Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Maaidekbevestiging | 1 |
Plaat | 1 |
Veerpen | 1 |
Afstandsstuk | 2 |
Bout (¾" x 4½") | 1 |
Borgmoer (¾") | 1 |
Kabelbinder | 1 |
Verwijder de seegerringen aan beide kanten van de kruiskoppeling zoals getoond in Figuur 3.
Verwijder de doppen onder de seegerringen. Dit kunt u doen door meer vet in de kruiskoppeling aan te brengen.
Verwijder de bestaande lange bout (Figuur 3).
Verwijder de plaat en het rubberen kussentje (Figuur 3). Gooi de plaat weg.
Verwijder de bouten waarmee de maaidekbevestiging aan de maai-eenheid is bevestigd (Figuur 3).
Verwijder de bout, borgmoer en afstandsstukken waarmee de hydraulische cilinder aan de maaidekbevestiging is bevestigd. Gooi het bevestigingsmateriaal en de bestaande maaidekbevestiging weg (Figuur 3).
Gebruik de nieuwe maaidekbevestiging als een sjabloon en boor een gat van 14 mm in de achterste platen op de maai-eenheid zoals getoond in Figuur 2.
Plaats de nieuwe maaidekbevestiging op de maai-eenheid.
Monteer de bouten waarmee de maaidekbevestiging is bevestigd aan de maai-eenheid (Figuur 3 en Figuur 4) en draai deze vast met een torsie van 102 N·m.
Monteer de doppen van de kruiskoppeling en bevestig ze met de eerder verwijderde seegerringen (Figuur 3).
Monteer de hydraulische cilinder aan de maaidekbevestiging met een bout (¾" x 4½"), borgmoer (¾") en afstandsstukken (Figuur 3). Draai vast met een torsie van 136 N·m.
Breng een kabelbinder aan (Figuur 5).
Start de machine en controleer de werking van de maai-eenheid. Zorg ervoor dat er geen slangen tegen de machine schuren en stel de slangen indien nodig bij.