Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro- onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g259591

Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.

g000502

Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.

De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.

Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Veiligheid

Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395 (als u de instellingsprocedures voltooit) en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute).

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunt u verwondingen oplopen of kan eigendom worden beschadigd.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.

  • Houd omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.

  • Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool Graphic te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decalbatterysymbols
decal93-6689
decal93-6696
decal93-7272
decal106-6754
decal106-6755
decal110-0986
decal110-8921
decal110-9642
decal120-4158
decal125-8754
decal133-8062
decal145-5261
decal136-3702
decal133-2930

CE-machines

decal133-2931
decal136-3723

Montage

Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker– en rechterzijde van de machine.

De maai-eenheden monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Slanggeleider rechts vooraan1
Slanggeleider links vooraan1

De machine gebruiksklaar maken

  1. Haal de motoren van de messenkooien uit de transportbeugels.

  2. Verwijder de verzendbeugels en werp deze weg.

  3. Verwijder aan de hefarmen van de maai-eenheid de lynchpen waarmee het kapje bevestigd is aan het juk van het draaipunt van de hefarm (Figuur 3).

    g003975

De maai-eenheden voorbereiden

  1. Haal de maai-eenheden uit de dozen.

  2. U moet de maaidekken monteren en afstellen volgens de instructies in de Gebruikershandleiding.

  3. Zorg ervoor dat het contragewicht (Figuur 4) wordt gemonteerd aan het juiste uiteinde van de maai-eenheid volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.

    g003320

De gazoncompensatieveer plaatsen en de slanggeleider monteren

Maai-eenheden 4
g375671
  1. Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 6).

    g375689
  2. Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 7).

    g375690
  3. Verwijder de flensborgmoer (⅜") waarmee de tapbout van de gazoncompensatieveer is bevestigd aan de rechterlip van het draagframe, en verwijder de compensatieveer van de maai-eenheid (Figuur 8).

    Note: Verwijder de getande flensmoer niet van de tapbout.

    g375691
  4. Monteer de tapbout van de gazoncompensatieveer op de rechterlip van het draagframe (Figuur 9); gebruik hierbij de flensborgmoer (⅜").

    g375694
  5. Lijn de tapeinden van de linker slanggeleider uit met de gaten in het frame van de maai-eenheid en de gazoncompensatiebeugel (Figuur 10).

    Note: De steunlus van de slanggeleider is naar de middellijn van de machine gericht.

    g375687
  6. Monteer de slanggeleider en de gazoncompensatiebeugel aan het frame van de maai-eenheid met de 2 flensborgmoeren (⅜").

  7. Haal de borgmoeren en bouten aan met 37 tot 45 N∙m.

De slanggeleider monteren

Maai-eenheden 5
g375672
  1. Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 11).

    g375689
  2. Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 13).

    g375690
  3. Lijn de tapeinden van de rechter slanggeleider uit met de gaten in het frame van de maai-eenheid en de gazoncompensatiebeugel (Figuur 14).

    Note: Zorg ervoor dat de steunlus van de slanggeleider naar de middellijn van de machine is gericht.

    g375688
  4. Monteer de slanggeleider en de gazoncompensatiebeugel aan het frame van de maai-eenheid met de 2 flensborgmoeren (⅜").

  5. Draai de borgmoeren vast met een torsie van 37 tot 45 N·m.

De gazoncompensatieveer plaatsen

Maai-eenheden 2
g379514
  1. Zit de borgpen in de achterste opening van de stang van de compensatieveer, verwijder deze dan en steek ze in de opening naast de beugel (Figuur 16).

    g375689
  2. Verwijder de 2 flensborgmoeren (⅜") en 2 slotbouten (⅜" x 1¼") waarmee de gazoncompensatiebeugel bevestigd is aan het frame van de maai-eenheid (Figuur 17).

    g375690
  3. Verwijder de flensborgmoer (⅜") waarmee de tapbout van de gazoncompensatieveer is bevestigd aan de rechterlip van het draagframe, en verwijder de compensatieveer van de maai-eenheid (Figuur 18).

    Note: Verwijder de getande flensmoer niet van de tapbout.

    g375691
  4. Monteer de tapbout van de gazoncompensatieveer op de rechterlip van het draagframe (Figuur 19); gebruik hierbij de flensborgmoer (⅜").

    g375694
  5. Lijn de openingen in de gazoncompensatiebeugel uit met de openingen in het frame van de maai-eenheid (Figuur 20).

    Note: De steunlus van de slanggeleider is naar de middellijn van de machine gericht.

    g378789
  6. Monteer de gazoncompensatiebeugel op het frame van de maai-eenheid; gebruik de 2 slotbouten (⅜" x 1¼") en 2 flensborgmoeren (⅜").

  7. Haal de borgmoeren en bouten aan met 37 tot 45 N∙m.

Monteren van de kickstandaard

Bevestig voor elke maai-eenheid de kickstandaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 21).

g004144

De voorste maai-eenheden aan de hefarmen monteren

  1. Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 22).

    g375274
  2. Monteer het juk van de hefarm op de as van het draagframe.

  3. Breng de dop aan op de as van de scharnierarm, en lijn de openingen in de as van het draagframe, de as van de scharnierarm en de dop uit.

  4. Bevestig het kapje en de as van het draagframe met de borgpen aan het juk van de hefarm.

    Het draaipunt van de maai-eenheid vergrendelen om zijdelings op een helling te maaien - Vergrendel de draaipunten van de maai-eenheid om te voorkomen dat de maai-eenheden naar beneden draaien wanneer u op een helling maait. Gebruik de opening in de scharnieras van de hefarm (Figuur 23) om de maai-eenheid te vergrendelen. Gebruik de sleuf voor een sturende maai-eenheid.

    g375251

De achterste maai-eenheden aan de hefarmen monteren

Maai-eenheden afgesteld voor een maaihoogte van 1,2 cm of hoger
  1. Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 24).

    g375252
  2. Monteer het juk van de hefarm op de as van het draagframe.

  3. Breng de dop aan op de as van de scharnierarm, en lijn de openingen in de as van het draagframe, de as van de scharnierarm en de dop uit.

  4. Bevestig de as van de scharnierarm en de dop aan de as van het draagframe; gebruik hierbij de borgpen.

    Het draaipunt van de maai-eenheid vergrendelen om zijdelings op een helling te maaien - Vergrendel de draaipunten van de maai-eenheid om te voorkomen dat de maai-eenheden naar beneden draaien wanneer u op een helling maait. Gebruik de opening in de scharnieras van de hefarm (Figuur 24) om de maai-eenheid te vergrendelen. Gebruik de sleuf voor een sturende maai-eenheid.

    g375251
  5. Herhaal stap 1 en 2 voor de andere achterste maai-eenheid.

De achterste maai-eenheden aan de hefarmen monteren

Maai-eenheden afgesteld voor een maaihoogte van 1,2 cm of lager
  1. Verwijder de lynchpen en de ring waarmee de scharnieras van de hefarm is bevestigd aan de hefarm, en schuif de scharnieras uit de hefarm (Figuur 26).

    g375236
  2. Monteer het juk van de hefarm op de as van het draagframe (Figuur 27).

    g375237
  3. Breng de dop aan op de as van de scharnierarm, en lijn de openingen in de as van het draagframe, de as van de scharnierarm en de dop uit.

  4. Bevestig de as van de scharnierarm en de dop aan de as van het draagframe; gebruik hierbij de borgpen.

    Het draaipunt van de maai-eenheid vergrendelen om zijdelings op een helling te maaien - Vergrendel de draaipunten van de maai-eenheid om te voorkomen dat de maai-eenheden naar beneden draaien wanneer u op een helling maait. Gebruik de opening in de scharnieras van de hefarm (Figuur 28) om de maai-eenheid te vergrendelen. Gebruik de sleuf voor een sturende maai-eenheid.

    g375251
  5. Schuif een maai-eenheid onder de hefarm (Figuur 29).

    g375239
  6. Steek de as van de hefarm in de hefarm, en bevestig de as met de lynchpen en ring aan de arm.

  7. Herhaal stap 1 tot en met 6 voor de andere achterste maai-eenheid.

De kettingen van de hefarm van de maai-eenheid monteren

Bevestig de ketting van de hefarm aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 30).

Note: Gebruik het aantal kettingschakels volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van het maaidek.

g003948

De messenkooimotoren monteren

  1. Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de messenkooi.

  2. Smeer olie op de O-ring van de motor van de messenkooi en plaats deze op de flens van de motor.

  3. Plaats de motor door deze rechtsom te draaien zodat de flenzen van motor loskomen van de bouten (Figuur 31).

    g004127
  4. Draai de motor linksom tot de flenzen de bouten omsluiten en draai dan de bouten vast.

    Important: Controleer of de slangen van de motor van de messenkooi niet zijn verdraaid, geknikt of het risico lopen te worden afgekneld.

  5. Draai de montagebouten vast met een torsie van (36,6 tot 44,7 N·m).

De machine voorbereiden op de montage

  1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer en stel de parkeerrem in werking.

  2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

  3. Controleer vóór gebruik de bandenspanning; zieBandenspanning controleren.

    Note: De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. Stel de bandendruk af voordat u met de machine gaat werken.

  4. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

  5. Smeer de machine; zie Lagers en lagerbussen smeren.

    Important: Als de machine niet goed is gesmeerd, kunnen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.

  6. Open de motorkap en controleer het peil van de koelvloeistof; zie Het koelvloeistofpeil controleren.

  7. Controleer het peil van de motorolie en sluit en vergrendel de motorkap; zie Het motoroliepeil controleren.

    Note: Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; u moet het oliepeil echter controleren voordat en nadat de motor voor de eerste keer is gestart.

De kickstandaard van het maaidek gebruiken

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Kickstandaard van maaidek1

Als u het maaidek moet kantelen om bij het ondermes/messenkooi te kunnen komen, moet u de achterkant van het maaidek ondersteunen met de kickstandaard zodat de moeren op het achtereind van de stelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 32).

g003985

Bevestig de kickstandaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 33).

g004144

De CE-stickers aanbrengen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

CE-sticker1
Sticker productiejaar1
Waarschuwingssticker1

De CE-sticker aanbrengen

  1. Maak de motorkap schoon rondom de motorkapsluiting en laat de motorkap drogen. Gebruik hierbij schoonmaakalcohol en een schone doek (Figuur 34).

    g375337
  2. Verwijder de rug van de CE-sticker.

  3. Breng de sticker aan op de motorkap.

De sticker met het productiejaar aanbrengen

  1. Maak de vloerbeugel schoon rondom het plaatje met serienummer, en laat de beugel drogen. Gebruik hierbij schoonmaakalcohol en een schone doek (Figuur 35).

    g375339
  2. Verwijder de rug van de sticker met productiejaar.

