Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooien bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Toro dealer. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de motor van dit product bevatten chemische stoffen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN-norm ISO 5395 en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute) en voldoet aan deze normen als u de instellingsprocedures voltooit.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunt u verwondingen oplopen of kan eigendom worden beschadigd.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.
Houd omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Zet de machine af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Rolbeugel | 1 |
Bout (½" x 3¾") | 4 |
Flensmoer (½") | 4 |
Verwijder de bovenste steun uit de transportverpakking.
Verwijder de rolbeugel uit de transportverpakking.
Gebruik 4 bouten (½" x 3¾") en 4 flensmoeren (½") om de rolbeugel te monteren in de beugels van de rolbeugel aan weerszijden van de machine; zie Figuur 3.
Draai het de bevestigingsmiddelen vast met een torsie van 136 tot 149 N·m.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Stoel | 1 |
Kabelboom van stoel | 1 |
Note: Plaats de stoel in de voorste montageopeningen om de stoel 7,6 cm extra naar voren te kunnen zetten, of in de achterste montageopeningen om de stoel 7,6 cm extra naar achteren te kunnen zetten.
Verwijder de isoleerbouten waarmee de stoelrails zijn bevestigd en werp deze weg. Snij de transportbanden door.
Verwijder de 4 bouten (5/16" x ¾") en ringen uit de transportbeugel en werp de beugel weg.
Bevestig de stoel op de stoelbasis met behulp van de 4 bouten en ringen die u eerder hebt verwijderd (Figuur 4).
Verbind de vrije aansluiting van de hoofdkabelboom (rechts van de stoel) met de kabelboom die bij de stoel werd geleverd.
Leid de kabelboom van de stoel rond de stoelrails (zodat deze niet bekneld raakt als de stoel wordt versteld) en sluit deze aan op de poort aan de onderkant van de stoel.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Stuur | 1 |
Borgmoer (1½") | 1 |
Sluitring | 1 |
Dop van stuur | 1 |
Laad de accu op; zie De accu opladen.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Oliekoelerset – Greensmaster 3300 serie tractie-eenheid (onderdeelnummer 119-1691 (apart verkrijgbaar)) | – |
Als de machine in een warme streek wordt gebruikt waar de omgevingstemperatuur boven 29 °C stijgt, of als de machine voor zwaar werk wordt ingezet (andere toepassingen dan het maaien van greens, zoals fairways maaien en verticuteren), monteer dan de optionele koeler voor de hydraulische olie (onderdeelnummer 119-1691).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Haken van grasvanger | 6 |
Flensbouten | 12 |
Monteer de 6 haken voor de grasvanger aan de uiteinden van de ophangarm met behulp van 12 flensbouten (Figuur 6).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Meetstaaf | 1 |
Maai-eenheid (verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur) | 3 |
Grasvanger | 3 |
Bereid de maai-eenheden voor op installatie; zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheden.
Breng smeer aan op de binnendiameter van de aandrijfkoppeling.
Monteer de maai-eenheden; zie Maaidekken monteren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Gewichtset (onderdeelnummer 119-7129) – apart verkrijgbaar | 1 |
Gewichtset voor driewielaangedreven machines (onderdeelnummer 120-5750 – apart verkrijgbaar) | 1 |
Deze machine voldoet aan ANSI B71.4-2017 en EN ISO 5395 indien deze is uitgerust met de gewichtset (onderdeelnummer 119-7129).
Indien uw machine is uitgerust met de set voor driewielaandrijving, voldoet de machine aan ANSI B71.4-2017 en EN ISO 5395 indien de gewichtset voor driewielaangedreven machines (onderdeelnr. 120-5750) is gemonteerd.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) | 1 |
Sticker met CE-markering (onderdeelnummer 93-7252) | 1 |
Sticker productiejaar | 1 |
Als deze machine wordt gebruikt in een land waar de CE normen van toepassing zijn, neem dan de volgende stappen na het monteren van de beschermkap op de machine:
Breng de CE-waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8505) aan over de aanwezige waarschuwingssticker (onderdeelnummer 136-8506).
Breng de sticker met CE-markering (onderdeelnr. 93-7252) aan op het frame, onder de voorkant van de stoel (Figuur 8).
Breng de sticker met het productiejaar aan bij het plaatje met serienummer (Figuur 9).
De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Verklein de druk in de banden volgens de aanbevelingen alvorens de machine te starten; zie De bandenspanning controleren.
Polijst de remmen; zie De remmen polijsten.
Het tractiepedaal (Figuur 11) heeft 3 functies: de machine vooruit en achteruit laten rijden en tot stilstand brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt. Daarnaast kunt u het pedaal in de neutraalstand zetten om de machine te stoppen. Laat uw hiel omwille van uw comfort niet op het achteruitgedeelte van het tractiepedaal rusten als u vooruitrijdt (Figuur 12).
De rijsnelheden zijn als volgt:
Maaisnelheid vooruit: 3,2 tot 8 km/u
Maximale transportsnelheid: 16 km/u
Snelheid achteruit: 4 km/u
Druk het pedaal in (Figuur 11) en breng de stuurarm omhoog of omlaag tot een comfortabele positie en laat het pedaal los om de arm te vergrendelen.
Gebruik de gashendel (Figuur 13) om het motortoerental te regelen. Als u de gashendel in de SNEL-stand zet zal de motorsnelheid toenemen; als u de gashendel in de LANGZAAM-stand zet zal de motorsnelheid afnemen.
Important: U kunt de motor niet stoppen met de gashendel.
Om een koude motor te starten sluit u de choke van de carburator door de chokehendel naar voren te bewegen (Figuur 13), naar de GESLOTEN-stand. Nadat de motor loopt stelt u de chokehendel zo in dat de motor regelmatig loopt. Zet de choke zo snel mogelijk open door de hendel naar achteren te bewegen naar OPEN. Als de motor warm is, hoeft de choke niet of nauwelijks te worden gebruikt.
Als u de hendel (Figuur 13) tijdens het maaien naar voren beweegt, laat u de maai-eenheden neer en start u de messenkooien. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maaidekken omhoog te brengen, moet u de hendel naar achteren trekken. Om de messenkooien tot stilstand te brengen zonder de maai-eenheden omhoog te brengen moet u de hendel eventjes naar achteren trekken en dan loslaten. U stelt de messenkooien in werking door de hendel naar voren te bewegen.
De schakelhendel (Figuur 13) heeft 2 tractiestanden plus een NEUTRAALSTAND. U kunt van maaien naar transport en van transport naar maaien schakelen (niet naar de neutraalstand) als de machine in beweging is; hierdoor wordt de machine niet beschadigd.
ACHTERSTE stand – neutraalstand; gebruiken tijdens het wetten van de messenkooien
MIDDELSTE stand – gebruiken tijdens het maaien
VOORSTE stand – gebruiken om de machine van het ene werkgebied naar het andere te rijden
Steek het sleuteltje in het contact (Figuur 13) en draai het naar rechts op START om de motor te starten. Laat het sleuteltje direct los als de motor start; het sleuteltje komt automatisch op AAN. Draai het sleuteltje linksom naar STOP om de motor af te zetten.
Dit lampje (Figuur 13) brandt als de motoroliedruk gevaarlijk laag is.
Het indicatielampje voor onderhoud (Figuur 13) gaat branden zodra de machinesensoren een probleem detecteren met 1 van de systemen van de machine. Als dit lampje gaat branden, stop dan onmiddellijk met wat u aan het doen bent en rij naar een veilige locatie waar door uzelf of door een servicemonteur kan worden vastgesteld wat het probleem is. Raadpleeg Diagnose van het onderhoudsindicatielampje voor meer informatie over het vaststellen van systeemproblemen door middel van het indicatielampje voor onderhoud.
Dit lampje licht op en er klinkt een alarmtoon als het peil van de hydraulische vloeistof in het hydraulische reservoir te laag is; zie De lekdetector bedienen en Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
De urenteller (Figuur 14) toont het totale aantal uren dat de machine in bedrijf is geweest. De urenteller gaat lopen als de contactschakelaar op AAN staat.
Trek aan de remhendel (Figuur 15) om de parkeerrem in te schakelen. Schakel de parkeerrem uit door de vrijgavehendel aan de onderkant van de remhendel in te drukken en naar beneden te bewegen in de vrije stand. Stel altijd de parkeerrem in werking als u de machine verlaat.
De wethendel bevindt zich onder de plastic kap links van de stoel. De wethendel (Figuur 16) wordt in combinatie met de maai-/hefhendel en de toerenregelaar van de messenkooien gebruikt om de messenkooien te wetten.
De toerenregelaar van de messenkooien bevindt zich onder de plastic kap links van de stoel. Met de toerentalregelaar van de messenkooien (Figuur 17) kunt u het toerental van de messenkooien regelen.
De hendel voor de lengte-instelling van de stoel bevindt zich links vooraan de stoel (Figuur 18). Deze laat toe de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.
Note: Als de stoel nog verder moet versteld worden, kunt u de 4 moeren verwijderen waarmee de schuifrails van de stoel aan de basis zijn bevestigd en de schuifrails van de stoel naar de tweede reeks montageopeningen verplaatsen.
Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 19) achter de stoel en onder de benzinetank voordat u de machine opslaat of transporteert op een vrachtwagen of een aanhanger.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaibreedte |
151 cm |
Totale breedte |
179 cm |
Totale hoogte |
205 cm |
Totale lengte (met grasvangers) |
249 cm |
Minimale afstand tot de grond (bij middellijn machine) |
11 cm |
Wielloopvlak (tot het midden van het wiel) |
128 cm |
Wielloopvlak (tot de buitenkant van het wiel) |
154 cm |
Wielbasis |
119 cm |
Nettogewicht met messenkooien met 8 messen |
633 kg |
Nettogewicht met messenkooien met 11 messen |
664 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of een erkende Toro- distributeur, of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro- onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.
Note: Bepaal de linker- en rechterzijde van de machine vanuit de normale bedieningspositie.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Schakel de parkeerrem in, schakel de machine uit, verwijder het contactsleuteltje, en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine snel kunt stoppen.
Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en beveiligingsmiddelen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen.
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Gebruik uitsluitend een goedgekeurd vat of blik voor de brandstof.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of geen brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Inhoud brandstoftank: 26,6 liter
Aanbevolen brandstof: loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2)
Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per volume is niet goedgekeurd voor gebruik.
Gebruik nooit benzine met meer dan 10 vol.% ethanol, zoals E15 (bevat 15% ethanol), E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85% ethanol).
Geen brandstof gebruiken die methanol bevat.
Tijdens de winter geen brandstof bewaren in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een brandstofstabilisator gebruikt.
Meng nooit olie door benzine.
Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse brandstof (minder dan 30 dagen oud).
Ongeschikte benzine gebruiken kan leiden tot verminderde prestaties en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt door de garantie.
Important: Gebruik nooit andere brandstofadditieven dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol, of isopropanol.
Reinig de omgeving van de dop van de brandstoftank en verwijder de dop (Figuur 20).
Giet de aanbevolen brandstof in de brandstoftank tot 25 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Important: Vul de brandstoftank niet helemaal.
Plaats daarna de dop terug.
Note: U hoort een klik als de dop goed bevestigd is.
Neem eventueel gemorste brandstof op.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Ga elke dag als volgt te werk voordat u de machine start:
Controleer het oliepeil in de motor – zie Motoroliepeil controleren..
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof – zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het contact tussen de messenkooi en het ondermes – zie Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.
Controleer de bandenspanning – zie De bandenspanning controleren.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Vervoer geen passagiers op de machine.
Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Als er collega's aanwezig moeten zijn, moet u voorzichtig zijn en controleren of de grasmanden op de machine gemonteerd zijn.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Laat de motor enkel draaien in goed verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Laat een machine met draaiende motor niet onbeheerd achter.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Laat de maai-eenheden neer op de grond en zorg ervoor dat ze uitgeschakeld zijn.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.
Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Doe altijd de veiligheidsgordel om.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Vervang alle beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterpartijen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
Voor olieverversingsbeurten en aanbevolen onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode, zie de Gebruikershandleiding van de motor, die u hebt gekregen bij de machine.
Voor de inrijperiode is 8 uur genoeg.
Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in de toekomst, moet u de werking en de prestaties van de machine scherp in het oog houden zodat kleine gebreken die later grote problemen kunnen veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen. Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig op olielekken, losse bevestigingen of andere gebreken.
Note: Kijk onder de maai-eenheden om te controleren of deze schoon zijn.
Ga op de stoel zitten, schakel de parkeerrem in, zet de bedieningshendel van de hefinrichting vrij, en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Zorg ervoor dat het tractiepedaal zich in de NEUTRAALSTAND bevindt en dat uw voet niet op het pedaal rust.
