Inleiding

Dit multifunctionele werkvoertuig is voornamelijk bedoeld om mensen en ladingen materiaal te transporteren op kleine wegen en terrein. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u dit product op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om letsel en schade aan de machine te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Ga naar www.Toro.com voor documentatie over productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro- onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden.De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g388484

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Het veiligheidssymbool (Figuur 2) verschijnt zowel in deze handleiding als op de machine; het wijst op belangrijke boodschappen aangaande de veiligheid die u in acht dient te nemen om ongevallen te voorkomen. Het symbool zal verschijnen met het woord Gevaar, Waarschuwing of Voorzichtig.

  • Gevaar: een direct gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, altijd zal leiden tot de dood of ernstig letsel.

  • Waarschuwing: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot de dood of ernstig letsel.

  • Voorzichtig: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot licht of middelmatig letsel.

g000502

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Als de machine zonder een goed werkende vonkenvanger, zoals omschreven in sectie 4442, of een goed onderhouden, brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

De bij deze motor geleverde Gebruikershandleiding bevat informatie over het Environmental Protection Agency (EPA) in de Verenigde Staten en de California Emission Control Regulation voor emissiesystemen, onderhoud en garantie. Bestel vervangingsonderdelen bij de fabrikant van de motor.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Veiligheid

Deze machine werd ontworpen in overeenstemming met de vereisten van EN 16990 en SAE J2258.

Algemene veiligheid

Dit product kan lichamelijk letsel veroorzaken. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.

  • Lees de Gebruikershandleiding en verzeker dat u deze begrijpt voordat u de machine start. Zorg dat alle gebruikers van dit product weten hoe ze het dienen te gebruiken en dat ze de waarschuwingen begrijpen.

  • Het vervoeren van een zware lading met en/of het toevoegen van werktuigen aan het voertuig kan de stabiliteit van het voertuig beïnvloeden, afhankelijk van de hoeveelheid en de verdeling van het gewicht.

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.

  • Laat geen omstanders of kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen onder de 16 jaar nooit de machine bedienen, tenzij ze in het bezit zijn van een door de staat overheid afgegeven rijbewijs voor motorvoertuigen.

  • Stop en schakel de machine uit en verwijder het contactsleuteltje voordat u onderhoud uitvoert of brandstof bijvult.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool Graphic te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of ontbrekende stickers.

decal106-6755
decal145-2205
decal145-2215
decal144-1143
decal145-2225
decal144-2255

Voor standaard modellen (2 personen)

decal144-1144

Voor vierpersoonsmodellen

decal144-2293
decalbatterysymbols

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van het voertuig.

Het stuurwiel monteren

Uitsluitend TC-modellen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Stuurwiel1
Deksel1
  1. Verwijder (indien aanwezig) de kap van de naaf van het stuurwiel.

  2. Verwijder de borgmoer (½ inch) van de stuuras.

  3. Zorg ervoor dat de voorwielen gecentreerd zijn.

  4. Schuif het stuurwiel op de stuuras.

  5. Zet het stuurwiel vast op de as met behulp van de eerder verwijderde borgmoer (½ inch) en draai deze vast met 24-30 N∙m.

  6. Bevestig de kap op het stuurwiel.

g357124

De accu aansluiten

Uitsluitend TC-modellen

Waarschuwing

Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

  • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

  • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

  1. Sluit de pluskabel (rood) aan op de pluspool (+) van de accu en bevestig de kabel met de bout en de moeren (Figuur 4).

  2. Schuif het isolatorkapje over de pluspool van de accu heen (Figuur 4).

    Note: Het isolatorkapje voorkomt massasluiting.

  3. Sluit de minkabel (zwart) aan op de minpool (-) van de accu en bevestig de kabel met de bout en moeren (Figuur 4).

    g357128

De knipperlichtmodus veranderen van Verenigde Staten (VS) naar Europees (EU)

Uitsluitend internationale modellen

Maak de standaard VS startaansluiting onder de motorkap los (Figuur 5).

Note: Gebruik een kabelbinder om de loszittende aansluiting te bevestigen.

g400894

De snelheidsmeter omzetten van mph naar km/h

  1. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

  2. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.

  3. Houd de displayknop tussen 3 tot 10 seconden ingedrukt om de snelheidsmeter om te zetten van mph naar km/h.

    g367226

Het peil van de vloeistoffen en de druk in de banden controleren

  1. Controleer het peil van de motorolie voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Het motoroliepeil controleren.

  2. Controleer het peil van de transaxlevloeistof voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Het peil van de transaxlevloeistof controleren.

  3. Controleer het oliepeil van de voordifferentieel voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Het oliepeil van het voordifferentieel controleren.

  4. Controleer het peil van de motorkoelvloeistof voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Het koelvloeistofpeil controleren.

  5. Controleer het peil van de remvloeistof voordat u de motor voor de eerste keer start; zie Remvloeistofpeil controleren.

  6. Controleer de bandendruk; zie Bandenspanning controleren.

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) monteren

Voor standaard modellen (2 personen)

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Linker voorste rolbeugelconstructie1
Rechter voorste rolbeugelconstructie1
Linker achterste rolbeugelconstructie1
Rechter achterste rolbeugelconstructie1
Voorste kruisverbinding1
Achterste kruisverbinding1
Stoelpaneel1
Schoudersteun2
Zeskantbout (⅜ x 1¼ inch)8
Slotbout (5/16 x ¾ inch)12
Flenskopbout (5/16 x ¾ inch)4
Flenskopbout (¼ x ¾ inch)10
Flenskopbout (¼ x 1 inch)2
Bolkopschroef (5/16 x 1½ inch)2
Flenskopbout (⅜ x 2¼ inch)2
Borgmoer (5/16 inch)14
Borgmoer (⅜ inch)10
Borgmoer (¼ inch)2
Borgmoer (7/16 inch)2
  1. Breng de laadbak omhoog (Figuur 7).

    g361797
  2. Til de motorkap op (Figuur 8).

    g361798
  3. Verwijder de flenskopbouten (¼ x ¾ inch) en de T30 Torx-kopschroeven van het rechter en linker stoelbasispaneel (Figuur 9).

    Verwijder de dop van de brandstoftank van het linker stoelbasispaneel (Figuur 10).

    Note: Trek de dop er pas uit als u het einde van de tuier bereikt.

    g361802
    g364231
  4. Verwijder de borgmoer (⅜ inch) en vergrendelpen van de rechter en linker achterste framebuizen (Figuur 11).

    g361803
  5. Bevestig losjes de rechter achterste rolbeugelconstructie aan de rechter achterste framebuis met 1 flenskopbout (⅜ x 2¼ inch) en 1 borgmoer (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 12.

    g361804
  6. Herhaal stap 5 tot en met 7 voor de linker achterste rolbeugelconstructie.

  7. Bevestig losjes de rechter voorste rolbeugelconstructie aan de rechter montagebeugel van de rolbeugel met 2 flenskopbouten (⅜ x 1¼ inch) en 2 borgmoeren (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 13.

    g361799
  8. Bevestig losjes de rechter voorste rolbeugelconstructie aan de rechter achterste rolbeugelconstructie met 2 flenskopbouten (⅜ x 1¼ inch) en 2 borgmoeren (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 14.

    g361800
  9. Bevestig losjes de rechter voorste rolbeugelconstructie aan het dashboardpaneel met 1 flenskopbout (¼ x 1 inch) en 1 borgmoer (¼ inch) zoals getoond in Figuur 15.

    g361801
  10. Herhaal stap 10 tot en met 12 voor de linker voorste rolbeugelconstructie.

  11. Bevestig de voorste kruisverbinding aan de voorste rolbeugelconstructies met 4 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 4 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 16.

    g361807
  12. Bevestig de achterste kruisverbinding aan de achterste rolbeugelconstructies met 4 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 4 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 17.

    Zorg dat u de kruisverbinding positioneert zoals getoond in Figuur 17.

    g361808
  13. Bevestig het stoelpaneel aan de achterste rolbeugelconstructies met 4 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 4 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 18.

    g362076
  14. Bevestig het stoelpaneel aan de dwarsbuis van het achterframe met de 4 flenskopbouten (¼ x ¾ inch); zoals getoond in Figuur 19.

    g361809
  15. Draai de bevestigingen vast volgens de specificaties in Figuur 20.

    g362077
  16. Bevestig de 2 schoudersteunen aan de achterste rolbeugelconstructies met 4 zelftappende schroeven (5/16 x ¾ inch), 2 bolkopschroeven (5/16 x 1½ inch) en 2 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 21.

    Draai de borgmoeren (5/16 inch) vast met een torsie van 22,6 N∙m zoals getoond in Figuur 21.

    g417719
  17. Bevestig de rechter veiligheidsgordel als volgt:

    1. Verwijder de dop die op het bovenste gedeelte van de veiligheidgordel zit (Figuur 22).

    2. Steek de veiligheidsgordel in de beugel voor de veiligheidsgordel van de rolbeugel en bevestig de veiligheidsgordel met een borgmoer (7/16 inch) zoals getoond in Figuur 22.

      Draai de borgmoer (7/16 inch) vast met een torsie van 48,8 N∙m zoals getoond in Figuur 22.

    3. Plaats de dop terug (Figuur 22).

    4. Herhaal deze stappen voor de linker veiligheidsgordel.

      g361796
  18. Bevestig de 2 stoelruggen aan het stoelpaneel met de 6 flenskopbouten (¼ x ¾ inch) zoals getoond in Figuur 23.

    g361805
  19. Draai de 6 flenskopbouten (¼ x ¾ inch) vast met een torsie van 5,4 N∙m zoals getoond in Figuur 24.

    g361812
  20. Monteer de eerder verwijderde borgmoeren (⅜ inch) en vergrendelpennen aan de rechter en linker achterste framebuizen (Figuur 25).

    g361795
  21. Stel de uitlijnmoer van de laadbakgrendel af tot de opening is gedicht en de laadbak goed vergrendeld is (Figuur 26).

    g361794
  22. Draai de borgmoer (⅜ inch) vast met een torsie van 40,7 N∙m zoals getoond in Figuur 27.

    g361813
  23. Bevestig de rechter en linker voetbasispanelen; gebruik hierbij de 2 flenskopbouten (¼ x ¾ inch) die u eerder verwijderd hebt; zie Figuur 28.

    g361811
  24. Monteer de dop van de brandstoftank op het linker stoelbasispaneel (Figuur 29).

    g364835

De omkantelbeveiliging (rolbeugel) monteren

Voor vierpersoonsmodellen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Linker voorste rolbeugelconstructie1
Rechter voorste rolbeugelconstructie1
Linker achterste rolbeugelconstructie1
Rechter achterste rolbeugelconstructie1
Linker middelste rolbeugelconstructie1
Rechter middelste rolbeugelconstructie1
Connector van rolbeugel2
Handgreep van achterste stoel1
Voorste kruisverbinding1
Middelste kruisverbinding1
Achterste kruisverbinding1
Stoelpaneel2
Schoudersteun4
Zeskantbout (⅜ x 1¼ inch)20
Slotbout (5/16 x ¾ inch)16
Flenskopbout (5/16 x ¾ inch)8
Flenskopbout (¼ x ¾ inch)24
Flenskopbout (¼ x 1 inch)2
Bolkopschroef (5/16 x 1½ inch)4
Flenskopbout (⅜ x 2¼ inch)2
Flenskopbout (⅜ x 1 inch)4
Borgmoer (5/16 inch)20
Borgmoer (3/8 inch)26
Borgmoer (¼ inch)2
Borgmoer (7/16 inch)4
Klem(¼ inch)4
  1. Breng de laadbak omhoog (Figuur 30).

    g364836
  2. Til de motorkap op (Figuur 31).

    g364837
  3. Verwijder de flenskopbouten (¼ x ¾ inch) en T30 Torx-kopschroeven van de 2 rechter en 2 linker stoelbasispanelen (Figuur 32).

