Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395 (als u de instellingsprocedures voltooit) en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute).
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
De motor van deze machine voldoet aan de eisen van EPA Tier 4 Final en EU-norm fase V.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Model 03910
Modellen 03820 en 03821
Aanbrengen op onderdeelnr. 120-1683 voor CE
Model 03910
Modellen 03820 en 03821
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker– en rechterzijde van de machine.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Rechter slanggeleider (model 03820 en 03821) | 1 |
Linker slanggeleider (model 03820 en 03821) | 1 |
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en neem het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Haal de motoren van de messenkooien uit de transportbeugels.
Verwijder de verzendbeugels en werp deze weg.
Haal de maai-eenheden uit de dozen. U moet de maai-eenheden monteren en afstellen volgens de instructies in de Gebruikershandleiding.
Zorg ervoor dat het contragewicht (Figuur 3) wordt gemonteerd aan het juiste uiteinde van de maai-eenheid volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.
Alle maai-eenheden worden geleverd met de gazoncompensatieveer gemonteerd op de rechterkant van de maai-eenheid. Zorg ervoor dat de gazoncompensatieveer wordt gemonteerd aan dezelfde kant van de maai-eenheid als de aandrijfmotor van de messenkooi.
Note: Als u de maaidekken monteert of verwijdert, moet u de R-pen in het gat voor de veerstang naast de stangbeugel plaatsen. Anders moet u de R-pen in de opening in het uiteinde van de stang plaatsen.
Draai de 2 slotbouten en de moeren los waarmee de stangbeugel is bevestigd aan de lippen op de maai-eenheid (Figuur 4).
Verwijder de flensmoer waarmee de bout van de veerbuis is bevestigd aan de lip op het draagframe (Figuur 4) en verwijder het geheel.
Monteer de bout van de veerbuis aan de andere lip op het draagframe en zet deze vast met de flensmoer.
Note: Plaats de kop van de bout aan de buitenkant van de lip, zoals wordt getoond in Figuur 4.
Monteer de stangbeugel aan de lippen op de maai-eenheid met de slotbouten en de moeren (Figuur 5).
Gebruik op maai-eenheid 4 (links vooraan) en maai-eenheid 5 (rechts vooraan) de montagemoeren van de stangbeugel om de slanggeleiders vooraan op de lipjes van de maai-eenheden te monteren. De slanggeleiders moeten naar de middelste maai-eenheid zijn gericht (Figuur 6, Figuur 7 en Figuur 8).
Laat alle hefarmen helemaal neer.
Verwijder de borgpen en het kapje van het juk van het draaipunt van de hefarm (Figuur 9).
Als u een voorste maai-eenheid monteert, moet u de maai-eenheid onder de hefarm schuiven, terwijl u de as van het draagframe in het juk van het draaipunt van de hefarm steekt (Figuur 10).
Verwijder de lunspen en de ring waarmee de as van het draaipunt van de hefarm is bevestigd aan de hefarm, en schuif de as uit de hefarm (Figuur 11).
Plaats het juk van de hefarm op de as van het draagframe (Figuur 10).
Steek de as van de hefarm in de hefarm en zet deze vast met de ring en de lunspen (Figuur 11).
Plaats het kapje op de as van het draagframe en het juk van de hefarm.
Zet het kapje en de as van het draagframe vast aan het juk van de hefarm met de borgpen.
Note: Gebruik de sleuf als een sturend maaidek is gewenst of de opening als het maaidek moet worden vastgezet in zijn stand (Figuur 9).
Bevestig de ketting van de hefarm aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 12).
Note: Gebruik het aantal kettingschakels volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de messenkooi.
Smeer olie op de O-ring van de motor van de messenkooi en plaats deze op de flens van de motor.
Plaats de motor door deze rechtsom te draaien zodat de borgmoeren niet in de weg zitten van de flenzen van de motor (Figuur 13).
Important: Zorg ervoor dat de slangen van de motor van de messenkooi niet zijn verdraaid, geknikt of het risico lopen te worden afgekneld.
Draai de motor linksom totdat de flenzen de moeren omsluiten.
Draai de moeren vast met een torsie van 37 tot 45 N·m.
De gazoncompensatieveer (Figuur 14) zorgt ervoor dat het gewicht van de voorste naar de achterste rol wordt verplaatst. Dit voorkomt dat er een golfpatroon in de grasmat ontstaat, ook wel bekend als 'bobbing'.
Important: Stel de veer af als de maai-eenheid is gemonteerd aan de tractie-eenheid, recht naar voren wijst en is neergelaten op de vloer van de werkplaats.
Monteer de borgpen in de achterste opening in de veerstang (Figuur 14).
Figuur 14Draai de zeskantige moeren op het voorste uiteinde van de veerstang vast totdat de lengte van de samengedrukte veer 12,7 cm bedraagt op de maai-eenheden van 12,7 cm en 15,8 cm op de maai-eenheden van 17,8 cm.
Note: Als u werkt op oneffen terrein, moet de veer 2,5 cm korter zijn. De machine zal het grondoppervlak iets minder goed volgen.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker 121-7928 (machine model 03910) | 1 |
Waarschuwingssticker 138-1186 (machine modellen 03820 en 03821) | 1 |
CE-sticker | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Op machines die dienen te voldoen aan de EU-voorschriften, moet u de sticker met het productiejaar (onderdeelnr. 133-5615) aanbrengen in de buurt van het plaatje met het serienummer, de CE-sticker (onderdeelnr. 93-7252) in de buurt van de motorkapvergrendeling en de CE-waarschuwingssticker (onderdeelnr. 121-7928 voor machine model 03910 en onderdeelnummer 138-1186 voor machine modellen 03820 en 03821) over de standaard waarschuwingssticker (onderdeelnr. 120-1683).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Vergrendelbeugel | 1 |
Popnagel | 2 |
Ring | 1 |
Schroef (¼" x 2") | 1 |
Borgmoer (¼") | 1 |
Haak de motorkapvergrendeling los van de beugel van de motorkapvergrendeling.
Verwijder de 2 popnagels waarmee de beugel van de motorkapvergrendeling is bevestigd aan de motorkap (Figuur 15) en verwijder de vergrendelbeugel van de motorkap.