Als u een koude motor start, zet de chokeschakelaar dan in de stand AAN.
Zet de gashendel op HALFGAS.
Steek het sleuteltje in het contact en draai dit naar rechts totdat de motor start.
Nadat de motor is gestart, gebruikt u de choke om de motor regelmatig te laten lopen. Zodra dit mogelijk is, opent u de choke door de chokehendel naar achteren te trekken en op UIT te zetten. Als de motor warm is, hoeft de choke niet of nauwelijks te worden gebruikt.
Zet de gashendel op SNEL.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting kort naar voren.
De maai-eenheden moeten zakken en alle messenkooien moeten draaien.
Note: De schakelhendel moet in de middelste stand (maaien) staan zodat de messenkooien draaien wanneer u de maai-eenheden laat zakken
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren.
De messenkooien moeten stoppen met draaien en de maaidekken moeten omhoogkomen in de volledige transportstand.
Trap het rempedaal in om te voorkomen dat de machine in beweging komt, en zet het tractiepedaal in de vooruit- en de achteruitstand.
Voer deze procedure gedurende 1 tot 2 minuten uit. Zet de schakelhendel op NEUTRAAL, schakel de parkeerrem in en schakel de motor uit.
Controleer op vloeistoflekken en draai de hydraulische fittings vast als u lekken vindt.
Note: Als de machine nieuw is en de lagers en messenkooien nog stroef zijn, moet u de gashendel in de stand SNEL zetten om deze controle uit te voeren. Na de inrijperiode hoeft u de gashendel niet op SNEL te zetten.
Note: Als er vloeistof blijft lekken, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp en, indien nodig, voor vervangonderdelen.
Important: Sporen van vloeistof op de motor of de afdichtingen van de wielen zijn normaal. Afdichtingen hebben een beetje smering om goed te functioneren.
Zet de gashendel op LANGZAAM, trek de bedieningshendel van de hefinrichting naar achteren en zet de schakelhendel in de NEUTRAALSTAND.
Draai het contactsleuteltje op UIT om de motor af te zetten. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine opslaat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De interlockschakelaars dienen voor de beveiliging en zorgen dat de machine niet in werking kan treden als dit u zou kunnen verwonden of de machine beschadigen.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend start wanneer:
Het tractiepedaal staat in de NEUTRAALSTAND.
De schakelhendel staat in de NEUTRAALSTAND.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:
de parkeerrem is uitgeschakeld;
U op de bestuurdersstoel zit.
De schakelhendel op MAAIEN ofTRANSPORT staat.
Het veiligheidssysteem voorkomt het draaien van de messenkooien, tenzij de schakelhendel op MAAIEN staat.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Voor dagelijks de onderstaande systeemcontroles uit om te verzekeren dat het veiligheidssysteem goed werkt:
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Probeer het tractiepedaal naar voren of naar achteren te bewegen.
Het pedaal mag niet bewegen; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Zet de schakelhendel op MAAIEN of op TRANSPORT en probeer de motor te starten.
De motor mag niet aanslaan of starten; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Ga op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor, zet de schakelhendel op MAAIEN of TRANSPORT.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt.
Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Zet de parkeerrem vrij, zet de schakelhendel op MAAIEN en beweeg omhoog uit de stoel.
De motor moet afslaan; dit betekent dat het veiligheidssysteem naar behoren werkt. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.
Blijf op de stoel zitten, zet het tractiepedaal op NEUTRAAL, zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en stel de parkeerrem in werking.
Start de motor.
Beweeg de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren om de maaidekken neer te laten. De maaidekken moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien.
Als ze beginnen te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren; verhelp het probleem voordat u de machine gebruikt.
Verzeker dat de maaidekken volledig zijn geheven.
Zet de schakelhendel op TRANSPORT.
Gebruik de remmen om de machine langzamer te laten rijden als u een steile helling afrijdt om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest.
Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.
Important: Als uw machine uitgerust is met een lekdetectoralarm en het alarm klinkt terwijl u een gazon maait, of als u merkt dat er olie lekt, moet u onmiddellijk de maaidekken omhoog brengen, van het gazon rijden en de machine buiten het gazon tot stilstand brengen. Ga na wat de oorzaak van het lek is en verhelp het probleem.
Voordat u greens gaat maaien, moet u een open ruimte zoeken om de basisbediening van de machine onder de knie te krijgen (bv. de machine starten en stoppen, de maai-eenheden omhoog en omlaag brengen en bochten nemen).
Controleer of er vuil op het gazon ligt, verwijder de vlag van de cup, en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan het vorige, zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en daardoor moeilijker tussen de messen van de messenkooi en het ondermes kunnen komen.
Rij naar de green met de schakelhendel in de MAAISTAND en de gashendel op vol gas.
Begin aan 1 rand van de green zodat u kunt maaien in banen.
Note: Dit beperkt de verdichting tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.
Druk de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren op het moment dat de voorste randen van de grasvangers over de buitenrand van de green komen.
Note: Hiermee laat u de maaidekken neer op de grasmat en start u de messenkooien.
Important: De middelste maai-eenheid komt iets later omhoog en omlaag dan de voorste maai-eenheden; daarom moet u zich de timing eigen maken die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot een minimum te beperken.
Note: De vertraging bij het omhoog en omlaag komen hangt af van de temperatuur van de hydraulische vloeistof. Koude hydraulische vloeistof leidt tot een grotere vertraging. Naarmate de vloeistoftemperatuur stijgt, zal de vertragingstijd korter worden.
Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.
Note: Om ervoor te zorgen dat u de green in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 22). Laat de buitenrand van het stuurwiel deel uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. houd de rand van het stuurwiel in een rechte lijn ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft.
Als de voorste randen van de grasvangers over de rand van de green komen, moet u de hendel van de hefinrichting naar achteren houden tot alle maai-eenheden opgetild zijn. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en brengt u de maai-eenheden omhoog.
Important: Doe deze stap op het juiste moment zodat u de boord niet maait maar wel zo veel mogelijk gazon maait. Zo moet u later minder gras rond de buitenste rand maaien.
U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudiger voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel. Met zo'n druppelvormige bocht (Figuur 21) kunt u de machine snel in positie brengen voor uw volgende maaibaan.
Note: Probeer zo kort mogelijk te draaien, behalve bij warmer weer. Dan minimaliseert een bredere bocht de beschadiging van het gazon.
Note: Het stuurwiel zal niet terugkeren in zijn oorspronkelijke stand nadat u de machine hebt gedraaid.
Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green terwijl de maai-eenheden ingeschakeld zijn, omdat hierdoor het gras kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een natte green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.
Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Maai in een andere richting dan de voorgaande keer.
Note: Gebruik de gashendel om de snelheid van de machine aan te passen als u de buitenste rand maait. Dit zorgt voor een maairesultaat dat soortgelijk is met de green en 'triplex ring' beperkt.
Note: Let altijd op het weer en de gazonomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.
Wanneer u de buitenste rand gemaaid hebt, tikt u de hendel van de hefinrichting even naar achteren om de messenkooien te stoppen. Rij vervolgens van het gazon. Wanneer alle maai-eenheden van het gazon af zijn, laat u de maai-eenheden omhoog komen.
Note: Zo worden graskluiten op de green tot een minimum beperkt.
Plaats de vlag terug.
Verwijder al het maaisel uit de grasmanden voordat u de machine naar een volgende green rijdt.
Note: Zwaar en vochtig maaisel vormt een overmatige belasting voor de manden en voegt onnodig gewicht toe aan de machine, waardoor de systemen van de machine (motor, het hydraulische systeem, de remmen, enz.) zwaarder worden belast.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje (indien aanwezig) en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de aandrijvingen, de geluiddempers, de koelschermen en de motor om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten als u de machine stalt of transporteert.
Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.
Sleep uitsluitend met een machine die is voorzien van een trekhaak. Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.
Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen en de bestuurder de controle over de machine verliest.
Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.
Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen wanneer u de machine sleept.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Reinig de machine na het maaien grondig met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen en lagers niet worden beschadigd of verontreinigd raken. Was een hete motor of elektrische aansluitingen niet met water.
Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.
Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de motor en de accu.
Important: Reinig de machine niet terwijl de motor loopt. De machine reinigen terwijl de motor loopt kan interne motorschade veroorzaken.
Doe het volgende nadat u de machine hebt gereinigd:
Controleer de machine op eventuele lekken in het hydraulische systeem, beschadiging of slijtage van de hydraulische en mechanische onderdelen.
Controleer of de maai-eenheden scherp genoeg zijn.
Smeer de remas met SAE 30 olie of een sproeismeermiddel om corrosie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de machine tot tevredenheid blijft werken als u deze de volgende keer gebruikt.
Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen (Figuur 23).
In een noodgeval kunt u de machine slepen over een afstand van 0,4 km.
Important: U mag de machine niet sneller dan met 3 tot 5 km per uur slepen om te vermijden dat u het aandrijfsysteem beschadigt. Als u de machine meer dan 0,4 km moet verplaatsen, moet u deze vervoeren op een vrachtwagen of een aanhanger.
Ga naar de omloopklep op de pomp (Figuur 24).
Open de omloopklep door deze 3 slagen linksom te draaien.
Voordat u de motor start, moet u de omloopklep vastdraaien met een torsie van 12 N·m.
Important: U mag de motor niet starten als de omloopklep open is.
Als u de machine niet goed onderhoudt, kunnen systemen van de machine voortijdig defect raken en u of omstanders mogelijk letsel toebrengen.
U moet de machine goed onderhouden en in goede staat houden volgens deze instructies.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Note: Download het elektrische of hydraulische schema gratis op www.Toro.com; u kunt uw machine zoeken via de link Handleidingen op de hoofdpagina.
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabels los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabels opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kunnen maken met de bougies.
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de maai-eenheid/maai-eenheden uit.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 50 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Jaarlijks |
|
Om de 2 jaar |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van interlockschakelaars controleren. | |||||||
Werking van instrumenten controleren | |||||||
Alarm van de lekdetector controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Brandstofpeil controleren. | |||||||
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. | |||||||
Oliepeil controleren. | |||||||
Reinig de luchtkoelvinnen van de motor. | |||||||
Controleer het voorfilter. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt. | |||||||
Afstelling van contact tussen snijplaat en messenkooi controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. |
Aantekening voor speciale aandachtsgebieden | ||
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Reinig het luchtfilterdeksel (Figuur 25).
Maak de sluitklemmen los en verwijder het luchtfilterdeksel.
Maak de vleugelmoer los waarmee de elementen zijn bevestigd aan de luchtfilterbehuizing (Figuur 26).
Als het schuimelement vuil is, moet u dit verwijderen van het papierelement (Figuur 26) Dit moet grondig worden gereinigd. Ga hierbij als volgt te werk:
Was het schuimelement in een oplossing van vloeibare zeep en warm water. Knijp het samen om vuil te verwijderen.
Droog het schuimelement door dit te wikkelen in een schone doek. Knijp de doek en het schuimelement uit om het droog te laten worden.
Important: Het schuimelement niet wringen om het te drogen; anders kan het scheuren.
Controleer de conditie van het papierelement. Klop het papierelement voorzichtig tegen een vlak oppervlak om het te reinigen of vervang het indien dit nodig is.
Monteer het schuimelement, het papierelement, de vleugelmoer en het luchtfilterdeksel.
Important: Gebruik de motor niet zonder het luchtfilterelement omdat dit kan leiden tot overmatige slijtage en beschadiging van de motor.
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; u moet het oliepeil echter controleren voor- en nadat u de motor voor de eerste keer start.
API olieclassificatie: SJ of hoger
Olieviscositeit: SAE 30
Note: Gebruik een hoogwaardige reinigingsolie.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Schroef de peilstok los, neem hem eruit en veeg hem af met een schone doek.
Steek de peilstok in de peilstokbuis en schroef de stok in de buis (Figuur 27).
Schroef de peilstok los, neem hem uit de buis en controleer het oliepeil.
Als het oliepeil te laag is, neem de vuldop dan van de afdekking en giet langs de vulbuis olie in de motor tot de olie de VOL-markering op de peilstok bereikt.
Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig het peil.
Important: Giet niet te veel olie in de motor.
Plaats de dop van de vulbuis en de peilstok.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Hoeveelheid olie in de motor: 1,65 liter met filter
Verwijder de aftapplug (Figuur 28) en laat de olie in een opvangbak lopen.
Maak de schroefdraad van de aftapplug schoon, breng PTFE afdichtmiddel aan en monteer de aftapplug (Figuur 28).
Verwijder het oliefilter (Figuur 28).
Smeer een dun laagje schone olie op de pakking van het filter.
Draai het filter met de hand vast totdat de pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog eens een ¾ tot 1 slag. Niet te vast draaien.
Vul het carter met olie; zie Motoroliepeil controleren. en Aanbevolen motorolie.
U moet het oliefilter en de gebruikte olie op de juiste wijze afvoeren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen bougie: Champion RC 14YC
Aanbevolen elektrodenafstand: 0,76 mm
Maak de omgeving van de bougies schoon zodat er geen vuil in de cilinder kan terechtkomen.
Maak de kabels los van de bougies en verwijder de bougies.
Controleer de conditie van de massa-elektrode, de centrale elektrode en de isolator van de centrale elektrode op beschadigingen.
Important: Als de bougie gebarsten of vuil is of niet goed werkt, moet deze worden vervangen. U mag de elektroden niet zandstralen, afkrabben of reinigen met een staalborstel omdat hierdoor gruis kan losraken en in de cilinder terechtkomen en de motor beschadigen.
Zorg ervoor dat de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode 0,76 mm bedraagt; zie Figuur 29.
Plaats de bougie en de pakkingafdichting. Draai de bougie vast met een torsie van 23 N·m.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 500 bedrijfsuren |
|
Het brandstofleidingfilter bevindt zich in de brandstofleiding tussen de brandstoftank en de carburateur (Figuur 30).
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Tap de brandstof af uit de brandstoftank wanneer de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Rook nooit als u brandstof aftapt en blijf uit de buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.
Sluit de brandstofklep (Figuur 30).
Zet een opvangbak onder het filter, maak de slangklem op het filter aan de kant van de carburateur los en verwijder de brandstofslang van het filter (Figuur 30).
Zet de andere slangklem los en verwijder het filter (Figuur 30).
Monteer het nieuwe filter. Let erop dat de pijl op de filterbehuizing van de brandstoftank af wijst.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 2 jaar |
|
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de , waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Als de accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Als de accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Koppel de accu los; zie De accu afkoppelen.
Verwijder de vleugelmoeren en stangen waarmee de accu aan het platform (Figuur 33) is bevestigd en til de accu eruit.
Sluit een acculader van 2 tot 4 A aan op de accupolen. Laad de accu ten minste 2 uur op bij 4 A of ten minste 4 uur bij 2 A totdat het soortelijk gewicht 1,250 of hoger is en de temperatuur minstens 16 °C bedraagt, waarbij alle cellen onbelemmerd gas afgeven.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Important: Als u de accu niet ten minste de in deze stap aangegeven tijd oplaadt, kan dit de levensduur van de accu verkorten.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Plaats de accu op de accubak en bevestig hem met de eerder verwijderde stangen en bevestigingen (Figuur 33).
Sluit de accu aan; zie De accu aansluiten.
De zekeringen van het elektrische systeem bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 34).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten alle drie de wielen een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na het eerste bedrijfsuur |
|
Na de eerste 10 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Haal de wielmoeren volgens de aanbevolen onderhoudsintervallen aan met de aanbevolen torsie.
Aantrekkoppel van de wielmoeren: 95-122 N·m
Note: Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u de wielmoeren aan te halen in een kruispatroon.
Als de machine langzaam vooruit kruipt met het tractiepedaal op NEUTRAAL moet u het mechanisme voor de neutraalstand bijstellen.
Zorg dat de omloopklep gesloten is.
Til de machine op en ondersteun het frame zodat 1 van de voorwielen vrijkomt van de grond.
Note: Als de machine is uitgerust met driewielaandrijving, moet u ook het achterwiel omhoogbrengen en blokkeren.
Start de motor, zet de gashendel op LANGZAAM en controleer het voorwiel dat de vloer niet raakt stilstaat.
Als het wiel draait, zet u de motor af en gaat u als volgt te werk:
Draai de moer los waarmee de excentriek is bevestigd aan de bovenkant van de hydrostaat (Figuur 35).
Zet de schakelhendel op NEUTRAAL en de gashendel op LANGZAAM. Start de motor.
Draai aan de excentriek totdat de machine niet meer naar voren of naar achteren kruipt. Als het wielen niet meer draaien, zet u de moer vast waarmee de excentriek en de afstelling worden geborgd (Figuur 35). Controleer de instelling met de gashendel op LANGZAAM en op SNEL.
Note: Als het wiel nog steeds draait terwijl de excentriek de maximale stand heeft bereikt, moet u voor verdere afstelling contact opnemen met een erkende Toro distributeur of de Onderhoudshandleiding raadplegen.
Het tractiepedaal is standaard ingesteld op de maximale transportsnelheid, maar mogelijk moet u het afstellen als het pedaal zijn volledige bereik heeft afgelegd voordat het contact maakt met de pedaalaanslag, of als u de transportsnelheid wilt verlagen.
Om de maximale transportsnelheid te verkrijgen, moet u de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND zetten en het tractiepedaal intrappen. Als het pedaal contact maakt met de pedaalaanslag (Figuur 36) voordat u spanning op de kabel voelt, voer dan de volgende afstelprocedure uit:
Zet de schakelhendel in de TRANSPORTSTAND en draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat (Figuur 36).
Draai de pedaalaanslag vast totdat deze niet meer tegen het tractiepedaal aan komt.
Houd het transportpedaal licht ingetrapt en stel de pedaalaanslag zodanig af dat deze contact maakt met de pedaalstang, en draai de moeren vast.
Important: De kabel mag niet te strak staan, omdat de kabel dan sneller slijt.
Trap het tractiepedaal in draai de borgmoer los waarmee de pedaalaanslag is bevestigd aan de vloerplaat.
Zet de pedaalaanslag losser totdat u de gewenste transportsnelheid hebt verkregen.
Draai de borgmoer aan om de pedaalaanslag vast te zetten.
De maaisnelheid is in de fabriek afgesteld op 6,1 km per uur.
U kunt de voorwaartse rijsnelheid instellen van 0 tot 8 km per uur.
Draai de contramoer op de draaitapbout los (Figuur 37).
Draai de moeren los waarmee de vergrendelings- en maaibeugels op het draaipunt van het pedaal zijn bevestigd.
Draai de draaitapbout rechtsom om de maaisnelheid te doen afnemen en linksom om de maaisnelheid te doen toenemen.
Draai de contramoer op de draaitapbout en de moer op het scharnierpunt van het pedaal vast om de afstelling te vergrendelen (Figuur 37). Controleer de afstelling en stel nogmaals af indien dit nodig is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Jaarlijks |
|
Rijd met de machine op maaisnelheid en rem stevig totdat de remmen heet zijn; dit zult u ruiken. Mogelijk moet u de remmen bijstellen na de inloopperiode, zie Remmen afstellen.
Als de rem de machine niet kan houden als deze geparkeerd staat, kunt u de remmen afstellen met behulp van de schutbordfitting bij de remtrommel; neem contact op met uw erkende servicedealer of raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie.
Note: Polijst de remmen elk jaar; zie De remmen polijsten.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Als de vloeistof verontreinigd raakt, laat dan uw erkende Toro distributeur het systeem spoelen. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Het reservoir is in de fabriek gevuld met hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat u de motor voor het eerst start, en vervolgens dagelijks; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Aanbevolen hydraulische vloeistof: Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof; verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter.
Note: Een machine die de aanbevolen vloeistof om bij te vullen gebruikt moet minder vaak bijgevuld worden en het filter moet minder vaak worden vervangen.
Andere hydraulische vloeistoffen: Als de Toro PX Extended Life hydraulische vloeistof niet verkrijgbaar is, kunt u een andere conventionele, petroleumgebaseerde hydraulische vloeistof gebruiken die aan de volgende materiaaleigenschappen en de industrienormen voldoet. Gebruik geen synthetische vloeistof. Vraag uw smeermiddelenleverancier naar een geschikt product.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
Materiaaleigenschappen: | ||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 48 | |
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger | |
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | |
Industriespecificaties: | Eaton Vickers 694 (I-286-S, M-2950-S/35VQ25 of M-2952-S) |
Note: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof leverbaar voor de hydraulische vloeistof, in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof bestellen bij een erkende Toro- distributeur, onderdeelnr. 44-2500.
Important: Toro Premium synthetische, biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof is de enige biologisch afbreekbare vloeistof die door Toro is goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare minerale olie, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet het hydraulische systeem grondig met gewone vloeistof worden gespoeld. De olie is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een erkende Toro- distributeur.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir van de hydraulische vloeistof wordt in de fabriek gevuld met hydraulische vloeistof van hoge kwaliteit. Voordat u de machine dagelijks gebruikt, moet u het peil van de hydraulische vloeistof controleren. Uw machine heeft een peilstok of een wit plastic venster aan de voorkant van het reservoir met hydraulische vloeistof (achter de stoel aan de linkerkant) die/dat wordt gebruikt om het peil van de hydraulische vloeistof te controleren. De vloeistof moet komen tot tussen de lijnen in het venster of de markeringen van de peilstok. Als dit niet zo is, vul dan de juiste vloeistof bij.
Important: Om verontreiniging van het systeem te voorkomen, moet u de bovenzijde van een container met hydraulische vloeistof reinigen voordat u deze doorprikt. Zorg ervoor dat de tuit en de trechter schoon zijn.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
Note: Zorg ervoor dat de machine afgekoeld is zodat de vloeistof koud is.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof door de peilstok voor het hydraulische systeem te zoeken aan de bovenkant van de lekdetectortank (Figuur 38).
Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone doek. Schroef de peilstok vervolgens terug in de tank.
Verwijder de peilstok en controleer het vloeistofpeil.
Als het zich tussen de markeringen op de peilstok bevindt, is er voldoende vloeistof.
Als het vloeistofpeil niet tussen de markeringen ligt, moet u vloeistof bijvullen.
Als u meer hydraulische vloeistof moet bijvullen, verwijdert u de plug van de hydraulische tank en voegt u langzaam de voorgeschreven hydraulische vloeistof toe in de tank tot het vloeistofpeil zich tussen de 2 markeringen op de peilstok bevindt.
Note: Gebruik geen verschillende typen hydraulische vloeistoffen door elkaar.
Plaats de dop en de peilstok.
Note: Onderwerp de onderdelen van het hydraulische systeem nauwgezet aan een visuele inspectie. Controleer ze op lekken, losse bevestigingen, ontbrekende onderdelen en onjuist lopende leidingen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 1000 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder de sleutel.
Vul het nieuwe filter en smeer de pakkingsafdichting met de voorgeschreven hydraulische vloeistof.
Plaats een opvangbak onder het hydraulische filter aan de rechterkant van de machine (Figuur 39).
Reinig de filterkop rondom de locatie waar u het filter gaat monteren.
Note: Zorg ervoor dat u het nieuwe filter binnen handbereik hebt voordat u het oude filter verwijdert.
Verwijder het oude hydraulische filter van de filterkop en monteer snel het nieuwe hydraulische filter (Figuur 39) door het met de hand erop te draaien tot de pakking contact maakt met de filterkop. Draai het filter dan nog eens ¾ slag vast.
Veeg de delen van de machine schoon waarop hydraulische vloeistof is gelopen.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en voeg de voorgeschreven hydraulische vloeistof toe indien nodig; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Note: Voer het filter en de hydraulische vloeistof op de juiste manier af.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 2000 bedrijfsuren |
|
Inhoud hydraulische vloeistof: 25,7 liter
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder de sleutel.
Plaats een opvangbak met een inhoud van 26,5 liter of meer onder het hydraulische filter aan de rechterkant van de machine.
Reinig de filterkop rondom de locatie waar u het filter gaat monteren.
Verwijder het hydraulische filter van de filterkop en laat de hydraulische vloeistof helemaal weglopen.
Monteer het nieuwe oliefilter volgens de instructies in stappen 2 tot 6 van Hydraulisch filter vervangen.
Vul het hydraulische reservoir met de voorgeschreven hydraulische vloeistof; zie Het peil van de hydraulische vloeistof controleren en Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Start de motor en laat deze 3 tot 5 minuten stationair lopen om de vloeistof te laten circuleren en het systeem te ontluchten. Zet de motor af en controleer het vloeistofpeil.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Met de lekdetector kunt u vroegtijdig een olielek in het hydraulische systeem ontdekken. Als het vloeistofpeil in de hoofdtank van het hydraulische systeem met 118 tot 177 ml is gedaald, gaat de vlotterschakelaar in de tank dicht. Na 1 seconde klinkt het alarm om de bestuurder te waarschuwen (Figuur 42). Tijdens het gebruik van de machine zal de vloeistof gewoonlijk warm worden en uitzetten, waardoor de vloeistof naar de hulptank zal stromen. De vloeistof stroomt terug naar de hoofdtank als u het contactsleuteltje op Uit draait.
Draai het contactsleuteltje op AAN, beweeg de schakelaar van de lekdetector naar achteren en houd deze vast. Na 1 seconde moet het alarm klinken.
Laat de schakelaar van de lekdetector los.
Draai het contactsleuteltje op AAN. Start de motor niet.
Verwijder de dop op de hydraulische tank van de vulbuis van de tank.
Steek een schone staaf of schroevendraaier in de vulbuis en druk de vlotterschakelaar voorzichtig naar beneden (Figuur 43); het alarm zou moeten afgaan na 1 seconde.
Laat de vlotter los; het alarm moet stoppen.
Plaats de dop op de hydraulische tank.
Draai het contactsleuteltje op UIT.
Het alarm van de lekdetector kan om 1 van de volgende oorzaken afgaan:
Er is 118 tot 177 ml vloeistof gelekt.
Het vloeistofpeil in de hoofdtank van het hydraulische systeem is gedaald met 118 tot 177 ml als gevolg van inkrimping van afkoelende vloeistof.
Als het alarm klinkt, moet u de machine zo snel mogelijk afzetten en controleren op lekken. Als het alarm klinkt terwijl u een gazon maait, dient u eerst van het gazon af te rijden. Ga na wat de oorzaak van het lek is en verhelp het probleem voordat u doorgaat met werken.
Als u geen lek hebt gevonden en vermoedt dat het om een vals alarm gaat, draait u het contactsleuteltje op UIT en laat u de machine 1 tot 2 minuten staan zodat het vloeistofpeil zich kan stabiliseren. Start daarna de machine en laat deze werken op minder kwetsbaar terrein om vast te stellen of er een lek is.
Een vals alarm als gevolg van inkrimpende vloeistof kan worden veroorzaakt als u de machine na gebruik langdurig stationair laat lopen. Een vals alarm kan ook optreden als u de machine minder zwaar belast nadat deze lange tijd zwaarder is belast. Om een vals alarm te voorkomen, is het beter de machine af te zetten in plaats van deze langdurig stationair te laten lopen.
Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één maai-eenheid draait, kunnen de messenkooien in de andere maai-eenheden ook in beweging komen.
De messen van de maai-eenheden zijn scherp en kunnen uw handen verwonden.
Gebruik stevige leren of snijbestendige handschoenen als u de maai-eenheden aanraakt.
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.
Important: Als u het maaidek moet kantelen, ondersteun de achterkant van het maaidek dan om te verzekeren dat de moeren van de instelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 44).
Klap de voetsteun omhoog zodat u bij de middelste maai-eenheid kunt (Figuur 45).
Uw vingers kunnen bekneld raken als de voetsteun dichtklapt.
Houd uw vingers uit de buurt van het gebied waar de voetsteun terug kan klappen terwijl deze open staat.
Plaats het maaidek onder de middelste ophangarm.
Zorg ervoor dat de vergrendelingen op de ophangarm omhoog wijzen (dus open staan) (Figuur 46), druk de ophangarm omlaag zodat de stang ervan over de stang aan de bovenkant van het maaidek valt (Figuur 47).
Sluit de vergrendelingen rond de stang van de maai-eenheid en vergrendel ze (Figuur 46).
Note: U zult een klik horen en voelen wanneer de vergrendelingen goed gesloten zijn.
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de maai-eenheid (Figuur 48).
Steek de motor in de linkerkant van de maai-eenheid (gezien vanuit de bestuurdersstoel) en trek de motorbevestigingsstang op de maai-eenheid in de richting van de motor totdat u aan beide kanten een klik hoort (Figuur 48).
Monteer een grasvanger op de haken aan de ophangarm.
Herhaal deze procedure bij de andere maaidekken.
Parkeer de machine op een schoon, horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden tot op de grond neer tot de ophanghydrauliek volledig is uitgetrokken. Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Duw de motorbevestigingsstang uit de sleuven op de motor in de richting van de maai-eenheid en verwijder de motor uit de maai-eenheid.
Zet de motor in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarm (Figuur 50).
Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maaidek verricht, moet u de motoren van de messenkooien van het maaidek in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.
Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben. Als u de tractie-eenheid moet verplaatsen terwijl de maai-eenheden niet gemonteerd zijn, bevestig deze dan met kabelklembanden aan de ophangarmen.
Open de vergrendelingen op de stang van de ophangarm van de maai-eenheid dat u wilt verwijderen (Figuur 46).
Maak de vergrendelingen van de stang van de maai-eenheid los.
Rol de maai-eenheid onder de ophangarm vandaan.
Herhaal indien nodig stap 2 tot en met 6 voor de andere maai-eenheden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet een licht contact zijn over de volledige lengte van de messenkooi en het ondermes; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen.
Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.
Parkeer de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel de parkeerrem in werking.
Verwijder de plastic afdekking links van de stoel.
Doe de aanvankelijke instelling van het ondermes en messenkooi voor het wetten op alle maaidekken die moeten worden gewet. Zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.
Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.
Wet uitsluitend als de motor stationair loopt.
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Draai de wethendel naar ACHTERUIT (R) (Figuur 51).
Draai de toerentalregeling van de messenkooien op instelling 1 (Figuur 52).
Zet de schakelhendel op NEUTRAAL, en zet dan de heffen/dalen maai-bediening op Vooruit om het wetten van de gekozen maaikooien te beginnen.
Breng de wetpasta aan met een borstel met lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.
Als de messenkooien blijven vastzitten of instabiel worden tijdens het wetten, moet u het toerental van de messenkooien verhogen totdat de snelheid stabiliseert. Zet daarna het toerental weer op stand 1 of de gewenste snelheid.
Als u de maaidekken tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de maai-/hefhendel naar achteren te bewegen en de motor af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen4 tot en met 8.
Herhaal deze procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.
Als u klaar bent, zet de wethendels dan op VOORUIT (F), plaats de kap, en spoel de wetpasta van de maaidekken. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand.
Important: Als de wethendel na het wetten niet op VOORUIT (F) wordt gezet zullen de maaidekken niet omhoog gaan of goed functioneren.
Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen en een uniform aanzicht na het maaien, moet u de snelheid van de messenkooi (op het verdeelblok, onder de afdekking links van de stoel) juist instellen. U stelt de toerentalregeling van de messenkooien als volgt in:
Selecteer de maaihoogte waarop de maai-eenheden zijn ingesteld.
Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de maaiomstandigheden.
Gebruik de volgende tabel om de gewenste messenkooisnelheid te bepalen voor uw maai-eenheden met 5, 8, 11 of 14 messen; zie Tabel met messenkooitoerental.
Stel het toerental van de messenkooi in door de knop te draaien (Figuur 52) tot de pijlen van de wijzer het nummer aanwijzen dat u bepaald hebt in stap 3.
Note: U kunt het toerental van de messenkooien verhogen of verlagen om te compenseren voor de veranderingen in de gazonomstandigheden.
Maaihoogte |
Maai-eenheid met 5 messen |
Maai-eenheid met 8 messen |
Maai-eenheid met 11 messen |
Maai-eenheid met 14 messen |
|||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Rijsnelheid |
|||||||
6,1 km/uur |
8,0 km/uur |
6,1 km/uur |
8,0 km/uur |
6,1 km/uur |
8,0 km/uur |
6,1 km/uur |
|
Instelling messenkooitoerental |
|||||||
1,6 mm |
*N.A. |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
9 |
2,4 mm |
*N.A. |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
9 |
3,2 mm |
*N.A. |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
*N.A. |
4,0 mm |
*N.A. |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
*N.A. |
4,8 mm |
*N.A. |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
7 |
*N.A. |
*N.A. |
5,5 mm |
*N.A. |
*N.A. |
9 |
*N.A. |
6 |
*N.A. |
*N.A. |
6,4 mm |
7 |
*N.A. |
6 |
7 |
5 |
7 |
*N.A. |
7,9 mm |
6 |
*N.A. |
5 |
6 |
4 |
6 |
*N.A. |
9,5 mm |
6 |
4 |
4 |
5 |
4 |
5 |
*N.A. |
11,1 mm |
6 |
6 |
4 |
5 |
3 |
4 |
*N.A. |
12,7 mm |
5 |
6 |
3 |
4 |
*N.A. |
*N.A. |
*N.A. |
15,9 mm |
4 |
5 |
3 |
3 |
*N.A. |
*N.A. |
*N.A. |
19 mm |
3 |
4 |
3 |
3 |
*N.A. |
*N.A. |
*N.A. |
22,2 mm |
3 |
4 |
*N.A. |
3 |
*N.A. |
*N.A. |
*N.A. |
25,4 mm |
3 |
3 |
*N.A. |
*N.A. |
*N.A. |
*N.A. |
*N.A. |
*N/A: niet aanbevolen |
Het onderhoudsindicatielampje brandt als er een storing optreedt in de machine. Als dit lampje brandt, kunt u de computercodes bekijken om te achterhalen wat het probleem is. Schakel hiervoor de diagnostische modus in. In de diagnostische modus knippert het onderhoudsindicatielampje een aantal keer om de foutcode aan te geven waarmee u of uw erkende Toro distributeur kunt nagaan wat het probleem is.
Note: U kunt de motor niet starten in de diagnostische modus.
Stop de machine, stel de parkeerrem in werking, en zet het contactsleuteltje op UIT.
Zet de schakelhendel op TRANSPORT.
Verzeker dat de wethendel op VOORUIT (F) staat.
Verlaat de stoel.
Hou de heffen/dalen maai-bediening in de GEHEVEN-stand.
Draai het contactsleuteltje naar LOPEN .
Tel de codes als het knipperen begint, u kunt de heffen/dalen maai-bediening dan loslaten.
Als u klaar bent draait u het contactsleuteltje naar UIT om de diagnostische modus te verlaten.
Het systeem geeft de laatste 3 storingen weer die in de afgelopen 40 uur zijn opgetreden. De storingen worden weergegeven met behulp van een reeks knipperende lichtjes, als volgt:
Als er geen storingen zijn, knippert het lampje gelijkmatig met een gemiddelde snelheid, zonder pauzes (1 Hz).
Als er een storing is, knippert het lampje eerst het eerste getal (het tiental), dan volgt een pauze en vervolgens het tweede getal (de eenheden). In de volgende voorbeelden stelt het symbool # een knippering van het lampje voor. Voorbeelden:
Als de code 15 is, is het knipperpatroon als volgt: #_#####
Als de code 42 is, is het knipperpatroon als volgt: ####_##
Als de code 123 is, is het knipperpatroon als volgt: ############_###
Als er meer dan 1 storing is, begint de knippercode voor het tiental van de volgende storing na een pauze na de eenheden van de eerste storing.
Note: Het systeem slaat alleen de 3 meest recente storingscodes op.
Raadpleeg voor een lijst met alle foutcodes uw erkende Toro distributeur of de Onderhoudshandleiding.
Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u de volgende handelingen verrichten:
Zet de machine af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Zet altijd de motor af, verwijder het sleuteltje (indien aanwezig), wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt of repareert.
Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. Indien nodig: slijp de kooien en snijplaten, zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid. Breng een roestwerend middel aan op de ondermessen en messenkooien. Smeer alle smeerpunten.
Til de machine op en ondersteun ze zodat de wielen onbelast zijn.
Ververs de hydraulische vloeistof en vervang het filter. Controleer de hydraulische leidingen en fittings en vervang beschadigde of versleten onderdelen indien nodig. Zie Hydraulisch filter vervangen, Hydraulische vloeistof verversen en Hydraulische slangen en leidingen controleren.
Alle brandstof aftappen uit de brandstoftank. Laat de motor draaien totdat deze afslaat. Brandstoffilterbus vervangen Brandstoffilter vervangen.
Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Bijvullen met verse olie; zie Motorolie verversen en filter vervangen.
Bougies verwijderen. Giet ongeveer 30 ml SAE 30 olie in de cilinders en laat de motor langzaam draaien om de olie over de cilinderwand te verspreiden. Bougies vervangen, zie Bougies vervangen.
Vuil en maaisel verwijderen van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing.
Verwijder de accu en laad deze volledig op, zie De accu opladen. U moet de accu apart opslaan of in het voertuig laten zitten. De accukabels mogen niet aangesloten zijn op de accu als u deze in de machine laat zitten. Sla de accu op in een koele omgeving om te voorkomen dat de accu snel ontlaadt.
Indien mogelijk moet u de accu opslaan op een warme, droge plaats.