorste rand van het mes.
Draai de rand van het mes achterwaarts en meet de afstand van de grond tot de rand van het mes.
Trek de afstand aan de voorkant van de afstand aan de achterkant om de schuinstand te berekenen.
Draai de contramoeren op de bovenkant of de onderkant van de U-bout van de maaihoogteketting los (Figuur 120).
Stel de andere moeren af om de achterkant van de maai-eenheid hoger of lager te zetten en een correcte schuinstand te verkrijgen.
Draai de contramoeren vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Verwijder het klemkapje van de spilas en schuif de as uit de zwenkwielarm (Figuur 121).
Note: Plaats indien nodig de opvulstukken om het zwenkwiel hoger of lager te zetten totdat de maai-eenheid de correcte schuinstand heeft.
Plaats het klemkapje terug.
In de boven- en onderkant van de buis in de zwenkwielarmen zitten lagerbussen gedrukt. Deze lagerbussen zullen na vele bedrijfsuren slijten. Om de lagerbussen te controleren, moet u de zwenkwielvork naar voren en naar achteren en van links naar rechts bewegen. Als de spindel van de zwenkwiel los in de bussen zit moet u de bussen vervangen.
Breng de maai-eenheid omhoog zodat de wielen vrijkomen van de grond en blokkeer de maai-eenheid zodat deze niet kan vallen.
Verwijder het klemkapje, (de) afstandsstuk(ken) en de drukring van de bovenkant van de zwenkwielas.
Trek de zwenkwielas uit de buis waarin deze is bevestigd.
Note: Laat de drukring en afstandsstuk(ken) onder op de as zitten.
Sla een drevel in de boven- of onderkant van de bevestigingsbuis en tik de lagerbus uit de buis (Figuur 122).
Tik de andere lagerbus uit de buis.
Reinig de binnenkant van de buizen.
Smeer vet aan de binnen- en buitenkant van de nieuwe lagerbussen.
Druk de lagerbussen voorzichtig in de bevestigingsbuis met behulp van een hamer en een vlakke plaat.
Controleer de zwenkwielas op slijtage en vervang deze in geval van beschadiging.
Druk de zwenkwielas door de lagerbussen en de bevestigingsbuis.
Schuif de drukring en afstandsstuk(ken) op de as en installeer het klemkapje op de zwenkwielas om alle onderdelen op hun plaats te houden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Verwijder de borgmoer van de bout waarmee het zwenkwiel is bevestigd in de zwenkwielvork (Figuur 123) of in de draaiarm van het zwenkwiel (Figuur 124).
Note: Pak het zwenkwiel vast en schuif de bout uit de vork of draaiarm.
Verwijder het lager uit de wielnaaf en laat het lager eruit vallen (Figuur 123 en Figuur 124).
Verwijder het lager vanaf de andere kant van de wielnaaf.
Controleer de lagers, het afstandsstuk en de binnenzijde van de wielnaaf op slijtage en vervang beschadigde onderdelen.
Om het zwenkwiel in elkaar te zetten, drukt u het lager in de wielnaaf.
Note: Om de lagers te monteren, moet u op de buitenste loopring van het lager drukken.
Schuif het afstandsstuk van het lager in de wielnaaf en druk het andere lager in het open uiteinde van de wielnaaf om het afstandsstuk van het lager in de wielnaaf vast te zetten.
Plaats de zwenkwielset in de zwenkwielvork en zet deze vast op zijn plaats met behulp van de bout en de borgmoer.
Controleer op gezette tijden het maaimes op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u één mes draait.
Als u een vreemd voorwerp heeft geraakt, moet u de maaimachine op beschadigingen controleren en reparaties uitvoeren voordat u de machine start en weer in gebruik neemt. Haal alle moeren van de aspoelie aan met 176 tot 203 N·m.
