Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze maaitractor met draaiende messen is bedoeld voor professioneel gebruik. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code (indien aanwezig) op het plaatje met het serienummer scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Het veiligheidssymbool (Figuur 2) komt zowel in deze handleiding als op de machine voor om belangrijke veiligheidsberichten te identificeren die u moet opvolgen om ongevallen te voorkomen. Het symbool zal verschijnen met het woord Gevaar of Waarschuwing.
Gevaar: een direct gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, altijd zal leiden tot de dood of ernstig letsel.
Waarschuwing: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot de dood of ernstig letsel.
Waarschuwing: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot licht of middelmatig letsel.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de motorfabrikant.
Bruto- en nettokoppel: Het bruto- en nettokoppel van deze motor is door de motorfabrikant in laboratoriumomstandigheden gemeten volgens standaard J1940 of J2723 van de Society of Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-, emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van dit type maaiers in de praktijk veel minder koppel hebben. Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de motorfabrikant.
Deze machine is ontworpen volgens norm EN ISO 5395.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Houd omstanders en kinderen uit de buurt.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen de machine niet gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten. Laat enkel mensen die verantwoordelijk en getraind zijn en die bovendien vertrouwd zijn met de instructies en fysiek ertoe in staat zijn de machine bedienen of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten.
Houd de rolbeugel altijd in de volledig omhoog geklapte en vergrendelde stand en doe de veiligheidsgordel om.
Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren, of op hellingen steiler dan 15°.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine niet als er schermen, veiligheidsschakelaars of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt.
De contactschakelaar, waarmee u de motor start en afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START. Zie Starten van de motor.
Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten.
De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot SNEL (Figuur 5).
Met de maaimesschakelaar, aangeduid met het aftakassymbool (PTO), schakelt u de aandrijving naar de maaimessen aan of uit (Figuur 5).
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 6).
Er staan symbolen op de urenteller die met een zwarte driehoek aangeven dat het veiligheidssysteem juist aangebracht is (Figuur 6).
Als u het contactsleuteltje gedurende een paar seconden in de stand AAN zet, wordt de accuspanning weergeven in het gebied waar normaal de uren worden weergegeven.
Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer de contactschakelaar is ingeschakeld en wanneer de lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt (Figuur 6).
De rijhendels worden gebruikt om de motor vooruit en achteruit te laten rijden en om bochten naar links of naar rechts te maken (Figuur 4).
Zet de rijhendels vanuit het midden naar buiten naar de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND wanneer u de machine verlaat (Figuur 25). Zet de rijhendels altijd in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.
Als u de motor afzet, moet u de parkeerrem in werking stellen om te voorkomen dat de machine per ongeluk in beweging komt.
Sluit de brandstofafsluitklep wanneer u de machine transporteert of stalt; zie De brandstofafsluitklep gebruiken.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Zonder maaidek | 124 cm |
Geleider omhoog | 144 cm |
Geleider omlaag | 171 cm |
Lengte | 208 cm |
Rolbeugel – omhoog | Rolbeugel – omlaag |
---|---|
179 cm | 125 cm |
Gewicht | 391 tot 434 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen de machine niet gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Controleer de omgeving waar u de machine gaat gebruiken. Verwijder alle voorwerpen die de werking van de machine kunnen beïnvloeden of die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en schermen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Controleer voordat u begint te maaien de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden goed werken.
Inspecteer het terrein om na te gaan welke accessoires en werktuigen nodig zijn om de machine veilig en goed te gebruiken.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Vervoer geen passagiers op de machine.
Hou omstanders en huisdieren tijdens het werk uit de buurt van de machine. Schakel de machine en het/de werktuig(en) uit indien iemand het werkgebied betreedt.
Gebruik de machine niet tenzij alle schermen en veiligheidsvoorzieningen zoals de geleiders en de volledige grasvanger op hun plaats zitten en goed werken. Vervang versleten of kapotte onderdelen indien nodig.
Brandstof is uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Om te voorkomen dat een statische lading de brandstof tot ontbranding kan brengen, moet u het benzinevat en/of de machine voordat u de tank vult op de grond plaatsen, niet op een voertuig of een ander object.
Vul de brandstoftank op een horizontaal oppervlak en in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Rook niet als u omgaat met brandstof, en houd brandstof uit de buurt van open vuur en vonken.
Als de motor draait of heet is, mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag de tank niet met brandstof worden bijgevuld.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof morst. Zorg ervoor dat er geen ontstekingsbronnen in de buurt zijn totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen bewaren.
Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw handen en gezicht uit de buurt van het vulpistool en de opening van de brandstoftank.
Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.
Vul brandstofvaten niet in een voertuig, vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof beplating. Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger en vul deze bij met brandstof wanneer ze op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul dan brandstof bij uit een draagbaar vat in plaats van met een brandstofpistool.
Gebruik de machine uitsluitend als het complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren werkt.
Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is. Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.
Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich onmiddellijk om te kleden.
Giet de brandstoftank niet te vol. Plaats de brandstofdop terug en maak hem stevig vast.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de geluiddemper, de aandrijvingen,de grasvanger en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).
Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde benzine kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.
Geen benzine gebruiken die methanol bevat.
Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.
Meng nooit olie door benzine.
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:
Houdt brandstof langer vers wanneer deze wordt gebruikt volgens de voorschriften van de fabrikant van de stabilisator.
Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden
Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.
Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig het gebied rond de dop van de brandstoftank.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis (Figuur 7).
Note: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .
Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40 tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te ontwikkelen voor de beste prestaties.
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: laat de rolbeugel volledig omhoog geklapt en vergrendeld, en doe de veiligheidsgordel om.
Controleer of de stoel goed op de machine is bevestigd.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels) voordat u onder een object rijdt en zorg ervoor dat u dit niet raakt.
Important: Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Important: Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.
Klap de rolbeugel uit naar de bedrijfsstand en draai aan de knoppen tot ze gedeeltelijk in de groeven gaan (Figuur 8).
Breng de rolbeugel volledig omhoog terwijl u tegen het bovenste gedeelte van de rolbeugel duwt. Hierdoor klikken de pennen op hun plaats zodra de openingen met de pennen zijn uitgelijnd (Figuur 8).