Plaats de beugel van de CE-vergrendeling en de beugel van de motorkapvergrendeling op de motorkap en lijn de montageopeningen uit.
Note: De beugel van de vergrendeling moet zich tegen de motorkap aan bevinden (Figuur 16). Verwijder de bout en moer niet van de arm van de vergrendelbeugel.
Lijn de ringen uit met de openingen aan de binnenzijde van de motorkap.
Bevestig de beugels en de ringen met de popnagels aan de motorkap (Figuur 16).
Haak de sluiting op de vergrendelbeugel van de motorkap (Figuur 17).
Schroef de bout in de andere arm van de vergrendelbeugel om de sluiting te vergrendelen (Figuur 18).
Note: De bout stevig aandraaien, maar de moer niet.
De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Verklein de druk in de banden volgens de aanbevelingen alvorens de machine te starten; zie De bandenspanning controleren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Kickstandaard van maaidek | 1 |
Als u de maai-eenheid moet kantelen om bij het ondermes/de messenkooi te kunnen komen, moet u de achterkant van de maai-eenheid ondersteunen met de kickstandaard zodat de moeren op het achtereind van de stelschroeven van de ondermesbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 19).
Bevestig de kickstandaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 20).
Met uw hiel beweegt u de schuif voor maaien/transport (Figuur 22) naar links in de transportstand en naar rechts in de maaistand. De maai-eenheden werken alleen in de stand MAAIEN; het is niet mogelijk om ze naar beneden te brengen in de TRANSPORTSTAND.
Important: De maaisnelheid is in de fabriek afgesteld op 9,7 km per uur. De maaisnelheid kan worden verhoogd of verlaagd door de borgschroef voor de snelheid te verstellen (Figuur 23).
Trek de hendel om het stuur te verstellen (Figuur 22) naar achteren om het stuurwiel in de gewenste positie te zetten. Duw daarna de hendel naar voren om het stuur in deze positie te vergrendelen.
De contactschakelaar (Figuur 24) dient om te starten, stoppen en de motor voor te verwarmen. De schakelaar heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START. Draai het sleuteltje naar AAN/VOORGLOEIEN totdat het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 7 seconden); draai daarna het contactsleuteltje naar START om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Het sleuteltje draait automatisch naar de stand AAN/LOPEN. Om de motor af te zetten, draait u het sleuteltje naar de stand UIT. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Zet de hendel (Figuur 24) naar voren om de motorsnelheid te verhogen en naar achteren om de snelheid te verlagen.
Gebruik de activerings-/blokkeringsschakelaar (Figuur 24) in combinatie met de maai-/hefhendel om de maai-eenheden te bedienen. U kunt de maai-eenheden niet neerlaten als de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND staat.
De urenteller (Figuur 24) toont het aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. Hij gaat lopen als de contactschakelaar op Aan staat.
Met deze hendel (Figuur 24) kunt u de maai-eenheden omhoog en omlaag brengen om te maaien en de messenkooien starten en tot stilstand brengen als de messenkooien in de maaistand zijn gezet. U kunt de maai-eenheden niet neerlaten als de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND staat.
Note: Als de maai-eenheden ingeschakeld zijn, hoeft u de hendel niet vooruit te blijven duwen terwijl de maai-eenheden omhoog of omlaag worden bewogen.
Het waarschuwingslampje voor de koelvloeistoftemperatuur (Figuur 24) gaat branden als de temperatuur van de koelvloeistof te hoog wordt. Bij deze temperatuur worden de maai-eenheden uitgeschakeld. Als de temperatuur van de koelvloeistof nog eens 5,5 °C stijgt, zal de motor uitgeschakeld worden om verdere beschadiging te voorkomen.
Het oliedruklampje (Figuur 24) licht op als de motoroliedruk gevaarlijk laag is.
Het lampje van de wisselstroomdynamo (Figuur 24) mag niet branden als de motor loopt. Als het lampje brandt, moet u het laadsysteem controleren en indien nodig repareren.
Het indicatielampje van de gloeibougie (Figuur 24) gaat branden als de gloeibougies in werking zijn.
Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem (Figuur 24) in werking stellen teneinde te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel omhoog duwen. De motor stopt als u het tractiepedaal indrukt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
Het diagnoselampje (Figuur 24) licht op als het systeem een storing waarneemt.
De brandstofmeter (Figuur 25) geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit.
Het aansluitpunt bevindt zich aan de buitenkant van het bedieningspaneel en is geschikt voor elektrische apparaten van 12 V (Figuur 26).
Met de toerentalregeling van de messenkooi kunt u het toerental van de maai-eenheden regelen (Figuur 27). U verhoogt het toerental van de messenkooi door de knop linksom te draaien. Raadpleeg de sticker met de tabel met messenkooitoerentallen (Figuur 31) om het juiste messenkooitoerental te bepalen.
De wetschakelaar wordt in combinatie met de maai-/hefhendel van de messenkooien gebruikt (Figuur 27).
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Afmetingen | Reelmaster 3550 | Reelmaster 3555 | Reelmaster 3575 |
---|---|---|---|
Maaibreedte | 208 cm | 254 cm | 254 cm |
Totale breedte | 239 cm | 284 cm | 284 cm |
Transportbreedte | 231 cm | 231 cm | 231 cm |
Totale lengte | 295 cm | 267 cm | 267 cm |
Hoogte tot bovenzijde rolbeugel | 188 cm | 201 cm | 206 cm |
Wielbasis | 151 cm | 152 cm | 152 cm |
Gewicht (met maai-eenheden) | 900 kg | 1034 kg | 1157 kg |
Gewicht (zonder maai-eenheden) | 708 kg (1560 lb) | 751 kg | 796 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Start de motor, breng de maai-eenheden omhoog, zet de parkeerrem vrij en rijd de machine naar een open, vlak terrein.
Stel de parkeerrem in werking (Figuur 28).
Trap het tractiepedaal in om vooruit te rijden.
Note: Indien de machine vooruitrijdt met de parkeerrem ingeschakeld, moet u de parkeerrem afstellen; zie Parkeerrem afstellen.