Plaats de machine op een egale ondergrond, breng de maai-eenheid omhoog, stel de parkeerrem in werking, zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en schakel de aftakas UIT. Zet daarna de motor uit en verwijder het contactsleuteltje.
Note: Zet de maai-eenheid vast om te voorkomen dat dit per ongeluk naar beneden valt.
Draai het mes tot de punten naar voren en achteren wijzen, en meet de afstand vanaf de binnenkant van de maai-eenheid tot de voorste snijrand van het mes (Figuur 125).
Note: Noteer deze afstand.
Draai het tegenoverliggende uiteinde van het mes naar voren en meet de afstand tussen de maai-eenheid en de snijrand van het mes in dezelfde stand als bij stap 2.
Note: Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 2 en stap 3 mag niet meer dan 3 mm zijn. Als dit meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen; zie Mes(sen) van de maai-eenheden verwijderen en monteren.
Vervang een mes als het een vast voorwerp heeft geraakt, of als het uit balans of krom is. Gebruik ter vervanging altijd originele Toro messen zodat u zeker bent van een veilig gebruik en optimale prestaties.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de maai-eenheid in de transportstand, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Note: Zet de maai-eenheid vast of vergrendel ze om te voorkomen dat ze per ongeluk naar beneden valt.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek of een dikke, gevoerde handschoen.
Verwijder de mesbout, de antiscalpeercup en het mes van de as (Figuur 126).
Monteer het mes, de antiscalpeercup en de mesbout; zet de mesbout vast met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maai-eenheid wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Note: Als u een vreemd voorwerp hebt geraakt, moet u alle moeren van de aspoelie vastdraaien met een torsie van 115 tot 149 N·m.
Zowel de snijranden als de vleugel – dat is het deel dat naar boven steekt tegenover de snijrand – zorgen ervoor dat het mes een goede maaikwaliteit levert.
Houd de maaimessen scherp gedurende het hele seizoen. Een scherp mes maait het gras goed af zonder het te scheuren of te rafelen.
Controleer de snijmessen op slijtage of beschadigingen. De vleugel zet het gras recht overeind en zorgt zo voor een gelijkmatig maaibeeld; door gebruik zal de vleugel evenwel slijten.
Parkeer de machine op een egale ondergrond, breng de maai-eenheid omhoog, stel de parkeerrem in werking, zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND en schakel de aftakas UIT. Zet daarna de motor uit en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Controleer nauwkeurig de uiteinden van het maaimes, in het bijzonder op de plaats waar het platte en het gebogen deel samenkomen (Figuur 127).
Note: Omdat het metaal dat het platte en het gebogen deel van het mes verbindt, kan wegslijten door zand en ander schurend materiaal, moet u dit steeds controleren voordat u de maaier gaat gebruiken. Als u slijtage (Figuur 127) ziet moet u het mes vervangen.
Inspecteer de snijranden van alle messen en slijp de snijranden als deze bot zijn of bramen vertonen (Figuur 128).
Note: Slijp alleen de bovenkant van de snijrand en behoud de oorspronkelijke snijhoek om te zorgen dat het mes scherp blijft (Figuur 128). Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid metaal verwijdert.
Note: Verwijder de messen en slijp ze op een slijpmachine. Nadat de snijranden zijn geslepen, monteert u het mes met de antiscalpeercup en de mesbout; zie Mes(sen) van de maai-eenheden verwijderen en monteren.
Indien de messen op een maai-eenheid niet op gelijke hoogte zijn afgesteld, zullen er na het maaien strepen zichtbaar zijn in het gazon. U kunt dit probleem verhelpen door te zorgen dat de messen recht zijn.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de maaihoogte in op de hoogste stand; zie De maaihoogte instellen.
Laat de maai-eenheid op een vlak oppervlak zakken en verwijder de kappen van de bovenzijde van de maai-eenheid.
Draai de flensmoer los waarmee de spanpoelie is vastgezet om de riemspanning te verminderen.