    Verwijder de dop van de brandstoftank van het linker achterste stoelbasispaneel (Figuur 33).

    Note: Trek de dop er pas uit als u het einde van de tuier bereikt.

    g364843
    g401266
  4. Verwijder de 4 flenskopbouten (5/16 x 1 inch) waarmee de voetenruimte is bevestigd en verwijder de voetenruimte (Figuur 34).

    g364842
  5. Verwijder de borgmoer (⅜ inch) en vergrendelpen van de rechter en linker achterste framebuizen (Figuur 35).

    g364844
  6. Bevestig losjes de rechter achterste rolbeugelconstructie aan de rechter achterste framebuis met 1 flenskopbout (⅜ x 2¼ inch) en 1 borgmoer (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 36.

    g364845
  7. Herhaal stap 8 aan de linkerkant.

  8. Bevestig losjes de rechter connector van de rolbeugel aan de rechter achterste rolbeugelconstructie met 2 flenskopbouten (⅜ x 1¼ inch) en 2 borgmoeren (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 37.

    g364840
  9. Herhaal stap 11 aan de linkerkant.

  10. Bevestig losjes de rechter voorste rolbeugelconstructie aan de rechter montagebeugel van de rolbeugel met 2 flenskopbouten (⅜ x 1¼ inch) en 2 borgmoeren (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 38.

    g364838
  11. Bevestig losjes de rechter voorste rolbeugelconstructie aan het dashboardpaneel met 1 flenskopbout (¼ x 1 inch) en 1 borgmoer (¼ inch) zoals getoond in Figuur 39.

    g364839
  12. Bevestig losjes de bovenkant van de rechter middelste rolbeugelconstructie aan de rechter voorste en achterste rolbeugelconstructies met 4 flenskopbouten (⅜ x 1¼ inch) en 4 borgmoeren (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 40.

    g364867
  13. Bevestig losjes de onderkant van de rechter middelste rolbeugelconstructie aan de stoelbasis met 2 flenskopbouten (⅜ x 1 inch) en 2 borgmoeren (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 41.

    g364848
  14. Herhaal stap 14 tot en met 20 aan de linkerkant.

  15. Bevestig de voorste kruisverbinding aan de voorste rolbeugelconstructies met 4 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 4 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 42.

    g364850
  16. Bevestig de middelste kruisverbinding aan de middelste rolbeugelconstructies met 4 flenskopbouten (⅜ x 1¼ inch) en 4 borgmoeren (⅜ inch) zoals getoond in Figuur 43.

    g364851
  17. Bevestig de achterste kruisverbinding aan de achterste rolbeugelconstructies met 4 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 4 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 44.

    Zorg dat u de kruisverbinding positioneert zoals getoond in Figuur 44.

    g364852
  18. Bevestig losjes een stoelpaneel aan de achterste rolbeugelconstructies met 4 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 4 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 45.

    g364854
  19. Bevestig een stoelpaneel aan de dwarsbuis van het achterframe met de 4 flenskopbouten (¼ x ¾ inch); zoals getoond in Figuur 46.

    Draai de 4 flenskopbouten (¼ x ¾ inch) vast met een torsie van 11,3 N∙m.

    g364853
  20. Bevestig losjes het middelste gedeelte van het stoelpaneel aan de middelste rolbeugelconstructies met 2 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 2 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 47.

    g364841
  21. Bevestig de handgreep van de achterste stoel losjes aan het middelste stoelpaneel; gebruik hiervoor 2 slotbouten (5/16 x ¾ inch) en 2 borgmoeren (5/16 inch) zoals wordt getoond in Figuur 48.

    g364856
  22. Monteer de 4 klemmen (¼ inch) aan het middelste stoelpaneel (Figuur 49).

    g364834
  23. Bevestig het middelste stoelpaneel aan de voetenruimte en 4 klemmen (¼ inch) met de 4 flenskopbouten (¼ x ¾ inch); zoals getoond in Figuur 50.

    Draai de 4 flenskopbouten (¼ x ¾ inch) vast met een torsie van 11,3 N∙m.

    g364849
  24. Bevestig de onderkant van de voetenruimte met de 4 eerder verwijderde flenskopbouten (5/16 x 1 inch) zoals getoond in Figuur 51.

    g364855
  25. Draai de bevestigingen vast volgens de specificaties in Figuur 52.

    g364859
  26. Bevestig de 4 schoudersteunen aan de achterste rolbeugelconstructies en de middelste rolbeugelconstructies met 8 zelftappende schroeven (5/16 x ¾ inch), 4 bolkopschroeven (5/16 x 1½ inch) en 4 borgmoeren (5/16 inch) zoals getoond in Figuur 53.

    Draai de borgmoeren (5/16 inch) vast met een torsie van 22,6 N∙m zoals getoond in Figuur 53.

    g417720
  27. Bevestig de rechter veiligheidsgordels als volgt:

    1. Verwijder de dop die op het bovenste gedeelte van de veiligheidgordel zit (Figuur 54).

    2. Steek de veiligheidsgordel in de beugel voor de veiligheidsgordel van de rolbeugel en bevestig de veiligheidsgordel met een borgmoer (7/16 inch) zoals getoond in Figuur 54.

      Draai de borgmoer (7/16 inch) vast met een torsie van 48,8 N∙m zoals getoond in Figuur 54.

    3. Plaats de dop terug (Figuur 54).

    4. Herhaal deze stappen voor de linker veiligheidsgordels.

      g364833
  28. Bevestig de 4 stoelruggen aan de stoelpanelen met de 12 flenskopbouten (¼ x ¾ inch) zoals getoond in Figuur 55.

    Draai de 12 flenskopbouten (¼ x ¾ inch) vast met een torsie van 5,4 N∙m.

    g364846
  29. Monteer de eerder verwijderde borgmoeren (⅜ inch) en vergrendelpennen aan de rechter en linker achterste framebuizen (Figuur 56).

    g364832
  30. Stel de uitlijnmoer van de laadbakgrendel af tot de opening is gedicht en de laadbak goed vergrendeld is (Figuur 57).

    g364830
  31. Draai de borgmoer (⅜ inch) vast met een torsie van 40,7 N∙m zoals getoond in Figuur 58.

    g364858
  32. Bevestig de 2 rechter en 2 linker voetbasispanelen gebruik hierbij de flenskopbouten (¼ x ¾ inch) die u eerder verwijderd hebt; zie Figuur 59.

    g364831
  33. Monteer de dop van de brandstoftank op het linker achterste stoelbasispaneel (Figuur 60).

    g401266

De remmen gebruiksklaar maken

Om ervoor te zorgen dat het remsysteem optimaal functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken voordat u het voertuig gaat gebruiken.

  1. Laat het voertuig op volle snelheid rijden en rem dan om de machine snel te laten stoppen zonder de wielen te blokkeren.

  2. Herhaal deze procedure 10 keer en wacht steeds 1 minuut voordat u opnieuw remt om te voorkomen dat de remmen oververhit raken.

Algemeen overzicht van de machine

Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt.

Bedieningspaneel

g366070

Contactschakelaar

Gebruik de contactschakelaar (Figuur 61) om de motor te starten en uit te zetten. Om de motor af te zetten, draait u het sleuteltje naar links op UIT.

De contactschakelaar heeft 3 standen: UIT, DRAAIEN en STARTEN. Draai het sleuteltje naar rechts op START om het voertuig te starten. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Het sleuteltje gaat automatisch naar de stand AAN.

Schakelaar van koplampen

Druk de schakelaar van de koplampen (Figuur 61) naar boven om de koplampen in te schakelen, en naar beneden om de koplampen uit te schakelen.

Richtingaanwijzerschakelaar

Druk op de linkerzijde van de richtingaanwijzerschakelaar (Figuur 61) om het linksafsignaal te activeren en op de rechterzijde van de schakelaar om het rechtsafsignaal te activeren.

Note: De middelste stand is de Uit-stand.

Schakelaar voor gevarenverlichting

Duw de schakelaar voor de gevarenverlichting (Figuur 61) naar boven om de gevarenverlichting in te schakelen of naar beneden om de gevarenverlichting uit te schakelen.

Cruisecontrolschakelaar

Duw de cruisecontrolschakelaar (Figuur 61) naar omhoog om de gewenste rijsnelheid in te stellen, zie Gebruik van de cruisecontrol.

Schakelaar van de differentieelvergrendeling

Gebruik de schakelaar van de differentieelvergrendeling (Figuur 61) om het voor- en/of achterdifferentieel in of uit te schakelen; zie De vierwielaandrijving/differentieelvergrendeling(en) gebruiken.

Schakelaar voor tweewielaandrijving/vierwielaandrijving

Gebruik de schakelaar voor tweewielaandrijving/vierwielaandrijving (Figuur 61) om te wisselen tussen tweewiel- en vierwielaandrijving; zie De vierwielaandrijving/differentieelvergrendeling(en) gebruiken.

Claxonschakelaar

Druk op de claxonschakelaar (Figuur 61) om te claxonneren.

USB-aansluitpunt

Het aansluitpunt (Figuur 61) dient om mobiele toestellen van stroom te voorzien.

Versnellingspook

Gebruik de versnellingspook (Figuur 61) om te schakelen tussen (PARKEREN), (ACHTERUIT), (NEUTRAAL), (HOOG TOERENTAL VOORUIT) en (LAAG TOERENTAL VOORUIT).

Important: Schakel de transmissie uitsluitend in ACHTERUIT, HOOG TOERENTAL of LAAG TOERENTAL als de machine stilstaat en de motor laag stationair loopt; anders kunt u schade toebrengen aan de transmissie.

Display

g355852

Indicatielampjes voor richtingaanwijzers

De linker of rechter richtingaanwijzer knippert wanneer u de richtingaanwijzerschakelaar naar links of rechts duwt (Figuur 62).

Indicatielampje voor tweewielaandrijving/vierwielaandrijving/differentieelvergrendeling

Note: Wanneer het indicatielampje (Figuur 62) knippert, betekent dit dat de instelling niet is ingeschakeld/inactief is. Wanneer het ononderbroken brandt, is de instelling ingeschakeld/actief.

Zie Figuur 63 en de bijbehorende tabel om de schakelaar voor tweewielaandrijving/vierwielaandrijving en de schakelaar van de differentieelvergrendeling samen te gebruiken.

g388483
Stand schakelaar voor tweewielaandrijving/vierwielaandrijvingStand schakelaar differentieelvergrendelingUitkomst
25Geen indicatielampje
24Graphic
23Graphic (Knippert - inactieve configuratie)
15Graphic
14Graphic
13Graphic

Indicatielampje voor cruisecontrol/beperkte snelheid

Als de cruisecontrol ingesteld is, gaat het indicatielampje branden (Figuur 62).

Als de maximumsnelheid van de machine beperkt is, gaat het indicatielampje branden. De snelheid is beperkt als het volgende plaatsvindt:

  • De cruisecontrol is ingesteld.

  • Er is een foutcode.

  • Een veiligheidsgordel is niet omgegespt.

Indicatielampje van gloeibougie

Het indicatielampje van de gloeibougie (Figuur 62) gaat branden wanneer u het contactsleuteltje naar AAN draait en de gloeibougie wordt geactiveerd.

Wanneer het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 5 tot 10 seconden), mag u de motor starten.

Indicatielampje voor koplampen

Het indicatielampje voor de koplampen gaat branden wanneer de koplampen in de stand AAN staan.

Indicatielampje van veiligheidsgordel

Het indicatielampje van de veiligheidsgordel gaat branden wanneer de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet omgegespt heeft.

Note: Als de veiligheidsgordel niet omgegespt is, zal de snelheid van de machine beperkt zijn.