Note: Indien u vooruitrijdt met de machine terwijl de parkeerrem ingeschakeld is, zal de motor worden uitgeschakeld.
Indien u de parkeerrem hebt afgesteld, herhaalt u stap 2 en 3.
Note: Indien de machine vooruitrijdt terwijl de parkeerrem ingeschakeld is: voer onderhoudwerkzaamheden uit aan de parkeerremmen, controleer de linker en rechter remkoppeling op beschadiging en controleer het draaipunt van de remhendel op beschadiging; zie Onderhoud van de parkeerremmen.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof of biodiesel met een laag (<500 ppm) of ultralaag (<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
De inhoud van de brandstoftank is ongeveer 42 liter.
Gebruik zomerbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen onder -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat het brandstoffilter verstopt raakt.
Als u bij temperaturen boven -7 °C zomerbrandstof gebruikt, zal de pomp langer meegaan en meer vermogen leveren dan bij gebruik van winterbrandstof.
The machine is geschikt voor biodiesel.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan ASTM D975 of EN 590.
Gelakte oppervlakken kunnen worden beschadigd door biodiesel.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel kan het brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u meer informatie over biodiesel wenst.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon (Figuur 29).
Verwijder de dop van de brandstoftank.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis. Giet de tank niet te vol.
Plaats daarna de dop terug.
Om brandgevaar te voorkomen, moet u gemorste brandstof opnemen.
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
Beweeg de instelhendel zijwaarts om de stoel te ontgrendelen (Figuur 30).
Verschuif de stoel in de gewenste stand en laat de hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn stand.
De stoel kan worden versteld voor een soepele en comfortabele rit. Zet de stoel in een stand die voor u het meest comfortabel is.
Om de stoel te verstellen, draait u de voorste knop in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 30).
U kunt de rugleuning van de stoel instellen om comfortabel te rijden. Zet de rugleuning in een positie die voor u het meest comfortabel is.
Om te verstellen, draait u de knop onder de rechterarmsteun in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 30).
De armsteunen kunnen worden versteld zodat u comfortabel kunt rijden. Zet de armsteunen in een stand die voor u het meest comfortabel is.
Til de armsteun omhoog en draai de knop in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 30).
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Laat een machine met draaiende motor niet onbeheerd achter.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheid/maai-eenheden uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang alle beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
U moet mogelijk het brandstofsysteem ontluchten als één van de volgende situaties zich heeft voorgedaan; zie Het Brandstofsysteem ontluchten:
Eerste keer starten van een nieuwe motor.
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan onderdelen van het brandstofsysteem; bijv. nieuw filter gemonteerd, enz.
Controleer of de parkeerrem in werking is gesteld en of de schakelaar voor de aandrijving van de maai-eenheden is UITGESCHAKELD.
Haal uw voet van het tractiepedaal en controleer of het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Zet de gashendel op halfgas.
Steek het sleuteltje in de schakelaar en draai het op AAN/VOORGLOEIEN totdat het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 7 seconden); draai daarna het sleuteltje op START om de startmotor in werking te stellen.
Note: Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Het sleuteltje draait automatisch naar de stand AAN/LOPEN.
Important: Om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt, mag u de startmotor niet langer dan 15 seconden in werking stellen. Als u de motor 10 seconden achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
Als de motor voor de eerste keer wordt gestart of een revisiebeurt heeft gehad, moet u de machine 1 tot 2 minuten in de vooruit- en de achteruit-stand laten werken. Controleer ook de werking van de hefhendel en de schakelaar van de maai-eenheden om er zeker van te zijn dat alle onderdelen naar behoren functioneren.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de stuurreactie te controleren. Zet vervolgens de motor af en controleer op olielekken, losse onderdelen en andere waarneembare defecten.
Aanraking van bewegende delen kan leiden tot letsels.
Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen en andere defecten.
Zet de gashendel in de stand STATIONAIR.
Zet de schakelaar van de aandrijving van de maai-eenheden UIT.
Draai het sleuteltje op UIT.
Verwijder het sleuteltje om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Om ervoor te zorgen dat de maaikwaliteit constant en van hoog niveau blijft en het gazon na het maaien een gelijkmatig uiterlijk krijgt, is het belangrijk dat de toerentalregeling van de messenkooien (die zich onder de bestuurdersstoel bevindt) juist is afgesteld. U stelt het toerental als volgt in:
Selecteer de maaihoogte waarop de maai-eenheden zijn ingesteld.
Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de maaiomstandigheden.
Raadpleeg de tabel op de stickers met messenkooitoerentallen (Figuur 31 en Figuur 32) om het juiste messenkooitoerental te bepalen.
Om het toerental in te stellen, draait u aan de knop (Figuur 33) tot de wijzer de gewenste instelling aangeeft.
Note: Het toerental van de messenkooien kan worden verhoogd of verlaagd om veranderingen in de gazonomstandigheden te compenseren. Als u grasvangers gebruikt, moet u het messenkooitoerental verhogen voor betere grasvangprestaties.
U kunt de tegendruk op de hefarmen van de achterste maai-eenheden afstellen om de machine aan te passen aan verschillende gazonomstandigheden en ervoor te zorgen dat de maaihoogte constant blijft in zware omstandigheden of op terrein waar een viltlaag is ontstaan.
U kunt elke tegendrukveer instellen op 4 verschillende standen. Elke stand verhoogt of verlaagt de tegendruk op het maaidek met 2,3 kg ten opzichte van de vorige stand. De veren kunnen op de achterkant van de eerste actuator van de veer worden geplaatst om alle tegendruk op te heffen (vierde stand).
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Steek een buis of gelijksoortig voorwerp op het uiteinde van de lange veer om de spanning op de veer tijdens de afstelling weg te nemen (Figuur 34).
De veren staan onder spanning en kunnen persoonlijk letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig bij het afstellen.
Als de veer is ontspannen, verwijdert u de bout en de borgmoer waarmee de actuator van de veer is bevestigd aan de beugel (Figuur 34).
Plaats de actuator van de veer in het gewenste gat en zet deze vast met de bout en de borgmoer.
Herhaal deze procedure bij de andere veer.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Zorg ervoor dat de brandstoftank minstens half vol is.