Draai de messen tot de punten naar voren en achteren wijzen, en meet de afstand vanaf de vloer tot de voorste punt van de snijrand. Noteer deze afstand.
Draai hetzelfde mes zodat het andere uiteinde naar voren komt en meet opnieuw. Het verschil tussen de afstanden mag niet meer zijn dan 3 mm. Als dit verschil meer dan 3 mm bedraagt, is het mes krom en moet het worden vervangen. Meet alle messen.
Vergelijk de metingen van de buitenste messen met het middelste mes.
Note: Het middelste mes mag niet meer dan 10 mm lager zijn dan de buitenste messen. Indien het middelste mes meer dan 10 mm lager is dan de buitenste messen, ga dan verder met stap 8 en plaats opvulstukken tussen de spilbehuizing en de onderkant van het maaidek.
Verwijder de bouten, platte ringen, borgringen en moeren van de buitenste as op de plek waar u de opvulstukken moet plaatsen.
Note: Om het mes hoger of lager te zetten, moet een opvulstuk (onderdeelnr. 3256-24) tussen de spilbehuizing en de onderkant van de maai-eenheid worden geplaatst. Ga verder en controleer de uitlijning van de messen en plaats opvulstukken totdat de randen van de messen binnen de gewenste afstand blijven.
Important: Gebruik niet meer dan 3 opvulstukken voor 1 opening. Gebruik minder opvulstukken in naastgelegen openingen indien er meer dan 1 opvulstuk voor 1 opening is gebruikt.
Stel de spanpoelie af en monteer de drijfriemkappen.
Important: Wees voorzichtig in de buurt van de afdichtingen en verlichting van de cabine (Figuur 129). Als u een hogedrukreiniger gebruikt, hou de spuitstok dan minstens 0,6 m van de machine vandaan. Richt de hogedrukreiniger niet rechtstreeks op de afdichtingen en verlichting van de cabine of onder de overhang aan de achterzijde.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Verwijder de schroeven en de roosters van boven de luchtfilters in en achter de cabine (Figuur 130 en Figuur 131).
Reinig de filters door er schone, olievrije perslucht door te blazen.
Important: Als er in een filter een gat, scheur of andere beschadiging zit, moet het filter worden vervangen.
Installeer de filters en het rooster met de duimschroeven.
Het voorfilter van de cabine voorkomt dat grotere vuildeeltjes zoals gras en bladeren in de filters van de cabine dringen.
Draai de schermafdekking naar beneden.
Reinig het filter met water.
Note: Gebruik geen hogedrukreiniger.
Important: Als er in het filter een gat, scheur of andere beschadiging zit, moet het filter worden vervangen.
Laat het voorfilter afkoelen voordat u het op de machine monteert.
Kantel het filterscherm rond de nokken totdat de vergrendeling aangrijpt in de grendelplaat (Figuur 132).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Koppel de draden van de ventilators af.
Verwijder de 2 knoppen en verwijder de ventilator.
Maak de 4 vergrendelingen van de airconditioning los en verwijder het scherm.
Verwijder de luchtfilters (zie Figuur 131).
Reinig de airconditioning.
Plaats de luchtfilters, het scherm en de ventilator (Figuur 131, Figuur 133 en Figuur 134).
Koppel de draden van de ventilators af (Figuur 133).
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning. Breng alle banden op een spanning van 0,83 tot 1,03 bar.
Controleer of alle bevestigingen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Note: Maak altijd eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig altijd eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug weer terug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul het oliecarter met de aangegeven hoeveelheid motorolie.
Draai het contactsleuteltje op AAN, start de motor en laat hem ongeveer 2 minuten stationair draaien.
Draai het contactsleuteltje naar de stand UIT.
Tap alle brandstof goed af uit de brandstoftank, de brandstofleidingen en het brandstoffilter/waterafscheider.
Spoel de brandstoftank om met verse, schone dieselbrandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.