Indicatielampje van storingscode

Het indicatielampje van de storingscode gaat branden en de bijbehorende storingscode zal verschijnen wanneer er een storing van de machine zich voordoet.

Important: Gebruik de machine niet als er een storingscode verschijnt. Anders kan de machine ernstig worden beschadigd. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.

Urenteller

De urenteller toont het aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. De urenteller (Figuur 62) gaat lopen als de motor draait.

Note: Neem contact op met uw Toro-distributeur om de stand van de kilometerteller te bepalen.

Waarschuwingslampje voor oliedruk

Het waarschuwingslampje voor de oliedruk (Figuur 62) gaat branden als de druk van de motorolie onder een veilig peil komt terwijl de motor loopt.

Important: Wanneer het lampje knippert of aan blijft, stop dan de machine, zet de motor af en controleer het oliepeil. Als het oliepeil te laag is, maar het waarschuwingslampje gaat niet uit nadat u olie heeft bijgevuld en de motor weer heeft gestart, moet u onmiddellijk de motor uitschakelen en contact opnemen met uw erkende Toro-distributeur. voor hulp.

Controleer de werking van de waarschuwingslampjes als volgt:

  1. Verzeker dat de machine in de stand P (PARKEREN) staat.

  2. Draai het contactsleuteltje op AAN/VOORGLOEIEN, maar start de motor niet.

    Note: Het oliedruklampje moet gaan branden. Als het lampje niet gaat branden, is er mogelijk een storing in het display en/of het signaal.

    Note: Als u net de motor heeft gestart of uitgezet, kan het een aantal seconden duren vooraleer het lampje aan- of uitgaat.

Meter en indicatielampje voor temperatuur van koelvloeistof

De meter voor de koelvloeistoftemperatuur geeft de temperatuur van de koelvloeistof in de motor aan en werkt alleen wanneer het contactsleuteltje in de stand AAN staat (Figuur 62).

De 8 koelvloeistofstaven knipperen en er verschijnt een storingscode wanneer de motor oververhit raakt.

Laadindicator

De laadindicator licht op wanneer de accu aan het ontladen is. Als het lichtje gaat branden tijdens gebruik, stop dan de machine, zet de motor af en zoek naar een mogelijke oorzaak, bijvoorbeeld de riem van de wisselstroomdynamo (Figuur 62).

Important: Als de riem van de wisselstroomdynamo los zit of gebroken is, mag u de machine pas weer gebruiken als de afstelling of reparatie voltooid is. Als u deze voorzorgsmaatregel niet in acht neemt, kan de motor worden beschadigd.

Controleer de werking van de waarschuwingslampjes als volgt:

  • Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

  • Draai het contactsleuteltje op AAN/VOORGLOEIEN, maar start de motor niet. Het indicatielampje voor de temperatuur van de koelvloeistof, de laadindicator en het oliedruklampje moeten branden. Als een van de lichtjes niet brandt, heeft het systeem een defect dat u moet repareren.

Brandstofmeter

De brandstofmeter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit. De meter werkt alleen wanneer het contactsleuteltje in de stand AAN staat (Figuur 62).

Een enkele staaf geeft een laag brandstofpeil aan en 1 knipperende staaf geeft aan dat de brandstoftank bijna leeg is.

Toerenteller

De toerenteller geeft het toerental van de motor weer (Figuur 62).

Snelheidsmeter

De snelheidsmeter registreert de rijsnelheid van de machine (Figuur 62).

Displayknop/regelaar voor rijsnelheid

Druk tussen 0 tot 3 seconden op de knop (Figuur 62) om de locatie van de toerenteller en de snelheidsmeter te wisselen.

Houd de knop (Figuur 62) tussen 3 tot 10 seconden ingedrukt om de snelheidsmeter om te zetten van mph naar km/h.

Houd de knop gedurende 10 seconden ingedrukt om de regelaar voor de rijsnelheid af te stellen; zie De rijsnelheidregelaar afstellen.

Motorcontrolelampje

Het motorcontrolelampje licht op als er een motorstoring is; zie ().

Gaspedaal

Gebruik het gaspedaal (Figuur 64) om de rijsnelheid van de machine te veranderen terwijl de transmissie in versnelling staat. Als u het gaspedaal intrapt, verhoogt u het motortoerental en de rijsnelheid. Als u het pedaal laat opkomen, vermindert u het motortoerental en de rijsnelheid.

g356337

Rempedaal

Met het rempedaal kunt u de machine tot stilstand brengen of de snelheid verminderen (Figuur 64).

Voorzichtig

Gebruik van een machine met versleten of onjuist ontluchte remmen kan tot persoonlijk letsel leiden.

Als de vrije slag van het rempedaal tot de vloer van de machine minder dan 25 mm bedraagt, moeten de remmen worden ontlucht of gerepareerd.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Totale breedte 154 cm
Totale lengteModel 08102: 314 cm
Model 08102TC: 314 cm
Model 08103: 405 cm
Basisgewicht (droog)Model 08102: 884 kg
Model 08102TC: 884 kg
Model 08103: 994 kg
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van voertuig op vlak terrein, inclusief het basisgewicht1814 kg
Maximaal laadvermogen laadbak (op een vlakke ondergrond) totaalModel 08102: 567 kg
Model 08102TC: 567 kg
Model 08103: 454 kg
TrekvermogenKoppelgewicht: 91 kg
Maximaal gewicht van de aanhanger: 907 kg
Afstand tot de grond23 cm zonder belasting of bestuurder
WielbasisModel 08102: 203 cm
Model 08102TC: 203 cm
Model 08103: 295 cm
Hoogte201 cm tot de bovenkant van de rolbeugel
Lengte laadbakBinnenkant: 113 cm
Buitenkant: 127 cm
Breedte laadbakBinnenkant: 142 cm
Buitenkant: 151 cm
Binnenhoogte laadbak28 cm
MotortoerentalLaag stationair: 1.200 tot 1.300 tpm
Hoog stationair: 3.790 tot 3.890 tpm

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro- distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de veiligheidscertificaten van de machine blijven gelden, moet u ter vervanging altijd originele onderdelen en accessoires van Toro aanschaffen. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie kan tenietdoen.

Gebruiksaanwijzing

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Dit voertuig is geen speelgoed. Sta nooit toe dat kinderen onder de 16 jaar (tenzij ze een door de staat overheid afgegeven rijbewijs hebben) of personen die niet zijn opgeleid of lichamelijk niet in staat zijn om de machine veilig te bedienen of te onderhouden de machine gebruiken. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Zet de machine af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u er instellingen of onderhoud aan verricht, of de machine schoonmaakt of stalt.

  • Zorg dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Verzeker dat er niet meer mensen (u en passagiers) op de machine zitten dan er handgrepen zijn. Vervoer kleine kinderen niet op de schoot van een persoon.

  • Zorg ervoor dat alle passagiers de instructies en waarschuwingen in de Gebruikershandleiding begrijpen en opvolgen.

  • Controleer of alle veiligheidsvoorzieningen en stickers op hun plaats zitten. Repareer of vervang veiligheidsvoorzieningen en vervang onleesbare of ontbrekende stickers. Gebruik de machine uitsluitend als deze aanwezig zijn en naar behoren werken.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of brandstof toevoegen.

  • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

  • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

  • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

Dagelijks onderhoud uitvoeren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Voer elke dag voordat u de machine start de procedures uit in het onderdeel Telkens voor gebruik/Dagelijks in .

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de bandenspanning.
  • Gevaar

    Een lage bandenspanning vermindert de zijwaartse stabiliteit van de machine. Hierdoor kan de machine omkantelen, waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan ontstaan.

    Pomp de banden niet te zacht op.

    Aanbevolen bandenspanning vooraan: 165 kPa

    Aanbevolen bandenspanning achter met een laadbaklading van 227 kg of minder: 165 kPa

    Aanbevolen bandenspanning achter met een laadbaklading van meer dan 227 kg: 207 kPa

    Important: Controleer de bandenspanning regelmatig. Als de banden niet op de juiste spanning zijn, zullen ze vroegtijdig slijten en kan de vierwielaandrijving vastlopen.

    Figuur 65 toont een voorbeeld van slijtage aan een band veroorzaakt door een te lage bandenspanning.

    g395582

    Figuur 66 toont een voorbeeld van slijtage aan een band veroorzaakt door een te hoge bandenspanning.

    g395581

    Brandstof bijvullen

    Aanbevolen brandstof

    De motor loopt op schone, verse diesel met een minimaal cetaangetal van 40. Koop brandstof in hoeveelheden die u binnen 30 dagen kunt gebruiken zodat u altijd verse brandstof heeft.

    Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C. Gebruik van winterdieselbrandstof bij lagere temperaturen geeft een lager vlampunt en stolpunt, waardoor starten makkelijker wordt en de kans op chemische scheiding van de brandstof door lage temperatuur verkleind wordt.

    Zomerdieselbrandstof gebruiken bij temperaturen boven -7 °C draagt bij aan een langere levensduur van de onderdelen van de brandstofpomp.

    Important: Gebruik nooit kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van de motor.

    Brandstoftank vullen

    Inhoud brandstoftank: 32 liter

    1. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon.

    2. Verwijder de dop van de brandstoftank.

    3. Vul de tank tot ongeveer 25 mm onder de onderkant van de vulbuis en plaats de dop.

      Note: De tank niet te vol vullen.

    4. Draai de tankdop stevig vast.

    5. Neem eventueel gemorste brandstof op.

    Een nieuwe machine inrijden

    Neem tijdens de eerste 50 bedrijfsuren de volgende richtlijnen in acht om ervoor te zorgen dat de machine goede prestaties levert:

    • Na een koude start moet u de motor ongeveer 15 seconden laten warmlopen voordat u de machine gebruikt.

      Note: Laat de motor langer warmdraaien als u gaat werken bij een lage omgevingstemperatuur.

    • Nadat u de machine gebruikt hebt, moet u de motor gedurende 15 seconden laten afkoelen voordat u de motor uitschakelt.

    • Controleer of de remmen gebruiksklaar zijn gemaakt; zie De remmen gebruiksklaar maken.

    • Controleer de vloeistofniveaus vaker tijdens dit proces.

    • Varieer de snelheid van de machine tijdens het gebruik en vermijd snelle acceleraties.

    • De motor heeft geen inrij-olie nodig. De originele motorolie is hetzelfde type olie dat is voorgeschreven voor regelmatige olieverversingen.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/bestuurder is verantwoordelijk voor ongevallen die kunnen leiden tot lichamelijk letsel en materiële schade, en hij kan zulke ongevallen voorkomen.

    • Passagiers mogen alleen op de daarvoor bedoelde stoelen zitten. Vervoer geen passagiers in de laadbak. Laat geen omstanders of kinderen het werkgebied betreden.

    • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.

    • Draag een goedgekeurde helm wanneer u de machine gebruikt op ruw of oneffen terrein of bij hoge snelheden.

    • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol, medicijnen of drugs bent.

    • Bedien de machine uitsluitend buitenshuis of in een goed geventileerde ruimte.

    • U mag het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de machine niet overschrijden.

    • Wees extra voorzichtig bij het remmen, door een bocht gaan of gebruiken van de machine als er een zware last in de laadbak zit.

    • Te grote ladingen transporteren in de laadbak vermindert de stabiliteit van de machine. Overschrijd de draagcapaciteit van de laadbak niet.

    • Materiaal transporteren dat niet kan worden vastgemaakt aan de machine heeft een nadelig effect op de stabiliteit en het stuur- en remgedrag van de machine. Wanneer u materiaal transporteert dat niet kan worden vastgemaakt aan de machine, moet u voorzichtig sturen en remmen.

