Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro- onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product bevindt zich rechtsvoor op het frame. De locatie van het plaatje is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunt u verwondingen oplopen of kan eigendom worden beschadigd.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Houd omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Het waarschuwingssymbool (Figuur 2) in deze handleiding en op de machine geeft belangrijke veiligheidsinformatie aan die u moet opvolgen om ongelukken te voorkomen.
Het waarschuwingssymbool staat boven informatie die u waarschuwt voor onveilige acties of situaties en wordt gevolgd door het woord GEVAAR, WAARSCHUWING, of VOORZICHTIG.
GEVAAR: een direct gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, altijd zal leiden tot de dood of ernstig letsel.
WAARSCHUWING: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot de dood of ernstig letsel.
VOORZICHTIG: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot licht of middelmatig letsel.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
CE-conforme machines
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note:
Bepaal of u de positie van de rol moet afstellen. De breedte van de maai-eenheid die u monteert bepaalt de positie van de rol aan de rolsteun als volgt:
Maai-eenheden van 68,6 cm - bovenste montage-openingen van de rolsteun.
Maai-eenheden van 81,3 cm - onderste montage-openingen van de rolsteun.
Indien nodig verwijdert u de tapbout, borgmoer en rol.
Lijn de rol uit met de andere openingen van de rolsteun.
Bevestig de rol aan de rolsteun met de tapbout en de borgmoer.
Herhaal stap 2 tot en met 4 aan de andere kant van de machine.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Slanggeleider voorzijde (rechts) | 1 |
Slanggeleider voorzijde (links) | 1 |
Haal de motoren van de messenkooien uit de transportbeugels.
Verwijder de verzendbeugels en werp deze weg.
Haal de maai-eenheden uit de dozen.
U moet de maaidekken monteren en afstellen volgens de instructies in de Gebruikershandleiding.
Zorg ervoor dat het contragewicht (Figuur 4) wordt gemonteerd aan het juiste uiteinde van de maai-eenheid volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.
Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 6).
Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 7).
Verwijder de flensborgmoer (⅜") waarmee de tapbout van de gazoncompensatieveer is bevestigd aan de rechterlip van het draagframe, en verwijder de compensatieveer van de maai-eenheid (Figuur 8).
Note: Verwijder de getande flensmoer niet van de tapbout.
Monteer de tapbout van de gazoncompensatieveer op de rechterlip van het draagframe (Figuur 9); gebruik hierbij de flensborgmoer (⅜").
Lijn de tapeinden van de linker slanggeleider uit met de gaten in het frame van de maai-eenheid en de gazoncompensatiebeugel (Figuur 10).
Note: De steunlus van de slanggeleider is naar de middellijn van de machine gericht.
Monteer de slanggeleider en de gazoncompensatiebeugel aan het frame van de maai-eenheid met de 2 flensborgmoeren (⅜").
Haal de borgmoeren en bouten aan met 37 tot 45 N∙m.
Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 11).
Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 13).
Lijn de tapeinden van de rechter slanggeleider uit met de gaten in het frame van de maai-eenheid en de gazoncompensatiebeugel (Figuur 14).
Note: Zorg ervoor dat de steunlus van de slanggeleider naar de middellijn van de machine is gericht.
Monteer de slanggeleider en de gazoncompensatiebeugel aan het frame van de maai-eenheid met de 2 flensborgmoeren (⅜").
Draai de borgmoeren vast met een torsie van 37 tot 45 N·m.
Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 16).
Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 17).
Verwijder de flensborgmoer (⅜") waarmee de tapbout van de gazoncompensatieveer is bevestigd aan de rechterlip van het draagframe, en verwijder de compensatieveer van de maai-eenheid (Figuur 18).
Note: Verwijder de getande flensmoer niet van de tapbout.
Monteer de tapbout van de gazoncompensatieveer op de rechterlip van het draagframe (Figuur 19); gebruik hierbij de flensborgmoer (⅜").
Lijn de openingen in de gazoncompensatiebeugel uit met de openingen in het frame van de maai-eenheid (Figuur 20).
Note: De steunlus van de slanggeleider is naar de middellijn van de machine gericht.
Monteer de gazoncompensatiebeugel op het frame van de maai-eenheid; gebruik de 2 slotbouten (⅜" x 1¼") en 2 flensborgmoeren (⅜").
Haal de borgmoeren en bouten aan met 37 tot 45 N∙m.
Bevestig voor elke maai-eenheid de kickstandaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 21).
Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 26).
Steek de as van het draagframe in het juk van het draaipunt van de hefarm.
Bevestig de as van het draagframe aan het juk van de hefarm met de borgpen.
Herhaal stap 1 en 3 aan de andere posities van de voorste maai-eenheden.
Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 27).
Steek de as van de hefarm in de hefarm en zet deze vast met de borgpen.
Herhaal stap 2 voor de andere achterste maai-eenheid.
Verwijder de borgpen en de ring waarmee de scharnieras van de hefarm is bevestigd aan de hefarm, en schuif de as uit de hefarm (Figuur 28).
Plaats het juk van de hefarm op de as van het draagframe (Figuur 29).
Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 30).
Steek de as van de hefarm in de hefarm en zet deze vast met de borgpen.
Herhaal stap 1 tot en met 4 voor de andere achterste maai-eenheid.
Bevestig de ketting van de hefarm aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 31).
Note: Gebruik het aantal kettingschakels volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de messenkooi.
Smeer olie op de O-ring van de motor van de messenkooi en plaats deze op de flens van de motor.
Plaats de motor door deze rechtsom te draaien zodat de flenzen van motor loskomen van de bouten (Figuur 32).
Draai de motor linksom tot de flenzen de bouten omsluiten en draai dan de bouten vast.
Important: Controleer of de slangen van de motor van de messenkooi niet zijn verdraaid, geknikt of het risico lopen te worden afgekneld.
Draai de montagebouten vast met een torsie van (36,6 tot 44,7 N·m).
Voer de volgende gegevens over de maai-eenheid in het InfoCenter in:
Aantal messen; raadpleeg Het aantal messen instellen.
Maaisnelheid; raadpleeg Maaisnelheid instellen.
Maaihoogte; raadpleeg De maaihoogte (HOC) instellen.
Note: U hebt de pincode nodig om de waarden voor het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte te wijzigen in het InfoCenter.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Controleer vóór gebruik de bandenspanning; zieBandenspanning controleren.
Note: De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. Stel de bandendruk af voordat u met de machine gaat werken.
Controleer het peil van de smeerolie van de achteras; zie Het oliepeil van de achteras controleren.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Smeer de machine; zie Lagers en lagerbussen smeren.
Important: Als de machine niet goed is gesmeerd, kunnen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Open de motorkap en controleer het peil van de koelvloeistof; zie Het koelvloeistofpeil controleren.
Controleer het peil van de motorolie en sluit en vergrendel de motorkap; zie Het motoroliepeil controleren.
Note: Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat de motor voor de eerste keer is gestart.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Vergrendelbeugel van de motorkap | 1 |
Popnagel | 2 |
Schroef (¼" x 2") | 1 |
Platte ring (¼") | 2 |
Borgmoer (¼") | 1 |
Haak de motorkapvergrendeling los van de beugel van de motorkapvergrendeling (Figuur 33).
Verwijder de 2 popnagels waarmee de motorkapvergrendeling aan de motorkap is bevestigd (Figuur 34).
Verwijder de beugel van de motorkapvergrendeling van de motorkap.
Plaats de beugel van de CE-vergrendeling en de beugel van de motorkapvergrendeling op de motorkap en lijn de montageopeningen uit.
Note: De beugel van de vergrendeling moet zich tegen de motorkap aan bevinden (Figuur 34).Verwijder de bout en moer niet van de arm van de vergrendelbeugel.
Lijn de ringen uit met de openingen aan de binnenzijde van de motorkap.
Bevestig de beugels en de ringen met de popnagels aan de motorkap (Figuur 35).
Haak de sluiting op de vergrendelbeugel van de motorkap (Figuur 36).
Schroef de bout in de andere arm van de vergrendelbeugel om de sluiting te vergrendelen (Figuur 37).
De bout stevig aandraaien, maar de moer niet.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
CE-sticker | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Waarschuwingssticker | 1 |
CE-sticker - op de motorkap dicht bij de motorkapvergrendeling |
|
Sticker productiejaar - op frame van de machine dicht bij het plaatje met het serienummer. |
|
CE-waarschuwingssticker - over de standaard waarschuwingssticker. |
|
Maak het oppervlak van de machine schoon met alcohol en een schone doek waar u de sticker gaat kleven; raadpleeg de tabel voor locatie van de CE-sticker.
Wacht tot het oppervlak droog is.
Verwijder de rug van de sticker.
Breng de sticker aan op het oppervlak.
Herhaal stap 1 tot en met 4 voor de andere stickers.
De 2 pedalen (Figuur 42) bedienen de afzonderlijke remmen op de wielen ter ondersteuning van het draaien en ten behoeve van een betere tractie bij het rijden op hellingen.
Om de pedaalvergrendeling in werking te stellen (Figuur 42), koppelt u de pedalen met de borgpen.
Om de parkeerrem in te schakelen, (Figuur 42) sluit u de pedalen op elkaar aan met de borgpen en drukt u het rechter rempedaal in terwijl u het andere pedaal inschakelt.
Note: Wanneer de parkeerrem in werking is gesteld, wordt het symbool voor de parkeerrem weergegeven in het InfoCenter.
Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u 1 van de rempedalen in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.
Het tractiepedaal (Figuur 42) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor een onbelaste, maximale rijsnelheid drukt u de motortoerentalschakelaar in op hoog stationair en drukt u vervolgens het tractiepedaal volledig in.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.
Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal (Figuur 42) intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een stand die voor u het meest comfortabel is en daarna uw voet van het pedaal halen.
Stel de schroef/schroeven (Figuur 43) in om de maximale indrukking van het tractiepedaal te beperken en zo de snelheid vooruit/achteruit te begrenzen.
Important: De schroef van de snelheidsbegrenzer moet het tractiepedaal tegenhouden voordat de pomp een volledige slag aflegt, omdat anders de pomp schade kan oplopen.
Wanneer de maaitoerentalbegrenzer (Figuur 43) naar voren is gedraaid, kunnen de maai-eenheden worden ingeschakeld en wordt de maximale rijsnelheid begrensd tijdens het maaien. U kunt de positie van de afstandsstukken veranderen om de maaisnelheid in te stellen. Draai de maaitoerentalbegrenzer naar achteren voor maximale transportsnelheid wanneer u met de machine van het ene werkterrein naar het andere rijdt.
Gebruik de maai-/hefhendel (Figuur 44) om de maai-eenheden omhoog te brengen en neer te laten. De hendel start en stopt ook de messenkooien wanneer deze ingeschakeld zijn in de maaimodus.
Note: De maai-eenheden kunnen niet worden neergelaten als de maai-/hefhendel in de transportstand staat.
De contactschakelaar (Figuur 44) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START.
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 44).
De aftakasschakelaar (Figuur 44) heeft 2 standen: INSCHAKELEN en UITSCHAKELEN. Druk de aftakasschakelaar naar voren om de messen van de maai-eenheid in te schakelen. Druk de schakelaar naar achteren om de messen van de maai-eenheid uit te schakelen.
Met de toerentalschakelaar (Figuur 44) kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Door op de schakelaar te tikken kunt u het toerental in stappen van 100 tpm verhogen of verlagen. Druk op de schakelaar en houd deze ingedrukt om het motortoerental meteen naar hoog of laag stationair te brengen, afhankelijk van welke kant van de schakelaar u indrukt.
Druk op de schakelaar om de koplampen te ontsteken (Figuur 44).
U kunt het aansluitpunt (Figuur 45) gebruiken voor de stroomvoorziening van optionele elektrische accessoires van 12 V.
Gebruik de zakhouder (Figuur 45) voor opslagdoeleinden.
Gebruik de wethendels om de draairichting van de maai-eenheid te regelen bij het wetten van de messenkooien (Figuur 46).
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie over uw machine, onder meer de bedrijfsstatus en allerlei diagnostische informatie (Figuur 47). Het InfoCenter beschikt over een welkomstscherm en hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door een willekeurige welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.
Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.
Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.
Rechterknop – Gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.
Manuele omkeerfunctie voor de ventilator – wordt geactiveerd door de linker- en rechterknop tegelijk in te drukken.
Pieper – klinkt als u de maaidekken omlaag brengt of als er berichten of storingen zijn.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.
SERVICE DUE | Geeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd |
Uren resterend tot onderhoud | |
Bedrijfsuren op nul zetten | |
Motortoerental/status – het toerental van de motor | |
Informatiepictogram | |
Urenteller | |
Snel | |
Langzaam | |
Ventilator omkering – geeft aan of de ventilator omgekeerd draait | |
Stationair herstel vereist | |
Luchtinlaatverwarming actief | |
Maai-eenheden omhoog brengen | |
Maai-eenheden omlaag brengen | |
De bestuurder moet op de stoel zitten | |
Indicator parkeerrem – geeft aan of de parkeerrem is ingeschakeld | |
Geeft het hoge bereik aan | |
Vrijstand | |
Geeft het lage bereik aan | |
Koelvloeistoftemperatuur – de temperatuur van de koelvloeistof in °C of °F | |
Temperatuur (heet) | |
Geweigerd of niet toegestaan | |
Aftakas is ingeschakeld | |
Motor starten | |
Gestopt of uitgeschakeld | |
Motor | |
Contactschakelaar | |
De maai-eenheden worden omlaag gebracht | |
De maai-eenheden worden omhooggebracht | |
Pincode | |
Temperatuur hydraulische vloeistof - toont de temperatuur van de hydraulische vloeistof | |
CAN-bus | |
InfoCenter | |
Slecht of mislukt | |
Gloeilamp | |
Uitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom | |
Hoog: boven toegestaan bereik | |
Laag: onder toegestaan bereik | |
Buiten bereik | |
Schakelaar | |
De bestuurder moet de schakelaar vrijgeven | |
De bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt | |
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden | |
De bestuurder moet de machine in neutraal zetten | |
Motor weigert te starten | |
Motor uitgeschakeld | |
Motorkoelvloeistof te heet | |
De hydraulische vloeistof te heet | |
Defect van diagnosecontrole van stikstofoxide; rijd de machine terug naar werkplaats en neem contact op met uw erkende Toro verdeler (softwareversie F en later). | |
Melding opstapeling van as in DPF. Raadpleeg voor meer informatie Asopbouw in het DPF in het hoofdstuk Onderhoud. | |
Ga zitten of schakel de parkeerrem in werking |
Enkel toegankelijk met de pincode
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu | |
Menu-optie | Beschrijving |
Storingen | Het menu Storingen bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Het menu Onderhoud bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsurentellers en andere cijfergegevens van die aard. |
Diagnostiek | Het menu Diagnostiek geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn. |
Instellingen | In het menu Instellingen kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
Machine | In het menu Machine ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud | |
Menu-optie | Beschrijving |
Uren | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval |
Counts | Een overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd |
Diagnostiek | |
Menu-optie | Beschrijving |
Cutting Units | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan |
Hi/Low Range | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het rijden in de transportmodus aan |
PTO | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan |
Engine Run | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan |
Backlap | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de wetfunctie aan |
Instellingen | |
Menu-optie | Beschrijving |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter (Amerikaans of metrisch) |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter* |
Schermverlichting lcd | De helderheid van het lcd-scherm |
Contrast lcd | Het contrast van het lcd-scherm |
Voorste messenkooisnelheid (wetmodus) | Bepaalt de snelheid van de voorste messen in wetmodus |
Achterste messenkooisnelheid (wetmodus) | Bepaalt de snelheid van de achterste messen in wetmodus |
Beveiligde menu's | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een pincode |
Auto stationair | Bepaalt hoeveel tijd er verstrijkt voordat de machine bij stationair draaien naar laag stationair schakelt |
Aantal messen | Bepaalt het aantal messen van de messenkooi voor het messenkooitoerental |
Maaisnelheid | Regelt de rijsnelheid om het messenkooitoerental te bepalen |
Maaihoogte | Regelt de maaihoogte om het messenkooitoerental te bepalen |
V messenkooi tpm | De berekende toerentalstand van de voorste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld |
A messenkooi tpm | De berekende toerentalstand van de achterste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld |
*Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels worden weergegeven in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.
Beveiligd menu – Enkel toegankelijk met de pincode
Betreffende | |
Menu-optie | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine |
Serienummer | Het serienummer van de machine |
Machine Controller Revision | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid |
InfoCenter softwareversie | De softwareversie van het InfoCenter |
CAN-bus | De status van de communicatiebus van de machine |
In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 7 configuratie-instellingen voor de bediening veranderen: vertraging auto stationair, aantal messen, maaisnelheid, maaihoogte, V messenkooi tpm en A messenkooi tpm. U kunt deze instellingen vergrendelen door middel van de Beveiligde menu's.
Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw distributeur.
Note: De standaard pincode van de machine is 0000 of 1234.Als u de pincode heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.
Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 48).
Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 49A).
Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 49B en Figuur 49C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.
Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figuur 49D).
Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.
Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.
Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.
U kunt de instellingen in het beveiligde menu weergeven en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de pincode moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Auto Stationair ziet.
Druk op de rechterknop om de instelling voor automatisch stationair draaien te wijzigen; de mogelijke opties zijn 8, 10, 15, 20, 30 seconden of UIT.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Aantal messen ziet
Druk op de rechterknop om het aantal messen in te stellen op 5, 8 of 11.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Maaisnelheid ziet.
Druk op de rechterknop om de maaisnelheid in te stellen.
Gebruik de middelste en de rechterknop om de gepaste maaisnelheidinstelling te selecteren op de mechanische maaisnelheidbegrenzer van het tractiepedaal.
Druk op de linkerknop om het maaisnelheidmenu te verlaten en de instelling te bewaren.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie HOC ziet
Druk op de rechterknop om HOC te selecteren.
Gebruik de middelste en de rechterknop om de gewenste maaihoogte-instelling te kiezen.
Note: Als de gewenste instelling niet wordt weergegeven, kies dan de HOC-instelling uit de lijst die deze het dichtst benadert.
Druk op de linkerknop om het menu HOC te verlaten en de instelling te bewaren.
De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien worden berekend aan de hand van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte-instelling in het InfoCenter. U kunt de instelling echter handmatig aanpassen aan verschillende maaiomstandigheden.
Scroll beneden naar de snelheid van de voorste messenkooi, de achterste, of beide.
Druk op de rechterknop om het toerental te veranderen. Als de toerentalinstelling verandert, zal het display het toerental berekend op basis van uw vorige instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe toerentalwaarde zien.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaibreedte, 69 cm maaidekken | 307 cm |
Maaibreedte, 81 cm maaidekken | 320 cm |
Totale breedte, 69 cm maaidekken neergelaten | 345 cm |
Totale breedte, 81 cm maaidekken neergelaten | 358 cm |
Totale breedte, maaidekken opgeheven (transport) | 239 cm |
Totale lengte | 370 cm |
Hoogte met rolbeugel | 220 cm |
Spoorbreedte, vóór | 229 cm |
Spoorbreedte, achter | 141 cm |
Wielbasis | 171 cm |
Nettogewicht (zonder maaidekken en vloeistoffen) | 1574 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro- distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro- onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Dit product produceert een elektromagnetisch veld. Als u een geïmplanteerd elektronisch medisch apparaat hebt, vraag dan advies aan een medische deskundige voordat u dit product gebruikt.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
83 l
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
Nr. 1-D S15 | |
No. 2-D S15 | |
EN 590 | EU |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u meer informatie over biodiesel wenst.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon. Gebruik hiervoor een schone doek.
