Inleiding

Deze maaier met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren en professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. Gebruik van dit product voor andere doeleinden dan deze kan gevaarlijk zijn voor u of omstanders.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g250801

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Het veiligheidssymbool (Figuur 2) komt zowel in deze handleiding als op de machine voor om belangrijke veiligheidsberichten te identificeren die u moet opvolgen om ongevallen te voorkomen. Het symbool zal verschijnen met het woord Gevaar of Waarschuwing of Voorzichtig.

  • Gevaar: een direct gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, altijd zal leiden tot de dood of ernstig letsel.

  • Waarschuwing: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot de dood of ernstig letsel.

  • Voorzichtig: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot licht of middelmatig letsel.

sa-black

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

  • Voordat u de motor start, moet u de instructies en waarschuwingen in deze Gebruikershandleiding en op de machine en de werktuigen lezen, begrijpen en uitvoeren.

  • Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen van of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van afvoeropeningen.

  • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.

  • Laat geen omstanders of kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen. Laat enkel mensen die verantwoordelijk en getraind zijn en die bovendien vertrouwd zijn met de instructies en fysiek ertoe in staat zijn de machine bedienen.

  • Stop de machine, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de machine bijtankt, onderhoud verricht of verstoppingen verwijdert.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool Graphic te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Zorg ervoor dat veiligheidsinformatie duidelijk zichtbaar is. Vervang beschadigde of ontbrekende stickers.

decalbatterysymbols
decal95-5537(hydro)
decal95-5852
decal106-2733
decal115-1039
decal115-4212
decal130-8370
decal130-8375
decal119-6672

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

Vloeistoffen en bandenspanning controleren

  • Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.

  • Controleer de smering van de machine en het maaidek.

De wielset monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Wielset (afzonderlijk verkrijgbaar)1

Raadpleeg de Montage-instructies voor de wielset.

Het maaidek monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Maaidek (afzonderlijk verkrijgbaar)1

Zie de Gebruikershandleiding voor het maaidek.

Algemeen overzicht van de machine

g016076

Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Figuur 4) voordat u de motor start en de machine gebruikt.

Bedieningspaneel

g016079

Gashendel

De gashendel regelt het motortoerental en is traploos instelbaar van LANGZAAM tot SNEL (Figuur 4).

Dodemanshendels

Als u de dodemanshendels tegen de handgrepen knijpt, registreert het systeem dat u zich in de bestuurderspositie bevindt.

Als u de dodemanshendels loslaat, registreert het systeem dat u de bestuurderspositie heeft verlaten en stopt het systeem de motor als de snelheidshendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt of als de maaimesschakelaar (aftakas/PTO) is ingeschakeld.

Maaimesschakelaar (aftakasschakelaar)

Terwijl u de dodemanshendels tegen de handgrepen knijpt, gebruikt u de maaimesschakelaar om de drijfriem in en uit te schakelen en zo de maaimessen aan te drijven.

Trek de schakelaar omhoog om de messen in te schakelen en druk de schakelaar omlaag om de messen uit te schakelen.

Contactschakelaar

De contactschakelaar, waarmee u de motor start en afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START.

Snelheidshendel

Deze machine is voorzien van een variabele toerenregelaar met een NEUTRAALSTAND. Hiermee regelt u hoe snel de machine rijdt.

Vergrendelde neutraalstand

Knijp de rijhendels terug tot u een hogere kracht voelt, zet de vergrendeling dan naar achteren in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND.

Brandstofafsluitklep

Sluit de brandstofafsluitklep als u de machine transporteert of stalt.

Choke

Gebruik de choke om een koude motor te starten.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Breedte89 cm
Lengte203 cm
Hoogte112 cm
Gewicht231 kg

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de veiligheidscertificaten van de machine blijven gelden, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.

Gebruiksaanwijzing

Voor gebruik

Veiligheid vóór gebruik

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen de machine niet gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de opleiding van alle bestuurders en monteurs.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zet altijd de machine af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig), wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt, of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en beveiligingsmiddelen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werken.

  • Controleer het werkgebied en verwijder alle voorwerpen die het gebruik van de machine zouden kunnen hinderen of die de machine zou kunnen uitwerpen.

  • Inspecteer het terrein om vast te stellen welke accessoires en werktuigen nodig zijn om het gras veilig en goed te maaien.

  • Controleer vóór het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaidek altijd op slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.

Veilig omgaan met brandstof

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Als de motor draait of heet is, mag de brandstoftankdop niet worden verwijderd en mag de tank niet met brandstof worden bijgevuld.

  • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

  • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

  • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst. Voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

  • Vul de houders niet in een voertuig, op een vrachtwagen of op de laadbak van een aanhanger met kunststofbekleding. Zet houders altijd op de grond, uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.

  • Laad de machine uit de vrachtwagen of van de aanhanger en vul de tank pas als de machine op de grond staat. Als dit niet mogelijk is, is het beter dergelijke machines bij te vullen uit een draagbaar vat dan met behulp van een brandstofpistool.

  • Houd het vulpistool in contact met de rand van de benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is.

Brandstof bijvullen

Aanbevolen brandstof

  • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse (minder dan 30 dagen oud), loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2).

  • Ethanol: Benzine met maximaal 10% ethanol (gasohol) of 15% MTBE (methyl-tertiair-butylether) per volume is aanvaardbaar. Ethanol en MTBE zijn niet hetzelfde. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet geschikt voor gebruik. Gebruik nooit benzine die meer dan 10% ethanol per volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol). Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.

  • Geen benzine gebruiken die methanol bevat.

  • Tijdens de winter geen brandstof bewaren de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.

  • Meng nooit olie door benzine.

Gebruik van stabilizer/conditioner

Gebruik van stabilisator/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:

  • Houdt brandstof langer vers wanneer deze wordt gebruikt volgens de voorschriften van de fabrikant van de stabilisator.

  • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.

  • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden

    Important: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten.

    Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de brandstof toe.

    Note: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd een stabilizer om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.

Brandstoftank vullen

  1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

  2. Stel de parkeerrem in werking.

  3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

  4. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon.

  5. Vul de brandstoftank tot aan de onderkant van de vulbuis.

    Note: Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.