Ontgrendel en open de motorkap.
Draai de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp open (Figuur 35).
Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN. De elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij komt er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten.
Note: Laat het sleuteltje op AAN staan totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt.
Zet de schroef weer vast en draai het sleuteltje op UIT.
Note: Normaal gesproken zal de motor na bovenstaande ontluchtingsprocedure starten. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors zitten; zie Injectors ontluchten.
De machine is uitgerust met een diagnoselampje dat aangeeft dat het elektronische besturingssysteem een elektrische storing registreert. Het diagnoselampje bevindt zich op de bedieningspaneel (Figuur 36). Als het elektronische besturingssysteem correct functioneert en u het contactsleuteltje in de stand AAN zet, zal het diagnoselampje van het besturingssysteem 3 seconden branden en daarna doven om aan te geven dat het lampje naar behoren werkt. Als de motor afslaat, blijft het lampje onafgebroken branden totdat u het sleuteltje in een andere stand draait. Het lampje gaat knipperen als het besturingssysteem een elektrische storing ontdekt. Het lampje houdt op met knipperen en wordt automatisch opnieuw ingesteld als u het sleuteltje naar de stand UIT draait zodra de storing verholpen is.
Als het diagnoselampje van het besturingssysteem knippert, heeft het besturingssysteem 1 van de volgende problemen ontdekt:
Kortsluiting in een van de outputs.
Een open kring in een van de outputs.
Met behulp van het diagnostische display kunt u vaststellen welke output slecht functioneert; zie De interlockschakelaars controleren.
Als het diagnoselampje niet brandt wanneer het contactsleuteltje op AAN staat, betekent dit dat het elektronische besturingssysteem niet werkt. Mogelijke oorzaken zijn:
De kringloop is niet aangesloten.
Het lampje is doorgebrand.
Zekeringen zijn doorgebrand.
Het lampje werkt niet naar behoren.
Controleer de elektrische aansluitingen, ingangszekeringen en het peertje van het diagnoselampje om het defect vast te stellen. Controleer of de kringloopstekker is bevestigd aan de stekker van de kabelboom.
De machine is uitgerust met een elektronisch besturingssysteem dat de meeste functies van de machine regelt. Het besturingssysteem bepaalt welke functie nodig is voor de verschillende inputschakelaars (d.w.z. stoelschakelaar, contactschakelaar, enz.) en schakelt de outputs in om de solenoïdes of relais voor de vereiste functie van de machine te bekrachtigen.
Om ervoor te zorgen dat het elektronische besturingssysteem de machine bestuurt zoals wordt vereist, moeten de solenoïdes en relais van de outputs zijn aangesloten en correct functioneren.
Met behulp van de display van de Diagnostische ACE kunt u de elektrische functies van de machine controleren en herstellen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De interlockschakelaars zijn bedoeld om aanslaan of starten van de motor alleen mogelijk te maken als het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND is, de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN is gezet en de maai-/hefhendel in de NEUTRAALSTAND staat. Daarnaast moet de motor afslaan als u het tractiepedaal intrapt terwijl er niemand op de stoel zit of als de parkeerrem in werking is gesteld.
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking en zet de motor af.
Verwijder de kap van het bedieningspaneel.
Zoek de kabelboom en de kringloopstekker (Figuur 37).
Trek de kringloopstekker voorzichtig uit de stekker van de kabelboom.
Bevestig de stekker van de Diagnostische ACE aan de connector van de kabelboom (Figuur 38).
Note: Zorg ervoor dat de juiste overlay-sticker op het display van de Diagnostische ACE is geplaatst.
Draai het contactsleuteltje op AAN, maar start de motor niet.
Note: De rode tekst op de overlay-sticker heeft betrekking op de inputschakelaars en de groene tekst op de outputs.
De LED 'inputs getoond' op de kolom rechtsonder op de Diagnostische ACE moet oplichten. Als de LED 'outputs getoond' oplicht, moet u de tuimelschakelaar op de Diagnostische ACE indrukken om de LED 'inputs getoond' te laten oplichten.
De Diagnostische ACE licht de LED op die hoort bij de inputschakelaar die wordt gesloten.
Laat elke schakelaar afzonderlijk van de open naar de gesloten stand gaan (d.w.z. neem plaats op de stoel, trap het tractiepedaal in, enz.) en controleer of de juiste LED op de Diagnostische ACE gaat knipperen als de corresponderende schakelaar wordt gesloten. Herhaal deze procedure bij elke schakelaar die met de hand van de open in de gesloten stand kan worden gezet.
Als de schakelaar wordt gesloten zonder dat de bijbehorende LED gaat branden, moet u alle kabels en aansluitingen naar de schakelaar controleren en/of de schakelaar doormeten met een weerstandsmeter of een multimeter. Vervang defecte schakelaars en repareer defecte kabels.
Note: De Diagnostische ACE kan ook ontdekken welke solenoïdes of relais van de outputs zijn ingeschakeld. Dit is een snelle manier om vast stellen of het om een storing in het elektrische of het hydraulische systeem van de machine gaat.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder het inspectieluik op de zijkant van de bedieningsarm.
Zoek de kabelboom en de kabelstekkers bij het besturingssysteem.
Trek de kringloopstekker voorzichtig uit de stekker van de kabelboom.
Bevestig de stekker van de Diagnostische ACE aan de connector van de kabelboom.
Note: Controleer of de juiste overlay-sticker op het display van de Diagnostische ACE is geplaatst.
Draai het contactsleuteltje op AAN, maar start de motor niet.
Note: De rode tekst op de overlay-sticker heeft betrekking op de inputschakelaars en de groene tekst op de outputs.
De LED 'outputs getoond' op de kolom rechtsonder op de Diagnostische ACE moet oplichten. Als de LED 'inputs getoond' oplicht, moet u de tuimelschakelaar op de Diagnostische ACE indrukken om de LED 'outputs getoond' te laten oplichten.
Note: Het kan noodzakelijk zijn de LEDs 'inputs getoond' en 'outputs getoond' enige malen beurtelings te laten oplichten om de volgende stap uit te voeren. Om de LED's beurtelings te laten oplichten, drukt u de tuimelschakelaar nog een keer in. Dit kunt u zo vaak doen als nodig is. Houd de knop niet ingedrukt.