Druk op de rolbeugel en controleer of beide pennen op de hun plaats zitten.
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:
de parkeerrem in werking is gesteld;
de messchakelaar (aftakas) is uitgeschakeld;
de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND staan;
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt uitgeschakeld wanneer de rijhendels uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND worden gezet als de parkeerrem in werking is gesteld of als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is ingeschakeld.
De urenteller is voorzien van indicatoren om de gebruikers op de hoogte te stellen als het veiligheidssysteem in de juiste stand staat. Als het veiligheidssysteem in de juiste stand staat, wordt een indicator weergegeven op het scherm.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) IN. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de messchakelaar (aftakas) UIT. Beweeg een van beide rijhendels uit de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Herhaal voor de andere rijhendel.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar UIT en zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND. Start nu de motor. Laat de motor lopen en zet de parkeerrem vrij, schakel de messchakelaar (aftakas) in en kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet afslaan.
Neem plaats op de stoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Start nu de motor. Als de motor loopt, centreert u een van beide rijhendels en beweegt u deze (vooruit of achteruit). De motor moet nu stoppen. Herhaal deze procedure bij de andere rijhendel.
Neem plaats op de stoel, schakel de parkeerrem uit, schakel de messchakelaar (aftakas) UIT en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit (Figuur 10).
U kunt de MyRide™ vering naar uw voorkeur instellen zodat u prettig en comfortabel kunt rijden. U kunt de 2 achterste schokbrekers verstellen en zo de vering snel en eenvoudig instellen. Stel de vering in zodat die voor u het meest comfortabel is.
De sleuven voor de achterste schokdempers hebben inklikpunten om de instelling aan te geven. U kunt de achterste schokdempers echter overal in de sleuven zetten, niet alleen in de inklikpunten. De onderstaande tekening toont de posities voor een harde of zachte veringinstelling, en de bijbehorende inklikpunten Figuur 11
Note: Zorg ervoor dat de achterste schokdempers links en rechts altijd hetzelfde zijn ingesteld.
Stel de achterste schokdempers in (Figuur 12).
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Indien er meer dan één montageset voor accessoires (d.w.z. emmerset of universele montageset) wordt gemonteerd op een van de 4 posities in Figuur 13 moet een voorballastset gemonteerd worden. Neem contact op met uw servicedealer over de voorballast set.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Contact met het mes kan leiden tot ernstig lichamelijk letsel. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Wanneer u de sleutel naar UIT draait, moet de motor afslaan en moet het mes stoppen. Als dit niet het geval is, mag u de machine niet verder gebruiken en moet u contact opnemen met een erkende servicedealer.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Maai niet als de klep van de uitworp in de geheven stand staat, verwijderd is of gewijzigd is, tenzij een grasvanger of mulchset gemonteerd is en goed werkt.
Maai uitsluitend in de achteruitstand, als dat strikt noodzakelijk is. Kijk altijd naar beneden en achterom voordat u achteruitrijdt.
Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk maait.
Als de maaimachine toch een voorwerp raakt en begint te trillen, moet u meteen de motor afzetten, de contactsleutel verwijderen (indien de machine hiermee is uitgerust) en wachten totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine op beschadiging controleert. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Bevestig materiaal dat wordt gesleept uitsluitend aan het sleeppunt aan de machine.
Gebruik de machine niet tenzij alle schermen en veiligheidsvoorzieningen zoals de geleiders en de volledige grasvanger op hun plaats zitten en goed werken. Vervang versleten of kapotte onderdelen indien nodig.
Gebruik alleen door Toro goedgekeurde accessoires en werktuigen.
Deze machine stelt de gebruiker bloot aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij langdurige blootstelling kan dit leiden tot gehoorbeschadiging.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de aandrijvingen, de geluiddemper en de motor om brand te voorkomen.
Start de motor en zorg er hierbij voor dat uw voeten uit de buurt van de messen zijn.
Hef het maaidek nooit op als de maaimessen bewegen.
Let op de uitworp van de maaier en richt deze uit de buurt van mensen. Zorgt dat het afgevoerde materiaal niet tegen een muur of obstakel komt omdat het materiaal naar u terug kan ketsen.
Stop de messen, verminder de snelheid van de machine en wees voorzichtig wanneer u een oppervlak zonder gras oversteekt of wanneer u de machine transporteert van en naar het werkgebied.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Kinderen komen vaak naar de machine en het maaien kijken. Ga er nooit van uit dat kinderen op de plaats blijven waar u ze voor laatst zag.
Houd kinderen uit de buurt van het werkgebied en plaats ze onder toezicht van een andere verantwoordelijke volwassene dan de bediener van de maaier.
Wees alert en schakel de machine uit als kinderen het werkgebied betreden.
Voordat u de machine achteruitrijdt of draait, moet u naar beneden en rond u kijken of er geen kleine kinderen in de buurt zijn.
Vervoer geen kinderen op de machine, zelfs wanneer de messen niet bewegen. Kinderen kunnen van de machine vallen en kunnen ernstig letsel oplopen of u verhinderen in het veilig gebruiken van de machine. Als een kind in het verleden op een maaier heeft meegereden, kan het in het maaigebied verschijnen zonder waarschuwing, en kan dan overreden worden door de maaier, bij het vooruit- of achteruitrijden.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Houd de rolbeugel in de volledig omhooggeklapte en vergrendelde stand en doe altijd de veiligheidsgorde om wanneer de rolbeugel omhooggeklapt is.
Controleer zorgvuldig op objecten boven het hoofd voordat u hieronder rijdt, en raak deze niet.
Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Er is geen omkantelbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Wielen die over randen of over steile oevers heen komen of in water komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel kan veroorzaken.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is; klap hem omhoog zodra de ruimte dit toelaat.
Indien de machine omkantelt, moet u de machine naar een erkende servicedealer brengen om de rolbeugel te laten inspecteren.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde accessoires en werktuigen voor de rolbeugel.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. De bestuurder is verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid. Doe het volgende voordat u de machine op een helling gaat gebruiken:
Lees de instructies voor gebruik op een helling in de handleiding en op de machine, en zorg dat u deze instructies begrijpt.
Gebruik een hellingsindicator om de hellingshoek bij benadering te bepalen.
Gebruik de maaimachine nooit op hellingen van meer dan 15°.