Het veiligheidssysteem gebruiken

Waarschuwing

Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen een onverwacht effect hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

  • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

Werking van het veiligheidssysteem

Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:

  • De maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) is uitgeschakeld.

  • De snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND staat.

Het veiligheidssysteem is zo ontworpen dat de motor afslaat zodra:

  • De dodemanshendels worden losgelaten terwijl de machine ingeschakeld is en/of de snelheidshendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt.

  • De snelheidshendel uit de NEUTRAALSTAND wordt gezet terwijl de dodemanshendels niet worden vastgehouden of de rem is ingeschakeld.

  • De maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) word ingeschakeld terwijl de dodemanshendels niet worden vastgehouden.

Het veiligheidssysteem testen

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Test het veiligheidssysteem elke keer voordat u de machine gebruikt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende servicedealer.

    1. Zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    2. Start de motor.

    3. Houd de dodemanshendels niet vast, en schakel de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) in.

      De motor dient af te slaan.

    4. Schakel de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) uit.

    5. Met lopende motor: hou de dodemanshendels ingedrukt, en schakel de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) in.

      Als het goed is, wordt nu de aandrijfriem ingeschakeld en beginnen de maaimessen te draaien.

    6. Laat de dodemanshendels los.

      De motor dient af te slaan.

    7. Terwijl de motor loopt: zet snelheidshendel vooruit, laat dan de dodemanshendels los.

      De motor dient af te slaan.

    Als de motor in een van bovenstaande gevallen niet afslaat, neem dan contact op met een erkende servicedealer om het veiligheidssysteem onmiddellijk te laten repareren.

    Dagelijks onderhoud uitvoeren

    Voer elke dag voordat u de machine start de procedures uit in het onderdeel Telkens voor gebruik/Dagelijks in .

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens gebruik

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/bestuurder is verantwoordelijk voor ongevallen die kunnen leiden tot lichamelijk letsel en materiële schade, en hij kan zulke ongevallen voorkomen.

    • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.

    • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

    • Gebruik de machine niet als u ziek of moe bent of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.

    • Houd omstanders uit de buurt van het werkgebied. Stop de machine als iemand het werkgebied betreedt.

    • Gebruik de machine enkel bij een goede zichtbaarheid en in geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u uitglijden, in aanraking komen met het mes en ernstig letsel oplopen. Gebruik de machine niet in vochtige omstandigheden.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheid.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stel de parkeerrem in werking voordat u de maaihoogte afstelt.

    • Laat de motor enkel in goed geventileerde ruimtes draaien. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat bij inademing dodelijk is.

    • U mag een machine met draaiende motor niet onbeheerd achterlaten.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van de maai-eenheden):

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de maai-eenheid uit en laat de werktuigen zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de machine uit en verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig).

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • In de volgende gevallen moet u de machine en de aandrijving van de maai-eenheid uitschakelen:

        • Voordat u brandstof bijvult

        • Voordat u verstoppingen verwijdert

        • Voordat u de maai-eenheid controleert, schoonmaakt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht

        • Als u een voorwerp hebt geraakt of de machine abnormaal begint te trillen. Controleer de maai-eenheid op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer start en gebruikt

        • Voordat u de bestuurderspositie verlaat

      • Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires en werktuigen.

      • Zorg dat u tijdens gebruik van deze machine goede grip heeft op de ondergrond, vooral bij het achteruitrijden. Stappen, niet rennen.

      • Gebruik de machine nooit als de grasgeleider is opgeheven, verwijderd of gewijzigd, tenzij u een grasvanger gebruikt.

      • Vervoer nooit passagiers op deze machine.

      • Het materiaal dat afgevoerd wordt niet naar iemand richten. Voorkom het afvoeren van materiaal tegen een muur of afscherming; het materiaal kan naar u terugketsen. Zet het mes/de messen stil bij het oversteken van grindoppervlakken.

      • Houd u bij het starten van de motor zorgvuldig aan de voorschriften en houd uw voeten uit de buurt van het (de) maaimes(sen) en niet vóór het uitwerpkanaal.

      • Ga voorzichtig te werk als u de machine omkeert of naar u toe trekt.

      • Stop het mes als u de machine moet transporteren naar en van het maaigebied en wanneer u een oppervlak zonder gras oversteekt.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Het werken op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid. Doe het volgende voordat u de machine op een helling gaat gebruiken:

      • Lees de instructies voor gebruik op een helling in de handleiding en op de machine, en zorg dat u deze instructies begrijpt.

      • Onderzoek de toestand van het werkgebied op die dag om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert. Veranderingen in het terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen snel van invloed zijn op de manier waarop de machine reageert op een helling.

    • Maai met de helling mee, maai nooit een helling op en af. Maai niet op al te steile of natte hellingen. Het niet goed neerzetten van de voeten kan ongevallen veroorzaken waarbij de gebruiker wegglijdt en ten val komt.

    • Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels, oevers, water of andere gevaren. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt of als de rand instort. Houd een veilige afstand tussen de machine en landschapselementen die gevaarlijk kunnen zijn. Gebruik handgereedschap om op deze plaatsen te werken.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting; verander traag en geleidelijk van richting.

    • Gebruik een machine niet in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit. Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kan de machine gaan schuiven en kunt u de controle over de remmen en het stuur verliezen. De machine kan schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.

    • Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

    • Als u de controle over de machine verliest, moet u wegstappen van de richting waarin de machine rijdt.

    • Hou de machine altijd in versnelling bij het naar beneden rijden op een helling. Laat de motor niet in vrijloop als u naar beneden rijdt (alleen van toepassing voor eenheden met tandwielaandrijving).

    Parkeerrem gebruiken

    Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.

    De handrem inschakelen

    g241313

    De handrem uitschakelen

    g241312

    Motor starten

    1. Sluit de bougiekabels aan op de bougies.

    2. Open de brandstofklep.

    3. Schakel de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) uit en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    4. Zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND.

    5. Stel de parkeerrem in werking.

    6. Draai het sleuteltje naar de stand LOPEN (Figuur 4).

    7. Zet de gashendel halverwege tussen de standen SNEL en LANGZAAM.

      Note: Als de motor warm is: zet de gashendel op SNEL.

    8. Schakel de choke in.

      Note: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke meestal niet te gebruiken.

    9. Draai het sleuteltje op START om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.

      Important: Stel de startmotor telkens niet langer dan 5 seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u na elke poging de motor 60 seconden laten afkoelen. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor doorbranden.

    10. Als de motor warmer wordt: schakel de choke uit, en zet de gashendel op SNEL.

    De motor afzetten

    Important: In noodgevallen kunt u de motor onmiddellijk uitschakelen door het sleuteltje naar UIT te draaien.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de rijhendels in de vergrendelde NEUTRAALSTAND.

    3. Zet de gashendel in de stand TRAAG (Figuur 7).

    4. Schakel de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) uit en zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    5. Laat de motor 30 tot 60 seconden stationair draaien.

    6. Draai het sleuteltje op UIT.

    7. Stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

      Important: Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt. Zo voorkomt u dat brandstof lekt.

      g027797

    De vergrendelde neutraalstand bedienen

    Gebruik altijd de vergrendelde neutraalstand als u de machine uitschakelt. Schakel de parkeerrem altijd in als u de machine onbeheerd achterlaat.

    De neutraalvergrendeling inschakelen

    1. Knijp de rijhendels terug tot u meer weerstand voelt.

    2. Plaats uw duimen op het bovenste deel van de vergrendelingen, beweeg ze naar achteren tot de NEUTRAALSTAND (Figuur 8).

      g001508

    De neutraalvergrendeling uitschakelen

    1. Knijp de rijhendels terug tot u meer weerstand voelt.

    2. Zet uw duimen op het bovenste gedeelte van de vergrendelingen en beweeg deze naar voren totdat de pennen zich in de sleuf voor Vooruit bevinden (Figuur 9).

      g001731

    Bediening van de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar)

    De maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) regelt samen met de dodemanshendels het in/uitschakelen van de aandrijving van de maaimessen.

    De maaimessen inschakelen

    1. Druk de dodemanshendels tegen de handgrepen (Figuur 10).

    2. Trek de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) naar boven en hou de dodemanshendels tegen de handgrepen (Figuur 10).

      Note: Als u de dodemanshendels loslaat, start de motor dan en herhaal deze procedure om de maaimessen in te schakelen.

      g383331

    De maaimessen uitschakelen

    Schakel de maaimessen op één van de volgende manieren uit:

    • Zet de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) omlaag naar de stand UIT.

    • Laat de dodemanshendels los, met ingeschakelde maaimesschakelaar (aftakasschakelaar).

    Met de machine rijden

    De gashendel regelt het motortoerental (tpm). Zet de gashendel op SNEL voor de hoogste maaiprestaties.

    Vooruitrijden

    1. Schakel de parkeerrem uit.

    2. Zet de snelheidshendel op de gewenste snelheid.

    3. Schakel de vergrendelde neutraalstand uit.

    4. Laat de rijhendels langzaam los om naar voren te rijden (Figuur 11).

      Om rechtdoor te rijden laat u de rijhendels beide evenveel los (Figuur 11).

      Om een bocht te maken, knijpt u in de rijhendel aan de kant waar u naartoe wilt draaien (Figuur 11).

      g001510

    Achteruitrijden

    Knijp langzaam de rijhendels tegen de handgreep om achteruit te rijden (Figuur 11).

    De machine in neutraal zetten

    Gebruik altijd de vergrendelde neutraalstand en de parkeerrem als u de machine uitschakelt.

    1. Zet de rijhendels in de NEUTRAALSTAND.

    2. Stel de vergrendelde neutraalstand in. Zie De neutraalvergrendeling inschakelen.

    3. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    De maaihoogte instellen

    Zie de Gebruikershandleiding voor het maaidek.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Zet altijd de machine af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig), wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt, of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Verwijder gras en vuil van de machine om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof op.

    • Bewaar de machine of brandstofhouder nooit bij een open vlam, vonk of waakvlam bij bv. een geiser of andere apparaten.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of een vrachtwagen.

    • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Richt de voorste en de achterste spanbanden naar beneden en naar de buitenkant van de machine.

    Machine met de hand duwen

    Dankzij de omloopkleppen kunt u de machine met de hand duwen zonder dat de motor loopt.

    Important: U moet de machine altijd met de hand duwen. Sleep de machine nooit, omdat dit schade aan het hydraulische systeem kan veroorzaken.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Open de omloopkleppen door deze 1 tot 2 slagen linksom te draaien (Figuur 12).

      Note: Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pompen worden geleid en kunnen de wielen draaien.

      g007735
    4. Schakel de parkeerrem uit.

    5. Duw de machine naar de gewenste plaats.

    6. Stel de parkeerrem in werking.

    7. Sluit de omloopkleppen maar draai ze niet te vast.

      Note: Draai de omloopkleppen maximaal 2 slagen om te voorkomen dat deze uit de machine komen en er vloeistof gaat lekken.

      Important: Start of bedien de machine niet terwijl de omloopkleppen geopend zijn. Anders kan er schade aan het systeem ontstaan.

    De machine transporteren

    Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.

    1. Bevestig een aanhanger aan het sleepvoertuig met veiligheidskettingen.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de machine goed vast op de aanhanger of de vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels of touwen.

    Onderhoud

    Note: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine.

    De machine veilig onderhouden

    • Doe het volgende voordat u de machine afstelt, schoonmaakt, verlaat of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de gashendel op laag stationair.

      • Schakel de maai-eenheden uit.

      • Zorg dat de transmissie in neutraal staat.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Als de motor moet lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de maai-eenheid, werktuigen en bewegende delen houden. Houd omstanders op een afstand.

    • Houd alle onderdelen in goede staat. Vervang versleten, beschadigde en ontbrekende onderdelen en stickers. Draai al het bevestigingsmateriaal regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.

    • Controleer regelmatig de onderdelen van de grasvanger en vervang ze wanneer ze versleten of beschadigd zijn.

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de aandrijvingen, de geluiddemper, het koelscherm en de motor om brand te voorkomen. Neem gemorste olie of brandstof op.

    • Controleer de werking van de remmen regelmatig. Indien nodig moet u de rem afstellen en een onderhoudsbeurt geven.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Vervang het hydraulische vloeistof en filter.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Reinig het luchtinlaatrooster.
  • De parkeerrem controleren.
  • Maaidek reinigen.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen.
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter controleren.
  • Bandenspanning controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • De bougie vervangen, reinigen en afstellen.
  • Controleer de accu.
  • Hydraulische slangen controleren.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement van het luchtfilter.
  • Vervang het motoroliefilter(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en hydraulische vloeistof bij gebruik van Mobil® 1 vloeistof.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en hydraulische vloeistof bij gebruik van Toro® HYPR-OIL 500 hydraulische vloeistof.
  • Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start, waardoor u of omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Smering

    De machine smeren

    Smeer de machine vaker als ze wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden.

    Type vet: nr. 2 smeervet op lithium- of molybdeenbasis

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de smeernippels met een doek.

      Note: Verwijder indien nodig verf van de voorkant van de fitting(s).

    4. Spuit vet in de nippels totdat er vet bij de lagers naar buiten komt.

    5. Veeg overtollig vet weg.

    g383185

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • Verander de stand van de toerenregelaar niet en laat de motor niet te snel draaien.

    • Laat de motor drooglopen of pomp de brandstof met een handpomp uit de tank. Gebruik nooit een hevel. Als u de brandstoftank moet aftappen, doe dit dan in de open lucht.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Het schuimelement van het luchtfilter reinigen.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Het papierelement van het luchtfilter controleren.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het papierelement van het luchtfilter.
  • Note: Pleeg vaker onderhoud aan het luchtfilter (elke paar bedrijfsuur) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.

    Important: Geen olie op het schuim- en het papierelement smeren.

    Schuim- en papierelement verwijderen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor terechtkomt en schade veroorzaakt (Figuur 14).

    4. Schroef de dekselknoppen los en verwijder het luchtfilterdeksel (Figuur 14).

    5. Schroef de slangklem los en verwijder het luchtfilter (Figuur 14).

    6. Trek het schuimelement voorzichtig van het papierelement af (Figuur 14).

      g012619

    Schuimelement van het luchtfilter reinigen

    1. Was het schuimelement in warm water met vloeibare zeep. Als het element schoon is, moet u het grondig uitspoelen.

    2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen.

      Important: Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is.

    Papierelement van het luchtfilter een onderhoudsbeurt geven

    Important: Reinig het papierelement niet maar vervang het (Figuur 14).

    1. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.

    2. Vervang het papierelement als het is beschadigd.

    Schuimelement en papierelement installeren

    Important: Motor nooit laten lopen zonder dat het complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor kan worden beschadigd.

    1. Schuif het schuimelement voorzichtig op het papierelement (Figuur 14).

    2. Monteer het luchtfilter op de luchtfilterbasis en zet het vast met de 2 vleugelmoeren (Figuur 14).

    3. Monteer het luchtfilterdeksel en zet het vast met de dekselknop (Figuur 14).

    Motorolie verversen/oliepeil controleren

    Note: Ververs de olie vaker als de machine in zeer stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt.

    Motoroliespecificaties

    Type motorolie: met detergent (API-classificatie SF, SG, SH, SJ of SL)

    Carterinhoud: 1,7 liter (filter verwijderd); 1,5 liter (filter niet verwijderd)

    Viscositeit: raadpleeg de tabel (Figuur 15).

    g004216

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Note: Controleer het oliepeil als de motor koud is.

    Important: Als u te veel of te weinig olie in het carter doet en u laat de motor draaien, kunt u deze beschadigen.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

      Note: Zorg dat de motor uitgeschakeld is zodat de olie tijd heeft gekregen om weg te lopen naar de opvangbak.

    3. Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in de motor terechtkomt, moet u de omgeving van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze verwijdert (Figuur 16).

    g307458

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
    1. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.

    2. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    4. Laat de olie uit de motor lopen (Figuur 17).

      g027476
    5. Giet langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg langzaam de rest van de olie toe tot het peil de Vol-markering bereikt (Figuur 18).

      g194610
    6. De oude olie afgeven bij een inzamelcentrum.

    Motoroliefilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Vervang het motoroliefilter(vaker in vuile of stoffige omstandigheden).
    1. Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg Motorolie verversen.

    2. Vervang het motoroliefilter (Figuur 19).

      g027477

      Note: Controleer of de pakking van het oliefilter contact maakt met de motor en draai het oliefilter nog ¾ slag extra vast.

    3. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie (Figuur 18).

    Onderhoud van de bougie

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • De bougie vervangen, reinigen en afstellen.
  • Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.

    Type bougie: NGK® BPR4ES of gelijkwaardig

    Elektrodenafstand: 0,75 mm

    Bougie verwijderen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maak de omgeving van de onderkant van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil en rommel in de motor terechtkomt.

    4. Verwijder de bougie (Figuur 20).

      g027478

    Bougie controleren

    Important: Bougie(s) nooit schoonmaken. Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren vertoont.

    Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.

    Stel de afstand in op 0,75 mm.

    g206628

    Bougie monteren

    g027661

    Onderhoud brandstofsysteem

    Gevaar

    In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.

    Raadpleeg Veilig omgaan met brandstof voor een volledige lijst van brandstofgerelateerde voorzorgen.

    Brandstof aftappen uit de brandstoftank

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Sluit de brandstofafsluitklep aan de brandstoftank (Figuur 23).

    4. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en schuif de slangklem over de brandstofslang, van het brandstoffilter af (Figuur 23).

    5. Trek de brandstofslang van het brandstoffilter (Figuur 23).

    6. Open de brandstofafsluitklep en laat de brandstof in een brandstofvat of een opvangbak lopen.

      Note: Vervang het brandstoffilter indien nodig; zie Brandstoffilter vervangen.

    7. Plaats de brandstofslang op het filter. Schuif de slangklem dicht tegen de klep om de brandstofslang vast te zetten.

      g005243
    8. Neem eventueel gemorste brandstof op.

    Brandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 200 bedrijfsuren
  • Brandstoffilter vervangen.
  • Important: Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Sluit de brandstofklep.

    4. Vervang het filter zoals wordt getoond in Figuur 24.

      Note: Verzeker dat de pijl voor de stroomrichting op het nieuwe filter naar de motor wijst.

      g333995
    5. Open de brandstofklep.

    6. Controleer op lekkages en repareer deze indien nodig.

    7. Neem eventueel gemorste brandstof op.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de accu.
  • Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Veeg de accubehuizing schoon met een tissue. Als de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en 1 deel zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.

    Spanning: 12 V

    Accu verwijderen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de accu zoals in Figuur 25.

      g030988

    De accu opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.

    Important: Hou de accu altijd geheel geladen (soortelijk gewicht 1,265) om beschadiging van de accu te voorkomen als de temperatuur beneden 0°C valt.

    1. Verwijder de accu van het chassis; zie Accu verwijderen.

    2. Controleer het peil van het elektrolyt.

    3. Verzeker dat de kappen op de accu gemonteerd zijn.

    4. Laad de accu op: 1 uur bij 25-30 A, of 6 uur bij 4-6 A.

    5. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 26).

    6. Monteer de accu op de machine en sluit de accukabels aan; zie Accu monteren.

      Note: Laat de machine nooit lopen met de accu afgekoppeld; dat kan leiden tot schade.

      g000538

    Accu monteren

    Monteer de accu zoals in Figuur 27.

    g030989

    Onderhoud van de zekeringen

    De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeft geen onderhoud. Als de zekering is doorgebrand, moet u het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Trek de zekering eruit en vervang deze.

      g383265

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Voer stap Het toerenregelaarmechanisme afstellen tot Sporing afstellen uit om het mechanisme af te stellen als de machine onderhoud nodig heeft. Als er afstellingen nodig zijn, voer deze dan in onderstaande volgorde uit.

    Het toerenregelaarmechanisme afstellen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Zet de snelheidshendel geheel in de VOORUITSTAND.

    4. Controleer de richting van de lipjes aan de uiteinden van de kruk van de toerenregelaar.

      De lipjes moeten, bij benadering, recht naar beneden wijzen (6 uur) zoals in Figuur 29.

    5. Stel de gaffel met schroefdraad aan de onderzijde van het toerenregelaarmechanisme af tot de lipjes naar de 6-uurstand wijzen (Figuur 29).

      g267691
    6. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    7. Verzeker dat de veiligheidsschakelaar is ingedrukt en dat er 8 mm ruimte is tussen het lipje en de schakelaar (Figuur 30).

    8. Verstel indien nodig de plaats van de schakelaar om te zorgen voor 8 mm ruimte (Figuur 30).

      g001517

    Het mechanisme van de neutraalstand afstellen

    Waarschuwing

    De motor moet lopen als u dit mechanisme afstelt. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Waarschuwing

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet betrouwbaar dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • Plaats de machine altijd op assteunen.

    • Gebruik nooit een hydraulische krik.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng de achterkant van de machine omhoog op assteunen totdat de aandrijfwielen vrij van de grond komen.

    4. Schakel de parkeerrem uit.

    5. Start de motor en zet de gashendel op SNEL.

    6. Plaats de neutraalvergrendelingen geheel naar voren, en zet de snelheidshendel op de middelste snelheid.

    7. Houd de dodemanshendels ingedrukt.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt als de snelheidshendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt, anders slaat de motor af.

      Waarschuwing

      Het elektrische systeem kan niet veilig worden afgesloten terwijl de dodemanshendels zijn ingedrukt.

      • Verzeker dat de dodemanshendels werken na het afronden van de instelling.

      • Gebruik de machine nooit met vastgezette dodemanshendels.

    8. Knijp één rijhendel in tot u meer weerstand voelt.

      Dit is de plaats van de neutraalstand.

      Note: Controleer dat u het einde van de sleuf voor de neutraalvergrendeling niet hebt bereikt. Indien dat wel het geval is: stel de verbinding van de regelhendel korter in; zie Bedieningsstang afstellen.

    9. Als het wiel draait terwijl u de rijhendel in de NEUTRAALSTAND houdt, moet u het mechanisme van de neutraalstand afstellen (Figuur 31).

      Als het wiel stopt, kunt u doorgaan met stap 12.

    10. Draai de moer van de gaffel van het mechanisme van de neutraalstand los (Figuur 31).

    11. Stel het mechanisme van de neutraalstand af totdat het betreffende aandrijfwiel stopt terwijl de rijhendel tegen de neutraalveer is getrokken (NEUTRAALSTAND) zoals in Figuur 31.

    12. Verdraai de stelbout ongeveer 1/4 slag rechtsom als het wiel achteruit draait. Verdraai de stelbout ongeveer 1/4 slag linksom als het wiel vooruit draait (Figuur 31).

    13. Zet de rijhendel in de stand VOORUIT RIJDEN en knijp deze terug naar de NEUTRAALSTAND.

    14. Kijk of het wiel nu niet meer draait. Als het wel draait moet u de bovenstaande afstelprocedure herhalen.

    15. Draai na de afstelling de moeren weer tegen de gaffel.

    16. Herhaal deze procedure aan de andere kant.

      g001518

    Het hydrauliekmechanisme afstellen

    Waarschuwing

    De motor moet lopen als u dit mechanisme afstelt. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende onderdelen, de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Waarschuwing

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet betrouwbaar dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • Plaats de machine altijd op assteunen.

    • Gebruik nooit een hydraulische krik.

    Afstellen van het mechanisme aan de linkerzijde

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Breng de achterkant van de machine omhoog op assteunen totdat de aandrijfwielen vrij van de grond komen.

    4. Schakel de parkeerrem uit.

    5. Start de motor en zet de gashendel op SNEL.

    6. Zet de linker rijhendel geheel op vooruit.

    7. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

      Waarschuwing

      Het elektrische systeem kan niet veilig worden afgesloten terwijl de dodemanshendels zijn ingedrukt.

      • Verzeker dat de dodemanshendels werken na het afronden van de instelling.

      • Gebruik de machine nooit met vastgezette dodemanshendels.

    8. Draai de voorste stelmoer los op het linker hydrauliekmechanisme zoals afgebeeld in (Figuur 33).

    9. Draai de stelmoer linksachter linksom totdat het wiel vooruit draait (Figuur 33).

    10. Draai de achterste stelmoer per keer een kwartslag rechtsom. Zet vervolgens de snelheidsregeling naar de VOORUITSTAND en dan terug in de NEUTRAALSTAND. Herhaal dit totdat het linkerwiel niet langer naar voren draait (Figuur 33).

    11. Draai de achterste moer nog een extra halve slag en draai de voorste stelmoer vast.

      Note: Verzeker dat de het vlakke deel van het mechanisme loodrecht staat op het pendeel van het draaiende deel.

      g024291
    12. Zet na het afstellen van het linker mechanisme van het hydraulische regeling de snelheidshendel in de VOORUITSTAND, en dan terug in de NEUTRAALSTAND.

    13. Houd de dodemanshendels ingedrukt.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt als de snelheidshendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt, anders slaat de motor af.

    14. Verzeker dat de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND staat en de band niet draait.

    15. Herhaal de afstelprocedure indien nodig.

      g001519

      Note: Als de neutraalstand niet constant is, controleer dan of beide veren goed zijn vastgezet op de snelheidshendel onder het bedieningspaneel. Let met name op de achterste veer. Herhaal de bovenstaande afstelprocedure indien nodig (Figuur 34).

      g001520

    Mechanisme aan de rechterzijde afstellen

    1. Zet de snelheidshendel in de NEUTRAALSTAND.

    2. Zet de rechter rijhendel geheel op VOORUIT.

    3. Stel het mechanisme aan de rechterzijde af door de snelspoorknop linksom te draaien tot de band naar voren gaat draaien (Figuur 35).

    4. Draai de knop per keer een kwartslag rechtsom. Zet vervolgens de snelheidsregeling naar de VOORUITSTAND en dan terug in de NEUTRAALSTAND. Herhaal dit totdat het rechterwiel niet langer naar voren draait (Figuur 35).

    5. Houd de dodemanshendels ingedrukt.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt als de snelheidshendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt, anders slaat de motor af.

    6. De veer die de spanning op de knop zet hoeft normaal niet te worden ingesteld. Als instelling wel nodig is, stel de lengte van de veer dan in op 26 mm tussen de onderlegringen (Figuur 35).

    7. Stel de lengte van de veer in door de moer aan de voorkant van de veer te verdraaien (Figuur 35).

      g001521

    Bedieningsstang afstellen

    Bedieningsstang controleren

    1. De achterzijde van de machine moet nog steeds op assteunen rusten en de motor moet op volle toeren draaien. Zet de snelheidshendel in de MIDDENSTAND.

      Note: Hou de dodemanshendels ingedrukt als de snelheidshendel zich niet in de NEUTRAALSTAND bevindt, anders slaat de motor af.

    2. Beweeg de betreffende rijhendel naar boven tot deze de NEUTRAALSTAND bereikt en vergrendel de neutraalstand.

    3. Als het wiel naar voren of achteren draait, stel dan de bedieningsstang af.

    Bedieningsstang afstellen

    1. Stel de lengte van de stang af door de rijhendel los te laten en de haarspeldveer en gaffelpen te verwijderen (Figuur 36). Draai de stang in de fitting (Figuur 36).

    2. Maak de bedieningsstang langer als de band achteruit draait of maak de stang korter als de band vooruit draait.

    3. Veerdraai de stang meerdere slagen als de band snel draait. Stel vervolgens de stang af met stappen van een halve slag.

    4. Steek de gaffelpen in de rijhendel (Figuur 36).

      g001733
    5. Schakel de vergrendelde neutraalstand in en uit en controleer of de band niet draait (Figuur 37).

      Blijf dit proces herhalen totdat de band niet meer draait.

    6. Steek de haarspeldveer tussen de rijhendels en de vergrendeling van de neutraalstand en in de gaffelpennen (Figuur 36).

    7. Herhaal deze instelling aan de andere kant van de machine.

      g001732

    Sporing afstellen

    Als de machine niet spoort (niet in een rechte lijn rijdt), moet de sporing worden afgesteld.

    1. Neem de machine van de assteunen.

    2. Controleer de bandenspanning achter; zie Bandenspanning controleren.

    3. Laat de machine lopen en observeer de sporing op een horizontaal, effen en harde oppervlak zoals beton of asfalt.

    4. Als de machine naar één kant neigt te bewegen, verdraai de snelspoorknop dan. Draai de knop naar rechts om naar rechts bij te stellen en naar links om naar links bij te stellen (Figuur 38).

      g001523

    Instellen van de veerverankeringen

    In gemiddelde of zware werkomstandigheden zoals werken met een zitkar op steile hellingen is er mogelijk meer veerkracht nodig op de bedieningsarmen van de hydraulische armen om te voorkomen dat het aandrijfsysteem vastloopt.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Voor een zwaardere aandrijfinstelling verplaatst u de koppelingen van de veerverankeringen naar de gemiddelde of zware stand (Figuur 39).

      Note: De koppelingen van de veerverankeringen zijn bevestigd aan de bovenste achterhoek van de schermen van de hydrostatische aandrijving aan de linker- en rechterzijde van de machine.

      Note: In de gemiddelde of zware stand staat er ook meer spanning op de bovenste handgreep van de rijhendel.

      g001524

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Bandenspanning controleren.
  • Zorg ervoor dat de bandenspanning in de achterbanden volgens specificatie is. Controleer de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 40).

    Bandenspanning, achter: 1,03 bar

    g001055

    Onderhoud koelsysteem

    Luchtinlaatrooster reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Reinig het luchtinlaatrooster.
  • Verwijder aangekoekt gras, vuil of andere rommel van de cilinder en de koelribben van de cilinderkop, het luchtinlaatrooster op het uiteinde van het vliegwiel, de carburateur, de regelhendels en de verbindingen. Dit zorgt mede voor een adequate koeling en een correct motortoerental om de kans dat de motor oververhit raakt of mechanische schade oploopt te verkleinen.

    Onderhouden remmen

    Onderhoud van de parkeerrem

    De parkeerrem controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De parkeerrem controleren.
  • Controleer de remmen zowel op een horizontaal oppervlak als op een helling.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

      Note: Er moet tamelijk veel kracht worden uitgeoefend om de parkeerrem in werking te stellen. Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen; zie Parkeerrem afstellen.

    Parkeerrem afstellen

    Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen.

    1. Controleer de parkeerrem voordat u deze afstelt; zie De parkeerrem controleren.

    2. Schakel de parkeerrem uit.

    3. Verwijder de haarspeldveer uit de onderste remkoppeling (Figuur 41).

      g001513
    4. Draai de gaffelstang van de onderste remkoppeling rechtsom (de gaffel in) om de parkeerrem vaster te stellen en draai de gaffelstang linksom (de gaffel uit) om de parkeerrem losser te stellen (Figuur 41).

      Note: Met de parkeerrem in vrijstand bedraagt de afstand tussen de band en de platte stang ongeveer 6 mm.

    5. Zet de onderste koppeling vast aan het onderste deel van de remhendel met de haarspeldveer en de gaffelpen (Figuur 41).

    6. Controleer opnieuw de werking van de rem; zie De parkeerrem controleren.

    Onderhoud riemen

    Riemen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 25 bedrijfsuren
  • Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
  • Vervang de riem als deze versleten is. Tekenen die u vertellen dat een riem aan het slijten is: gieren tijdens het draaien van de riem, slippende messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren op de riem.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    Specificaties van de hydraulische vloeistof

    Hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL™ 500 hydraulische vloeistof of Mobil® 1 15W-50

    Hydraulische vloeistof volume: 2,3 l

    Important: Gebruik alleen de gespecificeerde vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Om de 25 bedrijfsuren
  • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
  • Note: U kunt peilen als de vloeistof warm of koud is. Het schot in de tank heeft 2 niveaus, afhankelijk van de temperatuur.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Reinig de omgeving van de dop en de vulbuis van de hydraulische tank (Figuur 42).

      g001045
    4. Verwijder de dop van de vulbuis. Kijk in de vulbuis om te controleren of er nog vloeistof in het reservoir is (Figuur 42).

    5. Als het reservoir leeg is, moet u dit vullen met vloeistof totdat het peil de Koud-markering op het schot bereikt.

    6. Laat de machine 15 minuten op laag stationair lopen om lucht uit het systeem te verwijderen en de vloeistof warm te laten worden.

    7. Controleer het peil als de vloeistof warm is. Indien nodig moet u het reservoir bijvullen met vloeistof totdat het peil de WARM-markering op het schot bereikt.

      Note: Het vloeistofpeil moet aan de bovenkant van de Warm-markering op het schot staan als de vloeistof warm is (Figuur 42).

    8. Plaats de dop terug op de vulbuis.

    Hydraulische olie en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische vloeistof en filter.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en hydraulische vloeistof bij gebruik van Mobil® 1 vloeistof.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • Vervang het hydraulische filter en hydraulische vloeistof bij gebruik van Toro® HYPR-OIL 500 hydraulische vloeistof.
  • Important: Gebruik geen filters voor motorolie, dat zou kunnen leiden tot ernstige schade aan het hydraulische systeem.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Verwijder de dop van het hydraulische reservoir en bedek de opening tijdelijk met een plastic zak en een elastiekje om te voorkomen dat alle hydraulische vloeistof naar buiten stroomt.

    4. Ga naar het hydraulische filter onder de brandstoftank en plaats een opvangbak onder het filter (Figuur 43).

      g001043
    5. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van het filtertussenstuk schoon (Figuur 43).

    6. Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de rubberen pakking van het nieuwe filter.

    7. Monteer het nieuwe hydraulische filter op het filtertussenstuk. Niet te vast aandraaien.

    8. Verwijder de plastic zak van de opening in het reservoir en laat het filter vollopen met hydraulische vloeistof.

    9. Als het hydraulische filter vol is: draai het filter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens 1/2 slag (Figuur 43).

    10. Neem gemorste vloeistof op.

    11. Als er geen vloeistof is, voeg dan vloeistof toe tot ongeveer 6 mm onder de bovenkant van het schot in het reservoir; zie Specificaties van de hydraulische vloeistof.

    12. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor uit en controleer of er lekken zijn. Als 1 of beide wielen niet draaien, raadpleeg dan Hydraulische systeem ontluchten.

    13. Controleer het peil en vul indien nodig bij. Niet te vol vullen.

    Hydraulische systeem ontluchten

    Het tractiesysteem is zelfontluchtend. Het kan echter nodig zijn het systeem te ontluchten na het vervangen van de vloeistof of werkzaamheden aan het systeem.

    Ontlucht het hydraulische systeem als er hydraulische onderdelen, waaronder het hydraulische filter, zijn verwijderd of als de hydraulische leidingen zijn losgekoppeld. Het kritieke gebied bij het ontluchten van het hydraulische systeem bevindt zich tussen het vloeistofreservoir en de toevoerpompen bovenop elke regelbare pomp. De andere delen van het hydraulische systeem worden ontlucht tijdens normaal gebruik zodra de toevoerpomp is gevuld.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Til de achterkant van de machine omhoog op assteunen totdat de aandrijfwielen vrij van de grond komen.

    4. Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

    5. Start de motor en zet de gashendel op SNEL. Zet de snelheidshendel halverwege tussen SNEL en LANGZAAM, en zet de rijhendels in de RIJDEN stand.

      Note: Als een van de aandrijfwielen niet ronddraait, kunt u de toevoerpomp helpen ontluchten door de band voorzichtig naar voren te draaien.

      Important: U moet de dop van de toevoerpomp voorzichtig aanraken met uw hand om de pomptemperatuur te controleren. Als de dop te warm is om aan te raken, moet u de motor uitschakelen. De pompen kunnen beschadigd raken als de pomp te heet wordt. Ga door met de volgende stap als een van de aandrijfwielen nog steeds niet ronddraait.

      g001515
    6. Reinig de omgeving van beide toevoerpomphuizen grondig.

    7. Ontlucht de toevoerpomp als volgt:

      1. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

      2. Draai de twee inbusbouten (Figuur 44) niet meer dan 1-1/2 slag.

      3. Breng de behuizing van de toevoerpomp omhoog en wacht tot er een gestage stroom vloeistof onder de behuizing uit loopt.

      4. Draai de inbusbouten vast.

      5. Herhaal dit voor beide pompen.

      Note: Het hydraulische reservoir kan tot 0,34 bar onder druk worden gezet om dit proces te versnellen.

    8. Als een van de aandrijfwielen nog steeds niet ronddraait, stop dan en herhaal stap 4 en 5 bij de betreffende pomp. Als het wiel langzaam draait, zal het systeem mogelijk vullen nadat het wat langer gelopen heeft.

    9. Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

    10. Laat de machine enkele minuten lopen na het ontluchten van de toevoerpompen, met de aandrijving op SNEL.

    11. Controleer de instelling van de stelstangen van de hydraulische regeling; zie Het hydrauliekmechanisme afstellen.

    Hydraulische slangen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Hydraulische slangen controleren.
  • Controleer de hydraulische slangen op lekken, losse fittings, kinken, losse bevestigingen, slijtage en de inwerking van het weer en chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Note: Houd de omgeving van het hydraulische systeem vrij van gras en aangekoekt vuil.

    Reiniging

    Onderkant van het maaidek reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Maaidek reinigen.
  • Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek.

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies.

    3. Breng de voorkant van de machine omhoog met een krik en plaats deze op kriksteunen.

    4. Reinig de machine met een doek. Spuit geen water op de machine.

    Afval afvoeren

    Motorolie, accu’s, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.

    Stalling

    De machine veilig stallen

    • Schakel altijd de machine uit, verwijder het contactsleuteltje, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Laat de motor afkoelen voordat u de machine stalt.

    • Stal de machine of brandstof niet bij open vuur en tap de brandstof niet binnen in een gebouw af.

    De machine reinigen en stallen

    1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.

    3. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem.

      Important: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Reinig de machine niet met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water, vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor, de hydraulische pompen en de accu.

    4. Controleer de werking van de parkeerrem; zie De parkeerrem controleren.

    5. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    6. Smeer het voertuig; zie De machine smeren.

    7. Ververs de olie van het carter; zie Motorolie verversen.

    8. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    9. Laad de accu op; zie De accu opladen.

    10. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine schoon met een tuinslang.

      Note: Na het wassen: laat de machine lopen met de maaimesschakelaar (aftakasschakelaar) ingeschakeld en de motor op hoog stationair, gedurende 2 tot 5 minuten.

    11. Controleer de staat van de maaimessen; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.

    12. Maak de machine als volgt klaar voor opslag voor meer dan 30 dagen:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner toe aan de verse brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

      2. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de benzine uit de tank lopen.

      4. Start de motor en laat hem lopen totdat hij afslaat.

      5. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Voer de brandstof af volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

        Important: Bewaar brandstof die stabilizer/conditioner bevat niet langer dan aanbevolen door de fabrikant van de stabilizer.

    13. Verwijder de bougie(s) en controleer de staat ervan; zie Onderhoud van de bougie. Nadat de bougie(s) uit de motor is/zijn verwijderd, giet u 30 ml (2 eetlepels) motorolie in de bougie-opening. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.

    14. Controleer alle bevestigingen en draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.

    15. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.

    16. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en bewaar het buiten het bereik van kinderen en onbevoegde personen. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. De brandstofsluitklep is gesloten.
    3. De choke staat niet op AAN.
    4. Het luchtfilter is vuil.
    5. Er zit een bougiekabel los of hij is niet aangesloten.
    6. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. Brandstoftank vullen.
    2. Open de brandstofklep.
    3. Schakel de choke in.
    4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen.
    5. De bougiekabel op de bougie monteren.
    6. Nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand plaatsen.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor verliest vermogen.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het luchtfilter is vuil.
    3. Het oliepeil in het carter is te laag.
    4. Koelribben en luchtkanalen onder ventilatorbehuizing verstopt.
    5. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
    6. De ventilatieopening in de brandstoftankdop is verstopt.
    7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
    8. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het luchtfilterelement reinigen.
    3. Het carter bijvullen met olie.
    4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    5. Nieuwe bougie met een correct afgestelde elektrodenafstand plaatsen.
    6. Brandstoftankdop reinigen of vervangen.
    7. Brandstoffilter vervangen.
    8. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De motor raakt oververhit.
    1. De motor is te zwaar belast.
    2. Het oliepeil in het carter is te laag.
    3. Koelribben en luchtkanalen onder ventilatorbehuizing verstopt.
    1. De rijsnelheid verminderen.
    2. Het carter bijvullen met olie.
    3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
    De machine rijdt niet.
    1. De snelheidshendel staat in de neutraalstand.
    2. Een tractieriem is versleten, los of stuk.
    3. Een tractieriem is van een poelie af.
    4. Een veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    1. Zet de snelheidshendel uit de neutraalstand.
    2. Riem vervangen.
    3. Riem vervangen.
    4. Veer vervangen.
    De machine trilt abnormaal.
    1. Een maaimes is verbogen of niet in balans.
    2. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los.
    3. Bevestigingsbouten van motor zitten los.
    4. Een motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
    5. Een motorpoelie is beschadigd.
    6. De mesas is verbogen.
    1. Een nieuw maaimes monteren.
    2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
    3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
    4. Desbetreffende poelie vastzetten.
    5. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    De maaihoogte is ongelijk.
    1. Maaimes(sen) bot.
    2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
    3. Het maaidek staat niet horizontaal.
    4. De onderkant van het maaidek is vuil.
    5. De bandenspanning is niet correct.
    6. Mesas verbogen.
    1. Mes(sen) slijpen.
    2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
    3. Maai dek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen.
    4. Onderkant van het maaidek schoonmaken.
    5. Banden op juiste spanning brengen.
    6. Neem contact op met een erkende servicedealer.
    Messen draaien niet.
    1. De aandrijfriem van het maaidek is versleten of los.
    2. De aandrijfriem van het maaidek is gebroken.
    3. De aandrijfriem van het maaidek is van een poelie af.
    4. Een veer van de spanpoelie is kapot of ontbreekt.
    1. Controleer de spanning van de drijfriem.
    2. Een nieuwe drijfriem monteren.
    3. Inspecteer de riem en vervang de riem als deze is beschadigd. Controleer de poelies en spanpoelies en pas de spanning van de riem aan.
    4. Veer vervangen.

    Schema's

    Elektrisch schema

    g016112

    Hydraulisch schema

    g001544