Neem plaats op de stoel en probeer de gewenste functie van de machine. Als de juiste output-LED gaan branden, duidt dit erop dat de ECM die functie inschakelt.
Note: Als de juiste output-LEDs niet branden,moet u controleren of de vereiste inputschakelaars in de stand zijn gezet die nodig is om deze functie in te schakelen. Controleer of de schakelaar correct functioneert Als de output-LEDs branden zoals is gespecificeerd, maar de machine niet naar behoren werkt, duidt dit op een defect dat niet van elektrische aard is. Indien nodig repareren.
Note: Als een outputschakelaar in de juiste stand staat en naar behoren functioneert, maar de output-LED's niet correct branden, duidt dit op een probleem in de ECM. In dit geval dient u contact op te nemen met uw erkende Toro verdeler voor hulp.
Important: Het display van de Diagnostische ACE mag niet aangesloten blijven op de machine. Het display is niet bestand tegen de omstandigheden waarin de machine elke dag wordt gebruikt. Als u de Diagnostische ACE niet meer nodig hebt, moet u deze losmaken van de machine en de kringloopstekker weer bevestigen aan de stekker van de kabelboom. De machine werkt niet als de kringloopstekker niet op de kabelboom zit. Bewaar de Diagnostische ACE op een droge veilige plek in de werkplaats, niet op de machine.
Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. De motor starten en uitschakelen. Rij de machine vooruit en achteruit. Laat de maaidekken neer en hef ze op. Schakel ze dan in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.
Als een waarschuwingslampje tijdens het gebruik gaat branden, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.
Start de motor en zet de gashendel op SNEL. Zet de activerings/blokkeringsschakelaar op ACTIVEREN en gebruik de maai-/hefhendel om de maai-eenheden omhoog en omlaag te brengen (de voorste maai-eenheden zijn zo ingesteld dat zij eerder naar beneden komen dan de achterste maai-eenheden). Om vooruit te rijden en het gras te maaien, moet u de tractiepedaal naar voren intrappen.
Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN en hef de maai-eenheden op in de transportstand. Zet de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maai-eenheden niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine sleept of niet gebruikt.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.
In een noodgeval kunt u de machine verplaatsen door de omloopklep van de hydraulische pomp in werking te stellen, en dan een hydraulische slang te monteren als omloop rond de terugslagklep, en de machine dan te duwen of slepen.
Important: Duw of sleep de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km/h of over een afstand groter dan 0,4 km – dat zou kunnen leiden tot beschadiging van de interne transmissie. De omloopklep moet open zijn als u de machine duwt of sleept. Bovendien moet u een hydraulische omloopslang monteren over de terugslagklep indien u de machine achteruit duwt of sleept.
Als u de machine moet duwen of slepen zal dit vaak zowel vooruit als achteruit gedaan moeten worden. Om schade aan de aandrijving door duwen of slepen te voorkomen is het aan te raden de machine voor te bereiden op duwen of slepen vooruit én achteruit.
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen dan moet u eerst een omloop aanbrengen rond de terugslagklep op het verdeelstuk voor vierwielaandrijving.
Voor het omlopen van de terugslagklep heeft u de volgende Toro onderdelen nodig:
Toro onderdeelnr. 59-7410, diagnosefitting
Toro onderdeelnr. 354-79, dop van diagnosefitting
Toro onderdeelnr. 95-8843, hydraulische slang
Toro onderdeelnr. 95-0985, koppelingfitting (2)
Toro onderdeelnr. 340-77, hydraulische fitting (2)
Monteer een diagnosefitting op de ongemerkte poort tussen poorten M8 en P2 op het achterste tractieverdeelstuk (Figuur 39).
Sluit een hydraulische slang aan tussen de diagnosefitting in het achterste tractieverdeelstuk en de druktestpoort voor tractie-achteruit (Figuur 40).
Note: Gebruik de geschikte hydraulische fittingen en koppelingen om de slang aan te sluiten.
Draai de omloopklep 90° (een kwartslag), naar links of naar rechts, om deze te openen en de vloeistof intern te laten stromen (Figuur 41).
Note: Omdat de vloeistof nu om de transmissie heen loopt, kunt u de machine langzaam verplaatsen zonder schade aan de transmissie.Let op de stand van de klep als u deze opent en sluit.
Na het duwen of slepen van de machine verwijdert u de hydraulische slang die u heeft aangebracht.
Plaats de bestaande eindkap op de druktestpoort voor tractie-achteruit.
Plaats de kap voor de diagnose-fitting op de fitting die u heeft geplaatst in het verdeelstuk.
Draai de omloopklep 90° (¼ slag) terug voordat u de motor te start.
Note: Sluit de klep met een torsie van maximaal 7 tot 11 N∙m.
Als u de machine uitsluitend vooruit wilt duwen of slepen kunt u gewoon de omloopklep omzetten.
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen, zie dan De machine voorbereiden op duwen of slepen achteruit.
Open de motorkap en verwijder het middelste scherm.
Draai de omloopklep 90° (een kwartslag), naar links of naar rechts, om deze te openen en de vloeistof intern te laten stromen (Figuur 41).
Note: Omdat de vloeistof nu om de transmissie heen loopt, kunt u de machine langzaam verplaatsen zonder schade aan de transmissie.Let op de stand van de klep als u deze opent en sluit.
Draai de omloopklep 90° (¼ slag) terug voordat u de motor te start.
Note: Sluit de klep met een torsie van maximaal 7 tot 11 N∙m.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor en de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid voor verdere onderhoudsprocedures.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheid/maai-eenheden uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerde item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van veiligheidssysteem controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Motoroliepeil controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Luchtfilter, stofkap en ontluchtingsventiel controleren. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Radiateur controleren op vuil. | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Vloeistofpeil in het hydraulisch systeem controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
De bandenspanning controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Alle smeernippels smeren.2 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
Was de machine. | |||||||
1 Controleer de gloeibougie en de spuitmonden van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. 2Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht het voorgeschreven interval |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
1 | ||
2 | ||
3 | ||
4 | ||
5 |
Ontgrendel en open de motorkap.