    • Kies een lichtere lading en verminder uw snelheid als u moet rijden op ruw of oneffen terrein en vlak langs wegranden, kuilen en andere abrupte veranderingen in het terrein. De lading kan gaan schuiven waardoor de machine haar stabiliteit verliest.

    • Voordat u de machine start: verzeker dat de transmissie in de neutraalstand staat, de parkeerrem ingeschakeld is, en u op de bestuurdersstoel zit.

    • U en uw passagiers moeten blijven zitten wanneer de machine rijdt. Houd uw handen aan het stuurwiel; uw passagiers moeten de daartoe voorziene handgrepen gebruiken. Houd uw armen en benen te allen tijde binnen de machine.

    • Bedien de machine uitsluitend wanneer de zichtbaarheid goed is. Kijk uit voor gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen objecten. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Rij de machine niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand afbrokkelt.

    • Kijk altijd goed uit en vermijd laag overhangende objecten, zoals boomtakken, deurposten, loopbruggen, enz.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u de machine achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Deze machine is niet ontworpen of bedoeld om te worden gebruikt op de openbare weg. Doet u dat toch, dan kan dat gevaarlijk zijn en in strijd met de plaatselijke wetgeving.

    • Als u zich met de machine op de openbare weg begeeft, neem dan de verkeersregels in acht en gebruik bijkomende accessoires die wettelijk verplicht kunnen zijn, zoals verlichting, richtingaanwijzers, tekens 'langzaam rijdend voertuig', etc.

    • Als de machine abnormaal trilt moet u onmiddellijk stoppen, de motor uitschakelen, wachten tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen en het voertuig op beschadigingen controleren. Repareer alle schade aan de machine alvorens door te gaan met het werk.

    • De stoptijd van de machine op een nat oppervlak kan langer zijn dan op een droog oppervlak. Om natte remmen uit te drogen, moet u langzaam rijden op een vlak oppervlak, terwijl u lichte druk uitoefent op het rempedaal.

    • Het gebruik van de machine op een verharde ondergrond in verschillende modi, zoals tweewielaandrijving en vierwielaandrijving, en het vervoeren van passagiers en lading kan van invloed zijn op het hanteren van de machine.

    • Als de machine snel rijdt en abrupt stopt, kunnen de achterwielen worden geblokkeerd, waardoor de machine moeilijk bestuurbaar wordt.

    • Onjuist rijden en/of abrupte manoeuvres maken tijdens het rijden met hoge snelheid verhoogt het risico van kantelen of omslaan.

    • Raak de motor, de transmissie, de geluiddemper of het verdeelstuk van de uitlaat niet aan als de motor loopt of direct nadat u de motor hebt afgezet. Deze onderdelen kunnen heet zijn en brandwonden veroorzaken.

    • U mag een machine met draaiende motor niet onbeheerd achterlaten.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

      • Zet de machine uit en verwijder het sleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.

    • Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires en werktuigen.

    Bescherming van de rolbeugel

    • De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. De rolbeugel niet van de machine verwijderen.

    • Doe altijd de veiligheidsgordel om, om letsel bij u en uw passagier(s) te voorkomen of te beperken in geval van een ongeval. Zorg ervoor dat de gordel goed vastzit en dat u deze in geval van nood snel kunt losmaken.

    • Controleer grondig of er boven de machine obstakels zijn en zorg ervoor dat u deze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in goede staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Vervang beschadigde onderdelen van de rolbeugel. Herstel of wijzig deze niet.

    Veilig gebruik met meerdere passagiers

    • U mag het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de machine niet overschrijden. U moet rekening houden met het extra gewicht van uzelf, uw passagiers en de lading in de laadbak met het oog op het maximale toelaatbare totaalgewicht van de machine.

    • Passagiers mogen alleen op de daarvoor bedoelde stoelen zitten. Laat passagiers niet plaatsnemen in de laadbak.

    • U en uw passagiers moeten blijven zitten met de veiligheidsgordel omgegespt wanneer de machine in beweging is.

    • Een langere machine heeft een grotere draaicirkel; zorg dat er genoeg ruimte is om de machine te draaien.

    Veiligheid op hellingen

    Hellingen zijn de belangrijkste oorzaak dat de bestuurder de macht over de machine verliest en deze omkantelt. Dit kan leiden tot ernstig of dodelijke letsel.

    • Inspecteer het terrein en ga na op welke hellingen u de machine veilig kunt gebruiken; stel een procedure en regels op voor het werken op deze hellingen. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.

    • Als u zich ongemakkelijk voelt wanneer u de machine op een helling gebruikt, maai die helling dan niet.

    • Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit. Verander niet plots de snelheid of rijrichting van de machine.

    • Gebruik de machine niet op een nat terrein. Wielen kunnen grip verliezen. De machine kan omrollen voordat de wielen grip verliezen.

    • Rij hellingen in een rechte lijn op en af.

    • Als u vaart begint te verliezen terwijl u een helling oprijdt, moet u voorzichtig het rempedaal indrukken en de helling langzaam achterwaarts in een rechte lijn afrijden.

    • Draaien als u een helling op- of afrijdt, kan gevaarlijk zijn. Als u absoluut moet draaien op een helling, dient u dit langzaam en voorzichtig te doen.

    • Een zware lading heeft invloed op de stabiliteit van het voertuig op een helling. Verklein de lading en neem gas terug als u op een helling rijdt of als de lading een hoog zwaartepunt heeft. Maak de lading vast aan de laadbak van de machine om te voorkomen dat de lading gaat schuiven. Wees extra voorzichtig als u ladingen transporteert die gemakkelijk schuiven (vloeistoffen, stenen, zand, enz.).

    • Zorg dat u de machine niet moet starten, stoppen of keren op een helling, vooral als u een lading vervoert. Stoppen tijdens de afdaling van een helling kost meer tijd dan op vlak terrein. Als u de machine tot stilstand moet brengen, mag u de snelheid niet te abrupt verminderen; anders kan de machine omslaan of gaan rollen. Trap niet te abrupt op het rempedaal als u achterwaarts rolt, omdat de machine dan kan omslaan.

    Veilig laden en storten

    • Overschrijd het maximale toelaatbare gewicht van de machine niet als u een lading transporteert in de laadbak en/of als u een aanhangwagen sleept.

    • Verdeel de lading gelijkmatig in de laadbak om de stabiliteit en uw controle over de machine te verbeteren.

    • Let erop dat er niemand achter de machine staat voordat u de lading stort.

    • Stort de lading niet uit de bak als de machine zijwaarts op een helling staat. Als gevolg van de verandering in de gewichtsverdeling kan de machine omslaan.

    De laadbak gebruiken

    De laadbak omhoog laten komen

    Waarschuwing

    Een opgehaalde laadbak kan vallen en letsel toebrengen aan personen die eronder aan het werk zijn.

    • Verwijder de lading uit de laadbak voordat u deze omhoogbrengt.

    • Zorg ervoor dat de laadbak volledig omhoog en stabiel is voordat u onder de laadbak werkt.

    Waarschuwing

    Als de laadbak tijdens het rijden omhoog staat, kan de machine gemakkelijker omslaan of gaan rollen. U kunt de laadbak beschadigen als deze tijdens het gebruik van de machine omhoog staat.

    • Gebruik de machine met de laadbak neergelaten.

    • Laat de laadbak neer als u hem geleegd hebt.

    Voorzichtig

    Als de achterkant van de laadbak belast is wanneer u de hendel loszet, kan de laadbak onverwacht openklappen en u of andere omstanders verwonden.

    • Belast indien mogelijk het midden van de laadbak.

    • Houd de laadbak naar beneden en controleer of niemand over de laadbak leunt of erachter staat als u de hendel loszet.

    • Verwijder de lading uit de laadbak voordat u deze omhoogbrengt voor onderhoud aan de machine.

    Til de hendel op om de laadbak omhoog te zetten (Figuur 67).

    g398990

    De laadbak laten zakken

    Waarschuwing

    De laadbak kan zwaar zijn. Handen of andere lichaamsdelen kunnen bekneld raken.

    Houd uw handen en andere lichaamsdelen uit de buurt van de bak als u deze neerlaat.

    Duw de laadbak langzaam naar beneden tot deze goed vergrendelt.

    De achterlaadklep openen

    1. Zorg dat de laadbak omlaag en vergrendeld is.

    2. Breng de achterlaadklep met beide handen omhoog; gebruik de nok bovenaan de achterlaadklep (Figuur 68).

      g356658
    3. Laat de achterlaadklep zakken tot deze gelijk komt met de onderkant van de laadbak (Figuur 69).

      g356659

    De achterlaadklep sluiten

    Als u los materiaal zoals zand, kiezels of houtsnippers uit de laadbak van de machine hebt gestort, kan een deel van het gestorte materiaal tussen de hengsels van de achterlaadklep beland zijn. Voer de volgende stappen uit voordat u de achterlaadklep sluit.

    1. Verwijder handmatig zo veel mogelijk materiaal van tussen de hengsels.

    2. Draai de achterlaadklep ongeveer in de 45°-stand (Figuur 70).

      g356661
    3. Beweeg de achterlaadklep enkele keren heen en weer met korte, schokkende bewegingen (Figuur 70).

      Note: Dit helpt om materiaal tussen de hengsels vandaan te krijgen.

    4. Laat de achterlaadklep zakken en controleer of er materiaal is achtergebleven tussen de hengsels.

    5. Herhaal stappen 1 tot 4 tot al het materiaal van tussen de hengsels is.

    6. Draai de achterlaadklep naar boven en til ze in de groeven in de laadbak.

    Motor starten

    Important: Probeer de motor niet te starten door de machine aan te duwen of te slepen. De aandrijflijn kan hierdoor schade oplopen.

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zorg ervoor dat de machine zich in de stand P (PARKEREN) bevindt.

    2. Draai het contactsleuteltje naar de stand AAN.

      Note: Wanneer het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat (ongeveer 5 tot 10 seconden), is de motor klaar om te starten.

    3. Met uw voet van het gaspedaal drukt u op het rempedaal.

    4. Draai het contactsleuteltje naar de stand START.

      Als uw voet zich niet op het rempedaal bevindt, kunt u de motor niet starten.

      Note: Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat dit weer terugkeren naar de stand LOPEN.

    Note: Laat de startmotor per startpoging niet langer dan 10 seconden draaien omdat de startmotor hierdoor vroegtijdig defect kan raken. Als de motor na 10 seconden niet wil starten, moet u het sleuteltje naar de stand UIT draaien. Controleer de bedieningsorganen en de startprocedure, wacht nog eens 10 seconden en probeer daarna opnieuw te starten.

    Met de machine rijden

    1. Trap het rempedaal in.

    2. Zet de versnellingspook in de gewenste stand.

    3. Laat het rempedaal los en druk geleidelijk het gaspedaal in.

      Important: De machine moet altijd eerst tot stilstand worden gebracht voordat u schakelt.

      Met de onderstaande tabel kunt u de rijsnelheid van elke versnelling bepalen wanneer u de machine gebruikt.

      OverbrengingMaximumsnelheid (km/h)Maximumsnelheid (mph)
      (ACHTERUIT)0 tot 240 tot 15
      (HOOG VOORUIT)0 tot 400 tot 25
      (LAAG VOORUIT)0 tot 240 tot 15

      Note: Wanneer u het contactsleuteltje gedurende langere tijd in de stand AAN laat staan, zonder de motor te starten, kan de accu leeglopen.

    Gebruik van de cruisecontrol

    Om de cruisecontrol te gebruiken, moet uw veiligheidsgordel vastzitten en moet u rijden met de volgende rijsnelheid op basis van uw gekozen versnelling:

    • H (Hoog vooruit) - 6 km/h (4 mph) of meer

    • L (Laag vooruit) - 3 km/h (2 mph) of meer

    1. Zet de schakelaar van de cruisecontrol in de stand AAN. (Figuur 71).

    2. Wanneer u de gewenste rijsnelheid hebt bereikt, drukt u de cruisecontrolschakelaar omhoog om de cruisecontrol in te schakelen/in stellen (Figuur 71).