Verwijder de dop van de brandstoftank (Figuur 50).
Vul de tank met de aanbevolen brandstof tot aan de onderkant van de vulbuis.
Draai de dop van de brandstoftank stevig vast.
Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Het vullen van de brandstoftank minimaliseert condensatie in de tank.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in .
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Important: Als een interlockschakelaar niet werkt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro verdeler.
Rij de machine langzaam naar een open terrein.
Laat de maai-eenheden zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
Haal de parkeerrem aan.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Druk het tractiepedaal in.
Draai het sleuteltje naar de stand START.
Note: De startmotor mag de motor niet laten draaien met een ingetrapt tractiepedaal.
Ga op de bestuurdersstoel zitten
Druk de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Start de motor.
Note: De motor mag niet starten wanneer de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN staat.
Ga op de bestuurdersstoel zitten
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Start de motor.
Sta op uit de stoel.
Druk de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Note: De aftakas mag niet lopen wanneer u niet in de bestuurdersstoel zit.
Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
Haal de parkeerrem aan.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Houd uw voet van het tractiepedaal.
Start de motor.
Druk het tractiepedaal in.
Note: De motor moet afslaan wanneer de parkeerrem ingeschakeld is en het tractiepedaal ingedrukt is.
Draai aan de knop om de hoek van de armsteun van de stoel te verstellen (Figuur 51).
Verplaats de hendel om de hoek van de stoel naar achteren in te stellen (Figuur 51).
Gebruik de hendel om de stoel naar voren en naar achteren te verschuiven (Figuur 51).
Stel de stoel in volgens uw gewicht (Figuur 51). Trek de hendel omhoog om de luchtdruk te verhogen en druk de hendel omlaag om de luchtdruk te verlagen. De juiste instelling wordt bereikt als de gewichtsmeter in het groene gedeelte staat.
De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 51). De hoogte wordt ingesteld door de ophanging binnen het groene gebied in te stellen.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunt u verwondingen oplopen of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Laat een machine met draaiende motor niet onbeheerd achter.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
Gebruik de cruisecontrol (indien aanwezig) alleen als u de machine kunt bedienen in een open, platte omgeving zonder obstakels, waar de machine zonder onderbreking met een constante snelheid kan rijden.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang alle beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.
Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterpartijen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Gebruik de brandstofmeter (Figuur 52) aan de bovenkant van de tank om het brandstofpeil te bepalen.
Met de toerentalschakelaar kunt u het toerental op 2 manieren veranderen.
Door eventjes op de schakelaar te tikken, kan het toerental in stappen van 100 tpm verhoogd of verlaagd worden.
Door op de schakelaar te drukken en deze ingedrukt te houden, gaat het motortoerental meteen naar hoog of laag stationair, afhankelijk van welke kant van de schakelaar u indrukt.
Important: Ontlucht het brandstofsysteem in de volgende gevallen:
De motor is uitgeschakeld omdat de machine geen brandstof meer heeft.
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem.
Ga op de bestuurdersstoel zitten, stel de parkeerrem in werking en zorg ervoor dat uw voet van het tractiepedaal is.
Druk de toerentalschakelaar op LAAG STATIONAIR.
Draai het sleuteltje naar de stand LOPEN.
Note: Het indicatielampje van de gloeibougies wordt weergegeven op het InfoCenter.
Als het indicatielampje van de gloeibougies uitgaat, draait u het sleuteltje op START.
Important: Laat de startmotor niet langer dan 15 seconden achter elkaar draaien omdat de startmotor hierdoor vroegtijdig defect kan raken. Als de motor na 15 seconden nog niet wil starten, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de bedieningsorganen en procedures controleren, nog eens 15 seconden wachten en de startprocedure herhalen.Als de temperatuur beneden -7 °C is, kunt u de startmotor 30 seconden laten draaien. Daarna moet u de startmotor 60 seconden afzetten voordat u een tweede startpoging onderneemt.
Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
Het toerental afstellen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Druk de toerentalschakelaar op LAAG STATIONAIR.
Haal de parkeerrem aan.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Important: Door de maai-eenheden omlaag te brengen, wordt de hydraulische belasting van het systeem verminderd, wordt slijtage van onderdelen van het systeem beperkt en wordt voorkomen dat de maai-eenheden per ongeluk worden neergelaten.
Laat de motor 5 minuten stationair draaien als de machine volledig belast is gebruikt.
Important: Door de machine 5 minuten stationair te laten draaien, kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor uitschakelt. Indien u dit nalaat, kan de turbocompressor worden beschadigd.
Draai het sleuteltje op UIT en verwijder het sleuteltje.
Wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Vergrendel de draaipunten van de maai-eenheid om te voorkomen dat de maai-eenheden naar beneden draaien wanneer u op een helling maait.
Bevestig het draagframe van de maai-eenheid aan het juk van het draaipunt met de borgpen zoals getoond in Figuur 54.
Herhaal stap 1 voor de andere maai-eenheden.
Rijd de machine naar het werkterrein en stel deze buiten het maaigebied op om de eerste baan te maaien.
Verzeker dat de aftakasschakelaar op UITSCHAKELEN staat (Figuur 55).
Gebruik uw voet om de hendel voor de maaitoerentalbegrenzer naar voren te zetten, naar de MAAISTAND (Figuur 56).
Druk op de gashendel-snelheidsschakelaar om het motortoerental op HOOG STATIONAIR in te stellen.
Druk de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Begin te rijden met de machine in het maaigebied en zet de maai-/hefhendel naar voren.
Note: De maai-eenheden beginnen te draaien als ze worden omlaaggebracht. De voorste maai-eenheden zijn getimed om te zakken voor de achterste maai-eenheden.
Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.
Wanneer u de werkgang beëindigt, zet u de hendel voor de maaitoerentalbegrenzer naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen.
Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN (Figuur 57).
Zet de maai-/hefhendel naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen (transportstand).
Zet de hendel voor de maaitoerentalbegrenzer naar achteren naar de TRANSPORTSTAND (Figuur 58).
Trap het tractiepedaal in om met de machine te rijden.
Important: Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten op hellingen om omkantelen te voorkomen.
De gazoncompensatieveer (Figuur 59) zorgt ervoor dat het gewicht van de voorste naar de achterste rol wordt verplaatst. Dit voorkomt dat er een golfpatroon in de grasmat ontstaat, ook wel bekend als 'bobbing'.
Important: Stel de veer af als het maaidek is gemonteerd aan de tractie-eenheid, recht naar voren wijst en is neergelaten op de vloer van de werkplaats.
Monteer de borgpen in de achterste opening in de veerstang (Figuur 59).
Note: Bij onderhoud van de maai-eenheid beweegt u de borgpen naar de opening van de veerstang naast de gazoncompensatieveer.
Draai de zeskantige moeren op het voorste uiteinde van de veerstang vast totdat de lengte van de samengedrukte veer 15,9 cm bedraagt; zie (Figuur 59).
Note: Als u werkt op oneffen terrein, moet de veer 13 mm korter zijn. De machine zal het grondoppervlak iets minder goed volgen.
Note: De gazoncompensatie-instelling dient opnieuw te worden ingesteld als de maaihoogte of de agressiviteit van de maaistand gewijzigd wordt.
De veren staan onder spanning en kunnen persoonlijk letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig bij het instellen van de veren.
U kunt de tegendruk op de achterste maai-eenheden afstellen om de machine aan te passen aan verschillende gazonomstandigheden en ervoor te zorgen dat de maaihoogte constant blijft in zware omstandigheden of op terrein waar een viltlaag is ontstaan.
U stelt de tegendruk van elke torsieveer in op 1 van de 4 instellingen. Elke stand verhoogt of verlaagt de tegendruk op de maai-eenheid met 2,3 kg ten opzichte van de vorige stand.
Note: Om alle tegendruk weg te halen, plaatst u het lange been van de torsieveer onder de tapbout, ring, het afstandsstuk en de borgmoer.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Plaats een buis of iets dergelijks over de lange poot van de veer en til de veerpoot op om de druk op het afstandsstuk te verlichten (Figuur 60).
Note: Laat iemand anders u helpen door de veerpot op te tillen en omlaag te brengen.
Terwijl u de veer vasthoudt, verwijdert u de bout, ring en borgmoer van de hefplaat (Figuur 60).
Lijn de veerpoot uit boven de gewenste opening.
Monteer de inbusbout, ring, het afstandsstuk en de borgmoer aan de opening.
Breng traag de veerpoot omlaag op het afstandsstuk.
Herhaal de stappen tot en met 5 aan de hefarm van de achterste maai-eenheid.
De schakelaar van de hefarm (Figuur 48) bevindt zich achter de hefarm rechts voor (maai-eenheid nr. 5).
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Maak de 2 flenskopschroeven los waarmee de beugel van de schakelaar is bevestigd aan het draagframe voor de hefarmen van de voorste maai-eenheid.
Beweeg de beugel van de schakelaar als volgt:
Om de draaihoogte van de maai-eenheid te verhogen, beweegt u de beugel omhoog.
Om de draaihoogte van de maai-eenheid te verlagen, beweegt u de beugel omlaag.
Draai de 2 flenskopschroeven vast.
Zorg ervoor dat alle moeren, bouten en schroeven juist aangedraaid zijn, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel en zitsteun veilig kunnen worden gebruikt.