Verwijder de R-pen waarmee het draaipunt van de motorkap aan de montagebeugels is bevestigd (Figuur 43).
Schuif de motorkap naar de rechterkant, til de andere kant omhoog en trek de motorkap uit de beugels.
Note: Monteer de motorkap in de omgekeerde volgorde.
Zet de knoppen los en verwijder het accudeksel (Figuur 44).
Note: Raadpleeg Onderhoud van de accu voor meer informatie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Breng regelmatig nr. 2 smeervet op lithiumbasis aan in de smeernippels. Smeer alle lagers en lagerbussen dagelijks in erg stoffige en vuile werkomstandigheden. Bij gebruik in deze omstandigheden kan er vuil terechtkomen in de lagers en lagerbussen, hetgeen tot snellere slijtage kan leiden. Pomp vet in de smeernippels onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven intervallen.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:
Draaipunt (Figuur 45)
Draaipunten en hefcilinders voorste hefarm (3 elk); zie Figuur 46.
Draaipunten en hefcilinders achterste hefarm (3 elke zijde); zie Figuur 47.
Draaipunten van maai-eenheden (2 elk); zie Figuur 48.
Afstelmechanisme neutraalstand (Figuur 49)
Schuif voor maaien/transport (Figuur 50)
Draaipunt riemspanning (Figuur 51)
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
De carterinhoud is ongeveer 3,8 liter met filter.
Gebruik hoogwaardige motorolie die moet voldoen aan de volgende specificaties:
Vereiste onderhoudsclassificatie van API: CH-4, CI-4 of hoger.
Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -17 ºC)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Note: Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw dealer met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.
Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de bijvul-markering (Add) op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de vol-markering (Full) te brengen. Giet de motor niet te vol. Als het olieniveau zich tussen de twee markeringen bevindt, hoeft er geen olie te worden bijgevuld.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de peilstok (Figuur 52) en veeg deze af met een schone doek.
Steek de peilstok in de buis. Let erop dat de peilstok er volledig in schuift. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil.
Als het oliepeil te laag is, verwijdert u de vuldop (Figuur 53) en vult u bij met kleine hoeveelheden olie totdat het oliepeil de Vol-markering op de peilstok bereikt. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil.
Plaats de vuldop en sluit de motorkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Verricht de onderhoudswerkzaamheden aan het luchtfilter met inachtneming van de aanbevolen onderhoudsintervallen of eerder als de prestaties van de motor achteruitgaan als gevolg van buitengewoon stoffige en vuile omstandigheden. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als u het filter verwijdert.
Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Maak de sluitingen los waarmee het deksel van het luchtfilter is bevestigd aan het luchtfilterhuis (Figuur 54).
Verwijder het deksel van het luchtfilterhuis (Figuur 54).
Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit.
Note: Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen. Deze reiniging voorkomt dat er vuil in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.
Verwijder en vervang het filter (Figuur 54).
Reinig een gebruikt element niet omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia.
Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter, dat goed moet aansluiten, en het filterhuis.
Important: Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus.
Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel.
Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de klep terug.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Maak de sluitingen van het luchtfilterdeksel vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 150 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder een aftapplug (Figuur 55) en laat de olie in een opvangbak lopen. Als er geen olie meer naar buiten stroomt, plaatst u de aftapplug terug.
Verwijder het oliefilter (Figuur 56).
Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het nieuwe filter en plaats het filter.
Important: Draai het filter niet te vast.
Het carter met olie vullen, zie Het motoroliepeil controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt opgeslagen. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
De leidingen en aansluitingen controleren op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter.
Draai de aftapplug onder de filterbus los (Figuur 57).
Draai de plug weer vast na het aftappen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd (Figuur 57).
Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.
Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.
Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Note: Deze procedure mag uitsluitend worden toegepast als het brandstofsysteem is ontlucht met behulp van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet start; zie Het Brandstofsysteem ontluchten.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking en zet de motor af.
Draai de leidingconnector naar spuitmond nr. 1 en de houder los.
Zet de gashendel op SNEL.
Draai het sleuteltje naar de stand START en kijk hoe de brandstof om de connector stroomt. Draai het sleuteltje naar de stand UIT wanneer er sprake is van een ononderbroken straal.
Draai de leidingconnector goed vast.
Herhaal deze procedure bij de overige verstuivers.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Zorg ervoor dat het accuzuur op het juiste peil wordt gehouden en de bovenkant van de accu schoon blijft. Stal de machine liever in een koele dan een warme omgeving om te vermijden dat de accu sneller ontlaadt.
U kunt het peil in de cellen bijhouden met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Vul de cellen niet hoger dan de onderkant van de sleufring in elke cel. Plaats de vuldoppen terug zodat de ventielen naar achteren wijzen (in de richting van de brandstoftank).
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag oogbescherming en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Houd de bovenkant van de accu schoon door deze af en toe te reinigen met een borstel die in een oplossing van ammoniak of natriumbicarbonaat is gedompeld. Spoel de bovenkant na het reinigen af met water. Verwijder nooit de vuldoppen bij het reinigen.
De accukabels moeten stevig op de accupolen zitten zodat ze goed contact maken.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Als er op de accupolen corrosie ontstaat, moet u de kabels losmaken, de min (–) kabel eerst, en de klemmen en polen afzonderlijk schoonkrabben. Zet de kabels vast, de plus (+) kabel eerst, en smeer de accupolen in met vaseline.
De zekeringen in het elektrische systeem bevinden zich onder het bedieningspaneel.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De luchtdruk in de achterbanden moet 0,83 bar zijn.
Note: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren.
Een te lage bandenspanning vermindert de stabiliteit van de machine op hellingen. Hierdoor kan de machine omkantelen, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan ontstaan.
Pomp de banden niet te zacht op.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Haal de wielmoeren aan met 103 tot 127 N·m.
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Zorg dat de wielmoeren met de juiste torsie zijn aangedraaid.
Als de machine beweegt wanneer het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND staat, moet de afstelnok van de tractie worden afgesteld.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Krik een voorwiel en een achterwiel van de grond en plaats steunblokken onder het frame.