  3. Breng de sticker aan op de vloerbeugel.

De sticker met CE-waarschuwing aanbrengen

  1. Gebruik schoonmaakalcohol en een schone doek om het oppervlak van waarschuwingssticker 133-2930 schoon te maken, en laat de sticker drogen (Figuur 36).

    g375338
  2. Verwijder de rug van de CE-waarschuwingssticker.

  3. Breng de CE-waarschuwingssticker aan bovenop sticker 133-2930.

De bedieningsarm afstellen

U kunt de bedieningsarm zo afstellen dat u deze comfortabel kunt gebruiken.

  1. Draai de 2 bouten los waarmee de bedieningsarm is vastgezet aan de bevestigingsbeugel (Figuur 37).

    g004152
  2. Draai de bedieningsarm in de gewenste positie en zet de 2 bouten weer vast.

Algemeen overzicht van de machine

g216864

Afstelknoppen van stoel

Met de stoelverstelhendel kunt u de stoel naar voren en naar achteren schuiven (Figuur 39). Met de instelhendel voor het gewicht kunt u de stoel aan uw gewicht aanpassen. De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar uw gewicht. Met de instelhendel voor de hoogte kunt u de stoel aan uw lengte aanpassen.

g003954

Tractiepedaal

Het tractiepedaal regelt de beweging vooruit en achteruit (Figuur 40). Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid zonder belasting, stelt u het motortoerental in op SNEL en trapt u het pedaal volledig in.

Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.

g003955

Hendel voor maaien/transport

Gebruik de hendel voor maaien/transport (Figuur 40) om de machine in de MAAI- of TRANSPORTMODUS te schakelen. Duw de hendel naar voren om de MAAIMODUS te selecteren, en naar achteren om de TRANSPORTMODUS te selecteren.

Note: De maaidekken kunnen niet worden neergelaten als de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND staat.

Maaitoerentalbegrenzer

Als de begrenzer voor de maaisnelheid is omhooggeklapt, kunt u de maaisnelheid regelen en de maaidekken inschakelen (Figuur 40). Met elk afstandsstuk kunt u de maaisnelheid met ongeveer 0,8 km/u wijzigen. Hoe meer afstandsstukken u bovenaan de bout plaatst, des te lager zal de maaisnelheid zijn. Om de machine te transporteren, zet u de maaisnelheidsbegrenzer naar achteren zodat u de maximale rijsnelheid verkrijgt.

Rempedaal

Trap het rempedaal in om de machine (Figuur 40) te stoppen.

Parkeerrem

Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u het rempedaal intrappen en de bovenkant naar voren drukken om dit vast te zetten (Figuur 40). Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u het rempedaal in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.

Pedaal voor stuurverstelling

Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een positie die voor u het meest comfortabel is, en uw voet van het pedaal halen (Figuur 40).

Toerentalschakelaar

Met de toerentalschakelaar kunt u het toerental op 2 manieren veranderen (Figuur 41). Door op de schakelaar te tikken kan het toerental in stappen van 100 tpm worden verhoogd of verlaagd. Hou een zijde van de schakelaar ingedrukt om de motor automatisch in hoog of laag stationair te schakelen.

g021208

Activerings-/blokkeringsschakelaar

Gebruik de activerings-/blokkeringsschakelaars in combinatie met de maai-/hefhendel om de maaidekken te bedienen (Figuur 41).

InfoCenter

Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 41).

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft 3 standen: UIT, AAN/LOPEN en STARTEN (Figuur 41).

Maai-/hefhendel

Met deze hendel kunt u de maaidekken omhoog en omlaag brengen om te maaien en de messen starten en tot stilstand brengen als de maaidekken in de MAAISTAND zijn gezet (Figuur 41). U kunt de maaidekken niet neerlaten als de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND staat.

Schakelaar van koplampen

Zet de schakelaar omlaag om de koplampen te ontsteken (Figuur 41).

Wethendels

De wethendels worden in combinatie met de maai-/hefhendel gebruikt om de messenkooien te wetten (Figuur 42).

g021209

Aansluitpunt

Het aansluitpunt is geschikt voor 12 V elektrische apparaten (Figuur 43).

g004133

Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken

Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 44). Het InfoCenter heeft een startscherm en een hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door een willekeurige welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.

g020650
  • Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.

  • Middelste knop – druk op deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.

  • Rechterknop – druk op deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.

Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een pictogram dat de huidige functie weergeeft.

Verklaring van pictogrammen in het InfoCenter

GraphicUren resterend tot onderhoud
GraphicBedrijfsuren op nul zettenGraphic
SERVICE DUEGeeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd
GraphicMotortoerental/status – het toerental van de motor (tpm)
GraphicUrenteller
GraphicInformatiepictogram
GraphicSnel
GraphicLangzaam
GraphicBrandstofpeil
GraphicStationair herstel is vereist.
GraphicDe gloeibougies werken.
GraphicBreng de maaidekken omhoog.
GraphicBreng de maaidekken omlaag.
GraphicNeem plaats op de bestuurdersstoel.
GraphicDe parkeerrem is ingeschakeld.
GraphicHet bereik is hoog (transport).
GraphicVrijstand
GraphicHet bereik is laag (maaien).
GraphicTemperatuur van de motorkoelvloeistof (°C of °F)
GraphicTemperatuur (heet)
GraphicDe aftakas is ingeschakeld.
GraphicNiet toegestaan
GraphicStart de motor.
GraphicZet de motor af.
GraphicMotor
GraphicContactschakelaar
GraphicDe maaidekken worden neergelaten.
GraphicDe maaidekken worden opgetild.
GraphicPincode
GraphicCAN-bus
GraphicInfoCenter
GraphicSlecht of mislukt
GraphicGloeilamp
GraphicUitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom
GraphicSchakelaar
GraphicLaat de schakelaar los.
GraphicWijzigen in de aangegeven status.
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden 
GraphicZet de machine in neutraal.
GraphicMotor weigert te starten.
GraphicMotor uitgeschakeld
GraphicMotorkoelvloeistof is te heet.
GraphicStandby aanvraag regeneratie resetten
Aanvraag geparkeerde of herstel regeneratie
GraphicEen geparkeerde of herstel regeneratie is bezig.
GraphicHoge uitlaattemperatuur
GraphicDefect van diagnosecontrole van stikstofoxide; rijd de machine terug naar werkplaats en neem contact op met uw erkende Toro verdeler (softwareversie U en later).
GraphicWaarschuwing asopbouw DPF – raadpleeg Asopbouw in het DPF voor meer informatie.
GraphicGa zitten of schakel de parkeerrem in werking

De menu's gebruiken

Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:

Hoofdmenu
Menu-optieBeschrijving
StoringenBevat een lijst met de recente machinefouten. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of neem contact op met een erkende Toro distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat.
OnderhoudBevat informatie over de machine, zoals bedrijfsurentellers en andere cijfergegevens van die aard.
DiagnostiekGeeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn.
InstellingenHier kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen.
MachineHier ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine.
Onderhoud
Menu-optieBeschrijving
HoursHet totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval.
CountsEen overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd.
DPF RegenerationDe optie regeneratie van dieselpartikelfilter en DPF-submenu’s
Inhibit RegenDe regeneratie resetten
Parked RegenEen geparkeerde regeneratie starten
Last RegenGeeft het aantal uren weer sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie
Recover RegenEen herstel regeneratie starten
Diagnostiek
Menu-optieBeschrijving
Maai-eenhedenGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan.
Hoog/laag bereikGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het rijden in de transportmodus aan.
AftakasGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan.
Engine RunGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan.
WettenGeeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de wetfunctie aan.
Instellingen
Menu-optieBeschrijving
EenhedenBepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter. De opties zijn Engels of metrisch
TaalBepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter*.
Schermverlichting lcdDe helderheid van het lcd-scherm.
Contrast lcdHet contrast van het lcd-scherm.
Voorste messenkooisnelheid (wetmodus)Bepaalt de snelheid van de voorste messen in wetmodus.
Achterste messenkooisnelheid (wetmodus)Bepaalt de snelheid van de achterste messen in wetmodus.
Beveiligde menu'sGeeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een pincode.
Auto stationair GraphicBepaalt hoeveel tijd er verstrijkt voordat de machine bij stationair draaien naar laag stationair schakelt.
Aantal messen GraphicBepaalt het aantal messen van de messenkooi voor het messenkooitoerental.
Maaisnelheid GraphicRegelt de rijsnelheid om het messenkooitoerental te bepalen.
Maaihoogte GraphicRegelt de maaihoogte om het messenkooitoerental te bepalen.
V messenkooi tpm GraphicDe berekende toerentalstand van de voorste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld.
A messenkooi tpm GraphicDe berekende toerentalstand van de achterste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld.

*Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels worden weergegeven in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.

Graphic Beveiligd menu – Enkel toegankelijk met de pincode

Betreffende
Menu-optieBeschrijving
ModelHet modelnummer van de machine.
SerienummerHet serienummer van de machine.
Softwareversie van hoofdbedieningseenheidDe softwareversie van de hoofdbedieningseenheid.
InfoCenter softwareversieDe softwareversie van het InfoCenter.
CAN-busDe status van de communicatiebus van de machine.

Beveiligde menu's

In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 8 configuratie-instellingen voor de bediening veranderen: vertraging auto stationair, aantal messen, maaisnelheid, maaihoogte, V messenkooi tpm en A messenkooi tpm. U kunt deze instellingen vergrendelen door middel van de Beveiligde menu's.

Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw erkende Toro verdeler.

Toegang tot de beveiligde menu's

Note: De standaard pincode van de machine is 0000 of 1234.Als u de pincode heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.

  1. Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 45).

    g028523
  2. Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 46A).

    g028522
  3. Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 46B en Figuur 46C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.

  4. Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figuur 46D).

    Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.

    Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.

Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.

In het beveiligde menu kunt u instellingen bekijken en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de PIN-code moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.

De instellingen van het beveiligde menu weergeven en veranderen

  1. Scroll in het beveiligde menu naar beneden tot u Instellingen beveiligen ziet.

  2. Om de instellingen te bekijken en veranderen zonder een wachtwoord in te voeren, zet u met de rechterknop Instellingen beveiligen op UIT.

  3. Om de instellingen te bekijken en veranderen met een wachtwoord, stelt u met de linkerknop Instellingen beveiligen in op AAN. Stel vervolgens het wachtwoord in, en draai het contactsleuteltje UIT en daarna weer AAN.

Instelling automatisch stationair aanpassen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Auto Stationair ziet.

  2. Druk op de rechterknop om de instelling voor automatisch stationair draaien te wijzigen; de mogelijke opties zijn 8, 10, 15, 20, 30 seconden of UIT.

Het aantal messen instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Aantal messen ziet.

  2. Druk op de rechterknop om het aantal messen te wijzigen; u kunt kiezen tussen 5, 8 of 11.

Maaisnelheid instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Maaisnelheid ziet.

  2. Druk op de rechterknop om de maaisnelheid in te stellen.

  3. Gebruik de middelste en de rechterknop om de gepaste maaisnelheidinstelling te selecteren op de mechanische maaisnelheidbegrenzer van het tractiepedaal.

  4. Druk op de linkerknop om het maaisnelheidmenu te verlaten en de instelling te bewaren.

De maaihoogte (HOC) instellen

  1. Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie HOC ziet

  2. Druk op de rechterknop om HOC te selecteren.

  3. Gebruik de middelste en de rechterknop om de gewenste maaihoogte-instelling te kiezen. (Als de gewenste instelling niet wordt weergegeven, kies dan de HOC-instelling uit de lijst die deze het dichtst benadert).

  4. Druk op de linkerknop om het menu HOC te verlaten en de instelling te bewaren.

De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien instellen

De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien worden berekend aan de hand van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte-instelling in het InfoCenter. U kunt de instelling echter handmatig aanpassen aan verschillende maaiomstandigheden.

  1. Om het toerental van de messenkooien te wijzigen, scrollt u naar beneden tot u V messenkooi tpm, A messenkooi tpm of beide ziet.

  2. Druk op de rechterknop om het toerental te veranderen. Als u de toerentalinstelling wijzigt, zal het display het toerental berekend op basis van de vorige instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe waarde zien.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

SpecificatieReelMaster® 5410-DReelMaster® 5510-D
Transportbreedte228 cm233 cm
Maaibreedte254 cm254 cm
Lengte282 cm282 cm
Hoogte160 cm160 cm
Gewicht(inclusief vloeistoffen en maaidekken met 8 messen)1335 kg1420 kg
Motor Yanmar 26,8 kWYanmar 26,8 kW
Inhoud brandstoftank53 liter53 liter
Transportsnelheid0 tot 16 km/uur0 tot 16 km/uur
Maaisnelheid0 tot 13 km/uur0 tot 13 km/uur

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro- distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro- onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Gebruiksaanwijzing

Note: Bepaal de linker- en rechterzijde van de machine vanuit de normale bedieningspositie.

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

    • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    • Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.

    • Haal de parkeerrem aan.

    • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.

  • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.

  • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

Brandstofveiligheid

  • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.

  • Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.

  • Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.

  • Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.

  • Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.

  • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

  • Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.

Dagelijks onderhoud uitvoeren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Voer elke dag, voordat u de machine start, de dagelijkse procedures uit beschreven in Controlelijst voor dagelijks onderhoud.

    Brandstoftank vullen

    Inhoud brandstoftank

    53 liter

    Brandstof

    Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.

    • Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.

    • Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.

    • Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.

    • Voeg geen additieven toe aan de brandstof.

    Diesel

    Cetaangetal: 45 of hoger

    Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)

    Brandstof

    Diesel specificatieLocatie
    ASTM D975VS
    Nr. 1-D S15
    No. 2-D S15
    EN 590EU
    ISO 8217 DMXInternationaal
    JIS K2204 Grade No. 2Japan
    KSM-2610Korea
    • Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.

    • Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.

    Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.

    Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.

    Biodiesel

    Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).

    Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)

    Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214

    Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204

    Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.

    Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

    • Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.

    • Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.

    • Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.

    • De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.

    • Neem voor verdere informatie over biodiesel contact op met een erkende Toro- distributeur.

    Brandstof tanken

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon. Gebruik hiervoor een schone doek.

    3. Verwijder de dop van de brandstoftank (Figuur 47).

      g021210
    4. Vul de brandstoftank tot 6 tot 13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis.

    5. Draai de tankdop na het vullen stevig vast.

      Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

    • Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.

    • Vervoer geen passagiers op de machine en houd omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.

    • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

    • Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.

    • Laat een machine met draaiende motor niet onbeheerd achter.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.

      • Haal de parkeerrem aan.

      • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.

    Bescherming van de rolbeugel

    • Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.

    • Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.

    • Doe altijd de veiligheidsgordel om.

    • Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Vervang alle beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.

    • Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.

    • Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.

      • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.

      • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.

      • Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

      • Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait.

      • Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterpartijen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.

      • Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.

      • Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

    Starten van de motor

    Important: Het brandstofsysteem ontlucht zichzelf automatisch indien zich een van de volgende situaties voordoet:

    • U start een nieuwe machine voor de eerste keer.

    • De motor is gestopt omdat de brandstof op was.

    • Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem.

    1. Neem plaats op de bestuurdersstoel. Haal uw voet van het tractiepedaal zodat dit in de NEUTRAALSTAND komt. Stel de parkeerrem in werking, zet de toerentalschakelaar op de MIDDELSTE stand en controleer of de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN is gezet.

    2. Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.

    3. Draai het sleuteltje naar de stand LOPEN.

    4. Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het sleuteltje op START. Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar LOPEN. Laat de motor (zonder belasting) warm worden en zet vervolgens de gashendel in de gewenste stand.

    De motor afzetten

    1. Zet alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking, zet de schakelaar van het motortoerental op laag stationair en laat de motor op een laag stationair toerental lopen.

    2. Draai het sleuteltje op UIT en haal het uit het contact.

    De remmen polijsten

    Om ervoor te zorgen dat het parkeerremsysteem optimaal functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken (inrijden) voordat u het voertuig gaat gebruiken. Stel de voorwaartse tractiesnelheid in op 6,4 km/uur zodat deze overeenstemt met de achterwaartse tractiesnelheid (alle 8 afstandsstukken bovenaan de maaitoerentalbediening). Rij vooruit met de motor op hoog stationair en de maaitoerentalbegrenzer ingeschakeld en rem gedurende 15 seconden. Rij achteruit met de maximale snelheid voor achteruitrijden en rem gedurende 15 seconden. Herhaal dit 5 keer en wacht steeds 1 minuut tussen het vooruit- en achteruitrijden om te voorkomen dat de remmen oververhit raken; zie Parkeerremmen afstellen.

    Gras maaien met de machine

    Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.

    1. Breng de machine naar het werkterrein en stel deze buiten het maaigebied op om de eerste baan te maaien.

    2. Verzeker dat de aftakasschakelaar op DISABLE/UITGESCHAKELD staat.

    3. Duw de hendel van de maaisnelheidbegrenzer naar voren.

    4. Druk op de gashendel-snelheidsschakelaar om het motortoerental op STATIONAIR – HOOG in te stellen.

    5. Laat de maai-eenheden neer op de grond met de joystick.

    6. Druk de aftakasschakelaar in om de maai-eenheden klaar te maken voor gebruik.

    7. Til de maai-eenheden van de grond met de joystick.

    8. Rij de machine naar het maaigebied en laat de maai-eenheden zakken.

      Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.

    9. Na met maaien van een baan heft u de maai-eenheden met de joystick.

    10. Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.

    Regeneratie van het dieselpartikelfilter

    Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.

    Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.

    De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:

    • Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.

    • Als de tegendruk in het dieselpartikelfilter te hoog is of reeds 100 uur geen herstel regeneratie uitgevoerd is, brengt de computer van de motor u via het InfoCenter op de hoogte wanneer herstel generatie bezig is.

    • Wacht tot de herstel regeneratie afgelopen is voordat u de motor uitschakelt.

    Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een hoog stationair toerental (volgas) produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.

    Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.

    Roetopbouw in het DPF

    • Na verloop van tijd wordt roet opgestapeld in het roetfilter van het dieselpartikelfilter. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.

    • Wanneer voldoende roet zich heeft opgestapeld, meldt de computer dat het tijd is om het dieselpartikelfilter te regenereren.

    • Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.

    • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.

    Motorwaarschuwingen – roetopbouw

    NiveauFoutcodeMotorvermogenAanbevolen actie
    Niveau 1: Motorwaarschuwing
    g213866
    De computer vermindert het motorvermogen tot 85%.Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie
    Niveau 2: Motorwaarschuwing
    g213867
    De computer vermindert het motorvermogen tot 50%.Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie

    Asopbouw in het DPF

    • De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.

    • Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.

    • De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.

    • Wanneer voldoende as zich heeft opgehoopt, stuurt de computer van de motor een motorfout naar het InfoCenter ten teken dat as zich heeft opgehoopt in het dieselpartikelfilter.

    • De foutberichten geven aan dat het tijd is voor onderhoud van het dieselpartikelfilter.

    • De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van asopbouw.

    InfoCenter bestuurdersadviezen en motorwaarschuwingen – asopbouw

    NiveauFoutcodeVermindering van het toerentalMotorvermogenAanbevolen actie
    Niveau 1: Motorwaarschuwing
    g213863
    GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 85%.Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter
    Niveau 2: Motorwaarschuwing
    g213863
    GeenDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%.Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter
    Niveau 3: Motorwaarschuwing
    g214715
    Motortoerental bij maximale torsie +200 tpmDe computer vermindert het motorvermogen tot 50%.Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter

    Soorten DPF-regeneratie

    DPF-regeneratie terwijl de machine in bedrijf is:

    Soort regeneratieOmstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilterProces
    PassiefGedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting• Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie.
    • Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as.
    Zie Passieve regeneratie van het DPF.
    OndersteundDoet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet• Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt.
    • Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
    Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF.
    ResetEens om de 100 bedrijfsuren• Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur Graphic wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd.
    Doet zich ook voor indien de computer detecteert dat een ondersteunde regeneratie onvoldoende roet heeft verwijderd
     • Tijdens reset regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
    Zie Reset regeneratie.

    Voor de onderstaande soorten regeneratie moet de machine worden geparkeerd:

    Soort regeneratieOmstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilterProces
    GeparkeerdDoet zich voor omdat de computer tegendruk ten gevolge van roetophoping waarneemt in het dieselpartikelfilter• Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie Graphic of MELDING NR. 188 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt regeneratie gevraagd.
    Doet zich ook voor wanneer de bestuurder een geparkeerde regeneratie start
    Kan zich voordoen wanneer u reset regeneratie hebt verhinderd in het InfoCenter en de machine bent blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld terwijl het dieselpartikelfilter al reset regeneratie vereiste. • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen.
    Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken• Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten.
     • De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn.
    • U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren.
    Zie Geparkeerde of herstel regeneratie.
    HerstelDoet zich voor omdat de gebruiker aanvragen voor een geparkeerde regeneratie heeft genegeerd en de machine is blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld in het dieselpartikelfilter.• Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie Graphic of MELDING NR. 190 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt herstel regeneratie gevraagd.
    • Herstel regeneratie kan tot 3 uur duren.
    • De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn.
    • U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie.
    Zie Geparkeerde of herstel regeneratie.

    Naar de menu’s DPF Regeneration gaan

    Naar de menu’s DPF Regeneration gaan

    1. Ga naar het onderhoudsmenu en druk op de middelste knop om naar de optie DPF REGENERATION te gaan (Figuur 53).

      g227667
    2. Druk op de rechterknop om de optie DPF Regeneration te selecteren (Figuur 53).

    Tijd sinds vorige regeneratie

    Druk in het menu DPF Regeneration op de middelste knop om naar beneden te scrollen naar het veld LAST REGEN (Figuur 54).

    In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.

    g224693

    Menu Technician

    Important: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50 uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.

    Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het opgegeven roetniveau te zien.

    Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie TECHNICIAN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Technicus te selecteren (Figuur 55).

    g227348
    • Gebruik de werkingstabel van het dieselpartikelfilter voor meer informatie over de huidige werkingsstatus van het dieselpartikelfilter (Figuur 56).

      g227360

       

      DPF-werkingstabel

      StatusBeschrijving
      NormalHet dieselpartikelfilter is in normale bedrijfsmodus – passieve regeneratie.
      Assist RegenDe computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit.
      Reset StbyDe computer van de motor probeert een reset regeneratie uit te voeren maar een van de volgende factoren verhindert de regeneratie:De instelling Inhibit Regen staat AAN.
      De uitlaattemperatuur is te laag voor regeneratie.
      Reset RegenDe computer van de motor voert een reset regeneratie uit.
      Parked StbyDe computer van de motor vraagt om een geparkeerde regeneratie.
      Parked RegenU hebt een geparkeerde regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie.
      Recov. StbyDe computer van de motor vraagt om een herstel regeneratie.
      Recov. RegenU hebt een herstel regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie.
    • Raadpleeg de roetbelasting uitgedrukt als het percentage roet in het dieselpartikelfilter (Figuur 57); kijk in de tabel roetbelasting.

      Note: De waarde van de roetbelasting varieert naargelang het gebruik van de machine en DPF-regeneratie.

      g227359

      Tabel roetbelasting

      Belangrijke roetbelastingswaardenStatus regeneratie
      0% tot 5%Minimale roetbelasting
      78%De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit.
      100%De computer van de motor vraagt automatisch een geparkeerde regeneratie.
      122%De computer van de motor vraagt automatisch een herstel regeneratie.

    Passieve regeneratie van het DPF

    • Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.

    Ondersteunde regeneratie van het DPF

    • De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.

    Reset regeneratie

    Voorzichtig

    Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.

    • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.

    • Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.

    • Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.

    • Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.

    g224417
    • Het pictogram hoge uitlaattemperatuur Graphic verschijnt op het InfoCenter (Figuur 58).

    • De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.

      Important: Het pictogram hoge uitlaattemperatuur geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.

    • Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.

    • Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.

    • Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.

      Important: Laat de machine indien mogelijk de volledige herstel regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.

    Periodieke reset regeneratie

    Als de motor tijdens de voorbije 100 bedrijfsuren geen succesvolle reset, geparkeerde of herstel regeneratie heeft uitgevoerd, zal de computer van de motor proberen om een reset regeneratie uit te voeren.

    Inhibit Regen instellen

    Uitsluitend reset regeneratie

    Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten MELDING NR. 185 (Figuur 59) weergeven.

    g224692

    Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling Inhibit Regen gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.

    Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.

    1. Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie INHIBIT REGEN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Inhibit Regen te selecteren (Figuur 60).

      g227304
    2. Druk op de rechterknop om de instelling Inhibit Regen van Aan naar Uit (Figuur 60) of van Uit naar Aan (Figuur 61) te schakelen.

      g224691

    Reset regeneratie toestaan

    Het InfoCenter geeft het pictogram hoge uitlaattemperatuur Graphic weer wanneer een reset regeneratie wordt uitgevoerd.

    Note: Als INHIBIT REGENAAN staat, geeft het InfoCenter MELDING NR. 185 weer (Figuur 62). Druk op knop 3 om de instelling Inhibit Regen UIT te schakelen en ga door met de reset regeneratie.

    g224394

    Note: Als de uitlaattemperatuur te laag is, geeft het InfoCenter MELDING NR. 186 (Figuur 63) weer om te melden dat u de motor moet instellen op vol gas (hoog stationair).

    g224395

    Note: Wanneer reset regeneratie voltooid is, verdwijnt het pictogram hoge uitlaattemperatuur Graphic van het scherm van het InfoCenter.

    Geparkeerde of herstel regeneratie

    • Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie of herstel regeneratie vraagt, wordt het pictogram regeneratie vereist (Figuur 64) weergegeven op het InfoCenter.

      g224404
    • De machine voert niet automatisch een geparkeerde regeneratie of een herstel regeneratie uit; u moet de regeneratie uitvoeren via het InfoCenter.

    Berichten geparkeerde regeneratie

    Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:

    • Motorwaarschuwing SPN 3720, FMI 16 (Figuur 65)

      g213863
    • Geparkeerde regeneratie vereist MELDING NR. 188 (Figuur 66)

      Note: Melding nr. 188 verschijnt om de 15 minuten.

      g224397
    • Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert, verschijnt MELDING NR. 189 op het InfoCenter (geparkeerde regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) (Figuur 67).

      g224398

      Important: U dient een geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.

      Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld (Figuur 68) verschijnt op het hoofdscherm.

      g224415

    Berichten herstel regeneratie

    Wanneer de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:

    • Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 0 (Figuur 69)

      g213867
    • Herstel regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld MELDING NR. 190 (Figuur 70)

      g224399

    Important: U dient een herstel regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.

    Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld verschijnt op het hoofdscherm; zie Figuur 68 in Berichten geparkeerde regeneratie.

    Onbeschikbare opties DPF-status

    • Als de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt of bezig is met herstel regeneratie en u naar de optie PARKED REGEN gaat, wordt geparkeerde regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 71) onderaan rechts in het InfoCenter.

      g224625
    • Als de computer van de motor gaan herstel regeneratie heeft gevraagd en u naar de optie RECOVERY REGEN gaat, wordt herstel regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 72) onderaan rechts in het InfoCenter.

      g224628

    Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie

    1. Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:

      • Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ¼ vol is voor geparkeerde regeneratie

      • Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ½ vol is voor herstel regeneratie

    2. Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.

    3. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    4. Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.

    5. Schakel indien nodig de aftakas uit en laat de maai-eenheden of werktuigen zakken.

    6. Stel de parkeerrem in werking.

    7. Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.

    Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren

    Voorzichtig

    Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600 °C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.

    • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.

    • Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.

    • Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.

    • Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.

    Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.

    1. Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie PARKED REGEN START of RECOVERY REGEN START te gaan (Figuur 73) en druk op de rechterknop om de regeneratie te beginnen (Figuur 73).

      g224402g224629
    2. Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens ¼ vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie, en druk op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 74).

      g224414g227678
    3. Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat (Figuur 75).

      g224407g227679
    4. Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 76).

      g224626g224630
    5. Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN (Figuur 77).

      g224411g227681
    6. Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren (Figuur 78).

      g224406g224416
    7. De computer van de motor controleert de motorstatus en foutinformatie. Het InfoCenter kan de boodschappen in de volgende tabel tonen:

      Tabel berichten en vereiste acties

      Graphic
      Vereiste actie: Verlaat het menu regeneratie en laat de machine lopen tot er meer dan 50 uur verstreken is sinds de vorige regeneratie; zie Tijd sinds vorige regeneratie.
      GraphicGraphic
      Vereiste actie: Los de motorfout op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren.
      GraphicGraphic
      Vereiste actie: Start de motor en laat deze lopen.
      GraphicGraphic
      Vereiste actie: Laat de motor lopen tot de koelvloeistoftemperatuur 60 °C bedraagt.
      GraphicGraphic
      Vereiste actie: Stel het motortoerental in op laag stationair.
      GraphicGraphic
      Vereiste actie: Los het probleem met de computer van de motor op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren.
    8. Het hoofdscherm van het InfoCenter verschijnt en het pictogram regeneratie aanvaard (Figuur 79) verschijnt rechts onderaan het scherm terwijl de regeneratie bezig is.

      g224403

      Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur Graphic weergegeven in het InfoCenter.

    9. Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstel regeneratie voltooid heeft, verschijnt MELDING NR. 183 op het InfoCenter (Figuur 80). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.

      g224392

      Note: Als de regeneratie niet voltooid kan worden, geeft het InfoCenter Melding nr. 184 weer (Figuur 80). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.

      g224393

    Een geparkeerde of herstel regeneratie annuleren

    Met de instellingen Parked Regen Cancel en Recovery Regen Cancel kunt u een huidige geparkeerde of herstel regeneratie afbreken.

    1. Ga naar het menu DPF Regeneration (Figuur 82).

      g227305
    2. Druk op de middelste knop om naar de optie PARKED REGEN CANCEL (Figuur 82) of RECOVERY REGEN CANCEL te gaan (Figuur 83).

      g227306
    3. Druk op de rechterknop om Regen Cancel te selecteren (Figuur 82 of Figuur 83).

    Tegendruk van de hefarm afstellen

    Achterste maai-eenheden

    Voorzichtig

    De veren staan onder spanning en kunnen persoonlijk letsel veroorzaken.

    Wees voorzichtig bij het instellen van de veren.

    U kunt de tegendruk op de achterste maai-eenheden afstellen om de machine aan te passen aan verschillende gazonomstandigheden en ervoor te zorgen dat de maaihoogte constant blijft in zware omstandigheden of op terrein waar een viltlaag is ontstaan.

    U kunt de tegendruk van elke torsieveer instellen op 1 van de 4 standen. Elke stand verhoogt of verlaagt de tegendruk op de maai-eenheid met 2,3 kg ten opzichte van de vorige stand. De veren kunnen op de achterkant van de eerste actuator van de veer worden geplaatst om alle tegendruk op te heffen (vierde stand).

    Note: Om alle tegendruk weg te halen, plaatst u het lange been van de torsieveer boven de kraagbout.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Steek de veer van het tegengewicht met het lange uiteinde in een buis of gelijkaardig voorwerp, en draai de veer rond de kraagbout in de gewenste stand (Figuur 84).

      g375585
    3. Herhaal stap 1 en 2 aan de andere veer van het tegengewicht.

    De draaistand van de hefarm instellen

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. De schakelaar van de hefarm bevindt zich onder de hydraulische tank, aan de binnenkant van de hefarm van maai-eenheid 5 (Figuur 30).

      g375697
    3. Draai de contramoer los waarmee de schakelaar van de hefarm bevestigd is aan de schakelaarplaat (Figuur 86).

      g375696
    4. Stel de schakelaar van de hefarm als volgt af:

      • De omkeerhoogte van de hefarm verhogen doet u door de schakelaar naar beneden te zetten.

      • De omkeerhoogte van de hefarm verlagen doet u door de schakelaar naar boven te zetten.

    5. Draai de contramoer vast.

    De gazoncompensatieveer afstellen

    De gazoncompensatieveer zorgt ervoor dat het gewicht van de voorste naar de achterste roller wordt verplaatst (Figuur 87). Dit voorkomt dat er een golfpatroon in de grasmat ontstaat, ook wel bekend als 'bobbing'.

    Important: Stel de veer af als het maaidek is gemonteerd aan de tractie-eenheid, recht naar voren wijst en is neergelaten op de grond.

    1. Monteer de borgpen in de achterste opening in de veerstang (Figuur 87).

      g003863
    2. Draai de zeskantige moeren op het voorste uiteinde van de veerstang vast totdat de lengte van de samengedrukte veer 12,7 cm bedraagt op de maaidekken van 12,7 cm of 15,9 cm op de maaidekken van 17,8 cm (Figuur 87).

      Note: Als u werkt op oneffen terrein, moet de veer 12,7 mm korter zijn. Dit maakt de grondvolgprestaties iets kleiner.

    Toerental van de messenkooien instellen

    Om ervoor te zorgen dat de maaikwaliteit constant en van hoog niveau blijft en het gazon na het maaien een gelijkmatig uiterlijk krijgt, stelt u het toerental van de messenkooien als volgt in:

    1. In het InfoCenter (menu instellingen) kiest u het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte zodat het juiste messenkooitoerental wordt berekend.

    2. Als verdere afstelling nodig is, kunt u in het menu instellingen naar beneden scrollen tot u V messenkooi tpm, A messenkooi tpm of beide ziet.

    3. Druk op de rechterknop om het messenkooitoerental te veranderen.

      Note: Als u de toerentalinstelling wijzigt, zal het display het toerental berekend op basis van de vorige instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe waarde zien.

      Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om veranderingen in de gazonomstandigheden te compenseren.

    g031995
    g031996

    Werking van het diagnoselampje

    De machine is uitgerust met een diagnoselampje dat aangeeft dat het elektronische besturingssysteem een storing gevonden heeft. Het diagnoselampje bevindt zich op het InfoCenter, boven het display (Figuur 90). Als de machine naar behoren werkt en het contactsleuteltje naar de stand AAN/LOPEN wordt gedraaid, zal het diagnoselampje kort branden om te tonen dat het werkt. Als er een melding wordt weergeven, gaat het lampje branden. Als een foutmelding wordt weergegeven, knippert het lampje tot de fout is verholpen.

    g021272

    De interlockschakelaars controleren

    De interlockschakelaars zijn bedoeld om aanslaan of starten van de motor alleen mogelijk te maken als het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND is, de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN is gezet en de maai-/hefhendel in de NEUTRAALSTAND staat. Daarnaast moet de motor afslaan als u het tractiepedaal intrapt terwijl u niet op de stoel zit of als de parkeerrem in werking is gesteld.

    Voorzichtig

    Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Werking van de interlockschakelaar controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Werking van interlockschakelaars controleren.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Draai het sleuteltje naar de stand AAN maar start de machine niet.

    3. Zoek de juiste schakelaarfunctie in het diagnostisch systeem van het InfoCenter.

    4. Zet de schakelaars een voor een van open naar gesloten (d.w.z. ga op de stoel zitten, druk het tractiepedaal in, enz.) en controleer of de status van de schakelaar verandert.

      Note: Herhaal deze procedure bij elke schakelaar die met de hand van de open in de gesloten stand kan worden gezet.

    5. Als de schakelaar wordt gesloten zonder dat de bijbehorende indicator verandert, moet u alle kabels en aansluitingen naar de schakelaar controleren en/of de schakelaar doormeten met een weerstandsmeter.

      Note: Vervang beschadigde schakelaars en repareer kapotte kabels.

    Note: Het InfoCenter kan ook nagaan welke solenoïdes of relais van de outputs zijn ingeschakeld. Dit is een snelle manier om vast stellen of het om een storing in het elektrische of het hydraulische systeem van de machine gaat.

    Controle van de outputfunctie

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Draai het contactsleuteltje op AAN en start de machine.

    3. Zoek de juiste outputfunctie in het diagnostisch systeem van het InfoCenter.

    4. Neem plaats op de stoel en probeer de gewenste functie van de machine.

    Note: Als de status van de juiste outputs verandert, duidt dit erop dat de ECM die functie inschakelt.Als de juiste outputs niet branden, moet u controleren of de vereiste inputschakelaars in de stand zijn gezet die nodig is om deze functie in te schakelen. Controleer of de schakelaar correct functioneert.Als de outputdisplays branden zoals is gespecificeerd, maar de machine niet naar behoren werkt, duidt dit op een defect dat niet van elektrische aard is. Repareer de machine indien nodig.

    Tips voor bediening en gebruik

    Vertrouwd raken met de machine

    Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. De motor starten en uitschakelen. Rij de machine vooruit en achteruit. Laat de maai-eenheden neer en hef ze op en schakel de messenkooien in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.

    Het waarschuwingssysteem begrijpen

    Als een waarschuwingslampje tijdens het gebruik gaat branden, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.

    Maaien

    Start de motor en zet de gashendel op SNEL. Zet de activerings/blokkeringsschakelaar op ACTIVEREN en gebruik de maai-/hefhendel om de maaidekken omhoog en omlaag te brengen (de voormaaidekken zijn zo ingesteld dat zij eerder naar beneden komen dan de achtermaaidekken). Om vooruit te rijden en het gras te maaien, moet u de tractiepedaal naar voren intrappen.

    De machine transporteren

    Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN en hef de maaidekken op in de TRANSPORTSTAND. Zet de maai-/hefhendel in de TRANSPORTSTAND. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen. Om beter in balans te kunnen blijven tijdens het sturen, moeten de maai-eenheden zijn neergelaten tijdens het afdalen.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

    • Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.

    • Haal de parkeerrem aan.

    • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.

    • Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine sleept of niet gebruikt.

    • Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.

    • Sla de machine en de brandstofhouder niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

    De machine transporteren

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Maak de machine stevig vast.

    Locaties van bevestigingspunten

    g375766
    • Voor - opening in de krikbeugels van de buis van de vooras (Figuur 91).

    • Achter - framelussen aan weerszijden van de machine.

    De machine duwen of slepen

    In noodgevallen kan u de machine bewegen door de omloopklep in de regelbare hydraulische pomp in werking te stellen en de machine te duwen of te slepen.

    Important: U mag de machine niet sneller dan 3–4,8 km per uur duwen of slepen omdat anders de transmissie kan worden beschadigd. De omloopklep moet open zijn als u de machine duwt of sleept.

    1. Draai de bout van de omloopklep 1½ slag om deze te openen en de olie inwendig om te laten leiden (Figuur 92).

      Note: De omloopklep bevindt zich links van de hydrostaat. Omdat de vloeistof wordt omgeleid, kunt u de machine langzaam voortbewegen zonder dat de transmissie wordt beschadigd.

      g003995
    2. Sluit de omloopklep voordat u de motor start. Sluit de klep met een torsie van maximaal 7-11 N·m.

      Important: Als u de motor laat lopen met een geopende omloopklep, raakt de transmissie oververhit.

    Onderhoud

    Note: Bepaal de linker- en rechterzijde van de machine vanuit de normale bedieningspositie.

    Veiligheid bij onderhoud

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.

      • Haal de parkeerrem aan.

      • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.

    • Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit.

    • Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro-onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • De riemspanning van de wisselstroomdynamo controleren.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Werking van interlockschakelaars controleren.
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Water en vuil uit de brandstof/waterafscheider verwijderen.
  • De bandenspanning controleren.
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Verwijder het vuil van het scherm en de radiateur/oliekoeler.(Vaker schoonmaken als onder vuile omstandigheden gemaaid wordt).
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.
  • De veiligheidsgordel controleren.
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren(en onmiddellijk na elke wasbeurt).
  • Onderhoud van de accu.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De slangen van het koelsysteem controleren.
  • De riemspanning van de wisselstroomdynamo controleren.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven. (Vaker in extreem stoffige of vuile omstandigheden). Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt (sneller wanneer de luchtfilterindicator rood is).
  • Het brandstoffilter vervangen.
  • Het motorbrandstoffilter vervangen.
  • De leidingen en aansluitingen controleren op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen(of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden).
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • Controleer het toespoor van de achterwielen.
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof niet gebruikt of het reservoir ooit hebt gevuld met een andere vloeistof, moet u de hydraulische vloeistof verversen.
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof niet gebruikt of het reservoir ooit hebt gevuld met een andere vloeistof, moet u het retourfilter voor de hydraulische vloeistof en het laadfilter voor de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Lagers in achterwielen smeren.
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof gebruikt, moet u het retourfilter voor de hydraulische vloeistof en het laadfilter voor de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Om de 2000 bedrijfsuren
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof gebruikt, moet u de hydraulische vloeistof verversen.
  • Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weerof maak het roetfilter schoon als motorstoring spn 3251 fmi 0, spn 3720 fmi 0 of spn 3720 fmi 16 op het InfoCenter verschijnt.
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
  • Vervang de hydraulische slangen.
  • Vervang de koelvloeistofslangen.
  • Spoel en vervang de koelvloeistof.
  • Alle loszittende slangen vervangen.
  • Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van interlockschakelaars controleren.       
    Werking van de remmen controleren.       
    Het peil van de motorolie en de brandstof controleren.       
    Brandstoffilter/waterafscheider aftappen.       
    Controleer de blokkage-indicator van het luchtfilter.       
    Radiator en scherm controleren op rommel.       
    Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1       
    Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik.       
    Controleer het oliepeil in het hydraulische systeem.       
    Controleer de indicator van het hydraulische filter. 2       
    Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren.       
    Controleren op lekkages.       
    Controleer de bandenspanning.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Controleren of de smeernippels moeten worden gesmeerd. 3       
    Beschadigde lak bijwerken.       

    1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt.

    2. Controleren met draaiende motor en met de olie op bedrijfstemperatuur.

    3. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval

    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden:

    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
    1  
    2  
    3  
    4  
    5  
    6  
    7  
    8  

    Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor en de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid voor verdere onderhoudsprocedures.

    Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    Vóór onderhoudswerkzaamheden

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, druk de activerings-/blokkeringsschakelaar naar de stand UITSCHAKELEN, laat de maai-eenheden neer en schakel de parkeerrem in.

    2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    3. Wacht tot de motor is afgekoeld.

    De motorkap openen

    1. Maak de 2 motorkapvergrendelingen los (Figuur 93).

      g375764
    2. Draai de motorkap open.

    De motorkap sluiten

    1. Draai de motorkap voorzichtig dicht (Figuur 94).

      g375759
    2. Maak de motorkap vast met de 2 motorkapvergrendelingen.

    Het scherm openen

    1. Verwijder de kogelpen van de schermvergrendeling (Figuur 95).

      g378175
    2. Ontgrendel en open het scherm.

    Het scherm sluiten

    1. Sluit en vergrendel het scherm (Figuur 96).

      g378174
    2. Breng de kogelpen aan door de schermvergrendeling.

    De stoel kantelen

    1. Schuif de stoelvergrendeling naar buiten (Figuur 97).

      g375778
    2. Draai de stoel voorzichtig omhoog.

    3. Zorg ervoor dat de voorste steunstang in de sleuf van de geleiderplaat van de stang zit (Figuur 98).

      g375765

    De stoel laten zakken

    1. Draai de stoel lichtjes en til de steunstang uit de vergrendeling van de sleuf van de stoelsteun (Figuur 99).

      g375779
    2. Laat de stoel voorzichtig neer tot hij stevig vergrendeld is.

    Locatie opkrikpunten

    Note: Ondersteun de machine met kriksteunen als u onder de machine werkt; zie Veiligheid bij onderhoud.

    Gebruik de volgende punten als hefpunten voor de machine:

    g375763
    • Voor - de krikbeugels van de buis van de vooras (Figuur 100).

    • Achter - de buis van de achteras.

    Smering

    Lagers en lagerbussen smeren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Lagers en lagerbussen smeren(en onmiddellijk na elke wasbeurt).
  • Smeer alle nippels van de lagers en lagerbussen met nr. 2 smeervet op lithiumbasis.

    De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:

    • Pomp van aandrijfas (3) (Figuur 101)

      g021216
    • Cilinders van hefarm van maaidek (2 elk) (Figuur 102)

      g012150
    • Draaipunten van hefarm (1 elk) (Figuur 102)

    • Draagframe en draaipunt van maaidek (2 elk) (Figuur 103)

      g003960
    • Draaias van hefarm (1) (Figuur 104)

      g004157
    • Draaipunt van asbesturing (1) (Figuur 105)

      g004169
    • Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) (Figuur 106)

      g003966
    • Rempedaal (1) (Figuur 107)

      g011615

    Onderhoud motor

    Veiligheid van de motor

    • U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.

    • Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.

    Het luchtfilter controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Open de motorkap; zie De motorkap openen.

    3. Controleer de onderhoudsindicator aan het uiteinde van de luchtfilterbehuizing (Figuur 108).

      g373570
    4. Als er een rode band in de onderhoudsindicator verschijnt, moet u het luchtfilter vervangen; zie Onderhoud van het luchtfilter.

    5. Knijp de stofuitlaatklep in (Figuur 109).

      g373568
    6. Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.

    Onderhoud van het luchtfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Luchtfilter onderhoudsbeurt geven. (Vaker in extreem stoffige of vuile omstandigheden). Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt (sneller wanneer de luchtfilterindicator rood is).
  • Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.

    Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als u het filter verwijdert.

    Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.

    g034923g031351

    De luchtfilteronderhoud-indicator resetten

    1. Als er een rode band op de onderhoudsindicator verschijnt, moet u op de resetknop aan het uiteinde van de indicator drukken (Figuur 111).

      g373569
    2. Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.

    Motorolie verversen

    Olie specificaties

    Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:

    • API service categorie CJ-4 of hoger

    • ACEA service categorie E6

    • JASO service categorie DH-2

    Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.

    Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:

    • Aanbevolen olie: SAE 15W-40 (boven -18 °C)

    • Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)

    Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30.

    Het motoroliepeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het motoroliepeil controleren.
  • Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan de Vol-markering op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.

    De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de Bijvul-markering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de Vol-markering 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.

    Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat; de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Open de motorkap; zie De motorkap openen.

    3. Het motoroliepeil controleren (Figuur 112).

      g034922g031256

      Important: Zorg ervoor dat het motoroliepeil tussen de markeringen voor het minimum- en het maximumpeil op de peilstok staat. De motor kan defect raken als er te veel of te weinig olie in het carter is.

    4. Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.

    Olievolume in het carter

    5,2 l met het filter

    Motorolie verversen en filter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 250 bedrijfsuren
  • Motorolie verversen en filter vervangen.
    1. Bereid de machine voor; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Laat de olie uitlekken en vervang het filter.

      g034924g031400

      Important: Draai het filter niet te vast.

    3. Open de motorkap; zie De motorkap openen.

    4. Vul het carter met olie; zie Olie specificaties, Olievolume in het carter en Het motoroliepeil controleren.

    5. Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.

    Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 6000 bedrijfsuren
  • Demonteer het roetfilter van het DPF, maak het schoon en monteer het geheel weerof maak het roetfilter schoon als motorstoring spn 3251 fmi 0, spn 3720 fmi 0 of spn 3720 fmi 16 op het InfoCenter verschijnt.
  • Als motorfout , of op het InfoCenter verschijnt(Figuur 114), maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:

    g214715g213864g213863
    1. Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.

    2. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.

    3. Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.

    Onderhoud brandstofsysteem

    Water verwijderen uit de brandstof/waterafscheider

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Water en vuil uit de brandstof/waterafscheider verwijderen.
    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Open de motorkap; De motorkap openen.

    3. Zet een opvangbak onder de aftapklep van de brandstof/waterafscheider (Figuur 115).

      g375850
    4. Open de klep en laat het water en vuil uit de afscheider lopen.

    5. Sluit de klep van de brandstof/waterafscheider.

    6. Start de motor en controleer of er lekken zijn.

      Note: Alle lekken repareren.

    7. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    8. Sluit en vergrendel de motorkap; De motorkap sluiten.

    Filter van waterafscheider vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Het brandstoffilter vervangen.
    1. Laat de brandstof/waterafscheider volledig leeglopen; zie Water verwijderen uit de brandstof/waterafscheider.

    2. Reinig de filterkop en de filterbus (Figuur 116).

      g375851
    3. Verwijder de filterbus, en reinig de plaats waar de filterkop gemonteerd wordt.

    4. Smeer schone brandstof op de pakking van de filterbus.

    5. Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    6. Draai de aftapplug onderaan de filterbus vast.

    7. Start de motor en controleer of er lekken zijn.

      Note: Alle lekken repareren.

    8. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.

    9. Sluit en vergrendel de motorkap; De motorkap sluiten.

    Het motorbrandstoffilter vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • Het motorbrandstoffilter vervangen.
    1. Open de motorkap; zie De motorkap openen.

    2. Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 117).

      g378468
    3. Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 117).

    4. Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie.

    5. Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.

    6. Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond het filter en de filterkop.

      Herstel alle brandstoflekken.

    7. Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    8. Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.

    Brandstofleidingen en aansluitingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 400 bedrijfsuren
  • De leidingen en aansluitingen controleren op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen(of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden).
  • De leidingen en aansluitingen controleren op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen

    Rooster van brandstofaanzuigbuis reinigen

    De brandstofaanzuigbuis verwijderen

    De brandstofaanzuigbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de brandstofaanzuigbuis en reinig het rooster als dit nodig is.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Verwijder de 5 kruiskopschroeven waarmee de kap van de brandstofsensor is bevestigd aan de brandstoftank, en verwijder de kap (Figuur 118).

      g373885
    3. Verwijder de connector met 2 contacten van de kabelboom van de brandstofsensor van de connector met 2 pinnen van de machinekabelboom (Figuur 119).

      g373884
    4. Verplaats de klemmen waarmee de slangen zijn bevestigd aan de fittings van de brandstofsensor naar binnen en verwijder de slangen van de fittings (Figuur 120).

      g373882
    5. Maak de dop van de brandstofsensor los (Figuur 121).

      g373883
    6. Til de brandstofsensor voorzichtig omhoog, weg van de tank.

      Note: Buig de brandstofaanzuigbuis, de retourbuis of de arm van de vlotter niet.

    De brandstofaanzuigbuis reinigen

    1. Reinig het scherm aan het uiteinde van de brandstofaanzuigbuis (Figuur 122).

      g373881
    2. Monteer de brandstofaanzuigbuis en de vlotter voorzichtig in de brandstoftank (Figuur 123).

      g373886
    3. Lijn de fittings voor de aanzuigbuis en retourbuis uit naar binnen.

    4. Draai de dop van de brandstofsensor vast op de brandstoftank.

    5. Monteer de slang op de fittings van de brandstofsensor en bevestig de slangen met de klemmen aan de fittings (Figuur 124).

      g373882
    6. Steek de connector van de kabelboom van de brandstofsensor in de connector van de machinekabelboom (Figuur 125).

      g373884
    7. Lijn de openingen in de kap van de brandstofsensor uit met de openingen in de brandstoftank en bevestig de kap aan de tank met de 5 kruiskopschroeven (Figuur 126).

      g373885

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    De accu afkoppelen

    Gevaar

    Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.

    • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.

    • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Open het scherm; zie Het scherm openen.

    3. Druk aan de zijkant van het accudeksel en verwijder het deksel van de accubak (Figuur 127).

      g378176
    4. Maak de minkabel van de accu los.

    5. Schuif de isolatorkap van de klem van de pluskabel van de accu en maak de pluskabel van de accu los.

    De accu aansluiten

    1. Sluit de pluskabel (rood) aan op de positieve (+) accupool (Figuur 128).

      g378177
    2. Sluit de minkabel (zwart) aan op de minpool (-) van de accu.

    3. Breng een dun laagje Grafo 112X-vet, Toro onderdeelnr. 505-47, aan op de accupolen en de klemmen van de accukabel.

    4. Schuif het rubberen kapje over de klem van de pluskabel van de accu.

    5. Monteer het deksel op de accu en steek hierbij de lipjes van het deksel in de sleuven in de accubak.

    6. Sluit en vergrendel het scherm, zie Het scherm sluiten.

    De accu opladen

    1. Koppel de accu los; zie De accu afkoppelen.

    2. Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen.

    3. Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.

    4. Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.

    5. Sluit de accu aan; zie De accu aansluiten.

    Onderhoud van de accu

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 50 bedrijfsuren
  • Onderhoud van de accu.
  • Note: Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Open het scherm; zie Het scherm openen.

    3. Controleer de conditie van de accu.

      Note: Vervang een versleten of beschadigde accu.

    4. Koppel de accukabels af en verwijder de accu uit de machine; zie De accu afkoppelen.

    5. Maak de gehele accubehuizing schoon met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en water.

    6. Spoel de accubehuizing met schoon water.

    7. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie De accu aansluiten.

    8. Sluit en vergrendel het scherm, zie Het scherm sluiten.

    Een zekering van de zekeringhouder vervangen

    De zekeringhouder bevindt zich in de bedieningsarm.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Open de 2 vergrendelingen waarmee de kap van de bedieningsarm is bevestigd aan de bedieningsarm, en verwijder de kap (Figuur 129).

      g375760
    3. Vervang de gesprongen zekering (Figuur 130) door een zekering van dezelfde soort en met dezelfde stroomsterkte.

      g375761
    4. Monteer de kap van de bedieningsarm op de bedieningsarm en bevestig de kap met de 2 vergrendelingen.

    De Telematicazekering vervangen

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Ontgrendel en kantel de stoel; zie De stoel kantelen.

    3. Verwijder de dop van de lijnzekeringhouder met de aanduiding (Figuur 131).

      g378242
    4. Verwijder de zekering van de zekeringhouder.

    5. Plaats een zekering van dezelfde soort en met dezelfde stroomsterkte.

    6. Monteer de dop op de lijnzekeringhouder ().

    7. Breng de stoel omlaag en vergrendel hem; zie De stoel laten zakken.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    Bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De bandenspanning controleren.
  • Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Meet de bandenspanning.

      Note: De luchtdruk in de banden moet tussen 0,83 en 1,03 bar zijn.

    3. Voeg zo nodig lucht toe of verwijder lucht uit de band.

    4. Herhaal stap 2 en 3 aan de andere banden.

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na het eerste bedrijfsuur
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Om de 250 bedrijfsuren
  • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 N·m.
  • Waarschuwing

    Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.

    Zorg dat de wielmoeren met de juiste torsie zijn aangedraaid.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Haal de wielmoeren aan met 94 tot 122 N·m.

    De tractieaandrijving afstellen voor de neutraalstand

    Important: De machine mag niet bewegen wanneer u het tractiepedaal loslaat (in de NEUTRAALSTAND). Als de machine beweegt, moet u de tractiepomp als volgt afstellen:

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Krik de voorkant van de machine op tot beide voorbanden de grond niet meer raken en ondersteun de machine met kriksteunen; zie Locatie opkrikpunten en Specificaties.

    3. Draai vanaf de onderkant van de machine en aan de rechterkant van de tractiepomp de borgmoer los waarmee de schroef voor het instellen van de terugkeer naar de neutraalstand is bevestigd (Figuur 132).

      g375898

      Waarschuwing

      De motor moet lopen zodat een laatste afstelling van de afstelnok van de tractie kan worden uitgevoerd. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.

      Houd gezicht, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de geluiddemper, andere hete delen van de motor en draaiende onderdelen.

    4. Start de motor en zet de parkeerrem vrij.

    5. Draai de schroef voor het instellen van de terugkeer naar de neutraalstand in beide richtingen tot de wielen stoppen met draaien.

    6. Draai de borgmoer vast met een torsie van 22 N·m.

    7. Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    8. Haal de kriksteunen weg en laat de machine neer op de grond.

    9. Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet beweegt als het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND staat.

    Uitlijning van de achterwielen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Controleer het toespoor van de achterwielen.
    1. Draai het stuurwiel om de achterwielen recht naar voren te laten wijzen.

    2. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    3. Meet op ashoogte de afstand hart-op-hart van het toespoor aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen.

      Note: De afstelling van het toespoor van de achterwielen is correct als het verschil tussen de meting van de voorwielen en de meting van de achterwielen 6 mm of minder is (Figuur 133).

      g009169
    4. Als het verschil groter is dan 6 mm, moet u het toespoor van de achterwielen afstellen; zie Toespoor achterwielen afstellen.

    Toespoor achterwielen afstellen

    1. Draai de contramoeren aan de uiteinden van de trommel van de tractiestang los (Figuur 134).

      Note: Het uiteinde van de trekstang met de groef op de buitenkant heeft een linkse draad.

      g004136
    2. Draai de trekstang. Gebruik hiervoor de inkeping voor de steeksleutel.

    3. Meet op ashoogte de afstand hart-op-hart van het toespoor aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen.

      Note: De afstelling van het toespoor van de achterwielen is correct als het verschil tussen de meting van de voorwielen en de meting van de achterwielen 6 mm of minder is.

    4. Herhaal indien nodig stap 2 en 3.

    5. Draai de contramoeren vast.

    Onderhoud koelsysteem

    Veiligheid van het koelsysteem

    • Motorkoelvloeistof inslikken kan vergiftiging veroorzaken; buiten het bereik van kinderen en huisdieren houden.

    • Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.

      • Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.

      • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    Koelvloeistof

    Het koelvloeistofreservoir is in de fabriek gevuld met een 50/50 verhouding van water en ethyleenglycol extended life koelvloeistof.

    Important: Gebruik uitsluitend in de handel verkrijgbare koelvloeistoffen die voldoen aan de specificaties die worden genoemd in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof.Gebruik geen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) in uw machine. Meng geen conventionele koelvloeistof met extended life koelvloeistof.

    Tabel met type koelvloeistof

    Ethyleenglycol vloeistoftype

    Type corrosieremmer

    Extended life antivries

    Organisch-zuurinhibitortechnologie (OAT, Organic-acid technology)

    Important: Vertrouw niet op de kleur van de koelvloeistof om het verschil te bepalen tussen conventionele (groene) IAT-koelvloeistof (inorganic-acid technology of anorganisch-zuurinhibitortechnologie) en extended life koelvloeistof.Fabrikanten van koelvloeistof kunnen extended life koelvloeistof kleuren in een van de volgende kleuren: rood, roze, oranje, geel, blauw, groenblauw, violet en groen. Gebruik koelvloeistof die voldoet aan de specificaties in de tabel met de normen voor extended life koelvloeistof.

    Normen voor extended life koelvloeistof

    ATSM International

    SAE International

    D3306 en D4985

    J1034, J814 en 1941

    Important: De koelvloeistofconcentratie dient een mengsel te zijn dat half uit water, half uit koelvloeistof bestaat.

    • Bij voorkeur: Wanneer u koelvloeistof van een concentraat mengt, meng het dan met gedestilleerd water.

    • Voorkeursoptie: Indien er geen gedestilleerd water beschikbaar is, moet u een vooraf gemengde koelvloeistof gebruiken in plaats van een concentraat.

    • Minimumvereiste: Indien er geen gedestilleerd water of vooraf gemengde koelvloeistof beschikbaar zijn, moet u geconcentreerde koelvloeistof mengen met schoon, drinkbaar water.

    Het koelvloeistofpeil controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Koelvloeistofpeil controleren.
  • Voorzichtig

    Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.

    • Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.

    • Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.

    Koelvloeistofcapaciteit: 6,6 liter

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Open de motorkap; zie De motorkap openen.

    3. Controleer het koelvloeistofpeil in het reservoir (Figuur 135).

      Note: Het koelvloeistofpeil is correct als de koud-markering aan de zijkant van de tank staat wanneer de motor koud is, en de warm-markering wanneer de motor warm is.

      g378285
    4. Als het koelvloeistofpeil laag is, verwijdert u de dop van het koelvloeistofreservoir en voegt u de voorgeschreven koelvloeistof toe tot het peil zich aan de koud-markering bevindt (voor een koude motor) of de warm-markering (voor een warme motor).

      Note: De expansietank voor de koelvloeistof niet te vol vullen.

    5. De dop voor het koelvloeistofreservoir monteren.

    6. Sluit en vergrendel de motorkap, zie De motorkap sluiten.

    Vuil verwijderen uit het koelsysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Verwijder het vuil van het scherm en de radiateur/oliekoeler.(Vaker schoonmaken als onder vuile omstandigheden gemaaid wordt).
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De slangen van het koelsysteem controleren.
  • Om de 2 jaar
  • Koelsysteem schoonspoelen en koelvloeistof vervangen.
    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje.

    2. Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt.

    3. Maak de sluiting los en draai het achterscherm open (Figuur 136).

      g004138
    4. Reinig beide zijden van de radiateur/oliekoeler grondig met perslucht (Figuur 137).

      g021880
    5. Sluit het scherm en maak de sluiting vast.

    Onderhouden remmen

    Parkeerremmen afstellen

    Stel de serviceremmen af als de rempedalen meer dan 13 mm 'speling' hebben of als de remmen slippen. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er weerstand van het rempedaal wordt gevoeld.

    1. Bereid de machine voor; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Zet de parkeerrem vrij.

    3. Gebruik de speling van de wielmotor om de trommels heen en weer te bewegen om te controleren of deze voor en na het afstellen vrij kunnen bewegen.

    4. Trap het rempedaal lichtjes in en meet de afstand die het pedaal zonder weerstand aflegt (Figuur 138).

      Note: Stel de remmen af als het rempedaal meer dan 2,5 cm speling heeft (Figuur 138), of als er meer remkracht nodig is.

      g026816
    5. Om de speling van het rempedaal te verminderen, draait u de voorste contramoeren los op het uiteinde met schroefdraad van elke remkabel (Figuur 139).

      g375942
    6. Draai de achterste moeren vast om de kabel naar achteren te halen totdat het rempedaal 6 tot 13 mm speling heeft (Figuur 138) voordat de parkeerrem de wielen aangrijpt.

    7. Draai de voorste contramoeren aan en controleer of beide kabels de remmen gelijktijdig in werking stellen.

      Note: Zorg dat de kabelgeleiding niet gaat draaien wanneer u de contramoeren aandraait.

    Vergrendeling van parkeerrem afstellen

    Als de parkeerrem niet werkt of vergrendelt, moet de pal van de parkeerrem worden afgesteld.

    1. Bereid de machine voor; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Draai de 2 schroeven los waarmee de pal van de parkeerrem is bevestigd aan het frame (Figuur 140).

      g011617
    3. Trap het pedaal van het parkeerrem naar voren totdat de remvergrendeling de rempal geheel vastgrijpt (Figuur 140).

    4. Draai de 2 schroeven vast om de afstelling te borgen.

    5. Trap op het rempedaal om de parkeerrem vrij te zetten.

    6. Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.

    Onderhoud riemen

    Onderhoud van de riem van de wisselstroomdynamo

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 10 bedrijfsuren
  • De riemspanning van de wisselstroomdynamo controleren.
  • Om de 100 bedrijfsuren
  • De riemspanning van de wisselstroomdynamo controleren.
  • Note: Bij een correcte spanning wordt de riem 10 mm ingedrukt als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 44 N (4,5 kg).

    1. Als de indrukking niet correct is (10 mm), moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 141).

      g020537
    2. Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast.

    3. Controleer nogmaals de indrukking van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.

    Onderhoud hydraulisch systeem

    Veiligheid van het hydraulische systeem

    • Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.

    • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.

    • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.

    • U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.

    • Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.

    Specificaties hydraulische vloeistof

    Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

    Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.

    Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en het filter moet minder vaak worden vervangen.

    Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.

    Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.

    ISO VG 46 slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt

    Materiaaleigenschappen: 
     Viscositeit, ASTM D445cSt bij 40 °C 44 tot 48
     Viscositeitsindex ASTM D2270140 of hoger
     Stolpunt, ASTM D97-37 °C tot -45 °C
     Industriespecificaties:Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S)

    Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro- distributeur, onderdeelnr. 44-2500.

    Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De vloeistof is leverbaar in emmers van 19 l en van 208 l door uw erkende Toro distributeur.

    Het peil van de hydraulische vloeistof controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
  • Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. U controleert de hydraulische olie het beste als de olie koud is. De machine dient in de transportstand te staan.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 142).

      g376007
    3. Verwijder de dop/peilstok uit de vulbuis en veeg af met een schone doek.

    4. Steek de peilstok in de vulbuis. Verwijder hem daarna en controleer het vloeistofpeil.

      Note: Het vloeistofpeil moet in het bedrijfsbereik op de peilstok staan.

      Important: Vul de brandstoftank niet te vol.

    5. Als het peil te laag is, vult u de nodige hoeveelheid vloeistof bij om het peil tot de Vol-markering te brengen.

    6. Breng de dop/peilstok aan op de vulbuis.

    Hydraulische slangen en leidingen controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Hydraulische slangen en leidingen controleren
  • De hydraulische leidingen en slangen controleren op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    Inhoud van hydraulisch systeem

    Hydraulische vloeistof verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof niet gebruikt of het reservoir ooit hebt gevuld met een andere vloeistof, moet u de hydraulische vloeistof verversen.
  • Om de 2000 bedrijfsuren
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof gebruikt, moet u de hydraulische vloeistof verversen.
  • Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw Toro dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Plaats een grote opvangbak onder de rechte fitting (Figuur 143) van de hydraulische tank; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

      g377036
    3. Koppel de aftapslang van de rechte fitting en laat de tank leeglopen.

    4. Wanneer er geen hydraulische vloeistof meer uit de tank loopt, monteert u de aftapslang.

    5. Vul de tank met de gespecificeerde hydraulische vloeistof; zie Specificaties hydraulische vloeistof en Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

      Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.

    6. Plaats de tankdop terug.

    7. Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.

    8. Controleer op lekken van hydraulische vloeistof; zie Controleren op lekken.

    9. Controleer het peil; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.

    Hydraulische filters vervangen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 800 bedrijfsuren
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof niet gebruikt of het reservoir ooit hebt gevuld met een andere vloeistof, moet u het retourfilter voor de hydraulische vloeistof en het laadfilter voor de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Om de 1000 bedrijfsuren
  • Als u de aanbevolen hydraulische vloeistof gebruikt, moet u het retourfilter voor de hydraulische vloeistof en het laadfilter voor de hydraulische vloeistof vervangen.
  • Important: Als andere filters worden gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.

    Het retourfilter vervangen

    Het hydraulische systeem is voorzien van een indicator voor onderhoud van het retourfilter (Figuur 144). U ziet de indicator voor onderhoud van het filter door de opening in de bodemplaat. Terwijl de motor op bedrijfstemperatuur draait, controleert u de kleur van de indicator als volgt:

    • Groen wijst op een normale stroming van de hydraulische vloeistof door het filter.

    • Rood wijst op een verstopte filter. Vervang het retourfilter.

    g004132
    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Plaats een opvangbak onder het retourfilter aan de voorkant van de machine (Figuur 145).

      g376340
    3. Verwijder het filter.

    4. Veeg het bevestigingsoppervlak voor het filter van de filterkop schoon.

    5. Breng een dunne laag van de gespecificeerde hydraulische vloeistof aan op de pakking van het nieuwe retourfilter.

    6. Schroef het filter handmatig op de filterkop totdat de pakking contact maakt met het bevestigingsoppervlak. Draai het filter vervolgens een extra halve slag vast.

    Het laadfilter vervangen

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Kantel de stoel; raadpleeg De stoel kantelen.

    3. Plaats een opvangbak onder het laadfilter aan de linkerkant van de machine (Figuur 146).

      g376339
    4. Verwijder het filter.

    5. Veeg het bevestigingsoppervlak voor het filter van de filterkop schoon.

    6. Breng een dunne laag van de gespecificeerde hydraulische vloeistof aan op de pakking van het nieuwe laadfilter.

    7. Schroef het filter handmatig op de filterkop totdat de pakking contact maakt met het bevestigingsoppervlak. Draai het filter vervolgens een extra halve slag vast.

    8. Breng de stoel omlaag en vergrendel hem; zie De stoel laten zakken.

    Controleren op lekken

    1. Start de motor en laat deze 2 minuten lopen om lucht uit het hydraulische systeem te verwijderen.

    2. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en controleer op lekkage bij het retourfilter en het laadfilter.

      Note: Herstel alle hydraulische lekkages.

    Onderhoud van maai-eenheid

    Veiligheid van de messen

    Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.

    • Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één maai-eenheid draait, kunnen de messenkooien in de andere maai-eenheden ook in beweging komen.

    Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.
  • Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet over de volle lengte een licht contact tussen de messenkooi en het ondermes zijn (zie Contact tussen snijplaat en messenkooi afstellen in de Gebruikershandleiding van de maaidekken).

    Maai-eenheden wetten

    Waarschuwing

    Contact met de maai-eenheden of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de maai-eenheden en andere bewegende onderdelen.

    • Probeer de maai-eenheden nooit met uw handen of voeten te draaien terwijl de motor draait.

    Note: Aanvullende instructies en procedures met betrekking tot wetten kunt u vinden in de basishandleiding voor Toro maaiers met messenkooien (met richtlijnen voor het slijpen), documentnr. 09168SL.

    De machine voorbereiden

    1. Maak de machine klaar voor onderhoud; zie Vóór onderhoudswerkzaamheden.

    2. Druk de activerings-/blokkeringsschakelaar in de stand BLOKKEREN.

    3. Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.

    4. Ontgrendel de stoel en til deze omhoog zodat u bij het verdeelstuk van de maaier kunt komen (Figuur 147).

      g377118
    5. Zet de wethendels in de stand R (wetten) (Figuur 147).

      Note: Kies met de voorste, achterste of beide wethendels de maai-eenheden die moeten worden gewet. Tijdens het wetten zijn de voorste maai-eenheden en de achterste maai-eenheden tegelijk in werking.

    De messenkooien en het ondermes wetten

    Gevaar

    Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.

    • Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.

    • Wet de messenkooien uitsluitend als de motor stationair loopt.

    1. Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.

    2. Zet de maai-/hefhendel in de MAAISTAND en zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN. Zet de maai-/hefhendel naar voren om te beginnen met wetten.

    3. Breng de wetpasta aan met een borstel met lange steel.

      Gevaar

      Bewegende maai-eenheden aanraken kan lichamelijke letsels veroorzaken.

      Om lichamelijk letsel te voorkomen, dient u buiten het bereik van de maai-eenheden te zijn voordat u verdere werkzaamheden uitvoert.

      Important: Gebruik nooit een borstel met een korte steel.

    4. Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op de gewenste snelheid.

    5. Als u een aanpassing moet uitvoeren aan de maai-eenheden terwijl u aan het wetten bent, moet u als volgt te werk gaan:

      1. Plaats de maai-/hefhendel naar achter en druk de Activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN.

      2. Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

      3. Stel de maai-eenheden af.

      4. Herhaal stap 1 tot en met 3.

    6. Herhaal stappen 3 voor de andere maai-eenheden die u wilt wetten.

    Wetten beëindigen

    1. Plaats de maai-/hefhendel naar achter en druk de Activerings-/blokkeringsschakelaar op BLOKKEREN.

    2. Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    3. Zet de wethendels in de stand F (maaien) (Figuur 148).

      Important: Als u de wethendel na het wetten niet in de stand F (maaien) zet, zullen de maai-eenheden niet naar behoren werken.

      g377117
    4. Breng de bestuurdersstoel omlaag en vergrendel hem; zie De stoel laten zakken.

    5. Spoel alle wetpasta van de maai-eenheden.

    6. Voor een betere snijrand moet u de voorkant van het ondermes bijvijlen als u klaar bent met wetten.

      Note: Hiermee verwijdert u bramen of ruwe randen die kunnen zijn ontstaan op de snijrand.

    Onderhoud van het chassis

    De veiligheidsgordel controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • De veiligheidsgordel controleren.
    1. Controleer de veiligheidsgordel op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.

    2. Reinig de veiligheidsgordel indien nodig.

    Uitgebreid onderhoud

    Chassis en motor

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Om de 2 jaar
  • Vervang de hydraulische slangen.
  • Vervang de koelvloeistofslangen.
  • Spoel en vervang de koelvloeistof.
  • Reiniging

    De machine wassen

    Reinig de machine indien nodig met alleen water of een mild reinigingsmiddel. U kunt een vod gebruiken wanneer u de machine wast.

    Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.

    Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.

    Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan interne motorschade veroorzaken.

    Stalling

    Veiligheid tijdens opslag

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Schakel de maai-eenheden uit en laat deze zakken.

      • Haal de parkeerrem aan.

      • Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

      • Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.

    De tractie-eenheid gebruiksklaar maken

    1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    2. Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.

    3. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning controleren.

    4. Controleer of alle bevestigingsmiddelen vastzitten; zet ze vast indien nodig.

    5. Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie. Neem overtollig vet op.

    6. Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.

    7. Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels; zie Veiligheid van het elektrisch systeem:

      1. Haal de accuklemmen los van de accupolen.

      2. Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).

      3. Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro- onderdeelnr. 505-47) of vaseline (petrolatum) op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.

      4. Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.

    De motor gebruiksklaar maken

    1. Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.

    2. Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.

    3. Vul de motor met de opgegeven motorolie.

    4. Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.

    5. Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.

    6. Spoel de brandstoftank met verse, schone brandstof.

    7. Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.

    8. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.

    9. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.

    10. Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.

    Opslag van de accu

    Als u de machine langer dan 30 dagen stalt, moet u de accu verwijderen en volledig opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine opslaat. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt. Om te voorkomen dat de accu bevriest, moet deze volledig zijn opgeladen. Het soortelijk gewicht van een volledig opgeladen batterij is 1,265-1,299.