Gebruik de veiligheidsgordel als de rolbeugel omhoog geklapt is; geen veiligheidsgordel dragen als de rolbeugel naar beneden is geklapt.
U kunt de rolbeugel naar beneden vouwen om onder lage obstakels door te rijden.
De machine heeft geen kantelbeveiliging wanneer de rolbeugel ingeklapt is en mag in dat geval dus niet beschouwd worden als beveiligd tegen kantelen.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Zorg er bij het in- en uitvouwen van de rolbeugel voor dat uw vingers niet gekneld raken tussen de machine en de rolbeugel.
Wees voorzichtig bij het in- en uitvouwen van de rolbeugel om te voorkomen dat uw vingers gekneld raken tussen de machine en de rolbeugel.
De rolbeugel is een volledige veiligheidsinrichting. Hij beschermt u niet tegen letsel of zelfs de dood als de machine omkantelt tenzij hij bevestigd is in de omhooggeklapte stand en u de veiligheidsgordel draagt.
Houd de rolbeugel in de omhooggeklapte stand als u de machine gebruikt.
Breng de rolbeugel alleen tijdelijk omlaag wanneer dit nodig is, en bevestig hem dan zo snel mogelijk in de omhooggeklapte stand voordat u verder gaat met de werkzaamheden.
Important: De rolbeugel is een volledige veiligheidsinrichting. Houd de rolbeugel in de omhooggeklapte stand als u de maaier gebruikt. Klap de rolbeugel uitsluitend tijdelijk omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de borgpennen waarmee de pennen van de rolbeugel zijn bevestigd aan elke kant van de rolbeugel (Figuur 62).
Ondersteun het gewicht van de bovenste rolbeugelbuis terwijl u de pennen van de rolbeugel uit de draaibeugels verwijdert.
Laat de bovenste rolbeugelbuis voorzichtig zakken tot deze op de steunen rust.
Steek de pennen van de rolbeugel in de onderste openingen in de draaibeugels en bevestig de pennen van de rolbeugel met de borgpennen aan de beugels.
De beveiliging van de rolbeugel is mogelijk niet werkzaam als de pennen van de rolbeugel los zitten; als de machine in dat geval kantelt, kan dat ernstig, mogelijk dodelijk letsel veroorzaken.
Wanneer de rolbeugel in de omhooggeklapte stand staat, moet u beide pennen van de rolbeugel en beide borgpennen monteren om volledige rolbeugelbescherming te garanderen.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de borgpennen waarmee de pennen van de rolbeugel zijn bevestigd aan elke kant van de rolbeugel (Figuur 63).
De pennen van de rolbeugel uit de draaibeugels verwijderen.
Til voorzichtig de bovenste rolbeugelbuis op tot de openingen in de draaibeugel uitgelijnd zijn met de openingen in de onderste rolbeugelbuis.
Steek de pennen van de rolbeugel in de openingen in de draaibeugel en de onderste rolbeugelbuis.
Bevestig de pennen van de rolbeugel met de borgpennen aan de beugels en de onderste rolbeugelbuizen.
Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.
De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:
Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.
Als de tegendruk in het dieselpartikelfilter te hoog is of reeds 100 uur geen herstel regeneratie uitgevoerd is, brengt de computer van de motor u via het InfoCenter op de hoogte wanneer herstel generatie bezig is.
Wacht tot de herstel regeneratie afgelopen is voordat u de motor uitschakelt.
Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een hoog stationair toerental (volgas) produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.
Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.
Na verloop van tijd wordt roet opgestapeld in het roetfilter van het dieselpartikelfilter. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.
Wanneer voldoende roet zich heeft opgestapeld, meldt de computer dat het tijd is om het dieselpartikelfilter te regenereren.
Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.
Niveau | Foutcode | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.
Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.
De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.
Wanneer voldoende as zich heeft opgehoopt, stuurt de computer van de motor een motorfout naar het InfoCenter ten teken dat as zich heeft opgehoopt in het dieselpartikelfilter.
De foutberichten geven aan dat het tijd is voor onderhoud van het dieselpartikelfilter.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van asopbouw.
Niveau | Foutcode | Vermindering van het toerental | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
---|---|---|---|---|
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 3: Motorwaarschuwing |
| Motortoerental bij maximale torsie +200 tpm | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Passief | Gedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting | • Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
• Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as. | ||
Zie Passieve regeneratie van het DPF. | ||
Ondersteund | Doet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet | • Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt. |
• Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF. | ||
Reset | Eens om de 100 bedrijfsuren | • Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor indien de computer detecteert dat een ondersteunde regeneratie onvoldoende roet heeft verwijderd | ||
• Tijdens reset regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Reset regeneratie. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer tegendruk ten gevolge van roetophoping waarneemt in het dieselpartikelfilter | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 188 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer de bestuurder een geparkeerde regeneratie start | ||
Kan zich voordoen wanneer u reset regeneratie hebt verhinderd in het InfoCenter en de machine bent blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld terwijl het dieselpartikelfilter al reset regeneratie vereiste. | • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken | • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | |
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de gebruiker aanvragen voor een geparkeerde regeneratie heeft genegeerd en de machine is blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld in het dieselpartikelfilter. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 190 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt herstel regeneratie gevraagd. |
• Herstel regeneratie kan tot 3 uur duren. | ||
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. |
Druk in het menu DPF Regeneration op de middelste knop om naar beneden te scrollen naar het veld LAST REGEN (Figuur 70).
In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Important: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50 uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het opgegeven roetniveau te zien.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie TECHNICIAN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Technicus te selecteren (Figuur 71).
Gebruik de werkingstabel van het dieselpartikelfilter voor meer informatie over de huidige werkingsstatus van het dieselpartikelfilter (Figuur 72).
Status | Beschrijving | |
---|---|---|
Normal | Het dieselpartikelfilter is in normale bedrijfsmodus – passieve regeneratie. | |
Assist Regen | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. | |
Reset Stby | De computer van de motor probeert een reset regeneratie uit te voeren, maar een van de volgende factoren verhindert de regeneratie: | De instelling Inhibit Regen staat AAN. |
De uitlaattemperatuur is te laag voor regeneratie. | ||
Reset Regen | De computer van de motor voert een reset regeneratie uit. | |
Parked Stby | De computer van de motor vraagt om een geparkeerde regeneratie. | |
Parked Regen | U hebt een geparkeerde regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. | |
Recov. Stby | De computer van de motor vraagt om een herstel regeneratie. | |
Recov. Regen | U hebt een herstel regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. |
Raadpleeg de roetbelasting uitgedrukt als het percentage roet in het dieselpartikelfilter (Figuur 73); kijk in de tabel roetbelasting.
Note: De waarde van de roetbelasting varieert naargelang het gebruik van de machine en DPF-regeneratie.
Belangrijke roetbelastingswaarden | Status regeneratie |
---|---|
0% tot 5% | Minimale roetbelasting |
78% | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. |
100% | De computer van de motor vraagt automatisch een geparkeerde regeneratie. |
122% | De computer van de motor vraagt automatisch een herstel regeneratie. |
Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Het pictogram hoge uitlaattemperatuur verschijnt op het InfoCenter (Figuur 74).
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Important: Het pictogram hoge uitlaattemperatuur geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.
Important: Laat de machine indien mogelijk de volledige herstel regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Als de motor tijdens de voorbije 100 bedrijfsuren geen succesvolle reset, geparkeerde of herstel regeneratie heeft uitgevoerd, zal de computer van de motor proberen om een reset regeneratie uit te voeren.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten MELDING NR. 185 (Figuur 75) weergeven.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling Inhibit Regen gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie INHIBIT REGEN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Inhibit Regen te selecteren (Figuur 76).
Druk op de rechterknop om de instelling Inhibit Regen van Aan naar Uit (Figuur 76) of van Uit naar Aan (Figuur 77) te schakelen.
Het InfoCenter geeft het pictogram hoge uitlaattemperatuur weer wanneer een reset regeneratie wordt uitgevoerd.
Note: Als INHIBIT REGENAAN staat, geeft het InfoCenter MELDING NR. 185 weer (Figuur 78). Druk op knop 3 om de instelling Inhibit Regen UIT te schakelen en ga door met de reset regeneratie.
Note: Als de uitlaattemperatuur te laag is, geeft het InfoCenter MELDING NR. 186 (Figuur 79) weer om te melden dat u de motor moet instellen op vol gas (hoog stationair).
Note: Wanneer reset regeneratie voltooid is, verdwijnt het pictogram hoge uitlaattemperatuur van het scherm van het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie of herstel regeneratie vraagt, wordt het pictogram regeneratie vereist (Figuur 80) weergegeven op het InfoCenter.
De machine voert niet automatisch een geparkeerde regeneratie of een herstel regeneratie uit; u moet de regeneratie uitvoeren via het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3720, FMI 16 (Figuur 81)
Geparkeerde regeneratie vereist MELDING NR. 188 (Figuur 82)
Note: Melding nr. 188 verschijnt om de 15 minuten.
Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert, verschijnt MELDING NR. 189 op het InfoCenter (geparkeerde regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) (Figuur 83).
Important: U dient een geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld (Figuur 84) verschijnt op het hoofdscherm.
Wanneer de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 0 (Figuur 85)
Herstel regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld MELDING NR. 190 (Figuur 86)
Important: U dient een herstel regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld verschijnt op het hoofdscherm; zie Figuur 84 in Berichten geparkeerde regeneratie.
Als de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt of bezig is met herstel regeneratie en u naar de optie PARKED REGEN gaat, wordt geparkeerde regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 87) onderaan rechts in het InfoCenter.
Als de computer van de motor gaan herstel regeneratie heeft gevraagd en u naar de optie RECOVERY REGEN gaat, wordt herstel regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 88) onderaan rechts in het InfoCenter.
Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:
Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ¼ vol is voor geparkeerde regeneratie
Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ½ vol is voor herstel regeneratie
Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.
Schakel indien nodig de aftakas uit en laat de maai-eenheden of werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600 °C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie PARKED REGEN START of RECOVERY REGEN START te gaan (Figuur 89) en druk op de rechterknop om de regeneratie te beginnen (Figuur 89).
Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens ¼ vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie, en druk op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 90).
Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat (Figuur 91).
Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 92).
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN (Figuur 93).
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren (Figuur 94).
De computer van de motor controleert de motorstatus en foutinformatie. Het InfoCenter kan de boodschappen in de volgende tabel tonen:
Vereiste actie: Verlaat het menu regeneratie en laat de machine lopen tot er meer dan 50 uur verstreken is sinds de vorige regeneratie; zie Tijd sinds vorige regeneratie. | |
Vereiste actie: Los de motorfout op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. | |
Vereiste actie: Start de motor en laat deze lopen. | |
Vereiste actie: Laat de motor lopen tot de koelvloeistoftemperatuur 60 °C bedraagt. | |
Vereiste actie: Stel het motortoerental in op laag stationair. | |
Vereiste actie: Los het probleem met de computer van de motor op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. |
Het hoofdscherm van het InfoCenter verschijnt en het pictogram regeneratie aanvaard (Figuur 95) verschijnt rechts onderaan het scherm terwijl de regeneratie bezig is.
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstel regeneratie voltooid heeft, verschijnt MELDING NR. 183 op het InfoCenter (Figuur 96). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet voltooid kan worden, geeft het InfoCenter Melding nr. 184 weer (Figuur 96). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Met de instellingen Parked Regen Cancel en Recovery Regen Cancel kunt u een huidige geparkeerde of herstel regeneratie afbreken.
Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. De motor starten en uitschakelen. Rij de machine vooruit en achteruit. Laat de maai-eenheden neer en hef ze op en schakel de messenkooien in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.
Als het InfoCenter een melding voor de bestuurder of een foutcode weergeeft tijdens het gebruik van de machine, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verdergaat met het gebruik van de machine. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Om brand te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat de maai-eenheden, aandrijvingen, dempers, koelschermen en het motorcompartiment vrij zijn van gras en vuil. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine sleept of niet gebruikt.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
De bevestigingspunten bevinden zich op de volgende plaatsen:
Aan beide kanten van het frame onder de voorste opstap.
De achterbumper
Als de sleepomloopklep open staat, kan de machine onbedoeld in beweging komen en u of omstanders verwonden.
Wanneer u de machine niet sleept of duwt, moet u de parkeerrem in werking stellen.
In een noodgeval kunt u de machine verplaatsen door de sleepomloopklep van de hydraulische pomp van de tractie-eenheid te openen, en dan een hydraulische slang te monteren als omloop rond de terugslagklep, en de machine dan te duwen of slepen.
Als u de machine moet duwen of slepen, zal dit waarschijnlijk zowel vooruit als achteruit gedaan moeten worden. Om schade aan de aandrijving door duwen of slepen te voorkomen, is het aan te raden de machine voor te bereiden op duwen of slepen vooruit én achteruit.
Vereiste onderdelen (afzonderlijk aan te kopen): set voor achteruitslepen, Toro onderdeelnr. 136-3620
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen, dan moet u eerst een omloop aanbrengen rond de terugslagklep op het verdeelstuk voor vierwielaandrijving.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maai-eenheden zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Monteer de omloopslang en rechte fittings van de set voor achteruitslepen losjes; raadpleeg de Montage-instructies van de set voor achteruitslepen.
Verwijder de stofkap en de testfitting van de testpoort van de tractiebuis voor achteruit.
Monteer de rechte fitting van de omloopslang aan de testpoort en draai de fitting en de slang vast.
Verwijder de nr. 6 inbusplug van de ongemarkeerde poort (bevindt zich tussen de fittings in poort M8 en poort P2) van het verdeelstuk voor de achtertractie.
Monteer de andere rechte fitting van de omloopslang in de ongemarkeerde poort van het verdeelstuk voor de achtertractie, en draai de fitting en de slang vast.
Open de sleepomloopklep van de tractiepomp door deze 90° (een kwartslag) in beide richtingen te draaien (Figuur 101).
Note: Let op de stand van de klep als u deze opent en sluit.
Duw of sleep de machine.
Important: Duw of sleep de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km/h of over een afstand groter dan 0,4 km omdat dat zou kunnen leiden tot beschadiging van het hydraulische systeem. De omloopklep moet open zijn als u de machine duwt of sleept.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maai-eenheden zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de rechte fitting en de omloopslang van de set voor achteruitslepen van de testpoort van de tractiebuis voor achteruit; raadpleeg de Montage-instructies van de set voor achteruitslepen.
Monteer de testfitting en de stofkap op de testpoort.
Verwijder de andere rechte fitting van de omloopslang van de ongemarkeerde poort (bevindt zich tussen de fittings in poort M8 en poort P2) van het verdeelstuk voor de achtertractie.
Monteer de nieuwe nr. 6 inbusplug van de set voor achteruitslepen in de ongemarkeerde poort van het verdeelstuk voor de achtertractie.
Sluit de sleepomloopklep door deze 90° (een kwartslag) terug te draaien voordat u de motor te start (Figuur 102).
Note: Sluit de klep met een torsie van maximaal 7 tot 11 N·m.
Als u de machine uitsluitend vooruit wilt duwen of slepen kunt u gewoon de omloopklep omzetten.
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen, zie dan De machine voorbereiden op duwen of slepen achteruit.
Open de motorkap en verwijder het middelste scherm.
Open de sleepomloopklep van de tractiepomp door deze 90° (een kwartslag) in beide richtingen te draaien (Figuur 101).
Note: Let op de stand van de klep als u deze opent en sluit.
Duw of sleep de machine enkel vooruit.
Important: Duw of sleep de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km/h of over een afstand groter dan 0,4 km omdat dat zou kunnen leiden tot beschadiging van het hydraulische systeem. De omloopklep moet open zijn als u de machine duwt of sleept.
Als de machine klaar is om te worden gebruikt, sluit u de sleepomloopklep door deze 90°(een kwartslag) terug te draaien voordat u de motor start.
Note: Sluit de klep met een torsie van maximaal 7 tot 11 N·m.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor en de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid voor verdere onderhoudsprocedures.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Draag geschikte kleding, waaronder oogbescherming, een lange broek en stevige schoenen met een gripvaste zool. Houd handen, voeten, kleding, sieraden en lang haar uit de buurt van bewegende onderdelen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro-- onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van veiligheidssysteem controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Peil van de motorolie en brandstof controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Onderhoudsindicator van het luchtfilter controleren. | |||||||
Radiateur, oliekoeler en scherm controleren op vuil. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Peil van het hydraulische systeem controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Vet in alle smeernippels spuiten.2 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. | |||||||
1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt. |
|||||||
2. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval |
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
1 | ||
2 | ||
3 | ||
4 | ||
5 | ||
6 | ||
7 | ||
8 |
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer en stel de parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Maak de 2 motorkapvergrendelingen los (Figuur 104).
Gebruik de handgreep aan de achterkant van de motorkap om deze te openen.
Draai de motorkap voorzichtig dicht (Figuur 105).
Maak de motorkap vast met de 2 motorkapvergrendelingen.
Maak de rubberen vergrendeling van het deksel van de accubehuizing los (Figuur 104).
Draai het deksel omhoog.
Draai de stoel lichtjes en til de steunstang uit de vergrendeling van de sleuf van de stoelsteun (Figuur 109).
Laat de stoel voorzichtig neer tot hij stevig vergrendeld is.
Note: Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt; zie Specificaties.
Gebruik de volgende punten als hefpunten voor de machine:
Vooraan de machine – op het machineframe, voor de aandrijfmotoren van de wielen (Figuur 110).
Important: Krik de machine niet op aan de aandrijfmotoren van de wielen. Houd de krikken uit de buurt van hydraulische buizen en slangen.
Achteraan de machine – op het midden van as (Figuur 111)
Note: Plaats kriksteunen met voldoende draagvermogen aan weerszijden van de tandwielkast en onder de as.
Important: Krik de machine niet op aan de trekstang.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Specificatie vet: Nr. 2 vet op lithiumbasis
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
Lagers van draaipunt van remas (5), zie Figuur 112
Lagerbussen van achteras en stuurcilinder, zie Figuur 113
Kogelverbindingen van stuurcilinder (2), zie Figuur 114
Kogelverbindingen van spoorstang (2), zie Figuur 114
Lagerbussen van koppelpen (2); zie Figuur 114.
Note: De bovenste nippel op de koppelpen hoeft slechts één keer per jaar te worden gesmeerd (twee keer pompen).
Lagerbussen van hefarm (1 per maai-eenheid), zie Figuur 115
Lagerbussen van hefcilinder (2 per maai-eenheid), zie Figuur 115
Draaikogellagers van hefarm (1 per maai-eenheid), zie Figuur 116
Draagframe van maai-eenheid (2 per maai-eenheid), zie Figuur 116
As van hefarm van maai-eenheid (1 per maai-eenheid), zie Figuur 116
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Controleer de onderhoudsindicator aan het uiteinde van de luchtfilterbehuizing (Figuur 117).
Note: Als er een rode band in de onderhoudsindicator verschijnt, moet u het luchtfilter vervangen; zie Het filter verwijderen.
Knijp de stofuitlaatklep in (Figuur 118).
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als er een rode band in de onderhoudsindicator verschijnt. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Controleer de luchtfilterbehuizing op slijtage of schade die een luchtlek kan veroorzaken. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Note: Vervang een versleten of beschadigd luchtfilter en versleten of beschadigde onderdelen van het inlaatsysteem.
Trek de vergrendeling naar buiten en draai het luchtfilterdeksel linksom (Figuur 119).
Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing.
Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de behuizing zit. Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.
Deze reiniging voorkomt dat er rommel in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.
Verwijder het voorfilterelement (Figuur 120).
Note: Reinig het luchtfilterelement.
Controleer het veiligheidsfilterelement (Figuur 121). Vervang het indien het vuil is.
Important: Probeer nooit een veiligheidsfilter te reinigen (Figuur 121). Plaats steeds een nieuw veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad.
Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filterelement (dit moet goed aansluiten) en de luchtfilterbehuizing.
Important: Een beschadigd filterelement mag niet worden gebruikt.
Plaats het voorfilterelement. Oefen druk uit op de buitenrand van het element om het in de luchtfilterbehuizing te laten vastklikken.
Important: Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Verwijder de stofuitlaatklep van het luchtfilterdeksel, maak de holte schoon en monteer de uitlaatklep op het deksel.
Monteer het deksel op de luchtfilterbehuizing, met de stofuitlaatklep naar beneden gericht – in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur, gezien vanaf het uiteinde.
Als er een rode band op de onderhoudsindicator verschijnt, moet u op de resetknop aan het uiteinde van de indicator drukken (Figuur 122).
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service categorie CJ-4 of hoger
ACEA service categorie E6
JASO service categorie DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Aanbevolen olie: SAE 15W-40: boven -18°C
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer is gestart.
Note: De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als de motor al heeft gedraaid, moet u minimaal 10 minuten wachten voordat u het oliepeil controleert.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Ontgrendel en open de motorkap, zie De motorkap openen.
Verwijder de peilstok uit de peilstokbuis (Figuur 123) en veeg de peilstok af met een schone doek.
Steek de peilstok volledig in de peilstokbuis, haal vervolgens de peilstok eruit en controleer het oliepeil.
Note: Als het oliepeil zich tussen de Vol- en Bijvul-markering bevindt, hoeft u geen olie bij te vullen. Ga naar stap 7.
Als het oliepeil te laag is, verwijdert u de vuldop (Figuur 124) en vult u bij met kleine hoeveelheden olie totdat het oliepeil de Vol-markering op de peilstok bereikt. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil zich tussen de bovenste en onderste markering op de peilstok bevindt. Te veel of te weinig motorolie kan de motor ernstig beschadigen.
Plaats de vuldop en de peilstok terug.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
5,7 l met het filter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Verwijderen de vuldop.
Plaats een opvangbak onder de aftapplug.
Verwijder de aftapplug (Figuur 125) en laat de olie in de opvangbak lopen.
Wanneer er geen olie meer uit de motor loopt, plaatst u de aftapplug en draait u deze vast met een torsie van 54 tot 63 N·m.
Draai het oliefilter linksom om het te verwijderen (Figuur 126).
Veeg de filteradapter schoon.
Smeer een dun laagje schone olie op de afdichting van het nieuwe filter.
Note: Draai het filter niet te vast.
Schroef het filter op de filteradapter totdat het filter contact maakt met de adapter. Draai het filter vervolgens nog eens een extra slag vast.
Giet olie in de motor en plaats de vuldop, zie Olie specificaties, Olievolume in het carter en Het motoroliepeil controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Als motorfout , of op het InfoCenter verschijnt (Figuur 127), maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
In bepaalde omstandigheden zijn brandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is en uit staat. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank tot 25 mm vanaf de bovenkant van de tank, niet de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Plaats een opvangbak onder het filter van de brandstof-waterafscheider (Figuur 128).
Draai de aftapklep onderaan het filter van de brandstof-waterafscheider los en laat de brandstof en het water weglopen.
Sluit de aftapklep aan de onderkant van het filter van de brandstof-waterafscheider.
Sluit en vergrendel de motorkap; zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, verslechtering, beschadigingen of loszittende fittings.
Note: Herstel of vervang versleten of beschadigde brandstofleidingen; draai loszittende fittings vast.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Tap de brandstof-waterafscheider af; raadpleeg stap 1 tot en met 4 in De brandstof-waterafscheider aftappen.
Reinig het filter van de brandstof-waterafscheider en de filterkop (Figuur 129).
Verwijder het filter van de afscheider van de filterkop.
Reinig het bevestigingsoppervlak voor het filter van de filterkop.
Smeer een laagje schone brandstof op de pakking van het nieuwe filter van de afscheider.
Monteer het filter van de afscheider in de filterkop totdat de pakking contact maakt met het bevestigingsoppervlak en draai het filter vervolgens nog een halve slag verder.
Controleer of de aftapklep aan de onderkant van het filter van de brandstof-waterafscheider gesloten is.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de het filter van de afscheider en de filterkop.
Zet de motor uit, verwijder het sleuteltje, sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 130).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 130).
Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie. Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor, die bij de machine geleverd werd, voor bijkomende informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.
Zet de motor uit, verwijder het sleuteltje, sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Plaats een aftapbak onder de aftapklep aan de onderkant van de brandstoftank (Figuur 131).
Open de aftapklep en laat de brandstof lopen.
Vul de brandstoftank indien nodig bij met schone brandstof om de tank schoon te spoelen.
Sluit de aftapklep.
Note: Controleer de aftapklep op lekken wanneer u de tank bijvult met brandstof.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
De brandstofinlaatbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de brandstofinlaatbuis en reinig het rooster als dit nodig is.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Kantel de stoel; raadpleeg De stoel kantelen.
Verwijder de klem waarmee de slang aan de brandstofaanzuigbuis is bevestigd (Figuur 132).
Verwijder de brandstofaanzuigbuis en de rubberen bus van de tank.
Reinig het scherm aan het uiteinde van de brandstofaanzuigbuis (Figuur 132).
Steek de brandstofaanzuigbuis en de rubberen bus in de tank tot de bus in de tank zit.
Monteer de slang op de brandstofaanzuigbuis en bevestig deze met de klem.
Breng de stoel omlaag en vergrendel hem; zie De stoel laten zakken.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open het deksel van de accubehuizing, zie Toegang tot het accucompartiment.
Maak de minkabel van de accu los (Figuur 133).
Schuif het rubberen kapje van de klem van de pluskabel van de accu en maak de pluskabel van de accu los.
Sluit de pluskabel (rood) aan op de positieve (+) accupool (Figuur 134).
Sluit de minkabel (zwart) aan op de minpool (-) van de accu.
Breng een dun laagje Grafo 112X-vet, Toro onderdeelnr. 505-47, aan op de accupolen en de klemmen van de accukabel.
Schuif het rubberen kapje over de klem van de pluskabel van de accu.
Sluit en vergrendel het deksel van de accubehuizing.
Koppel de accu los; zie De accu afkoppelen.
Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen.
Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Sluit de accu aan; zie De accu aansluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Note: Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open het deksel van de accubehuizing, zie Toegang tot het accucompartiment.
Controleer de conditie van de accu.
Note: Vervang een versleten of beschadigde accu.
Koppel de accukabels af en verwijder de accu uit de machine; zie De accu afkoppelen.
Maak de gehele accubehuizing schoon met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en water.
Spoel de accubehuizing met schoon water.
Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie De accu aansluiten.
Sluit en vergrendel het deksel van de accubehuizing.
De zekeringhouder bevindt zich in de accubehuizing.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open het deksel van de accubehuizing, zie Toegang tot het accucompartiment.
Vervang de gesprongen zekering (Figuur 135) door een zekering van dezelfde soort en met dezelfde stroomsterkte.
Sluit en vergrendel het deksel van de accubehuizing.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Meet de bandenspanning.
Note: De luchtdruk in de banden moet tussen 0,83 en 1,03 bar zijn.
Voeg zo nodig lucht toe of verwijder lucht uit de band.
Herhaal stap 2 en 3 aan de andere banden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.
De torsie van de moeren van de voorwielen en achterwielen moet 115 tot 136 N·m bedragen. Haal de moeren aan na 1 tot 4 bedrijfsuren en nog eens na 8 bedrijfsuren. Draai de wielmoeren vervolgens om de 200 uur aan.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Haal de wielmoeren aan met 115 tot 136 N·m.
Note: De moeren van de voorwielen zijn 1/2-20 UNF; de moeren van de achterwielen zijn M12 x 1,6-6H (metrisch).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Een opgekrikte machine kan wankel staan en van de krik glijden waardoor iemand die zich onder de machine bevindt letsel kan oplopen.
Start de motor niet als de machine is opgekrikt.
Haal altijd het sleuteltje uit het contact voordat u van de machine stapt.
Blokkeer de wielen wanneer u de machine opkrikt.
Ondersteun de machine met assteunen.
De planeetaandrijvingen/aandrijfwielen mogen geen eindspeling hebben (d.w.z. de wielen mogen niet bewegen wanneer u ze in een richting parallel met de as duwt of trekt).
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Blokkeer de achterwielen breng de voorkant van de machine omhoog; zie Specificaties en De krikpunten bepalen.
Plaats assteunen onder het voorste frame van de machine.
Neem een van de voorste aandrijfwielen en duw/trek het naar de machine toe en van de machine weg; controleer of het beweegt.
Herhaal stap 4 voor het andere aandrijfwiel.
Als een wiel beweegt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro distributeur om de planeetaandrijving te laten reviseren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen smeermiddel: hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie
Plaats de machine op een egale ondergrond en zet het wiel zodanig dat de vulplug zich bovenaan bevindt, de controleplug rechts en de aftapplug onderaan (Figuur 137).
Verwijder de controleplug rechts (Figuur 137).
De olie zou tot de onderkant van de opening van de controleplug moeten reiken.