Onderzoek de toestand van het werkgebied op die dag om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert. Veranderingen in het terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen snel van invloed zijn op de manier waarop de machine reageert op een helling.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt of als de rand instort. Houd een veilige afstand (tweemaal de breedte van de machine) tussen de machine en landschapselementen die gevaarlijk kunnen zijn. Gebruik een loopmaaier of een handtrimmer om gras te maaien op deze plaatsen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting; verander traag en geleidelijk van richting.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit. Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen. De machine kan schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.
Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Wees extra voorzichtig wanneer u de machine gebruikt met accessoires of werktuigen zoals grasopvangsystemen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen. Volg de instructies voor gebruik van contragewichten op.
Laat het maaidek indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u het maaidek omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Gebruik het maaidek als opstapje om de bestuurderspositie te bereiken (Figuur 16).
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
De messchakelaar (aftakas) start en stopt de maaimessen en eventuele bekrachtigde werktuigen.
Note: De messchakelaar (aftakas) inschakelen met half gas of minder zorgt voor overmatige slijtage aan de aandrijfriemen.
De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM (Figuur 21).
Gebruik altijd de stand SNEL wanneer u de aftakas inschakelt.
Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken.
Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als u de startmotor langer dan 5 seconden in werking stelt, kan deze worden beschadigd. Als de motor niet wil starten, moet u 10 seconden wachten voordat u de startmotor opnieuw in werking stelt.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.
Important: Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine transporteert of stalt omdat er brandstof kan lekken uit de machine. Stel de parkeerrem in werking voordat u de machine transporteert. Zorg ervoor dat u het sleuteltje verwijdert omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp in werking blijft waardoor de accu kan ontladen.
De aandrijfwielen draaien onafhankelijk en worden aangedreven door hydraulische motoren op elke as. U kunt de wielen aan de ene zijde achteruit laten draaien en tegelijk die aan de andere zijde vooruit, waardoor de machine om zijn as draait in plaats van een bocht te maken. Zo is de machine veel wendbaarder, maar het kan wat tijd vergen eer u gewend bent aan de manier waarop de machine beweegt.
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine.
Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt.
Note: De motor slaat af als u de tractiebediening beweegt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
Om de machine te stoppen, duwt u de rijhendels naar de NEUTRAAL-stand.
Schakel de parkeerrem uit; zie De handrem uitschakelen.
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.
Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 26).
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde stand.
Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels langzaam naar achteren (Figuur 27).
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.
Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer of de grasvanger niet op de juiste plaats zijn gemonteerd, kunnen u of anderen in aanraking komen met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider moet direct worden vervangen.
Steek nooit uw handen of voeten onder het maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de maaimessen te reinigen zonder eerst de messchakelaar (aftakas) UIT te schakelen, het contactsleuteltje op UIT te draaien en het sleuteltje uit het contact te nemen.
Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
De transportvergrendeling heeft 2 standen en wordt gebruikt in combinatie met het maaidekpedaal. Er is een VERGRENDELDE en een ONTGRENDELDE stand voor de transportstand van het maaidek (Figuur 28).
Stel de maaihoogte in van 38 tot 127 mm in stappen van 6 mm door de maaihoogtepen in verschillende openingen te plaatsen.
Zet de transportvergrendeling in de VERGRENDELDE stand.
Trap het maaidekpedaal in en breng het maaidek omhoog tot de TRANSPORTSTAND (dit is tevens de maaihoogtestand van 127 mm), zie Figuur 29.
Verwijder de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 29).
Kies de opening in de maaihoogtebeugel die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek de pen daarin (Figuur 29).
Trap het maaidekpedaal in, trek de knop van de transportvergrendeling omhoog en laat het maaidek langzaam zakken.
Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de antiscalpeerrollen in.
Note: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Stel de antiscalpeerrollen af zoals wordt getoond in Figuur 30.
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten. Om het gras goed te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van het maaidek vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht in het maaidek kan worden gezogen.
Laat het gras iets langer dan normaal om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid maaien.
Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de maaihoogte hoger zetten om een golvend gazon te voorkomen.
Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven. Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek ophopen, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de geluiddemper, de aandrijvingen,de grasvanger en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Sluit de brandstoftoevoer af en verwijder het sleuteltje voordat u de machine stalt of transporteert.
Sluit de brandstofafsluitklep tijdens transport, onderhoud en opslag (Figuur 32).
Controleer of de brandstofafsluitklep geopend is als u de motor start.
Handen kunnen klem raken in de draaiende onderdelen onder het maaidek. Dit kan tot ernstig letsel leiden.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en laat alle bewegende delen tot stilstand komen voordat u de vrijgaveventielen van de aandrijfwielen aanraakt.
De aandrijfeenheden van de motor en de hydrauliek kunnen zeer heet worden. Een hete motor of hydraulische aandrijfeenheid aanraken kan ernstige brandwonden veroorzaken.
Laat de motor en de hydraulische aandrijfeenheden volledig afkoelen voordat u de vrijgaveventielen van de aandrijfwielen aanraakt.
De vrijgavehendels van de aandrijfwielen bevinden zich links en rechts onder het maaidek.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Ga naar de omloophendels achter de stoel, beneden aan de linker- en rechterkant van het frame.
Om de machine te duwen, moet u beide omloophendels naar achteren brengen en vergrendelen (Figuur 33).
Zet de parkeerrem vrij voordat u de machine gaat duwen.
Om de machine in te schakelen, moet u de omloophendels naar de VOORSTE stand brengen en vergrendelen (Figuur 33).
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Gebruik altijd een oprijplaat over de volledige breedte. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde remmen, verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen. Raadpleeg de lokale vereisten inzake aanhangwagens en de bevestiging van machines.
Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken (Figuur 34).
Gebruik één oprijplaat over de volledige breedte. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.
Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat en de grond of van de oprijplaat en de aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan 15 graden.
Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens 4 keer zo lang is als de afstand van de laadbak van de vrachtwagen of aanhanger tot de grond. Hierdoor is de hoek die de oprijplaat maakt niet groter dan 15 graden op een vlakke ondergrond.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine kantelt. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt.
Rij de machine achteruit op de oprijplaat en rij er vooruit af.