Als de machine niet goed is ondersteund, kan deze per ongeluk naar beneden vallen, waardoor iemand die zich eronder bevindt, letsel kan oplopen.
Een voorwiel en een achterwiel moeten vrijkomen van de grond, omdat anders de machine tijdens de afstelling zal bewegen.
Draai de borgmoer op de afstelnok van de tractie los (Figuur 59).
De motor moet lopen opdat u een laatste afstelling van de afstelnok van de tractie kunt uitvoeren. Contact met hete of bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw handen, voeten, gezicht en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluidsdemper, andere hete motoronderdelen en draaiende delen.
Start de motor en draai de zeskantige moer van de nok in beide richtingen om de middelste positie van het bereik van de neutraalstand te bepalen.
Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.
Zet de motor af.
Haal de steunblokken weg en laat de machine neer op de grond. Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet beweegt als het tractiepedaal in de neutraalstand staat.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder dagelijks het vuil van de radiateur (Figuur 60). Reinig de radiateur elk uur als de machine in zeer stoffige en vuile omstandigheden wordt gebruikt; zie Het koelsysteem van de motor reinigen.
Het koelsysteem bevat een mengsel dat half uit water en half uit permanente ethyleenglycol-antivries bestaat. Controleer elke dag vóór het starten van de motor het koelvloeistofpeil.
De inhoud van het koelsysteem is ongeveer 5,7 liter.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank (Figuur 61). Als de motor koud is, behoort het koelvloeistofpeil ongeveer halverwege tussen de markeringen op de zijkant van de tank te staan.
Als het koelvloeistofpeil te laag staat, verwijdert u de dop van de expansietank en vult u het systeem bij. Vul de brandstoftank niet te vol.
Plaats de dop van de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder dagelijks het vuil van de radiateur. Vaker reinigen in vuile omstandigheden.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Til de motorkap op.
Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.
Reinig beide zijden van de radiateur grondig met perslucht (Figuur 62).
Sluit de motorkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Draai de stelschroef los waarmee de knop is bevestigd aan de parkeerremhendel (Figuur 63).
Draai aan de knop totdat een kracht van 133 tot 178 N nodig is om de hendel te bedienen.
Draai de stelschroef weer vast als de afstelling is voltooid.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maai-eenheden zakken, zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Breng de voorkant van de machine omhoog.
Ondersteun de machine met kriksteunen die geschikt zijn voor het gewicht van uw machine; zie Specificaties.
Herhaal stap 2 en 3 aan de andere kant van de machine.
Verwijder de 4 wielmoeren waarmee het voorwiel aan de naaf bevestigd is en verwijder het wiel (Figuur 64).
Herhaal stap 1 aan de andere kant van de machine.
Speciaal gereedschap: naaftrekker – Toro onderdeelnr. TOR4097
Verwijder de borgmoer waarmee de naaf aan de wielmotoras is bevestigd (Figuur 65 of Figuur 66).
Herhaal stap 1 aan de andere kant van de machine.
Zet de parkeerrem vrij.
Gebruik de gespecificeerde naaftrekker om de wielnaaf en remtrommel te verwijderen van de wielmotoras (Figuur 65 of Figuur 66).
Verwijder de schijfspie van de wielmotoras (Figuur 67).
Herhaal stap 4 en 5 aan de andere kant van de machine.
Verwijder aan beide kanten van de machine gras, vuil en stof aan de binnenkant van de remtrommels, de remschoenen, de steunplaat (Figuur 68), en indien gemonteerd, het optionele grasscherm.
Spuit aan de binnenkant van de remsteunplaat (machines zonder het optionele grasscherm aan de velgen) of het wielscherm (machines met het optionele grasscherm aan de velgen) kruipolie tussen de as van de remnok en de steunplaat (Figuur 69 of Figuur 70).
Beweeg de parkeerremhendel naar boven en naar beneden om te controleren of de hendel voor de remnokhendel vrij beweegt (Figuur 71).
Note: Als de remnok vast komt te zitten, moet u de remnok herstellen of vervangen; raadpleeg de Onderhoudshandleiding van uw machine.
Herhaal stap 1 en 2 aan de andere kant van de machine.
Zet de parkeerremhendel naar beneden (vrijgezette stand).
Controleer de linker en rechter remstang (Figuur 72) op beschadiging en slijtage.
Note: Als de onderdelen van de remstang beschadigd of versleten zijn, moet u deze vervangen; raadpleeg de Onderhoudshandleiding van uw machine.
Controleer de scharnieras van de rem (Figuur 72) op beschadiging en slijtage.
Als de scharnieras beschadigd of versleten is, moet u deze vervangen; raadpleeg de onderhoudshandleiding van uw machine.
Maak de wielnaaf en de hydraulische motoras grondig schoon.
Plaats de schijfspie in de gleuf van de wielmotoras (Figuur 73).
Monteer de wielnaaf en de remtrommel op de wielmotoras (Figuur 74 of Figuur 75).
Bevestig de wielnaaf aan de as met de borgmoer (Figuur 74 of Figuur 75) en draai met de hand aan.
Note: De remschoenen en steunplaat moeten concentrisch uitgelijnd worden met de remtrommel. Als de schoenen, de plaat en de trommel fout uitgelijnd zijn, moet u de Onderhoudshandleiding van uw machine raadplegen.
Herhaal stap 1 tot en met 4 aan de andere kant van de machine.
Monteer het wiel aan de naaf met de 4 wielmoeren (Figuur 76) en draai de wielmoeren met de hand vast.
Herhaal stap 1 aan de andere kant van de machine.
Verwijder de assteunen en breng de machine omlaag.
Draai de wielmoeren kruislings aan met 95 tot 122 N∙m.
Draai de borgmoer vast met een torsie van 339 tot 372 N·m.
Controleer de parkeerrem en stel deze indien nodig af; raadpleeg De parkeerrem controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Open de motorkap.
Controleer de riemspanning door de riem in het midden tussen de poelies van de wisselstroomdynamo en de krukas in te drukken.
Note: Met een kracht van 98 N zou de riem 11 mm moeten bewegen.
Als de speling niet correct is, voltooi dan de volgende procedure om de riem te spannen:
Draai de bout los waarmee de beugel is bevestigd aan de motor en draai de bout los waarmee de wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel.