      Om de snelheid van de cruisecontrol te verhogen, drukt u de schakelaar omhoog tot u de gewenste snelheid bereikt (Figuur 71).

      Note: Druk één keer op de knop om de rijsnelheid te verhogen met 1 km/h (1 mph).

      Om cruisecontrol uit te schakelen, drukt u de schakelaar omlaag naar de stand UIT (Figuur 71).

      Note: Wanneer u op het rempedaal drukt, wordt de cruisecontrol uitgeschakeld.

      g391453

    De rijsnelheidregelaar afstellen

    1. Houd de knop (Figuur 72) gedurende tenminste 10 seconden ingedrukt.

      De ingestelde snelheid zal knipperen.

    2. Druk één keer op de knop om de rijsnelheid te verhogen met 1 km/h (1 mph).

      Note: De maximale rijsnelheid die u kunt bereiken is 40 km/h (25 mph); de minimale rijsnelheid is 8 km/h (5 mph).

      g367226

    De machine stoppen

    Om het voertuig tot stilstand te brengen, haalt u uw voet van het gaspedaal en drukt u het rempedaal in.

    De motor afzetten

    1. Zet de machine af.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Draai het sleuteltje naar UIT en verwijder het.

    De vierwielaandrijving/differentieelvergrendeling(en) gebruiken

    Waarschuwing

    Als u de vierwielaandrijving/differentieelvergrendeling(en) niet naar behoren gebruikt, kunt u de controle over de machine verliezen of deze of het gazon beschadigen.

    • De snelheid van de machine moet 16 km/h (10 mph) of minder zijn om de vierwielaandrijving in te schakelen.

    • De snelheid van de machine moet 8 km/h (5 mph) of minder zijn om de differentieelvergrendeling(en) in te schakelen.

    • U kunt de vierwielaandrijving/ differentieelvergrendeling(en) vrijgeven terwijl de machine in beweging is. De vierwielaandrijving/ differentieelvergrendeling(en) mag ingeschakeld blijven wanneer de as belast wordt. De vierwielaandrijving/ differentieelvergrendeling(en) worden vrijgegeven zodra u de belasting van de as haalt.

    • Gebruik de vierwielaandrijving/ differentieelvergrendeling(en) alleen als dat nodig is om de grip te verbeteren.

    Waarschuwing

    Als de machine op een helling omslaat of gaat rollen, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • De extra tractie die de vierwielaandrijving/ differentieelvergrendeling(en) biedt (bieden), kan genoeg zijn om u in gevaarlijke situaties te brengen, zoals oprijden van hellingen die te steil zijn om te draaien. Wees voorzichtig als u werkt met ingeschakelde vierwielaandrijving/ differentieelvergrendeling(en), speciaal op steile hellingen.

    • Als de vierwielaandrijving/differentieelvergrendeling(en) zijn ingeschakeld terwijl u met een hoge snelheid een scherpe bocht maakt, en het binnenste achterwiel van de grond komt, kunt u de controle over het voertuig verliezen, waarbij de kans bestaat dat het voertuig gaat slippen. Gebruik de vierwielaandrijving/ differentieelvergrendeling(en) uitsluitend bij lage snelheden.

    Inschakelen van de vierwielaandrijving

    1. Zorg ervoor dat de snelheid van de machine 16 km/h (10 mph) of minder is en dat uw voet van het gaspedaal is.

    2. Druk de schakelaar voor tweewielaandrijving/vierwielaandrijving (Figuur 73) omhoog om de vierwielaandrijving in te schakelen.

      Note: U kunt de vierwielaandrijving bij elke snelheid uitschakelen.

      g388483

    De vierwielaandrijving uitschakelen

    Schakel de vierwielaandrijving uit met uw voet van het gaspedaal door de schakelaar voor tweewielaandrijving/vierwielaandrijving in de stand omlaag te drukken (Figuur 73).

    Note: Het pictogram van de vierwielaandrijving brandt niet op het display wanneer de schakelaar is uitgeschakeld.

    Note: U kunt de vierwielaandrijving vrijzetten als de machine in beweging is. De vierwielaandrijving mag ingeschakeld blijven wanneer de as belast wordt. De vierwielaandrijving wordt vrijgegeven zodra u de belasting van de as haalt.

    De differentieelvergrendeling(en) inschakelen

    1. Zorg ervoor dat de snelheid van de machine 8 km/h (5 mph) of minder is en dat uw voet van het gaspedaal is.

    2. Druk de schakelaar voor de differentieelvergrendeling in de middelste stand om de achterste differentieelvergrendeling in te schakelen (Figuur 73).

      Druk de schakelaar voor de differentieelvergrendeling in de omhoogstand om de voorste en achterste differentieelvergrendeling in te schakelen (Figuur 73).

      Note: De differentieelvergrendeling(en) is/zijn enkel actief wanneer de schakelaar van de differentieelvergrendeling ingedrukt is.

      Note: Wanneer u de differentieelvergrendeling inschakelt, verschijnt het pictogram van de differentieelvergrendeling op het display.

    De differentieelvergrendeling(en) uitschakelen

    Schakel met uw voet van het gaspedaal de differentieelvergrendeling(en) uit door de schakelaar van de differentieelvergrendeling in de omlaagstand te drukken (Figuur 73).

    Note: Het pictogram van de differentieelvergrendeling(en) brandt niet op het display wanneer de schakelaar is uitgeschakeld.

    Note: U kunt de differentieelvergrendeling(en) vrijzetten als de machine in beweging is. De differentieelvergrendeling(en) mag/mogen ingeschakeld blijven wanneer de as belast wordt. De differentieelvergrendeling(en) wordt/worden vrijgegeven zodra de as niet meer belast wordt.

    De gashendel bedienen in de stand

    Als u de motor opwarmt bij koud weer of als u de accu moet opladen met behulp van de motor, doet u het volgende:

    1. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    2. Met één voet op het rempedaal drukt u tegelijkertijd uw andere voet op het gaspedaal.

      Note: Er is geen bediening van de gashendel in de stand N (NEUTRAAL).

    De laadbak laden

    Neem de volgende richtlijnen in acht bij het laden van de laadbak en het gebruik van de machine:

    • Hou rekening met het laadvermogen van de machine en beperk het gewicht van de lading die u in de laadbak transporteert volgens de specificaties in Specificaties en op het label met het toelaatbare totaalgewicht van de machine.

      Note: Het laadvermogen geldt alleen voor gebruik van de machine op een gelijke ondergrond.

    • Verminder het gewicht van de lading die u in de laadbak transporteert als u de machine gebruikt op hellingen en ruw terrein.

    • Verminder het gewicht van de lading die u in de laadbak transporteert als het materiaal hoog opgestapeld is (en een hoog zwaartepunt heeft), zoals een stapel bakstenen, planken voor tuinelementen of zakken met kunstmest. Verdeel de lading zo laag mogelijk zodat de lading uw zicht achter de machine tijdens gebruik niet belemmert.

    • Hou ladingen gecentreerd door de laadbak als volgt te laden:

      • Verdeel het gewicht gelijkmatig over de breedte van de laadbak.

        Important: Het risico om te kantelen is groter als de laadbak aan 1 kant zwaarder is geladen.

      • Verdeel het gewicht gelijkmatig over de lengte van de laadbak.

        Important: Als u de lading achter de achteras legt, hebben de voorbanden minder tractie, wat ertoe kan leiden dat de machine onbestuurbaar wordt of omkantelt.

    • Wees extra voorzichtig als u erg omvangrijke ladingen transporteert in de laadbak, in het bijzonder als u het gewicht van de lading niet centraal in de laadbak kunt plaatsen.

    • Maak indien mogelijk de lading vast aan de laadbak zodat de lading niet gaat schuiven.

    • Wanneer u vloeistoffen vervoert, dient u voorzichtig te zijn wanneer u de machine heuvelopwaarts of -afwaarts rijdt, wanneer u stopt of plots van snelheid verandert of wanneer u over ruwe oppervlakken rijdt.

    De inhoud van de laadbak is 0,45 m3. De hoeveelheid (het volume) materiaal die u in de bak kunt laden zonder dat het draagvermogen van de machine wordt overschreden, kan sterk variëren afhankelijk van de dichtheid van het materiaal.

    Raadpleeg de volgende tabel voor de maximale belading met verschillende materialen.

    MateriaalDichtheidMaximaal laadvermogen laadbak(op een vlakke ondergrond)
    Grind, droog1522 kg/m3Vol
    Grind, nat1922 kg/m3¾ vol
    Zand, droog 1442 kg/m3Vol
    Zand, nat1922 kg/m3¾ vol
    Hout721 kg/m3Vol
    Schors<721 kg/m3Vol
    Aarde, samengedrukt1602 kg/m3¾ vol (bij benadering)

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

      • Zet de machine uit en verwijder het sleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Laat de machine afkoelen voordat u er instellingen of onderhoud aan verricht, of de machine schoonmaakt of stalt.

    • Sla de machine niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten.

    • Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.

    • Vervang versleten, beschadigde en ontbrekende stickers.

    De machine transporteren

    • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Maak de machine stevig vast.

    Zie Figuur 74 en Figuur 75 voor de plaats van de bevestigingspunten van de machine.

    Note: Laad de machine op de aanhangwagen met de voorzijde van de machine naar voren gericht.

    g356657
    g356660

    De machine slepen

    In noodgevallen kunt u de machine over een korte afstand slepen; maak hier evenwel geen gewoonte van.

    Waarschuwing

    Als u de machine bij een te hoge snelheid sleept, kunt u de controle over het stuur verliezen. Dit kan letsel veroorzaken.

    Sleep de machine nooit sneller dan 8 km per uur.

    Note: De stuurbekrachtiging functioneert misschien niet, waardoor de besturing wordt bemoeilijkt.

    De machine moet worden gesleept door 2 personen. Als u de machine over een grote afstand moet verplaatsen, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.

    1. Bevestig een sleepkabel aan de lip op de voorzijde van het machineframe (Figuur 74).

    2. Zet de versnellingspook in de stand N (NEUTRAAL).

    Een aanhangwagen trekken

    De machine kan een aanhangwagen en werktuigen trekken. Neem contact op met uw erkende Toro-distributeur verdeler voor de beschikbare trekhaken.

    Uw machine kan aanhangwagens met een totaalgewicht van maximaal 907 kg trekken.

    Zorg er altijd voor dat ongeveer 60% van het gewicht van de lading van de aanhangwagen zich naar de voorzijde van de as van de aanhangwagen bevindt. Overschrijd het koppelgewicht van 91 kg op de trekhaak van de machine niet.

    Als u een lading vervoert of een aanhangwagen trekt, mag u de machine of de aanhangwagen niet te zwaar laden. Een te zware lading kan leiden tot slechte prestaties of beschadiging van de remmen, as, motor, transaxle, stuurinrichting, ophanging, carrosserie of banden.

    Important: Om de kans op beschadiging van de aandrijfriem te verkleinen, moet u bij het slepen de stand L (LAAG BEREIK) gebruiken.

    Onderhoud

    Veiligheid bij onderhoud

    • Laat personeel dat niet bekend is met de instructies nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitvoeren.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

      • Zet de machine uit en verwijder het sleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Laat de machine afkoelen voordat u er instellingen of onderhoud aan verricht, of de machine schoonmaakt of stalt.

    • Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.

    • Werk nooit onder een opgetilde laadbak zonder dat de juiste laadbakbeveiliging is geplaatst.

    • Om de machine in goede staat te houden moet u verzekeren dat alle bevestigingsmiddelen goed zijn aangetrokken.

    • Om het risico op brand te verminderen moet u de omgeving van de machine vrij houden van overtollig vet, gras, bladeren en vuil.