Als het peil te laag is, verwijder dan de vulplug bovenaan en voeg olie toe tot deze uit de opening aan de rechterkant begint te vloeien.
Controleer de O-ring voor de plug(gen) op slijtage of schade.
Note: Vervang de O-ring(en) indien nodig.
Plaats de plug(en).
Herhaal stappen 1 tot en met 5 voor het planeetwiel aan de andere kant van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen smeermiddel: hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie
Smeermiddelcapaciteit planeetwiel- en remkast: 0,65 liter
Plaats de machine op een egale ondergrond en zet het wiel zodanig dat de vulplug zich bovenaan bevindt, de controleplug rechts en de aftapplug onderaan; zie Figuur 137 in Het smeermiddel van de planeetwielaandrijving controleren.
Verwijder de vulplug bovenaan en de controleplug rechts (Figuur 139).
Plaats een opvangbak onder de naaf van het planeetwiel, verwijder de aftapplug onderaan en laat al de olie weglopen (Figuur 139).
Controleer de O-ringen van de vul-, controle- en aftappluggen op slijtage of schade.
Note: Vervang de O-ring(en) indien nodig.
Monteer de aftapplug in de aftapopening van de planeetwielkast (Figuur 139).
Plaats een opvangbak onder de remkast, verwijder de aftapplug en laat al de olie in de bak lopen (Figuur 140).
Controleer de O-ring van de plug op slijtage of schade en monteer de aftapplug in de remkast.
Note: Vervang de O-ring indien nodig.
Giet langzaam 0,65 liter hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie door de opening van de vulplug.
Important: Als het planeetwiel vol is voordat u 0,65 liter olie hebt toegevoegd, moet u 1 uur wachten of de plug monteren en de machine ongeveer 3 meter verplaatsen om de olie over het remsysteem te verdelen. Verwijder daarna de plug en voeg de resterende olie toe.
Plaats de vulplug en de controleplug.
Veeg de planeetwiel- en remkast schoon (Figuur 142).
Herhaal stappen 1 tot en met 7 in De olie uit de planeetwielaandrijving verwijderen en stappen 1 tot en met 3 in deze procedure voor de planeetwiel- en remeenheid aan de andere kant van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen olie voor as: SAE 85W-140 tandwielolie
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Verwijder een controleplug uit 1 uiteinde van de asbehuizing (Figuur 143).
Controleer het peil van de tandwielolie in de as via de opening van de controleplug.
Note: Het peil van de tandwielolie is correct als het oliepeil zich tot de onderkant van de opening van de controleplug bevindt.
Als het peil van de tandwielolie laag is, verwijdert u de vulplug en vult u bij met de aanbevolen tandwielolie om het oliepeil omhoog te brengen tot de onderkant van de opening van de controleplug.
Plaats de controleplug terug.
Plaats de vulplug terug indien deze was verwijderd.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Hoeveelheid olie van de achteras: 2,4 liter
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Reinig het gebied rond de 3 aftappluggen (Figuur 144) - 1 bij elke schuine versnellingsbak (buiten de asbehuizingen) en 1 in de middelste versnellingsbak.
Verwijder elke aftapplug (Figuur 144) en laat de olie in een opvangbak lopen.
Verwijder de 2 controlepluggen van de asbehuizing en de vulplug om de olie gemakkelijk te laten weglopen (Figuur 145).
Plaats de 3 aftappluggen en de controleplug aan de asbehuizing met de ontluchtingsfitting.
Giet ongeveer 2,37 liter 85W-140 tandwielolie in de opening van de vulplug van de as, of totdat de olie de onderkant van de opening bereikt.
Plaats de vulplug en de controleplug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen olie voor reductiekast: SAE 85W-140 tandwielolie
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Verwijder de controle-/vulplug aan de linkerkant van de reductiekast (Figuur 146).
Controleer of de O-ring voor de plug niet versleten of beschadigd is.
Controleer het oliepeil van de tandwielkast.
Note: Het peil van de tandwielolie is correct als het oliepeil zich tot de onderkant van de opening van de controle-/vulplug bevindt.
Indien het peil van de tandwielolie laag is, voegt u genoeg van de aanbevolen carterolie toe om het peil omhoog te brengen tot de onderkant van de opening van de controle-/vulplug.
Plaats de controle-/vulplug.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Gebruik de tabel met afstandsstukken voor de maaisnelheid om de maximale rijsnelheid te bepalen wanneer u maait, en de positie van de korte afstandsstukken die de maaisnelheid beperken; zie Tabel met afstandsstukken voor maaisnelheid.
Note: Met elk kort afstandsstuk kunt u de maaisnelheid met ongeveer 0,8 km/h wijzigen.
Verwijder onder het tractiepedaal de aanslagbout en de flensborgmoer waarmee de afstandsstukken zijn bevestigd aan het maaiaanslagblok (Figuur 148).
Plaats het lange afstandsstuk boven het maaiaanslagblok.
Plaats de korte afstandsstukken zoals u hebt bepaald in stap 2.
Bevestig de afstandsstukken aan het maaiaanslagblok met de aanslagbout en flensborgmoer die u hebt verwijderd in stap 3.
Note: U moet alle 6 korte afstandsstukken en het lange afstandsstuk monteren.
Raadpleeg De maaisnelheid in het InfoCenter instellen om de maaisnelheid in het InfoCenter in te stellen.
De maaisnelheidinstelling in het InfoCenter wordt gebruikt door de TEC om het messenkooitoerental van de maai-eenheden aan te passen aan de maximale maaisnelheid.
Ga naar het HOOFDMENU in het InfoCenter.
Druk in het HOOFDMENU op de middelste knop tot de INSTELLINGSOPTIE gemarkeerd is en druk op de rechterknop.
Druk in INSTELLINGEN op de middelste knop tot de optie BEVEILIGDE MENU'S gemarkeerd is en druk op de rechterknop.
Voer in het scherm BEVEILIGDE MENU'S de pincode in; zie Toegang tot de beveiligde menu's.
Druk in INSTELLINGEN op de middelste knop tot de optie MAAISNELHEID gemarkeerd is en druk op de rechterknop.
Druk in het scherm MAAISNELHEID op de middelste knop of de rechterknop tot de weergegeven maaisnelheid in het InfoCenter dezelfde is als de maximale maaisnelheid die u heeft bepaald in stap 2 van De afstandsstukken voor de maaisnelheid afstellen.
Note: De instelling voor de maaisnelheid gaat omhoog of omlaag in stappen van 0,8 km/h.
Note: Het indicatielampje gaat branden en melding nr. 176 (Messenkooitoerental veranderd) wordt weergegeven.
Druk op de linkerknop om Instellingen te verlaten.
De machine mag niet naar voren of achteren bewegen als u het tractiepedaal loslaat. Als de machine beweegt, stel dan de tractieaandrijving voor de neutraalstand af.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de motor uit, zet de snelheidsregeling op Laag, en laat de maai-eenheden neer.
Trap alleen het rechterrempedaal en stel de parkeerrem in werking.
Krik de linkerkant van de machine omhoog totdat het linkervoorwiel vrij komt van de vloer van de werkplaats. Zorg ervoor dat de machine steunt op de rustpunten van de krik om te voorkomen dat de machine per ongeluk valt; zie Specificaties en De krikpunten bepalen.
Start de motor en laat deze laag stationair lopen.
Draai aan de contramoeren op het uiteinde van de stang en beweeg de tractiestang naar voren als de machine voorwaarts kruipt, of naar achteren als de machine achterwaarts kruipt, totdat de machine niet meer kruipt (Figuur 151 en Figuur 152).
Als het wiel niet meer draait, draait u de contramoeren vast om de afstelling te borgen.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Haal de assteunen weg en laat de machine neer op de grond.
Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet kruipt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Meet de afstand hart-op-hart van het toespoor (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen.
Note: De afstand aan de voorzijde moet 3 mm korter zijn dan de gemeten afstand aan de achterzijde (Figuur 153).
Verwijder aan de achteras de borgpen en de sleufmoer aan beide uiteinden van de trekstang (Figuur 154)
Scheid het uiteinde van de trekstang van de stuurstangarm van de asbehuizing
Draai de klemmen aan beide uiteinden van de spoorstangen los (Figuur 154).
Draai de losgezette kogelverbinding 1 hele slag naar binnen of naar buiten.
Zet de klem vast op het losgemaakte uiteinde van de trekstang.
Draai de complete trekstang 1 hele slag in dezelfde richting (naar binnen of naar buiten).
Zet de klem vast op het aangesloten uiteinde van de trekstang.
Monteer het uiteinde van de trekstang met de sleufmoer aan de stuurstangarm van de asbehuizing.
Meet het toespoor; zie Uitlijning van de achterwielen controleren.
Verwijder de sleufmoer indien nodig en herhaal stap 2 tot en met 9.
Wanneer het verschil tussen de voorste en achterste metingen 3 mm minder is, draait u de sleufmoer vast en brengt u een nieuwe borgpen aan.
Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Het koelvloeistofreservoir is in de fabriek gevuld met een 50/50 verhouding van water en ethyleenglycol extended life koelvloeistof.
Important: Gebruik uitsluitend in de handel verkrijgbare koelvloeistoffen die voldoen aan de specificaties die worden genoemd in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof.Gebruik geen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) in uw machine. Meng geen conventionele koelvloeistof met extended life koelvloeistof.