Plaats een breekijzer tussen de wisselstroomdynamo en de motor en wrik de wisselstroomdynamo naar buiten toe.
Als de juiste spanning is verkregen, draait u de wisselstroomdynamo en de bouten van de beugel vast om de afstelling te borgen
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Steek een dopschroevendraaier of een stukje buis in het uiteinde van de spanveer van de riem.
De veer staat onder een grote spanning en kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig bij het ontspannen van de veer.
Druk het uiteinde van de veer omlaag en naar voren (Figuur 78) om deze los te maken van de beugel en de veerspanning op te heffen.
Plaats de riem terug.
Om de veer te spannen, moet u de procedure in de omgekeerde volgorde uitvoeren.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Zet de gashendel naar achteren zodat deze tegen de sleuf in het bedieningspaneel aan komt.
Maak de klem van de gaskabel op de hefboomarm van de injectiepomp los (Figuur 79).
Houd de hefboomarm van de injectiepomp tegen de regelschroef voor het stationair toerental en zet de kabelklem vast.
Draai de schroeven los waarmee de gashendel is bevestigd aan het bedieningspaneel.
Duw de gashendel helemaal naar voren.
Schuif de aanslagplaat tegen de gashendel aan en draai de schroeven vast waarmee de gashendel is bevestigd aan het bedieningspaneel
Als de gashendel tijdens het gebruik niet in positie blijft, moet u de borgmoer waarmee de frictieregelaar op de gashendel wordt vastgezet, aandraaien met een torsie van 5 tot 6 N·m.
Note: De kracht die nodig is om de gashendel te bedienen, mag maximaal 89 N zijn.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. U controleert de hydraulische olie het beste als de olie koud is. De machine dient in de transportstand te staan.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 80).
Verwijder de dop.
Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met een schone doek. Steek de peilstok in de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil. Het vloeistofpeil dient binnen 6 mm van de markering op de peilstok te staan.
Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering bereikt.
Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en de filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro-distributeur, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een erkende Toro distributeur.
22,7 liter; zie Specificaties hydraulische vloeistof
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Warme hydraulische vloeistof kan ernstige brandwonden veroorzaken.
Laat de hydraulische vloeistof afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het hydraulische systeem.
Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw plaatselijke Toro dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde hydraulische vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Maak de grote hydraulische slang (Figuur 81) los van het reservoir en laat de hydraulische vloeistof in een opvangbak lopen.
Breng de hydraulische slang terug aan als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Vul het reservoir (Figuur 82) met ongeveer 22,7 liter hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de dop weer op het reservoir. Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Controleer op lekkages; zet daarna de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.
Important: Laat het reservoir niet te vol worden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Warme hydraulische vloeistof kan ernstige brandwonden veroorzaken.
Laat de hydraulische vloeistof afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het hydraulische systeem.
Als u het filter vervangt, moet u een origineel Toro filter (onderdeelnr. 86-3010) monteren.
Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit de contactschakelaar.
Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd. Plaats een opvangbak onder het filter (Figuur 83) en verwijder het filter.
Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met hydraulische vloeistof.
Zorg ervoor dat de plaats waar het filter wordt bevestigd, schoon is. Schroef het filter erop totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat: draai het filter vervolgens nog eens een ½ slag.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor af en controleer op lekkages.
Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één maai-eenheid draait, kunnen de messenkooien in de andere maai-eenheden ook in beweging komen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar is geweest. Er moet over de volle lengte een licht contact tussen de messenkooi en het ondermes zijn (zie Contact tussen ondermes en messenkooi afstellen in de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid).
Gebruik de meetstaaf (Figuur 84) om de maai-eenheid af te stellen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding van het maaidek voor de afstelprocedure.
Contact met de maai-eenheden of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de maai-eenheden en andere bewegende onderdelen.
Probeer de maaidekken nooit met uw handen of voeten te draaien terwijl de motor draait.
Note: Bij het wetten draaien alle maaidekken samen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en zet de activerings-/blokkeringsschakelaar in de stand BLOKKEREN.
Til het vloerpaneel op om toegang te krijgen tot de bedieningselementen.
Voer voor het wetten de eerste afstellingen uit van het contact tussen messenkooi en ondermes; raadpleeg de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de maai-eenheden tot stilstand komen.
Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten
Wet uitsluitend als de motor stationair loopt.
Zet de toerentalregeling van de messenkooien op stand 1 (Figuur 85).
Zet de wethendel in de achteruitstand (R) (Figuur 85).
Bewegende maai-eenheden aanraken kan lichamelijke letsels veroorzaken.
Om lichamelijk letsel te voorkomen, dient u buiten het bereik van de maai-eenheden te zijn voordat u verdere werkzaamheden uitvoert.
Zet de maai-/hefhendel in de MAAISTAND en zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN. Zet de maai-/hefhendel naar voren om de gewenste maai-eenheden te beginnen wetten.
Breng de wetpasta aan met een borstel met lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.
Als de maai-eenheden blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op stand 1 of de gewenste snelheid.
Als u de maai-eenheden tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de maai-eenheden uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen; zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN en zet de motor af. Na de afstelling herhaalt u stappen5 tot en met 9.
Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.
Als u klaar bent met wetten, moet u de wethendel terug in de MAAISTAND zetten, het vloerpaneel laten zakken en alle wetpasta van de maai-eenheden wassen. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand.
Important: Als de wetschakelaar na het wetten niet in de maaistand (F) wordt gezet, zullen de maaidekken niet omhoog komen of naar behoren werken.
Note: Voor een betere snijrand moet u de voorkant van het ondermes bijvijlen als u klaar bent met wetten. Hiermee verwijdert u bramen of ruwe randen die kunnen zijn ontstaan op de snijrand.
Reinig de machine indien nodig met alleen water of een mild reinigingsmiddel. U kunt een vod gebruiken wanneer u de machine wast.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.
Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan interne motorschade veroorzaken.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingsmiddelen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels; zie Veiligheid van het elektrisch systeem:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47) of petrolatum op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul de motor met de opgegeven motorolie.
Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Spoel de brandstoftank met verse, schone brandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.