    • Indien mogelijk moet u geen onderhoud uitvoeren bij ingeschakelde machine. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.

    • Als de machine ingeschakeld moet zijn om een instelling te maken moet u uw handen en voeten, kleding en alle lichaamsdelen uit de buurt van bewegende delen houden. Hou omstanders uit de buurt van de machine.

    • Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Zorg dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingsmiddelen goed zijn aangetrokken. Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Voer geen handelingen uit die van invloed zijn op de bedoelde werking van een veiligheidsvoorziening of die de bescherming waarin de veiligheidsvoorziening voorziet verminderen.

    • Voorkom dat de motor het maximaal toelaatbare toerental overschrijdt, doordat de instellingen van de motor zijn veranderd. Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u het maximale motortoerental door een erkende Toro- distributeur laten controleren met een toerenteller.

    • Indien grote reparaties nodig zijn of hulp is vereist, moet u contact opnemen met een erkende Toro- distributeur.

    • Elke verandering aan deze machine kan gevolgen hebben voor de werking, prestaties of levensduur van de machine, en kan letsel of de dood veroorzaken. Dergelijke veranderingen kunnen ertoe leiden dat de garantie op het product van The Toro® Company komt te vervallen.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • De alternatorriem controleren en afstellen.
  • Draai de wielmoeren aan.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Controleer de bandenspanning.
  • Controleer het motoroliepeil.
  • Controleer het koelvloeistofpeil.
  • Verwijder vuil uit het motorgebied en de radiateur.
  • Remvloeistofpeil controleren.Controleer het peil van de remvloeistof voordat u de motor start.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De staat van de wielen en de banden controleren.
  • De stuurinrichting en ophanging op losse of beschadigde onderdelen controleren.
  • Controleer de uitlijning van de voorwielen
  • Remmen controleren.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • De machine smeren(bij zwaar gebruik vaker smeren).
  • Het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • De alternatorriem controleren en afstellen.
  • Draai de wielmoeren aan.
  • Het peil van de transaxlevloeistof controleren.
  • De conditie van de aandrijfriem controleren en de koppelingen reinigen.
  • Om de 500 bedrijfsuren
  • De gashendel kalibreren.
  • Het brandstoffilter/de waterafscheider vervangen (vaker in vuile en stoffige omstandigheden).
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Transaxleolie verversen.
  • Het oliepeil van het voordifferentieel controleren.
  • De koelslangen controleren op scheuren, zwellingen of slijtage.
  • De drijfriem vervangen.
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • Ververs de olie van het voordifferentieel.
  • Motorkoelvloeistof verversen.
  • Remvloeistof verversen.
  • Note: Download het elektrische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de startpagina.

    Important: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.

    Waarschuwing

    Als u de machine niet goed onderhoudt kunnen systemen van de machine voortijdig defect raken en u of omstanders mogelijk letsel toebrengen.

    U moet de machine goed onderhouden en in goede staat houden volgens deze instructies.

    Voorzichtig

    De machine mag uitsluitend worden onderhouden, gerepareerd, afgesteld of geïnspecteerd door vakbekwame en erkende technici.

    • Voorkom brandgevaar en zorg ervoor dat er brandbestrijdingsapparatuur in het werkgebied aanwezig is. Controleer nooit met een open vuur het peil van vloeistoffen, het accuzuur of de koelvloeistof, of een lekkage.

    • Gebruik geen open bakken met brandstof of ontvlambare reinigingsvloeistoffen om onderdelen schoon te maken.

    Voorzichtig

    Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.

    Zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerde itemVoor week van:
    maandagdinsdagwoensdagdonderdagvrijdagzaterdagzondag
    Controleer de werking van de versnellingspook.       
    Brandstofpeil controleren.       
    Controleer het motoroliepeil.       
    Remvloeistofpeil controleren.       
    Het peil van de transaxlevloeistof controleren.       
    Het luchtfilter controleren.       
    De koelribben van de motor controleren.       
    Controleren of de motor ongewone geluiden maakt.       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    De bandenspanning controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Werking van het gaspedaal controleren.       
    Was de machine.       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    Onderhoud van de machine in bijzondere omstandigheden

    Important: Als de machine wordt gebruikt in de hieronder genoemde omstandigheden, moet u de onderhoudswerkzaamheden twee keer zo vaak uitvoeren:

    • Gebruik in woestijngebied

    • Gebruik bij lage temperaturen: beneden 0 °C

    • Trekken van een aanhangwagen

    • Veelvuldig gebruik in stoffige omstandigheden

    • Bouwwerkzaamheden

    • Doe het volgende na langdurig gebruik in modder, zand, water of soortgelijke vuile omstandigheden:

      • Laat de remmen zo snel mogelijk controleren en reinigen. Dit voorkomt dat schurend materiaal overmatige slijtage veroorzaakt.

      • Reinig de machine met alleen water of een mild reinigingsmiddel.

        Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De machine klaar maken voor onderhoud

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Breng de laadbak omhoog en maak hem leeg.

    4. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    5. Laat de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    6. Koppel de minkabel (-) los van de accupool.

    De machine opkrikken

    Gevaar

    Een opgekrikte machine kan wankel staan en van de krik glijden waardoor iemand die zich onder de machine bevindt letsel kan oplopen.

    • U mag de machine nooit starten als deze is opgekrikt, want door de trilling van de motor of de beweging van de wielen kan de machine van de krik afglijden.

    • Haal altijd het sleuteltje uit het contact voordat u van de machine stapt.

    • Blokkeer de wielen als de machine is opgekrikt.

    Als u de voorkant van de machine omhoog krikt, moet u altijd een blok hout (of iets vergelijkbaars) tussen de krik en het frame van de machine plaatsen.

    Het krikpunt aan de voorkant van de machine bevindt zich onder de onderste plaat van het voorframe (Figuur 76).

    g365613

    Het krikpunt aan de achterzijde van de machine bevindt zich aan de beugel van de achtersteun (Figuur 77).

    g365614

    De motorkap openen

    De motorkap optillen

    1. Til de handgreep van de rubberen grendels aan weerszijden van de motorkap op.

    2. Til de motorkap op.

      g398991

    De motorkap sluiten

    1. Laat de motorkap langzaam zakken.

    2. Bevestig de motorkap door de rubberen grendels uit te lijnen met de grendelbevestigingen aan weerszijden van de motorkap (Figuur 78).

    Smering

    De machine smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • De machine smeren(bij zwaar gebruik vaker smeren).
  • Type vet: Nr. 2 vet op lithiumbasis

    1. Veeg de smeernippel schoon met een doek zodat er geen vuil kan binnendringen in het lager of de lagerbus.

    2. Pomp met een smeerpistool smeervet in de smeernippels van de machine.

    3. Veeg overtollig smeervet van de machine.

    De smeerpunten en de hoeveelheden zijn als volgt:

    • Voorste scharnierpunten van de bedieningsarm (2); zie Figuur 79

      g390951
    • Achterste scharnierpunten van de bedieningsarm (4); zie Figuur 80

      g390953
    • Kogelverbindingen (2); zie Figuur 81

      g390950
    • Achterste scharnierpunten (4); zie Figuur 82

      g390952
    • Aandrijfas (2); zie Figuur 83

      g357005

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de olie controleert of olie bijvult in het carter.

    • Houd uw handen, voeten, gezicht, kleding en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper en andere hete oppervlakken.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Het luchtfilter vervangen(vaker in stoffige, vuile omstandigheden).
  • Controleer periodiek het luchtfilter en de slangen voor een optimale bescherming van de motor en een maximale levensduur. Controleer de luchtfilterbehuizing op beschadigingen die een luchtlek zouden kunnen veroorzaken. Vervang een beschadigde luchtfilterbehuizing.

    1. Maak de sluitingen op het luchtfilter los en trek het luchtfilterdeksel van de luchtfilterbehuizing (Figuur 84).

      g002401
    2. Knijp in de zijkanten van de stofkap om deze te openen en sla het stof eruit.

    3. Schuif het filter voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing (Figuur 84).

      Note: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing stoot.

      Note: Probeer het filter niet te reinigen.

    4. Inspecteer het nieuwe filter op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken.

      Note: Gaten in het filter zien eruit als lichte vlekken. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting. Als het filter beschadigd is, mag u het niet gebruiken.

      Note: U mag de motor nooit laten lopen zonder dat het luchtfilter en het luchtfilterdeksel zijn gemonteerd, omdat anders de motor schade kan oplopen.

    5. Schuif het filter voorzichtig over de buis van de behuizing (Figuur 84).

      Note: Zorg ervoor dat het filter volledig vastzit door de buitenring van het filter tijdens de montage aan te drukken.

    6. Monteer het luchtfilterdeksel met de kant naar boven gericht en maak de sluitingen vast (Figuur 84).

    Motorolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het motoroliepeil.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Ververs de motorolie en vervang het filter.
  • Note: Ververs de olie vaker als het voertuig in zeer stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt.

    Note: Geef de oude motorolie en het gebruikte oliefilter af bij een erkende inzamelplaats.

    Motorolietype

    Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voordat de motor voor de eerste keer wordt gestart. Controleer het oliepeil dagelijks voor het werk of telkens voor gebruik van de machine.

    Type olie: Toro Premium motorolie

    Indien u een andere olie gebruikt, gebruik dan hoogwaardige motorolie met laag asgehalte die minstens voldoet aan de volgende specificaties:

    • API onderhoudsclassificatie CJ-4 of hoger

    • ACEA onderhoudsclassificatie E6

    • JASO onderhoudsclassificatie DH-2

    Important: Gebruik van andere olie dan API-classificatie CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan het dieselpartikelfilter doen verstoppen of de motor beschadigen.

    Carterinhoud: 2,3 liter met vervanging van het filter

    Olieviscositeit/-klasse: SAE 10W-30 (alle temperaturen)

    Note: Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw verdelerdistributeur. Raadpleeg de Onderdelencatalogus of een erkende Toro-distributeur verdeler voor onderdeelnummers.

    Het motoroliepeil controleren

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Breng de laadbak omhoog.

    5. Controleer het oliepeil zoals wordt getoond in Figuur 85.

      g029301

    Motorolie verversen en filter vervangen

    Laat indien mogelijk de motor lopen vlak voordat u de olie ververst. Warme olie stroomt gemakkelijker en voert verontreinigingen beter mee.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Breng de laadbak omhoog.

    5. Ververs de motorolie zoals wordt getoond in Figuur 86.

      g031623
    6. Vervang het oliefilter van de motor zoals getoond in Figuur 87.

      g027477
    7. Vul het carter bij met olie; zie Motorolietype.

    De alternatorriem controleren en afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • De alternatorriem controleren en afstellen.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • De alternatorriem controleren en afstellen.
    1. Druk de riem naar binnen met uw vinger of een liniaal met een kracht van ongeveer 98 N om de doorbuiging te controleren.

      Er zijn 3 posities om de spanning van de riem te controleren (Figuur 88). De juiste doorbuiging bij elke positie is als volgt:

      • Positie 1 - 9 tot 13 mm

      • Positie 2 - 7 tot 10 mm

      • Positie 3 - 10 tot 14 mm

      g366704
    2. Stel de riemspanning indien nodig als volgt af:

    3. Draai de stelbouten en -moeren los, beweeg vervolgens de omwenteling met behulp van een moersleutel om de riem op de juiste spanning te brengen (Figuur 89).

    4. Draai de instelbouten en moeren vast (Figuur 89).

      g366768
    5. Trek de riem aan tot de juiste spanning.

      Zorg ervoor dat er ruimte is tussen de riem en de onderkant van de poeliegroef. Als er geen ruimte is tussen de riem en de onderkant van de poeliegroef, moet u de riem vervangen (Figuur 90).

      g366767
    6. Controleer de riem op barsten, olie en/of slijtage. Indien nodig vervangen.