Ethyleenglycol vloeistoftype |
Type corrosieremmer |
Extended life antivries |
Organisch-zuurinhibitortechnologie (OAT, Organic-acid technology) |
Important: Vertrouw niet op de kleur van de koelvloeistof om het verschil te bepalen tussen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) en extended life koelvloeistof.Fabrikanten van koelvloeistof kunnen extended life koelvloeistof kleuren in een van de volgende kleuren: rood, roze, oranje, geel, blauw, groenblauw, violet en groen. Gebruik koelvloeistof die voldoet aan de specificaties in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof. |
ATSM International |
SAE International |
D3306 en D4985 |
J1034, J814 en 1941 |
Important: De koelvloeistofconcentratie dient een mengsel te zijn dat half uit water, half uit koelvloeistof bestaat.
Bij voorkeur: Wanneer u koelvloeistof van een concentraat mengt, meng het dan met gedestilleerd water.
Voorkeursoptie: Indien er geen gedestilleerd water beschikbaar is, moet u een vooraf gemengde koelvloeistof gebruiken in plaats van een concentraat.
Minimumvereiste: Indien er geen gedestilleerd water of vooraf gemengde koelvloeistof beschikbaar zijn, moet u geconcentreerde koelvloeistof mengen met schoon, drinkbaar water.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Het koelvloeistofpeil controleren.
Open de motorkap en wacht tot de motor is afgekoeld; zie De motorkap openen.
Verwijder voorzichtig de radiatordop (Figuur 155).
Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur.
Note: Het koelvloeistofpeil is correct als het zich tot de bovenkant van de vulbuis van de radiateur bevindt (Figuur 155).
Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank.
Note: Het koelvloeistofpeil is correct als het zich tot de VOL-markering van de expansietank bevindt.
Als het koelvloeistofpeil te laag is, vult u de radiateur, de expansietank, of beide bij met de aanbevolen koelvloeistof; zie Koelvloeistof.
Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Ontgrendel en open het achterste scherm (Figuur 156).
Reinig beide zijden van het scherm.
Til het scherm van de scharnierpennen en verwijder het scherm van de machine.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Reinig beide zijden van de oliekoeler en de omgeving van de radiateur (Figuur 157) grondig met perslucht. Begin aan de voorkant en blaas het vuil eruit naar de achterkant. Reinig vervolgens vanaf de achterkant en blaas het vuil naar de voorkant. Herhaal deze procedure verschillende keren totdat het maaisel en het vuil geheel zijn verwijderd.
Important: Als u de radiateur of de oliekoeler met water reinigt, kan hierdoor voortijdig corrosie optreden en kunnen onderdelen schade oplopen en kan vuil gaan aankoeken.
Sluit en vergrendel de motorkap, De motorkap sluiten.
Monteer het scherm op de scharnierpennen (Figuur 158).
Sluit en vergrendel het scherm.
Stel de serviceremmen af als de rempedalen meer dan 13 mm 'speling' hebben of als de remmen slippen. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er weerstand van het rempedaal wordt gevoeld.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Haal de borgpen van de rempedalen los (Figuur 159) zodat beide pedalen onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren.
Draai de voorste contramoer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 160).
Om de speling van de rempedalen te verminderen, moet u de achterste contramoer vastdraaien om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 0 tot 13 mm speling hebben.
Note: Zorg ervoor dat er geen spanning op de remkabel is als het pedaal wordt losgelaten.
Draai de voorste contramoer aan nadat de remmen correct zijn afgesteld.
Herhaal indien nodig stap 3 tot en met 5 aan de andere remkabel.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Controleer de conditie en de spanning van de riemen (Figuur 161) om de 100 bedrijfsuren.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
De conditie van de riem van de dynamo controleren.
Note: Vervang een versleten of beschadigde riem.
De spanning van de drijfriem controleren.
Note: De riemspanning is correct wanneer de riem 10 mm doorbuigt als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 45 N.
Indien de riem meer of minder dan 10 mm doorbuigt, draai dan de montagebouten van de alternator los (Figuur 161).
Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de montagebouten vast.
Controleer nogmaals de indrukking van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en het filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro- distributeur, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is leverbaar in emmers van 19 l en van 208 l door uw erkende Toro distributeur.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof.
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 162).
Verwijder de dop op de hydraulische tank van de tank.
Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met een schone doek.
Steek de peilstok in de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil.
Het correcte peil van de hydraulische vloeistof bevindt zich tussen Vol-markering en de Bijvul-makering op de peilstok.
Als het peil te laag is, vult u genoeg van de aanbevolen hydraulische vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering bereikt.
Plaats de peilstok en de dop van de hydraulische tank op de tank.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Naam |
Toro onderdeelnr. |
Locatie |
Retourfilter |
94-2621 |
Onder het rechter framekanaal. |
Laadfilter |
75-1310 |
Onder de plaat van de stoel. |
Important: Als u een ander type filter gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen. |
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Kantel de stoel; raadpleeg De stoel kantelen.
Reinig de omgeving rond het laadfilter en de filterkop (Figuur 163).
Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter.
Veeg het bevestigingsoppervlak voor het filter van de filterkop schoon met een schone doek.
Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met de aanbevolen hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof.
Schroef het filter op de filterkop totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat. Draai het filter vervolgens een extra halve slag vast.
Reinig de omgeving rond het retourfilter en de filterkop (Figuur 164).
Plaats een opvangbak onder het retourfilter en verwijder het filter.
Veeg het filteroppervlak van de filterkop schoon met een schone doek.
Smeer de nieuwe filterpakking, vul het filter met de aanbevolen hydraulische vloeistof en laat het filter vervolgens leeglopen; raadpleeg Specificaties hydraulische vloeistof.
Schroef het filter op de filterkop totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat. Draai het filter vervolgens een extra halve slag vast.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.
Controleer rond de filters en de filterkoppen op lekkage in het hydraulische systeem.
Note: Herstel eventuele hydraulische lekkages.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Breng de stoel omlaag ; raadpleeg De stoel laten zakken.
28,4 liter; zie Specificaties hydraulische vloeistof
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro distributeur omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Capaciteit van opvangbak: 30 liter of meer
Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Plaats een opvangbak onder de hydraulische tank (Figuur 165).
Koppel de retourslang van de behuizing los van de rechte fitting aan de onderkant van de tank en tap de hydraulische vloeistof af.
Wanneer de hydraulische vloeistof stopt met weglopen, monteert u de retourslang van de behuizing aan de tankfitting.
Draai de slangfitting vast met een torsie van 50 tot 63 N·m.
Vul het reservoir met de voorgeschreven hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof en Inhoud van hydraulisch systeem.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de peilstok en de dop van de hydraulische tank op de tank.
Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Controleer op hydraulische lekken, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Herstel alle hydraulische lekkages.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Controleer het vloeistofpeil; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Note: Indien nodig kunt u bijvullen totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt. Vul de hydraulische tank niet te vol.
Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één maai-eenheid draait, kunnen de messenkooien in de andere maai-eenheden ook in beweging komen.
Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen.
Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.
Note: Voor nadere informatie over het wetten, zie de Toro handleiding Slijpen van maaimachines met messenkooien en roterende messen, documentnr. 80-300SL.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en zet de afstakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Open de motorkap; zie De motorkap openen.
Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Draai de voorste, achterste of beide wethendels naar de stand R (wetten) (Figuur 167).
Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.
Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.
Wet de messenkooien uitsluitend als de motor laag stationair loopt.
Note: Tijdens het wetten zijn de voorste maai-eenheden en de achterste maai-eenheden tegelijk in werking.
Zorg ervoor dat het tractiepedaal zich in de neutraalstand bevindt en dat de parkeerrem in werking is gesteld.
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Draai de hendel voor de maaitoerentalbegrenzer naar voren naar de MAAISTAND (Figuur 169).
Druk de aftakasschakelaar in de stand INSCHAKELEN.
Zet de maai-/hefhendel naar voren.
Note: De messenkooien die u hebt ingesteld voor wetten draaien achterwaarts.
Breng de wetpasta aan op de messenkooien met een borstel met lange steel.
Bewegende maai-eenheden aanraken kan lichamelijke letsels veroorzaken.
Gebruik geen borstel met een korte steel.
Om lichamelijk letsel te voorkomen, dient u buiten het bereik van de maai-eenheden te zijn voordat u verdere werkzaamheden uitvoert.
Als de messenkooien vast komen te zitten of onregelmatig worden tijdens het wetten, verhoogt u gasinstelling tot de messenkooi gestabiliseerd wordt.
Als u een aanpassing moet uitvoeren aan de maai-eenheden terwijl u aan het wetten bent, moet u als volgt te werk gaan:
Beweeg de maai-/hefhendel naar achteren.
Note: De maai-eenheden worden uitgeschakeld, maar worden niet omhooggebracht.
Druk de aftakasschakelaar in de stand UITSCHAKELEN.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Stel de maai-eenheden af.
Herhaal stap 2 tot en met 7.
Herhaal stap 6 voor alle maai-eenheden die u wilt wetten.
Important: Als u de wetschakelaar na het wetten niet in de stand UIT zet, zullen de maai-eenheden niet omhoog komen of naar behoren werken.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Spoel alle wetpasta van de maai-eenheden.
Stel indien nodig de afstandhet tussen de messenkooi en het ondermes af.
Draai de wethendels in de stand F (maaien).
Voor een betere snijrand moet u de voorkant van het ondermes bijvijlen als u klaar bent met wetten.
Note: Hiermee verwijdert u bramen of ruwe randen die kunnen zijn ontstaan op de snijrand.
Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Reinig de machine indien nodig met alleen water of een mild reinigingsmiddel. U kunt een vod gebruiken wanneer u de machine wast.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.
Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan interne motorschade veroorzaken.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingsmiddelen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels; zie Veiligheid van het elektrisch systeem:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro- onderdeelnr. 505-47) of vaseline (petrolatum) op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul de motor met de opgegeven motorolie.
Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Spoel de brandstoftank met verse, schone brandstof.
Zet alle fittings van het brandstofsysteem vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.
Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine opslaat. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265-1,299.