U mag niet abrupt versnellen of vertragen als u de machine een hellingbaan op- of afrijdt, omdat anders de machine kan kantelen of u de controle over de machine kunt verliezen.
Als u een aanhanger gebruikt, bevestig deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de veiligheidskettingen aan.
Sluit indien van toepassing de remmen en verlichting van de aanhanger aan.
Laat de oprijplaat zakken; zorg dat de hellingshoek van de oprijplaat ten opzichte van de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 34).
Rij de machine achteruit op de oprijplaat (Figuur 35).
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.
Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen en de achterbumper; gebruik hierbij spanbanden, kettingen, kabels of touwen (Figuur 36). Raadpleeg de lokale vereisten inzake de bevestiging van machines.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aandrijvingen uit.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Laat personeel dat niet bekend is met de instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen of hete oppervlakken. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Controleer de werking van de parkeerrem regelmatig. Indien nodig moet u deze afstellen en een onderhoudsbeurt geven.
Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of ze goed werken.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de geluiddemper, de aandrijvingen, de grasvanger en de motor om brand te voorkomen.
Verwijder gemorste olie of brandstof en met brandstof doortrokken rommel.
Vertrouw niet op een hydraulisch systeem of mechanische krik om de machine te ondersteunen; ondersteun de machine altijd met kriksteunen.
Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder het bevestigingsmateriaal van de maaimessen. Vervang versleten of beschadigde stickers.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Om veilige en optimale prestaties te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 75 uren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Maandelijks |
|
Jaarlijks of vóór stalling |
|
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoud uitvoert.
Zet de bovenste bout van de afdekking los om de afdekking van het maaidek los te maken en toegang te krijgen tot de bovenkant van het maaidek (Figuur 37). Draai na de onderhoudswerkzaamheden de bout vast om de afdekking opnieuw te monteren.
Zet de 2 voorste bouten los en verwijder het plaatmetaalscherm om bij de maaierriemen en de spilassen te komen (Figuur 38). Bevestig na de onderhoudswerkzaamheden het plaatmetaalscherm weer terug en draai de bouten weer vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 25 bedrijfsuren |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Smeer de machine vaker als ze wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden.
Type vet: nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de messchakelaar uit en stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem gebruiken.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Reinig de smeernippels met een doek.
Note: Verwijder indien nodig verf van de voorkant van de fitting(s).
Smeer 1 of 2 pompslagen vet in het draaipunt van de spanpoelie van de pomp (Figuur 39).
Smeer de assen van de voorste zwenkwielen (Figuur 39).
Veeg overtollig vet weg.
Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken. Laat de onderdelen van de motor afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Note: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen als de machine wordt gebruikt in buitengewoon vuile of stoffige omstandigheden.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maak de sluitingen op het luchtfilter los en trek het luchtfilterdeksel van de luchtfilterbehuizing (Figuur 40).
Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met perslucht.
Schuif het voorfilter voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing (Figuur 40).
Note: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing stoot.
Verwijder het veiligheidsfilter uitsluitend als u dit gaat vervangen.
Controleer het veiligheidsfilter. Als het vuil is, vervangt u het veiligheids- en het voorfilter.
Important: Probeer het veiligheidsfilter niet te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd.
Inspecteer het filterelement op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken. Als het voorfilter vuil, verbogen of beschadigd is, moet u het vervangen.
Note: Gaten in het filter zijn herkenbaar als lichte plekken. U mag het voorfilter niet reinigen.
Important: U mag de motor nooit laten lopen zonder dat beide luchtfilters en het deksel zijn gemonteerd om beschadiging van de motor te voorkomen.
Als u nieuwe filters plaatst, moet u elk filter controleren op transportschade.
Note: Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt.
Als u het binnenste filter vervangt, schuif het dan voorzichtig in de filterbehuizing (Figuur 40).
Schuif het voorfilter op het veiligheidsfilter (Figuur 40).
Note: Zorg ervoor dat het voorfilter volledig op zijn plaats zit door op de buitenrand te duwen tijdens de montage.
Important: Druk niet op het zachte midden van het filter.
Plaats het luchtfilterdeksel en maak de sluitingen vast (Figuur 40).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of SL)
Carterinhoud: 1,8 liter zonder het oliefilter; 2,1 liter met het oliefilter
Viscositeit: zie onderstaande tabel.
Note: Hoewel 10W-40 motorolie aanbevolen is voor de meeste omstandigheden, moet u misschien de olieviscositeit veranderen om aan te pasen aan de atmosferische omstandigheden. 20W-50 motorolie gebruiken in hogere omgevingstemperaturen kan het olieverbruik verminderen.
Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.
Important: Als er te veel of te weinig olie zit in het carter van de motor en u laat de motor toch draaien, kunt u deze beschadigen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Note: Zorg dat de motor uitgeschakeld is zodat de olie tijd heeft gekregen om weg te lopen naar de opvangbak.
Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 42).
Note: Geef de afgewerkte olie af bij een inzamelcentrum.
Start de motor en laat deze vijf minuten lopen.
Note: Warme olie kan beter afgetapt worden.
Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Laat de olie uit de motor lopen (Figuur 43).
Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de markering Vol bereikt (Figuur 44).
Start de motor en rijd naar een vlak gebied.
Controleer het oliepeil opnieuw.
Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Motorolie verversen.
Vervang het motoroliefilter (Figuur 45).
Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai het oliefilter nog ¾ slag extra vast.
Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie Motorolietype.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.
Type bougie: NGK® BPR4ES of gelijkwaardig
Elektrodenafstand: 0,75 mm
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Maak de omgeving van de onderkant van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil en rommel in de motor terechtkomt.
Zoek en verwijder de bougie(s) zoals wordt getoond in Figuur 46.
Important: Maak de bougie(s) niet schoon. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.
Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.
Stel de afstand in op 0,75 mm.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder het luchtfilter van de motor.
Verwijder het motorscherm.
Om te voorkomen dat vuil in de luchtinlaat komt, plaats de luchtfilter op de filterbasis.
Verwijder vuil en gras van de onderdelen.
Verwijder de luchtfilter en plaats het motorscherm.
De luchtfilter monteren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder voor elk gebruik eventuele grasresten, vuil of andere verontreiniging van het motorscherm, de uitlaat van de motor en de omgeving van de motor. Dit draagt bij tot een adequate koeling en een correct motortoerental en verkleint de kans dat de motor oververhit raakt en mechanische schade oploopt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Hete onderdelen van het uitlaatsysteem kunnen brandstofdampen ontsteken, zelfs nadat u de motor hebt afgezet. Hete deeltjes die tijdens het gebruik van de motor uit de uitlaat komen, kunnen ontvlambaar materiaal ontsteken, waardoor lichamelijk letsel of materiële schade kan ontstaan.
Vul geen brandstof bij en laat de motor niet lopen totdat de vonkenvanger is geplaatst.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Wacht tot de geluiddemper is afgekoeld.
Als u scheuren ziet in het scherm of in de lassen moet u de vonkenvanger vervangen.
Als het scherm verstopt raakt, verwijder dan de vonkenvanger en schud de deeltjes eruit. Reinig het scherm met een staalborstel (laat het scherm indien nodig weken in oplosmiddel).
Plaats de vonkenvanger terug op de uitlaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder het filter van de ontluchtingsslang.
Breng een nieuw filter aan in het uiteinde van de ontluchtingsslang.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Zie Brandstofveiligheid voor een volledige lijst van voorzorgsmaatregelen met betrekking tot brandstof.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Important: Plaats de brandstofleidingen en bevestig ze met plastic kabelbinders. Volg hierbij de fabrieksmontage om ervoor te zorgen dat de brandstofleiding geen contact kan maken met onderdelen die deze mogelijk kunnen beschadigen.
Het brandstoffilter bevindt zich bij de motor, links vooraan aan de motor.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Laat de motor afkoelen.
Sluit de brandstofafsluitklep onder de stoel.
Brandstoffilter vervangen (Figuur 49).
Note: Zorg ervoor dat de markeringen op het filter de richting van de brandstofstroom volgen.
Open de brandstofafsluitklep.
Probeer de brandstoftank niet zelf af te tappen. Laat een erkende servicedealer de brandstoftank aftappen en onderdelen van het brandstofsysteem een onderhoudsbeurt geven.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Maandelijks |
|
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
De accukabels onjuist afkoppelen kan schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de accu zoals getoond in Figuur 50.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,265). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 °C.
Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg Accu verwijderen.
Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 10 A.
Note: De accu niet te ver opladen.
Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 51).
Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie De accu plaatsen.
Note: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben.
Plaats de accu in een bak met de accupolen van de hydraulische tank weg (Figuur 50).
Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu.
Bevestig de minkabel (zwart) en aardingsdraad aan de minpool (-) van de accu.
Note: Voor MyRide machines: zorg dat de aardingskabel niet tegen de balansarm of de onderste schokdemperbevestiging schuurt (Figuur 53).
Bevestig de kabels met 2 bouten, 2 ringen en 2 borgmoeren (Figuur 50).
Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (+) van de accu.
Zet de accu vast met de rubberen band (Figuur 50).
De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Het behoeft geen onderhoud. Als er echter een zekering doorbrandt; controleer dan het onderdeel en het circuit op een storing of kortsluiting.
De zekeringen bevinden zich op de rechter bedieningseenheid naast de stoel (Figuur 53).
Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering eruit om deze te verwijderen.
Monteer een nieuwe zekering (Figuur 53).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de veiligheidsgordel op slijtage en sneden en controleer de juiste werking van het terugtreksysteem en de sluiting. Vervang de veiligheidsgordel als deze is beschadigd.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkantelt: laat de rolbeugel volledig omhoog geklapt en vergrendeld, en doe de veiligheidsgordel om.
Controleer of de stoel goed op de machine is bevestigd.
Controleer of zowel de montagematerialen als de knoppen in goede staat verkeren.
Zorg ervoor dat de knoppen volledig op hun plaats zitten en de rolbeugel omhoog is geklapt.
Note: De bovenste lus van de rolbeugel moet mogelijk naar voren worden geduwd of naar achteren worden getrokken om ervoor te zorgen dat beide knoppen in de juiste stand klikken (Figuur 54 en Figuur 55).
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit.
Rijd naar een open, vlak gebied en zet de rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.
Zet de gashendel halverwege tussen LANGZAAM en SNEL.
Zet beide rijhendels vooruit tot aan de aanslag in de T-sleuf.
Controleer de sporing van de machine.
Als de machine naar rechts spoort, steek dan een inbussleutel van 3/16" door de opening in de afdekplaat rechts vooraan en draai de stelschroef van de sporing links- of rechtsom om het bereik van de hendel af te stellen (Figuur 56).
Als de machine naar links spoort, steek dan een inbussleutel van 3/16" door de opening in de afdekplaat rechts vooraan en draai de stelschroef van de sporing links- of rechtsom om het bereik van de hendel af te stellen (Figuur 56).
Rij met de machine en controleer of ze recht spoort.
Stel net zo lang af totdat u de gewenste sporing verkrijgt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De juiste bandenspanning voor de zwenkwiel- en achterbanden is 0,9 bar. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.
Controleer de wielmoeren en draai ze vast met een torsie van 122 tot 136 N∙m.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Note: Voer deze procedure uit wanneer u een onderdeel van de rem verwijdert of vervangt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Stel de machine zo in dat ze met de hand kan worden voortgeduwd. Zie De vrijgavehendels van de aandrijfwielen gebruiken.
Breng de achterzijde van de machine omhoog en ondersteun de machine met assteunen.
Ondersteun een machine met het oog op service- of onderhoudswerkzaamheden niet alleen met een mechanische of hydraulische krik. Dit kan gevaarlijk zijn omdat een mechanische of hydraulische krik een machine mogelijk niet voldoende ondersteunt of slecht functioneert, waardoor de machine kan vallen. Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
Vertrouw nooit uitsluitend op een mechanische of hydraulische krik om het maaidek op te heffen. Gebruik goede assteunen of gelijkwaardige middelen om de machine te ondersteunen.
Schakel de parkeerrem in en uit en controleer de wielen om na te gaan of de remmen in- en uitgeschakeld worden.
Indien afstelling nodig is, moet u de parkeerrem uitschakelen. Verwijder de gaffelpen uit de as van de remkoppeling (Figuur 58).
Controleer de lengte van de beide veren zoals wordt getoond in Figuur 59. Als afstelling nodig is, draai de bovenste moer dan rechtsom om de veer korter te maken en naar links om de veer langer te maken.
Duw de parkeerremhendel helemaal naar voren en naar beneden.
Draai de as van de remkoppeling tot het uiteinde op één lijn ligt met de opening in de hendel.
Kort de koppeling in door rechtsom te draaien.
Verleng de koppeling door linksom te draaien.
Breng de as van de remkoppeling aan in de opening in de parkeerrem en bevestig met de gaffelpen. Herhaal stap 5 en stel af indien nodig.
Als de afstelling voltooid is, verwijdert u de kriksteun of het soortgelijke ondersteuningsmechanisme om de machine te laten zakken.
Zet de maaimachine in de BEDRIJFSSTAND. Zie De vrijgavehendels van de aandrijfwielen gebruiken.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Vervang de riem als deze versleten is. Een aantal indicaties van een versleten riem: een gierend geluid tijdens het draaien van de riem, de messen die slippen tijdens het maaien, gerafelde randen en schroeiplekken en scheuren op de riem.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Breng het maaidek omlaag naar een maaihoogte van 7,6 cm.
Draai de bout op elk van de riemkappen los.
Draai de onderste bout los waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Verwijder het plaatmetaalscherm, zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.
Verwijder de aandrijfriemkappen en de bijbehorende bouten (Figuur 60).
Haal de veerspanning van de veerbelaste spanpoelie. Zie Figuur 62.
Note: Gebruik de veerverwijderaar (Toro onderdeelnr. 92-5771) om de veer van de maaidekstang te verwijderen (Figuur 62).
Verwijder de riem van de maaidekpoelies en de koppelingspoelie.
Bevestig de nieuwe riem rond de poelies van het maaidek en de koppelingspoelie onder de motor (Figuur 61).
Monteer de spanpoelieveer (Figuur 61).
Note: Steek de uiteinden van de veer in de ankergroeven.
Plaats de drijfriemkappen en de bijbehorende bouten (Figuur 63).
Monteer het plaatmetaalscherm, zie Het plaatmetaalscherm verwijderen.
Draai de onderste bout vast waarmee de afdekking van het maaidek is bevestigd aan het maaidek; zie De afdekking van het maaidek losmaken.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de riem van het maaidek; zie Drijfriem van maaidek vervangen .
Hef de machine op en plaats deze op kriksteunen.
Verwijder de aanslag van de koppeling (Figuur 64).
Haal de spanpoelieveer van de stang (Figuur 65).
Verwijder de oude riem van de aandrijfpoelies van de hydraulische pomp en de motorpoelie.
Bevestig de nieuwe riem rond de motorpoelie en de 2 poelies van de hydraulische pomp (Figuur 65).
Monteer de aanslag van de koppeling (Figuur 64).
Plaats de drijfriem van het maaidek; zie Onderhoud riemen.
Als de uiteinden van de hendels elkaar raken, raadpleeg dan Rijhendelmechanisme afstellen.
U kunt de rijhendels hoger of lager afstellen, voor meer comfort.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder het bevestigingsmateriaal waarmee de rijhendel is bevestigd aan de schacht van de bedieningsarm.
Zet de rijhendels in de volgende groep openingen. Zet de hendel vast met het bevestigingsmateriaal.
Stel vervolgens ook de andere rijhendel af.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de bovenste bout waarmee de rijhendels is bevestigd aan de schacht van de bedieningsarm.
Draai de onderste bout los totdat u de rijhendels naar voren of naar achteren kunt bewegen. Draai de moeren aan om de rijhendel vast te zetten in de nieuwe stand.
Stel vervolgens ook de andere rijhendel af.
De mechanismen van de pompbediening bevinden zich aan beide zijden van de machine onder de stoel. Draai aan de eindmoer met een dopsleutel van ½" om de machine nauwkeurig af te stellen zodat deze niet beweegt in de neutraalstand. Eventuele aanpassingen moet alleen voor de neutraalstand worden uitgevoerd.
De motor moet lopen en de aandrijfwielen draaien opdat u deze afstelling kunt uitvoeren. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende onderdelen en hete oppervlakken.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Druk het maaidekpedaal in, verwijder de maaihoogtepen en laat het maaidek neer op de grond.
Breng de achterkant van de machine omhoog en plaats deze op assteunen (of een gelijkwaardige ondersteuning), net hoog genoeg om de aandrijfwielen vrij te laten ronddraaien.
Verwijder de elektrische aansluiting van de veiligheidsschakelaar die zich onder het onderste kussen van de stoel bevindt.
Note: De schakelaar maakt onderdeel uit van de stoelconstructie.
Koppel tijdelijk een startkabel aan op de polen van de connector van de hoofdkabelboom.
Start de motor, laat deze op vol gas lopen en schakel de parkeerrem uit.
Note: Zorg dat de parkeerrem in werking is gesteld en de rijhendels naar buiten staan voordat u de motor start. U hoeft niet op de stoel te zitten.
Laat de machine minimaal 5 minuten draaien met de rijhendels op volledige snelheid vooruit om de hydraulische vloeistof op bedrijfstemperatuur te brengen.
Note: De rijhendels moeten in de neutraalstand staan als u afstellingswerkzaamheden uitvoert.
Zet de rijhendels in de NEUTRAALSTAND.
Zorg dat de lipjes van de bedieningsplaat de aanslagplaatjes van de neutraalstand van de hydraulische eenheden raken.
Pas de lengte van de pompbedieningsstang aan door de moer in de juiste richting te draaien tot de wielen lichtjes gaan kruipen in de achteruitstand (Figuur 68).
Zet de rijhendels in de ACHTERUITSTAND en oefen lichte druk uit op de hendel zodat de veren de hendels terugduwen in de neutraalstand.
Note: De wielen moeten ophouden met draaien of langzaam kruipen in de achteruitstand.
Note: Mogelijk moet u de kap van het rijhendelmechanisme verwijderen om de toegang te vergemakkelijken.
Schakel de machine uit.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.
Haal de assteunen weg.
Breng het maaidek omhoog en plaats de maaihoogtepen.
Controleer en zorg dat de machine niet kruipt in de neutraalstand als de parkeerrem vrij is gezet.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof of Mobil 1 15W-50 olie.
Important: Gebruik de aanbevolen vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen het hydraulische systeem beschadigen.
Inhoud van het hydraulische systeem (met filters verwijderd): 4,45 liter
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Laat de hydraulische vloeistof afkoelen. Controleer het oliepeil terwijl de vloeistof koud is.
Controleer de expansietank en vul indien nodig bij met Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof tot de markering FULL COLD.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 75 uren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de hydraulische vloeistof te vervangen moeten de filters worden verwijderd. Vervang beide tegelijkertijd; zie Specificaties hydraulische vloeistof voor de aanbevolen vloeistof.
Laat alle lucht uit het systeem nadat u de nieuwe filters hebt gemonteerd en de nieuwe vloeistof hebt toegevoegd. Zie Hydraulische systeem ontluchten. Herhaal het ontluchtingsproces tot de vloeistof na het ontluchten op de FULL COLD-streep blijft. Als deze procedure niet goed wordt uitgevoerd, kan dit leiden tot onherstelbare schade aan het transaxle-aandrijfsysteem.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Laat de motor afkoelen.
Zoek het filter en de beschermingen op elk transaxle-aandrijfsysteem (Figuur 70).
Verwijder de 3 schroeven waarmee de filterbeschermingen zijn bevestigd (Figuur 70).
Maak de omgeving van de filters zorgvuldig schoon.
Important: Zorg ervoor dat er geen vuil in het hydraulische systeem terechtkomt om verontreiniging te voorkomen.
Plaats een opvangbak onder het filter om de vloeistof die wegloopt op te vangen zodra het filter en de ontluchtingspluggen worden verwijderd.
Verwijder de ontluchtingsplug op elke transmissie
Schroef het filter los om het te verwijderen en laat de vloeistof uit het aandrijfsysteem lopen.
Herhaal deze procedure voor beide filters.
Breng een dun laagje hydraulische vloeistof aan op de rubberen pakking van elk filter.
Draai het filter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk en zet het filter vervolgens nog een extra ¾ tot volledige slag vast.
Herhaal voor het andere filter.
Monteer de filterbeschermingen terug op de plaats waar u deze eerder hebt verwijderd.
Gebruik de drie schroeven om de filterbeschermingen te monteren.
Controleer of de ontluchtingspluggen zijn verwijderd voordat u vloeistof gaat bijvullen.
Giet langzaam de gespecificeerde vloeistof in de expansietank totdat er vloeistof uit 1 van de openingen voor de ontluchtingspluggen komt.
Monteer de ontluchtingsplug.
Draai de plug vast met een torsie van 20 N·m.
Ga verder met het vullen van de expansietank tot er vloeistof uit de andere ontluchtingsplug van de tweede transmissie komt.
Monteer de tegenoverliggende ontluchtingsplug.
Draai de plug vast met een torsie van 20 N·m.
Ga verder met het vullen van de expansietank tot de vloeistof de markering FULL COLD bereikt in de expansietank.
Ga naar Hydraulische systeem ontluchten.
Important: Als u de procedure Hydraulisch systeem ontluchten niet uitvoert nadat de filters zijn vervangen en de vloeistof is ververst, kan dit leiden tot onherstelbare schade aan het transaxlesysteem.
Breng de achterkant van de machine omhoog en plaats deze op assteunen (of een gelijkwaardige ondersteuning) totdat de aandrijfwielen vrij kunnen ronddraaien.
Start de motor, zet de gashendel op halfgas en zet de parkeerrem vrij.
Zet de omloophendels in de stand om de machine te duwen. Zet de omloopkleppen open en laat de motor lopen; beweeg de rijhendels langzaam 5 of 6 keer naar voren en naar achteren.
Zet de omloophendels in de stand om de machine te bedienen.
Zet de omloopklep dicht en laat de motor lopen; beweeg de rijhendel 5 of 6 keer langzaam naar voren en naar achteren.
Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil in de expansietank. Voeg de aanbevolen vloeistof toe tot het peil de markering FULL COLD van de expansietank bereikt.
Herhaal stap 2 totdat alle lucht uit het systeem is verwijderd.
Note: Als de transaxle zonder abnormale geluiden werkt en bij een normaal toerental soepel naar voren en naar achteren kan bewegen, zit er geen lucht meer in.
Controleer voor de laatste keer het vloeistofpeil in de expansietank. Vul bij met de gespecificeerde vloeistof totdat het peil de FULL COLD-streep op de expansietank bereikt.
Controleer op gezette tijden de maaimessen op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen verricht. De maaimessen mogen alleen worden vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te maken of er aan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u één mes draait.
Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer de snijranden (Figuur 73).
Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen; zie De maaimessen slijpen.
Controleer de messen, in het bijzonder het gebogen deel.
Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit deel constateert, moet u direct een nieuw mes monteren (Figuur 73).
Note: De machine moet op een egaal oppervlak staan voor de volgende procedure.
Zet het maaidek op de hoogste maaipositie.
Trek dikke handschoenen of andere adequate handbescherming aan en draai langzaam het mes in een stand die meting mogelijk maakt van de afstand tussen de maairand en het egale oppervlak waarop de machine staat (Figuur 74).
Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 75).
Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de maairand aan de andere kant nu in dezelfde stand staat (Figuur 76).
Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes en de vlakke ondergrond (Figuur 77).
Note: De speling mag niet meer dan 3 mm bedragen.
Als het verschil tussen A en B groter is dan 3 mm, vervang dan het mes door een nieuw mes; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren.
Note: Als een krom mes is vervangen door een nieuw mes en de afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan is het mogelijk dat de mesas verbogen is. Neem contact op met een erkende onderhoudsdealer voor service.
Ga als het verschil binnen de grenzen ligt door met het volgende mes.
Herhaal deze procedure op elk mes.
Vervang messen die een vast voorwerp hebben geraakt of uit balans of krom zijn.
Houd de spilas vast met een sleutel.
Verwijder de mesbout, de klemring en het mes van de spilas (Figuur 78).
Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 79).
Note: Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.
Note: Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 80).
Note: Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
Note: Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de vleugel (Figuur 79).
Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
Monteer het mes op de as (Figuur 78).
Important: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
Monteer de klemring en de mesbout (Figuur 78).
Note: Monteer de kegel van de klemring zodat deze naar de kop van de bout wijst.
Draai de mesbout vast met een torsie van 115 tot 150 N·m.
Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens wanneer u de maaier installeert of wanneer u een ongelijke maaiplek in uw gras ziet.
Voordat u het maaidek horizontaal afstelt moet u eerst controleren of er verbogen maaimessen zijn, en eventueel verbogen maaimessen verwijderen en vervangen; lees Controle op kromme messen voordat u dit doet.
Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en dan kunt u voor/achter afstellen.
Eisen:
De machine moet op een egaal vlak staan.
Alle banden moeten de juiste spanning hebben, zie De bandenspanning controleren.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Controleer de bandenspanning van de aandrijfbanden. Zie De bandenspanning controleren.
Zet het maaidek in de vergrendelde transportstand.
Draai de messen voorzichtig heen en weer.
Meet de afstand tussen de mespunt en het vlakke oppervlak (Figuur 81). Als de afstanden meer dan 5 mm verschillen, stel dan de schuinstand af; ga door met deze procedure.
Controleer de schuinstand van de maaimessen in de lengterichting (Figuur 82). Zorg dat de voorste mespunt lager zit dan de achterste; zie de tabel met blokhoogte en schuinte. Als instelling vereist is, gaat u verder met deze procedure.
Zet de antiscalpeerrollen in de bovenste opening of verwijder ze geheel voor deze afstelprocedure.
Plaats 2 blokjes (zie onderstaande tabel) onder de achterste rand van de maaikast; 1 blokje aan elke kant van het maaidek (Figuur 83).
Zet de maaihoogtehendel in stand van 76 mm.
Plaats 2 blokjes onder elke kant van de voorste rand van het maaidek, maar niet onder de beugels van de antiscalpeerrollen of de lasnaden.
Maaidekmaat | Blokhoogte | Schuinte |
Alle maaidekken | 7,3 cm | 4,8 tot 6,4 mm |
Draai het maaimes voorzichtig in dwarsrichting horizontaal (Figuur 81).
Draai de borgmoeren (Figuur 84) in de 4 hoeken los en controleer of het maaidek stevig op alle 4 blokjes rust.
Trek de maaidekhangers strak en zorg dat het maaidekpedaal naar achteren is gedrukt tegen de aanslag.
Draai de 4 borgmoeren vast.
Zorg ervoor dat de blokjes stevig onder de rand van het maaidek zitten en dat alle bevestigingsbouten vastgedraaid zijn.
Ga verder met het afstellen van het maaidek door de schuinstand van het maaimes in de lengterichting te controleren.
Controleer de horizontale stand van de messen en herhaal indien nodig de procedure om het maaidek horizontaal te stellen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los.
Plaats de maaihoogtepen in de maaihoogtestand van 7,6 cm.
Verwijder de drijfriemkappen.
Zet de spanpoelie van het maaidek los en verwijder de maaidekriem; zie Onderhoud riemen.
Verwijder de bouten en moeren van de voorkant van de plaat onder de voetsteun.
Verwijder en bewaar de bouten en moeren aan beide zijden van de machine (Figuur 85).
Schuif het maaidek naar rechts uit de machine.
Als de uitworpopening niet afgedekt is, kan de machine voorwerpen uitwerpen naar u of naar omstanders; dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes.
Gebruik de machine nooit zonder mulchplaat, grasgeleider of grasvanger.
Verwijder de borgmoer, bout, veer en afstandsstuk waarmee de grasgeleider vastzit op de draaibeugels (Figuur 86).
Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider (Figuur 86).
Plaats het afstandsstuk en de veer op de grasgeleider.
Plaats 1 J-vormig haakuiteinde van de veer achter de rand van het maaidek.
Note: Zorg ervoor dat 1 J-vormig haakuiteinde van de veer is gemonteerd achter de rand van het maaidek voordat u de bout monteert zoals wordt aangegeven in Figuur 86.
Monteer de bout en de moer.
Plaats 1 J-vormig haakuiteinde van de veer om de grasgeleider (Figuur 86).
Important: De grasgeleider moet kunnen draaien. Klap de geleider helemaal omhoog en controleer of deze volledig omlaag draait.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Breng het maaidek omhoog in de TRANSPORTSTAND.
Reinig de vering met perslucht.
Note: Maak de schokdempers niet schoon met water onder druk (Figuur 87).
Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
U mag de machine of de brandstof niet bewaren in de nabijheid van een open vuur, noch de brandstof binnenshuis of in een afgesloten aanhanger aftappen.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (b.v. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
Verwijder maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine, met name van de motor en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing verwijderen.
Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.
Controleer de werking van de parkeerrem; zie De parkeerrem afstellen.
Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.
Smeer de machine; zie Smering.
Ververs de olie in het carter; zie Motorolie verversen.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Vervang het hydraulische filter; zie Hydraulische vloeistof verversen en filters vervangen.
Laad de accu op; zie Accu opladen.
Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.
Note: Laat de machine lopen met de aftakas ingeschakeld en de motor op hoog stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het wassen.
Controleer de staat van de maaimessen; raadpleeg Onderhoud van de maaimessen.
Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling:
Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).
Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als het met verse brandstof wordt gemengd en altijd wordt gebruikt.
Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.
Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de brandstoftank leeglopen.
Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.
U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.
Important: Bewaar brandstof die stabilizer/conditioner bevat niet langer dan aanbevolen door de fabrikant van de stabilizer.
Verwijder de bougie(s) en controleer de staat ervan; zie Onderhoud van de bougie(s). Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u 30 ml (2 eetlepels) motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.
Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.
Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar het buiten het bereik van kinderen en onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.
Problem | Possible Cause | Corrective Action |
---|---|---|
De motor raakt oververhit. |
|
|
De startmotor slaat niet aan. |
|
|
De motor start niet, start moeilijk of slaat af. |
|
|
De motor verliest vermogen. |
|
|
De machine trekt naar links of naar rechts (met beide rijhendels volledig vooruit). |
|
|
De machine rijdt niet. |
|
|
De machine trilt abnormaal. |
|
|
De maaihoogte is ongelijk. |
|
|
Messen draaien niet. |
|
|
De koppeling grijpt niet aan. |
|
|