    De gashendel kalibreren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • De gashendel kalibreren.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Met een draaiende motor en uw voet van het rempedaal, houdt u de displayknop gedurende 10 seconden ingedrukt (Figuur 91).

      De km/h of mph zullen beginnen knipperen.

      g367226
    4. Terwijl u de displayknop ingedrukt houdt, draait u het contactsleuteltje van de stand DRAAIEN naar de stand STARTEN, en dan laat u beide tegelijkertijd los.

      De hoek van de gashendel zal beginnen toe te nemen (1 graad om de 2 seconden). Wanneer het kalibratieproces voltooid is, wordt een nieuwe offset gecreëerd en de hoek op het display geeft weer nul aan.

      Het kalibratieproces neemt ongeveer 30 tot 60 seconden in beslag.

      Note: Raak tijdens het kalibratieproces niets aan, want dan wordt het proces afgebroken en moet u de procedure opnieuw starten.

      Note: Tijdens de kalibratie moet het motortoerental (tpm) constant blijven. Pas aan het eind van het kalibratieproces kunt u het motortoerental iets horen toenemen. Als het motortoerental voortdurend toeneemt, kan er een probleem zijn en communiceert het motortoerental niet met de TEC-controller.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Het brandstoffilter/de waterafscheider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Het brandstoffilter/de waterafscheider vervangen (vaker in vuile en stoffige omstandigheden).
  • g031412

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • De brandstofleidingen en aansluitingen controleren.
  • Controleer de brandstofleidingen, aansluitingen en klemmen op tekenen van lekkage, slijtage, beschadiging of losse connecties.

    Note: Repareer beschadigde of lekkende onderdelen van het brandstofsysteem voordat u de machine gebruikt.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    Onderhoud van de accu

    Accuspanning: 12 V, 300 A, koude start bij -18 °C.

    • Houd de accu altijd schoon en volledig geladen.

    • Als de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout.

    • Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.

    Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.

    • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag oogbescherming en rubberen handschoenen.

    • Vul de accu bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    • Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte zodat de gassen die vrijkomen tijdens het opladen kunnen verdwijnen.

    • Omdat de gassen explosief zijn, moet u ervoor zorgen dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen. Niet roken in de buurt van de accu.

    • U kunt misselijk worden als u de gassen inademt.

    • Haal de lader uit het stopcontact voordat u de ladersnoeren aansluit op of losmaakt van de accupolen.

    De accu afkoppelen

    Waarschuwing

    Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.

    • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.

    Koppel de minkabel (-) los van de accupool (Figuur 93).

    g365494

    De accu verwijderen

    Waarschuwing

    Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.

    • Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.

    1. Koppel de accukabels af (Figuur 94).

      g357128
    2. Maak de borgmoer los waarmee de accuhouder is bevestigd en verwijder de accu van de bak (Figuur 95).

      g388241

    De accu monteren

    1. Plaats de accu op de accubak en bevestig de accu aan de houder door de borgmoer vast te draaien (Figuur 95).

    2. Sluit de accukabels aan (Figuur 94).

    De accu aansluiten

    Sluit de minkabel (-) aan op de accu (Figuur 96).

    g365493

    Accu opladen

    Waarschuwing

    Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.

    • Houd vonken en open vuur uit de buurt van de accu.

    • Rook nooit in de buurt van de accu.

    Important: Houd de accu altijd volledig geladen. Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen onder 0 °C.

    1. Verwijder de accu van de machine; raadpleeg De accu verwijderen.

    2. Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A (12 V).

      Note: De accu niet te ver opladen.

    3. Monteer de accu; zie De accu monteren.

    Opslag van de accu

    Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in het voertuig laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de batterij snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen.

    Onderhoud van de zekeringen

    De zekeringen van het elektrische systeem bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 97).

    g388509

    Raadpleeg Figuur 98 voor de locaties van de zekeringen.

    decal145-2225

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Onderhoud van de banden

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 50 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren aan.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De staat van de wielen en de banden controleren.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren aan.
    1. Inspecteer de banden en velgen op tekenen van slijtage en beschadiging.

      Note: Ongelukken tijdens werkzaamheden, zoals een botsing tegen een trottoirband, kunnen een band of een velg beschadigen en tevens de wieluitlijning verstoren. Daarom moet u na een ongeluk de conditie van de banden controleren.

    2. Draai de wielmoeren vast met een torsie van 108 tot 122 N∙m.

    De onderdelen van de stuurinrichting en ophanging controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • De stuurinrichting en ophanging op losse of beschadigde onderdelen controleren.
  • Zet het stuurwiel in de gecentreerde stand (Figuur 99), en draai het stuurwiel naar links of rechts. Als u het stuurwiel meer dan 13 mm naar links of rechts draait en de banden draaien niet, controleer dan de volgende onderdelen van de stuurinrichting en de ophanging om er zeker van te zijn dat ze niet los zitten of beschadigd zijn:

    • Stuuras tot verbinding van stuurhuis

      Important: Controleer de toestand van de afdichting van de rondselas en ga na of u deze op een veilige manier kunt gebruiken (Figuur 100).

    • Trekstangen van het stuurhuis

    g364719
    g313576

    De uitlijning van de voorwielen controleren/afstellen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Controleer de uitlijning van de voorwielen
  • Uitlijning van de voorwielen controleren

    1. Controleer de bandendruk en zorg ervoor dat de banden vooraan goed opgepompt zijn; zie Bandenspanning controleren.

    2. Leg ofwel een gewicht op de bestuurdersstoel dat overeenkomt met het gemiddelde gewicht van de bestuurders die met de machine zullen werken, of laat een bestuurder plaatsnemen op de stoel. Het gewicht of de bestuurder dienen gedurende de hele instellingsprocedure op de stoel te blijven.

    3. Rol op een vlakke ondergrond de machine 2 tot 3 meter recht achteruit en vervolgens recht vooruit naar de plaats waar u vertrok. Hierdoor kan de ophanging de bedrijfsstand aannemen.

    4. Zorg ervoor dat de voorbanden recht naar voren wijzen.

    5. Meet ter hoogte van de as de afstand tussen de voorwielen aan de voorkant en de achterkant van de wielen (Figuur 101).

      g009235
    6. Als de meting niet binnen +/- 6 mm van neutraal (nul) is, ga dan verder met De uitlijning van de voorwielen afstellen.

    De uitlijning van de voorwielen afstellen

    Important: Voordat u de uitlijning gaat afstellen, moet u ervoor zorgen dat de hoogte van de machine zo dicht mogelijk tegen neutraal aanligt; zie De rijhoogte voor instellen.

    1. Draai de contramoeren aan het buitenste uiteinde van de spoorstangen los (Figuur 102).

    2. Draai aan beide spoorstangen om de voorzijde van het wiel naar binnen of naar buiten te draaien.

    3. Draai de contramoeren van de spoorstang weer vast als de afstelling correct is.

    4. Zorg ervoor dat het stuur in beide richtingen volledig kan uitslaan.

      g033219
    5. Controleer de meting; zie Uitlijning van de voorwielen controleren.

      Als de meting niet binnen +/- 6 mm van neutraal (nul) is, herhaalt u de stappen voor het afstellen van de uitlijning van het voorwiel.

    De rijhoogte voor instellen

    Benodigdheden (door de eigenaar verschaft): sleutel voor afstelling van de veer, Toro- onderdeel 139-4678; verkrijgbaar bij een erkende Toro-distributeur verdeler.

    Important: Pas de hoogte alleen aan bij ongelijkmatige bandenslijtage of als u extra gewicht toevoegt aan de voorkant van de machine (bv. door een BOSS-ploeg toe te voegen).

    1. Als u gewicht toevoegt aan de voorkant van de machine, moet u de rijhoogte afstellen.

      Controleer de bandendruk en zorg ervoor dat de banden vooraan goed opgepompt zijn; zie Bandenspanning controleren.

      De afstand tot de grond dient 23 cm te bedragen voor standaard wielen en banden of 25 cm voor de grotere accessoirewielen en -banden.

    2. Als de afstand tot de grond niet juist is, moet u de sleutel voor afstelling van de veer gebruiken om de kraag op de schokdemper te verdraaien om het wiel uit te lijnen (Figuur 103).

      Note: Als het moeilijk is om de kraag te draaien, til dan de voorkant van de machine op; De machine opkrikken.

      g364721

    Het peil van de transaxlevloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Het peil van de transaxlevloeistof controleren.
  • Vloeistoftype: Toro Premium synthetische transaxlevloeistof (Toro- onderdeelnr. 145-2048)

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Verwijder de vulplug op de transaxle (Figuur 104).

      Note: Het vloeistofpeil moet tot aan de onderkant van de vulplug komen.

    5. Als het vloeistofpeil te laag is, verwijder dan de vulplug en vul bij met de aanbevolen vloeistof tot deze uit de opening stroomt (Figuur 104).

    6. Plaats de vulplug terug en draai deze vast met een torsie van 14 tot 30 N∙m.

      g362542

    Transaxleolie verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Transaxleolie verversen.
  • Vloeistoftype: Toro Premium synthetische transaxlevloeistof (Toro- onderdeelnr. 145-2048)

    Inhoud: 1,21 l

    1. Plaats een opvangbak onder de aftapplug (Figuur 104).

    2. Verwijder de vulplug (Figuur 104).

      Note: Bewaar de vulplug en de pakking om deze te monteren in stap 6.

    3. Verwijder de aftapplug en laat alle vloeistof weglopen (Figuur 104).

      Note: Bewaar de aftapplug om deze te monteren in stap 4.

    4. Monteer de aftapplug en draai deze vast met een torsie van 14 tot 30 N∙m.

    5. Vul de transaxle met de aangegeven vloeistof en inhoud tot deze gelijk staat met de vulopening.

    6. Plaats de vulplug terug en draai deze vast met 14 tot 30 N∙m.

    Het oliepeil van het voordifferentieel controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • Het oliepeil van het voordifferentieel controleren.
  • Type vloeistof: 80W-90 tandwielolie

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Verwijder de controleplug op het voordifferentieel (Figuur 105).

      Note: Het oliepeil moet tot aan de onderkant van de controleplug komen.

    5. Als het oliepeil laag is, kunt u de voorgeschreven olie toevoegen via de controleplugopening (Figuur 105).

    6. Plaats de controleplug terug en draai deze vast met een torsie van 15 tot 25 N∙m.

      g399038

    De olie van het voordifferentieel verversen.

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Ververs de olie van het voordifferentieel.
  • Type vloeistof: 80W-90 tandwielolie

    Inhoud: 0,15 l

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Plaats een opvangbak onder de aftapplug (Figuur 105).

    5. Verwijder de vulplug (Figuur 105).

      Note: Bewaar de vulplug en de pakking om deze te monteren in stap 9.

    6. Verwijder de aftapplug en laat alle vloeistof weglopen (Figuur 105).

      Note: Bewaar de aftapplug om deze te monteren in stap 7.

    7. Monteer de aftapplug en draai deze vast met een torsie van 15 tot 25 N∙m.

    8. Vul het voordifferentieel met de aangegeven vloeistof en inhoud.

    9. Plaats de vulplug terug en draai deze vast met een torsie van 15 tot 25 N∙m.

    10. Laat de olie ongeveer 5 minuten bezinken, controleer dan het peil; Het oliepeil van het voordifferentieel controleren.

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    • Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.

    • Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

      • Laat de motor minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop verwijdert.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    • Gebruik de machine nooit zonder dat de kappen zijn geplaatst.

    • Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van draaiende ventilatoren en drijfriemen.

    • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    Het koelvloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het koelvloeistofpeil.
  • Type koelvloeistof: 50% ethyleen-glycol met organische additieventechnologie (OAT, organic additive technology) 50% destilleerwater

    Waarschuwing

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

    • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Controleer het koelvloeistofpeil in de koeltank (Figuur 106).

      Note: Het vulpeil is afhankelijk van de temperatuur van de koelvloeistof.

      g364757
    5. Als de koelvloeistof bijna op is, verwijdert u de dop van de koeltank en voegt u een antivriesmengsel toe dat voor 50% bestaat uit ethyleen-glycol met organische additieventechnologie (OAT, organic additive technology ) en voor 50% uit antivries-destilleerwater.

      Niet te vol vullen.

    6. Draai de dop van de koeltank met de hand vast.

    Vuil verwijderen uit het koelsysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder vuil uit het motorgebied en de radiateur.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.

    5. Verwijder de 7 schroeven waarmee de grille vastzit en verwijder de grille (Figuur 107).

      g365212
    6. Reinig de radiateur met perslucht.

      Note: Blaas vuil weg uit de radiateur.

    7. Monteer de grille met de eerder verwijderde 7 schroeven (Figuur 107).

    De koelslangen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • De koelslangen controleren op scheuren, zwellingen of slijtage.
  • De koelslangen controleren op scheuren, zwellingen of slijtage.

    Vervang de slangen als er scheuren, zwellingen of slijtage zijn.

    g401265

    Motorkoelvloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Motorkoelvloeistof verversen.
  • Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.

    Onderhouden remmen

    Remmen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 100 bedrijfsuren
  • Remmen controleren.
  • Voorzichtig

    Na gebruik van de machine kunnen de onderdelen van de rem heet zijn. Aanraken van hete remonderdelen kan brandwonden veroorzaken.

    Wacht tot onderdelen van de rem is afgekoeld voordat u de remmen controleert.

    Important: De remmen zijn van essentieel belang voor een veilig gebruik van de machine. Controleer de remmen zorgvuldig op de aanbevolen onderhoudsintervallen om de optimale prestaties en veiligheid te verzekeren.

    • Controleer de remvoering op slijtage of beschadiging. Als de dikte van de remvoering (remblok) minder dan 1,6 mm is, moet u de remvoering vervangen.

    • Controleer de ankerplaat en andere onderdelen op tekenen van overmatige slijtage of vervorming. Vervang eventuele beschadigde onderdelen.

    • Controleer het remvloeistofpeil; zie Remvloeistofpeil controleren.

    Remvloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Remvloeistofpeil controleren.Controleer het peil van de remvloeistof voordat u de motor start.
  • Remvloeistoftype: DOT 3

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Open de motorkap om toegang te krijgen tot de hoofdremcilinder en het reservoir (Figuur 109).

      g362521
    5. Kijk naar de omtreklijn van het vloeistofpeil aan de zijkant van het reservoir (Figuur 110).

      Note: Het peil moet hoger staan dan de Minimum-streep.

      g002136
    6. Doe het volgende als het vloeistofpeil te laag is:

      1. Reinig de omgeving van de reservoirdop en verwijder de dop (Figuur 109).

      2. Giet DOT 3 remvloeistof in het reservoir tot het vloeistofpeil boven de Minimum-streep staat (Figuur 110).

        Note: Giet niet te veel remvloeistof in het reservoir.

      3. Plaats de dop weer op het reservoir (Figuur 109).

    7. Sluit de motorkap.

    Remvloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 1000 bedrijfsuren
  • Remvloeistof verversen.
  • Neem contact op met uw erkende Toro-distributeur dealer.

    Onderhoud riemen

    Onderhoud van de drijfriem

    Drijfriem controlerenen de koppelingen reinigen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • De conditie van de aandrijfriem controleren en de koppelingen reinigen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Breng de laadbak omhoog.

    5. Maak de 6 veerklemmen los waarmee de drijfriemkap is bevestigd en verwijder de kap (Figuur 111).

      g366144
    6. Laat de riem (Figuur 112) ronddraaien en controleer deze op tekenen van overmatige slijtage of beschadigingen.

      Note: Vervang de riem als deze overmatig versleten of beschadigd is; zie Aandrijfriem vervangen.

      g366145
    7. Reinig de koppelingen grondig met perslucht (Figuur 112).

    8. Monteer de drijfriemkap (Figuur 111).

    9. Laat de laadbak neer.

    Aandrijfriem vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 500 bedrijfsuren
  • De drijfriem vervangen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN).

    3. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    4. Breng de laadbak omhoog.

    5. Maak de 6 veerklemmen los waarmee de drijfriemkap is bevestigd en verwijder de kap (Figuur 111).

    6. Trek de bovenkant van de riem omhoog om de secundaire koppeling te spreiden, draai de riem dan en leid hem over de secundaire koppeling (Figuur 112).

    7. Verwijder de riem van de primaire koppeling (Figuur 112).

      Note: Gooi de oude riem weg.

    8. Lijn de nieuwe riem uit op de primaire koppeling (Figuur 112).

    9. Laat de drijfriem over de secundaire koppeling ronddraaien (Figuur 112).

    10. Monteer de drijfriemkap (Figuur 111).

    11. Laat de laadbak neer.

    Reiniging

    De machine schoonmaken

    Reinig de machine indien nodig met alleen water of een mild reinigingsmiddel. Bij het schoonmaken van de machine kunt u een doek gebruiken.

    Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.

    Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.

    Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan interne motorschade veroorzaken.

    Stalling

    Veiligheid tijdens opslag

    • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u er instellingen of onderhoud aan verricht, of de machine schoonmaakt of stalt.

    • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

    De machine stallen

    1. Rij de machine naar een horizontaal oppervlak, zet de transmissiehendel in de stand P (PARKEREN), zet de motor uit, en neem het sleuteltje uit het contact.

    2. Verwijder vuil en vet van de gehele machine, inclusief het gebied van de motor.

      Important: U kunt het voertuig met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Doe dit niet met een hogedrukreiniger. De machine reinigen met een hogedrukreiniger kan het elektrische systeem beschadigen of noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor en de accu.

    3. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    4. Smeer het voertuig; zie De machine smeren.

    5. Ververs de motorolie en vervang het filter; zie Motorolie verversen en filter vervangen.

    6. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    7. Voor langetermijnopslag (3 maanden of meer): bereid het brandstofsysteem als volgt voor:

      1. Voeg een stabilizer/conditioner op oliebasis toe aan de brandstof in de tank. Gebruik nooit stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).

        Important: Bewaar brandstof die stabilizer/conditioner bevat niet langer dan aanbevolen door de fabrikant van de stabilisator.

      2. Laat de motor 5 minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.

      3. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de benzine uit de tank lopen.

      4. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat.

      5. Start de motor opnieuw totdat deze niet meer start.

      6. U moet afgetapte brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende voorschriften.

    8. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit antivries bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.

    9. Verwijder de accu van het chassis en laad de accu volledig op; raadpleeg De accu verwijderen.

      Note: U mag de accukabels niet aansluiten op de accupolen tijdens stalling.

      Important: De accu moet volledig opgeladen zijn om te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij temperaturen beneden 0 °C. Een volledig opgeladen accu kan ongeveer 50 dagen worden gestald bij temperaturen beneden 4 °C zonder tussentijds te worden opgeladen. Bij temperaturen boven 4 °C moet u om de 30 dagen het waterpeil in de accu controleren en de accu opladen.

    10. Controleer alle bevestigingen en zet ze vast. Repareer of vervang beschadigde onderdelen.

    11. Werk alle krassen en afgebladderde metaaloppervlakken bij met lak die verkrijgbaar bij uw erkende Toro- distributeur.

    12. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte.

    13. Verwijder het contactsleuteltje uit de contactschakelaar en bewaar het op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.

    14. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.

    Problemen, oorzaak en remedie

    ProblemPossible CauseCorrective Action
    De motor wil niet aanslaan.
    1. Uw voet staat niet op het rempedaal.
    2. De accu is leeg en/of er is een slechte accuaansluiting.
    1. Zet uw voet op het rempedaal.
    2. Controleer de aansluitingen van de accu. Als de accu leeg is, moet u de accu vervangen.
    De motor draait, maar start niet.
    1. De brandstoftank is leeg.
    2. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
    3. Het luchtfilter is vuil of zit verstopt.
    1. De brandstoftank vullen.
    2. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.
    3. Reinig of vervang het luchtfilter.
    De stuurbekrachtiging gaat stroef.
    1. Er is een zekering doorgebrand in het elektrische systeem.
    2. De stuurbekrachtingscontroller is losgekoppeld.
    3. De stuurbekrachtigingsmotor en/of controller is kapot.
    1. Controleer en vervang de zekering.
    2. Sluit de stuurbekrachtigingscontroller aan.
    3. Vervang de stuurbekrachtigingsmotor en/of de controller; neem contact op met uw erkende Toro-distributeur verdeler.
    De gashendel reageert niet.
    1. De transmissiehendel bevindt zich in de stand P (parkeren), N (neutraal) of tussen versnellingen.
    2. De functie ‘geen veiligheidsgordel’ is ingesteld op 0 km/h of mph.
    3. De versnellingspositiesensor werkt niet of is beschadigd.
    1. Zet de transmissiehendel in de rijstand.
    2. Maak uw veiligheidsgordel vast.
    3. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.
    De vierwielaandrijving/differentieelvergrendeling(en) werkt/werken niet.
    1. Er is een zekering doorgebrand in het elektrische systeem.
    2. De functie was uitgeschakeld tijdens de softwaresetup.
    3. De schakelaars en/of het differentieel (de differentiëlen) zijn losgekoppeld.
    4. De actuator/solenoïde is stuk.
    1. Controleer en vervang de zekering.
    2. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.
    3. Controleer de kabelboom en sluit hem weer aan.
    4. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.
    De cruisecontrolfunctie werkt niet.
    1. Uw veiligheidsgordel is niet omgegespt.
    2. U rijdt niet met de minimumsnelheid van de machine.
    1. Maak uw veiligheidsgordel vast.
    2. Verhoog de snelheid van de machine om de cruisecontrol in te stellen.
    Het aangrijpen van de koppeling is abrupt.
    1. De riem is nieuw.
    2. De koppelingen zijn vuil.
    1. Reken 10 bedrijfsuren van normaal gebruik voor de inrijperiode.
    2. De koppelingen schoonmaken.
    De versnelling lijkt te traag wanneer de motor op het maximale motortoerental (tpm) draait
    1. De riem slipt en/of is beschadigd.
    2. De koppelingen zijn vuil.
    1. Controleer de riem en vervang hem indien nodig.
    2. De koppelingen schoonmaken.
    De accu laadt niet.
    1. De riem zit los en/of is beschadigd.
    2. Er is een slechte elektrische aansluiting met de alternator.
    3. De alternator is kapot.
    4. De accu is leeg en/of er is een slechte accuaansluiting.
    1. Controleer de riem en vervang hem indien nodig.
    2. Controleer de aansluiting van de kabelboom.
    3. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.
    4. Controleer de aansluitingen van de accu. Als de accu leeg is, moet u de accu vervangen.
    De toerenteller op het display is sporadisch/inconsistent.
    1. De riem zit los en/of is beschadigd.
    2. Er is een slechte elektrische aansluiting met de alternator.
    3. De alternator is kapot.
    1. Controleer de riem en vervang hem indien nodig.
    2. Controleer de aansluiting van de kabelboom.
    3. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.
    De motor bereikt het maximale toerental niet tijdens het rijden.
    1. De kabel is uitgerekt en/of de assemblage in het systeem is vastgelopen.
    1. Voer de gaskalibratieprocedure uit.
    ProblemPossible CauseCorrective Action
    Er verschijnt een storingscode op het display.
    1. Er is een probleem met de machine.
    1. Gebruik de machine niet als er een storingscode verschijnt. Anders kan de machine ernstig worden beschadigd. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur.