Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Deze machine is een zitmaaier met messenkooi bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras van goed onderhouden gazons in parken, golfbanen en sportvelden. De machine is niet ontworpen voor het maaien van lage struiken, het maaien van gras en andere begroeiing langs de snelweg, of voor gebruik in de landbouw.
Important: Om de veiligheid en de prestaties van deze machine te optimaliseren en een juist gebruik ervan te garanderen, moet u de inhoud van deze Gebruikershandleiding zorgvuldig lezen en volledig begrijpen. Als u nalaat deze bedieningsinstructies op te volgen of geen goede training krijgt, kan dit leiden tot letsel. Ga naar www.Toro.com voor meer informatie over veilige bediening, inclusief veiligheidstips en trainingsmaterialen.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende servicedealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. Het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product bevindt zich rechtsvoor op het frame. De locatie van het plaatje is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.
Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code (indien aanwezig) op het plaatje met het serienummer scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur 2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven maatregelen te treffen.
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen. Zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.
Als de machine zonder goed werkende vonkenvanger of goed onderhouden brandveilige motor wordt gebruikt in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein, handelt de bestuurder in strijd met de bepalingen van sectie 4442 of 4443 van de Wet op de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code) van de Staat Californië.
De bijgevoegde Gebruikershandleiding van de motor biedt informatie over het Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) en het Californische controlesysteem voor emissies, onderhoud en garantie. U kunt vervangingsonderdelen bestellen via de fabrikant van de motor.
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken.
Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.
Deze machine is ontworpen in overeenstemming met de EN ISO-norm 5395:2013 (als de juiste stickers worden aangebracht) en B71.4-2017 van het ANSI (American National Standards Institute).
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te voorkomen.
Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.
Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.
Gebruik de machine enkel als de nodige schermen en andere beveiligingsmiddelen aanwezig zijn en naar behoren werken.
Blijf uit de buurt van afvoeropeningen. Houd omstanders en huisdieren op een veilige afstand van de machine.
Laat geen kinderen het werkgebied betreden. Laat kinderen nooit de machine bedienen.
Schakel de machine en de motor uit voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, bijtankt of de machine vrijmaakt.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
Indien nodig vindt u bijkomende veiligheidsinformatie in deze Gebruikershandleiding.
De motor van deze machine voldoet aan de eisen van EPA Tier 4 Final en EU-norm fase 3b.
Informatieve en veiligheidsstickers zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. |
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Afhankelijk van de breedte van de maai-eenheden die u op de tractie-eenheid wilt monteren, dient u de steunrollen als volgt af te stellen:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Waarschuwingssticker | 1 |
Op machines die CE-conform moeten zijn: breng de CE-waarschuwingssticker (onderdeelnummer 138-1186) aan over de standaard waarschuwingssticker (onderdeelnummer 120-1683).
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Vergrendelbeugel van de motorkap | 1 |
Popnagel | 2 |
Schroef (¼" x 2") | 1 |
Platte ring (¼") | 2 |
Borgmoer (¼") | 1 |
Haak de motorkapvergrendeling los van de beugel van de motorkapvergrendeling (Figuur 4).
Verwijder de 2 popnagels waarmee de motorkapvergrendeling aan de motorkap is bevestigd (Figuur 5).
Verwijder de beugel van de motorkapvergrendeling van de motorkap.
Plaats de beugel van de CE-vergrendeling en de beugel van de motorkapvergrendeling op de motorkap en lijn de montageopeningen uit.
Note: De beugel van de vergrendeling moet zich tegen de motorkap aan bevinden (Figuur 5).Verwijder de bout en moer niet van de arm van de vergrendelbeugel.
Lijn de ringen uit met de openingen aan de binnenzijde van de motorkap.
Bevestig de beugels en de ringen met de popnagels aan de motorkap (Figuur 6).
Haak de sluiting op de vergrendelbeugel van de motorkap (Figuur 7).
Schroef de bout in de andere arm van de vergrendelbeugel om de sluiting te vergrendelen (Figuur 8).
De bout stevig aandraaien, maar de moer niet.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Slanggeleider voorzijde (rechts) | 1 |
Slanggeleider voorzijde (links) | 1 |
Haal de motoren van de messenkooien uit de transportbeugels.
Verwijder de verzendbeugels en werp deze weg.
Haal de maaidekken uit de dozen.
U moet de maaidekken monteren en afstellen volgens de instructies in de Gebruikershandleiding.
Zorg ervoor dat het contragewicht (Figuur 9) wordt gemonteerd aan het juiste uiteinde van het maaidek volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Alle maaidekken worden geleverd met de gazoncompensatieveer gemonteerd op de rechterkant van het maaidek. De gazoncompensatieveer moet worden gemonteerd aan dezelfde kant van het maaidek als de aandrijfmotor van de messenkooi. U stelt de stand van de gazoncompensatieveer als volgt af:
Verwijder de 2 slotbouten en moeren waarmee de stangbeugel aan de lipjes van het maaidek is bevestigd (Figuur 10).
Verwijder de flensmoer waarmee de bout van de veerbuis bevestigd is aan het lipje van het draagframe (Figuur 10).
Verwijder het geheel.
Monteer de bout van de veerbuis op het tegenoverliggende lipje van het draagframe, en bevestig met de flensmoer.
Note: Plaats de kop van de bout aan de buitenkant van de lip, zoals wordt getoond in Figuur 11.
Monteer de stangbeugel aan de lippen op het maaidek met de slotbouten en de moeren (Figuur 11). Op maaidek nummer moet u de linkerslanggeleider aan de voorzijde van de lippen op het maaidek bevestigen bij het terugplaatsen van de stangbeugel (Figuur 13).
Important: Op maaidek 4 (links voor) en maaidek 5 (rechts voor), gebruikt u de moeren van de stang-beugel om de slanggeleiders aan de voorkant van de lipjes van het maaidek te monteren. De slanggeleiders moeten naar het middelste maaidek zijn gericht (Figuur 12 tot Figuur 14).
Note: Als u de maaidekken monteert of verwijdert, dient u ervoor te zorgen dat de R-pen is gemonteerd in het gat van de veerstang, naast de stangbeugel. Anders moet de R-pen worden geplaatst in de opening in het uiteinde van de stang.
Vergroot de stuuruitslag van de achterste maaidekken door de 2 afstandsstukken, inbusbouten, en flensborgmoeren (Figuur 15) te verwijderen van de draagframes van de achterste maaidekken (maaidekken 2 en 3); zie Figuur 12.
Laat alle hefarmen helemaal neer.
Breng een laag schoon smeermiddel aan op de as van het draagframe (Figuur 16).
Als u een voormaaidek monteert, moet u het maaidek onder de hefarm schuiven, terwijl u de as van het draagframe in het juk van het draaipunt van de hefarm steekt (Figuur 16). Zorg ervoor dat de drukring zich op zijn plaats op de as van het draagframe bevindt.
Zet de as van het draagframe vast aan het juk van de hefarm met de borgpen (Figuur 16).
Om de stuuruitslag van de maai-eenheden te borgen, bevestigt u het juk van het draaipunt met de borgpen aan het draagframe (Figuur 17).
Note: Bij het maaien op schuine oppervlakken wordt een vast stuurbereik aanbevolen.
Ga als volgt te werk bij de montage van de achtermaaidekken als de maaihoogte hoger dan 19 mm is.
Verwijder de lynchpen en de ring waarmee de as van het draaipunt van de hefarm is bevestigd aan de hefarm, en schuif de as uit de hefarm (Figuur 18).
Plaats het juk van de hefarm op de as van het draagframe (Figuur 16).
Steek de as van de hefarm in de hefarm en zet deze vast met de ring en de lynchpen (Figuur 18).
Bevestig de ketting van de hefarm aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 19).
Note: Gebruik het aantal kettingschakels volgens de instructies in de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de messenkooi.
Smeer olie op de O-ring van de motor van de messenkooi en plaats deze op de flens van de motor.
Plaats de motor door deze rechtsom te draaien zodat de flenzen van motor loskomen van de bouten (Figuur 20).
Draai de motor linksom tot de flenzen de bouten omsluiten en draai dan de bouten vast.
Important: Controleer of de slangen van de motor van de messenkooi niet zijn verdraaid, geknikt of het risico lopen te worden afgekneld.
De gazoncompensatieveer (Figuur 21) zorgt ervoor dat het gewicht van de voorste naar de achterste rol wordt verplaatst. Dit voorkomt dat er een golfpatroon in de grasmat ontstaat, ook wel bekend als 'bobbing'.
Important: Stel de veer af als de maai-eenheid is gemonteerd aan de tractie-eenheid, recht naar voren wijst en is neergelaten op de vloer van de werkplaats.
Monteer de borgpen in de achterste opening in de veerstang (Figuur 21).
Note: Bij onderhoud van het maaidek beweegt u de borgpen naar de opening van de veerstang naast de gazoncompensatieveer.
Draai de zeskantige moeren op het voorste uiteinde van de veerstang vast totdat de lengte van de samengedrukte veer 15,9 cm bedraagt; zie (Figuur 21).
Note: Als u werkt op oneffen terrein, moet de veer 13 mm korter zijn. De machine zal het grondoppervlak iets minder goed volgen.
Note: De gazoncompensatie-instelling dient opnieuw te worden ingesteld als de maaihoogte of de agressiviteit van de maaistand gewijzigd wordt.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Kickstandaard van maaidek | 1 |
Als de maai-eenheid moet worden gekanteld om bij het ondermes/messenkooi te kunnen komen, moet u de achterkant van de maai-eenheid ondersteunen met de kick-standaard zodat de moeren op het achtereind van de stelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 22).
Bevestig de kick-standaard aan de kettingbeugel met de borgpen (Figuur 23).
Voordat de machine wordt gebruikt, moet deze worden gesmeerd, zodat een goede smering is gewaarborgd. Zie Smering. Als de machine niet goed is gesmeerd, kunnen belangrijke onderdelen hierdoor voortijdig slijten of defect raken.
Controleer het peil van het smeermiddel van de achteras voordat de motor voor het eerst wordt gestart, zie Het oliepeil van de achteras controleren.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, zie Hydraulische vloeistof controleren.
Controleer het motoroliepeil voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart, zie Het motoroliepeil controleren.
Benodigde onderdelen voor deze stap:
Meetstaaf | 1 |
Gebruik de meetstaaf om het maaidek af te stellen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding van het maaidek voor de afstelprocedures (Figuur 24).
De 2 pedalen (Figuur 25) bedienen de afzonderlijke remmen op de wielen ter ondersteuning van het draaien en ten behoeve van een betere tractie bij het rijden op hellingen.
Om de pedaalvergrendeling in werking te stellen (Figuur 25), koppelt u de pedalen met de borgpen.
Om de parkeerrem in te schakelen, (Figuur 25) sluit u de pedalen op elkaar aan met de borgpen en drukt u het rechter rempedaal in terwijl u het andere pedaal inschakelt. Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u 1 van de rempedalen in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.
Het tractiepedaal (Figuur 25) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid zonder belasting trapt u het pedaal volledig in terwijl de gashendel op Snel staat.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.
Om het stuur in uw richting te kantelen, moet u het pedaal (Figuur 25) intrappen, de stuurkolom naar u toe trekken in een stand die voor u het meest comfortabel is en daarna uw voet van het pedaal halen.
Als de begrenzer voor de maaisnelheid (Figuur 26) is omhooggeklapt, kunt u de maaisnelheid regelen en de maaidekken inschakelen. Met elk afstandsstuk kunt u de maaisnelheid met ongeveer 0,8 km/u wijzigen. Hoe meer afstandsstukken u op de bout plaatst, des te lager zal de maaisnelheid zijn. Om de machine in de transportstand te zetten, klapt u de snelheidsbegrenzer terug en kunt u met de maximale transportsnelheid rijden.
Stel de schroef/schroeven (Figuur 26) in om de maximale indrukking van het tractiepedaal te beperken en zo de snelheid vooruit/achteruit te begrenzen.
Important: De schroef van de snelheidsbegrenzer moet het tractiepedaal tegenhouden voordat de pomp een volledige slag aflegt, omdat anders de pomp schade kan oplopen.
Met deze hendel (Figuur 27) kunt u de maaidekken opheffen en neerlaten om te maaien en de messenkooien starten en tot stilstand brengen als de messenkooien in de maaistand zijn gezet. De maaidekken kunnen niet worden neergelaten als de maai-/hefhendel in de transportstand staat.
De contactschakelaar (Figuur 27) heeft 3 standen: UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START.
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 27).
De aftakasschakelaar (Figuur 27) heeft 2 standen: START en STOP. Duw de aftakasschakelaar naar voren om de maaimessen van het maaidek in te schakelen. Duw de schakelaar naar achteren om de maaimessen van het maaidek uit te schakelen.
Met de toerentalschakelaar (Figuur 27) kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Door op de schakelaar te tikken kunt u het toerental in stappen van 100 tpm verhogen of verlagen. Hou de boven- of onderkant van de schakelaar ingedrukt om het toerental meteen in te stellen op hoog of laag stationair.
Zet de schakelaar omlaag om de koplampen te ontsteken (Figuur 27).
U kunt het aansluitpunt (Figuur 28) gebruiken voor de stroomvoorziening van optionele elektrische accessoires van 12 V.
Gebruik de zakhouder (Figuur 28) voor opslagdoeleinden.
Gebruik de wethendels om de messenkooien te wetten (Figuur 29).
Gebruik de hendel om de stoel naar voren en naar achteren te verschuiven (Figuur 30).
Draai aan de knop om de hoek van de armsteun van de stoel te verstellen (Figuur 30).
Verplaats de hendel om de hoek van de stoel naar achteren in te stellen (Figuur 30).
De meter voor de instelling van het gewicht geeft aan wanneer de stoel is ingesteld naar het gewicht van de bestuurder (Figuur 30). De hoogte wordt ingesteld door de ophanging binnen het groene gebied in te stellen.
Stel de stoel in volgens uw gewicht (Figuur 30). Trek de hendel omhoog om de luchtdruk te verhogen en druk de hendel omlaag om de luchtdruk te verlagen. De juiste instelling wordt bereikt als de gewichtsmeter in het groene gedeelte staat.
Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie over uw machine, onder meer de bedrijfsstatus en allerlei diagnostische informatie (Figuur 31). InfoCenter beschikt over een welkomstscherm en hoofdscherm. U kunt te allen tijde heen en weer gaan tussen het welkomstscherm en het hoofdscherm door een willekeurige welke knop in het InfoCenter te bedienen en dan op de richtingspijl te drukken.
Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.
Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.
Rechterknop – Gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn.
Manuele omkeerfunctie voor de ventilator – wordt geactiveerd door de linker- en rechterknop tegelijk in te drukken.
Pieper – klinkt als u de maaidekken omlaag brengt of als er berichten of storingen zijn.
Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een icoon dat de huidige functie weergeeft.
SERVICE DUE | Geeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd |
Uren resterend tot onderhoud | |
Bedrijfsuren op nul zetten | |
Motortoerental/status – het toerental van de motor | |
Informatiepictogram | |
Urenteller | |
Snel | |
Langzaam | |
Ventilator omkering – geeft aan of de ventilator omgekeerd draait | |
Stationair herstel vereist | |
Luchtinlaatverwarming actief | |
Maai-eenheden omhoog brengen | |
Maai-eenheden omlaag brengen | |
De bestuurder moet op de stoel zitten | |
Indicator parkeerrem – geeft aan of de parkeerrem is ingeschakeld | |
Geeft het hoge bereik aan | |
Vrijstand | |
Geeft het lage bereik aan | |
Koelvloeistoftemperatuur – de temperatuur van de koelvloeistof in °C of °F | |
Temperatuur (heet) | |
Geweigerd of niet toegestaan | |
Aftakas is ingeschakeld | |
Motor starten | |
Gestopt of uitgeschakeld | |
Motor | |
Contactschakelaar | |
De maai-eenheden worden omlaag gebracht | |
De maai-eenheden worden omhooggebracht | |
Pincode | |
Temperatuur hydraulische vloeistof - toont de temperatuur van de hydraulische vloeistof | |
CAN-bus | |
InfoCenter | |
Slecht of mislukt | |
Gloeilamp | |
Uitvoer van TEC-controller of bedieningskabel in kabelboom | |
Hoog: boven toegestaan bereik | |
Laag: onder toegestaan bereik | |
/ | Buiten bereik |
Schakelaar | |
De bestuurder moet de schakelaar vrijgeven | |
De bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt | |
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden | |
De bestuurder moet de machine in neutraal zetten | |
Motor weigert te starten | |
Motor uitgeschakeld | |
Motorkoelvloeistof te heet | |
De hydraulische vloeistof te heet | |
Melding opstapeling van as in DPF. Raadpleeg voor meer informatie Asopbouw in het DPF in het hoofdstuk Onderhoud. | |
Ga zitten of schakel de parkeerrem in werking |
Enkel toegankelijk met de pincode
Druk in het hoofdscherm op de menuknop om naar het InfoCenter menusysteem te gaan. U gaat naar het hoofdmenu. Raadpleeg de volgende tabellen voor een overzicht van de opties die u hebt in de menu's:
Hoofdmenu | |
Menu-optie | Beschrijving |
Storingen | Het menu Storingen bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Gebruikershandleiding of een erkende Toro-distributeur voor meer informatie over het menu Storingen en de informatie die het bevat. |
Onderhoud | Het menu Onderhoud bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsurentellers en andere cijfergegevens van die aard. |
Diagnostiek | Het menu Diagnostiek geeft de status van elke machineschakelaar, sensor en bedieningsoutput aan. U kunt dit menu gebruiken om sommige problemen op te lossen. In het menu ziet u namelijk welke onderdelen in- en uitgeschakeld zijn. |
Instellingen | In het menu Instellingen kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. |
Machine | In het menu Machine ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. |
Onderhoud | |
Menu-optie | Beschrijving |
Uren | Het totale aantal bedrijfsuren van de machine, motor en aftakas, alsook het aantal uren dat de machine getransporteerd is geweest en de tijd tot het volgende onderhoudsinterval |
Counts | Een overzicht van talrijke tellingen die de machine heeft uitgevoerd |
Diagnostiek | |
Menu-optie | Beschrijving |
Cutting Units | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het optillen en neerlaten van de maaidekken aan |
Hi/Low Range | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het rijden in de transportmodus aan |
PTO | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van het aftakascircuit aan |
Engine Run | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de motor aan |
Backlap | Geeft de invoer, bepalende factoren en uitvoer voor het inschakelen van de wetfunctie aan |
Instellingen | |
Menu-optie | Beschrijving |
Eenheden | Bepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter (Amerikaans of metrisch) |
Taal | Bepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter* |
Schermverlichting lcd | De helderheid van het lcd-scherm |
Contrast lcd | Het contrast van het lcd-scherm |
Voorste messenkooisnelheid (wetmodus) | Bepaalt de snelheid van de voorste messen in wetmodus |
Achterste messenkooisnelheid (wetmodus) | Bepaalt de snelheid van de achterste messen in wetmodus |
Beveiligde menu's | Geeft een door uw bedrijf geautoriseerde persoon toegang tot de beveiligde menu's met een pincode |
Auto stationair | Bepaalt hoeveel tijd er verstrijkt voordat de machine bij stationair draaien naar laag stationair schakelt |
Aantal messen | Bepaalt het aantal messen van de messenkooi voor het messenkooitoerental |
Maaisnelheid | Regelt de rijsnelheid om het messenkooitoerental te bepalen |
Maaihoogte | Regelt de maaihoogte om het messenkooitoerental te bepalen |
V messenkooi tpm | De berekende toerentalstand van de voorste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld |
A messenkooi tpm | De berekende toerentalstand van de achterste messenkooien. De messenkooien kunnen ook handmatig worden ingesteld |
* Alleen gebruikerstekst wordt vertaald. De schermen fouten, onderhoud en diagnostiek hebben betrekking op onderhoud. De titels worden weergegeven in de ingestelde taal, maar de menu-items zijn in het Engels.
Beveiligd menu – Enkel toegankelijk met de pincode
Betreffende | |
Menu-optie | Beschrijving |
Model | Het modelnummer van de machine |
Serienummer | Het serienummer van de machine |
Machine Controller Revision | De softwareversie van de hoofdbedieningseenheid |
InfoCenter softwareversie | De softwareversie van het InfoCenter |
CAN-bus | De status van de communicatiebus van de machine |
In het instellingenmenu van het InfoCenter kunt u 7 configuratie-instellingen voor de bediening veranderen: vertraging auto stationair, aantal messen, maaisnelheid, maaihoogte, V messenkooi tpm en A messenkooi tpm. U kunt deze instellingen vergrendelen door middel van de Beveiligde menu's.
Note: Bij levering van de machine is de oorspronkelijke code geprogrammeerd door uw distributeur.
Note: De standaard PIN-code van de machine is 0000 of 1234.Als u de PIN-code heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro distributeur voor hulp.
Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop (Figuur 32).
Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop (Figuur 33A).
Om de PIN-code in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt, druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan (Figuur 33B en Figuur 33C). Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.
Druk op de middelste knop om de PIN-code in te voeren (Figuur 33D).
Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.
Note: Als het InfoCenter de PIN-code accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.
Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.
In het beveiligde menu kunt u instellingen bekijken en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop. Als u Instellingen beveiligen op UIT zet kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen zonder de PIN-code in te voeren. Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de PIN-code invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen. Na het instellen van de pincode moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze optie te activeren en op te slaan.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Auto Stationair ziet.
Druk op de rechterknop om de instelling voor automatisch stationair draaien te wijzigen; de mogelijke opties zijn 8, 10, 15, 20, 30 seconden of UIT.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Aantal messen ziet
Druk op de rechterknop om het aantal messen in te stellen op 5, 8 of 11.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie Maaisnelheid ziet.
Druk op de rechterknop om de maaisnelheid in te stellen.
Gebruik de middelste en de rechterknop om de gepaste maaisnelheidinstelling te selecteren op de mechanische maaisnelheidbegrenzer van het tractiepedaal.
Druk op de linkerknop om het maaisnelheidmenu te verlaten en de instelling te bewaren.
Scroll in het instellingenmenu naar beneden tot u de functie HOC ziet
Druk op de rechterknop om HOC te selecteren.
Gebruik de middelste en de rechterknop om de gewenste maaihoogte-instelling te kiezen.
Note: Als de gewenste instelling niet wordt weergegeven, kies dan de HOC-instelling uit de lijst die deze het dichtst benadert.
Druk op de linkerknop om het menu HOC te verlaten en de instelling te bewaren.
De toerentallen van de voorste en achterste messenkooien worden berekend aan de hand van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte-instelling in het InfoCenter. U kunt de instelling echter handmatig aanpassen aan verschillende maaiomstandigheden.
Scroll beneden naar de snelheid van de voorste messenkooi, de achterste, of beide.
Druk op de rechterknop om het toerental te veranderen. Als de toerentalinstelling wordt gewijzigd, zal het display het toerental berekend op basis van de vorige instellingen van het aantal messen, de maaisnelheid en de maaihoogte blijven weergeven; u zult echter ook de nieuwe waarde zien.
Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Maaibreedte, 69 cm maaidekken | 307 cm |
Maaibreedte, 81 cm maaidekken | 320 cm |
Totale breedte, 69 cm maaidekken neergelaten | 345 cm |
Totale breedte, 81 cm maaidekken neergelaten | 358 cm |
Totale breedte, maaidekken opgeheven (transport) | 239 cm |
Totale lengte | 370 cm |
Hoogte met rolbeugel | 220 cm |
Spoorbreedte, vóór | 229 cm |
Spoorbreedte, achter | 141 cm |
Wielbasis | 171 cm |
Nettogewicht (zonder maaidekken en vloeistoffen) | 1574 kg |
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of distributeur of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Originele onderdelen van Toro zijn de beste waarborg van uw investering en het optimale prestatievermogen van uw Toro-maaimachine. Om de betrouwbaarheid te verzekeren levert Toro reserveonderdelen die volledig voldoen aan de technische specificaties van onze machines. Kies voor zekerheid originele Toro-onderdelen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de motor snel kunt stoppen.
Controleer of de dodemansknoppen, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de de messen en het maaimechanisme in goede staat zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.
Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met brandstof. Brandstof is ontvlambaar en de dampen kunnen tot ontploffing komen
Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekingsbronnen.
Wanneer de motor loopt of heet is, mag u de brandstofdop niet verwijderen of brandstof toevoegen.
Geen brandstof bijvullen of aftappen in een afgesloten ruimte.
Bewaar de machine en het brandstofvat niet op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of een ander toestel) aanwezig kunnen zijn.
Probeer de motor niet te starten als u brandstof hebt gemorst; voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
83 l
Important: Gebruik uitsluitend diesel met een extreem laag zwavelgehalte. Brandstof met een hoger gehalte zwavel beschadigt de dieseloxidatiekatalysator (DOC). Dit zal leiden tot operationele problemen en verkort de levensduur van de motoronderdelen.Als de onderstaande waarschuwingen niet worden opgevolgd kan dit leiden tot schade aan de motor.
Gebruik geen kerosine of benzine in plaats van dieselbrandstof.
Meng nooit kerosine of motorolie met de dieselbrandstof.
Bewaar de brandstof nooit in vaten die van binnen verzinkt zijn.
Voeg geen additieven toe aan de brandstof.
Cetaangetal: 45 of hoger
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Diesel specificatie | Locatie |
ASTM D975 | VS |
Nr. 1-D S15 | |
No. 2-D S15 | |
EN 590 | EU |
ISO 8217 DMX | Internationaal |
JIS K2204 Grade No. 2 | Japan |
KSM-2610 | Korea |
Gebruik uitsluitend schone, verse diesel of biodiesel.
Koop brandstof in hoeveelheden die binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u altijd verse brandstof heeft.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof (nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7 °C.
Note: Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert de kans dat de filters verstopt raken.Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp langer te laten meegaan en meer vermogen te ontwikkelen.
Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% diesel).
Zwavelgehalte: ultralaag (<15 ppm)
Biodiesel specificatie: ASTM D6751 of EN 14214
Gemengde brandstof specificatie: ASTM D975, EN 590, of JIS K2204
Important: Het aandeel diesel moet een ultralaag zwavelgehalte hebben.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met een lager percentage in koud weer.
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen, die in contact met brandstof komen, omdat zij in de loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur als u informatie over biodiesel wenst.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank schoon. Gebruik hiervoor een schone doek.
Verwijder de dop van de brandstoftank (Figuur 34).
Vul de tank tot de brandstof de onderkant van de vulnek bereikt.
Draai de tankdop na het vullen stevig vast.
Note: Vul de brandstoftank na elk gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt mogelijke condensvorming in de brandstoftank tot een minimum.
Voordat u de motor start en de machine gaat gebruiken, moet u het hydraulische systeem controleren; zie Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Het motoroliepeil controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Controleer het koelvloeistofpeil bij het begin van elke dag. De inhoud van het systeem is 12,3 liter.
Verwijder voorzichtig de radiateurdop.
Als de motor heeft gelopen, kan de hete koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen indien de radiateurdop wordt verwijderd. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor loopt.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur.
Note: De radiateur moet worden gevuld tot de bovenkant van de vulbuis, en de expansietank tot de vol-markering (Figuur 35).
Als het koelvloeistofpeil te laag is, moet u bijvullen met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol-antivries bestaat.
Note: Gebruik geen koelvloeistoffen op basis van alcohol/methanol of alleen water.
Plaats de doppen van de radiateur en de expansietank terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht laten ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De luchtdruk in de banden moet tussen 0,83 en 1,03 bar zijn. Controleer de bandenspanning elke dag.
Important: Zorg ervoor dat alle banden steeds de aanbevolen bandenspanning hebben, hierdoor kan de machine optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren. Pomp de banden niet te zacht op.
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.
Draag geschikte kleding, zoals een veiligheidsbril, gripvaste, stevige schoenen, een lange broek en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd omstanders en huisdieren weg van de machine terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels of dijken. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.
Stop de machine en controleer de maai-eenheden als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit en stop de motor voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of deblokkeren van het kanaal):
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen zakken.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company goedgekeurde accessoires, werktuigen en reserveonderdelen.
Verwijder de rolbeugel niet van de machine.
Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.
Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.
Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.
Een beschadigde rolbeugel dient vervangen te worden. Probeer niet om deze te repareren of aan te passen.
Doe altijd de veiligheidsgordel om als de rolbeugel omhoog is geklapt.
De rolbeugel is een integrale veiligheidsvoorziening. Houd een inklapbare rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om als u de machine gebruikt met de rolbeugel omhoog.
Klap een inklapbare rolbeugel slechts tijdelijk omlaag en alleen als dit noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let op: er is geen omkantelbeveiliging als een inklapbare rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het gebied dat u gaat maaien en klap de rolbeugel nooit omlaag op golvend terrein of gebieden met steile hellingen of waterkanten.
Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. De bestuurder is verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.
De bestuurder moet de toestand van het werkgebied onderzoeken, o.a. om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op hellingen. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.
De bestuurder dient de hieronder genoemde instructies voor gebruik van de machine op hellingen door te nemen en de gebruiksomstandigheden van de machine te beoordelen om na te gaan of de machine in de specifieke situatie op het betreffende terrein kan worden gebruikt. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.
Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.
Gebruik een machine niet in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten, geulen, hobbels, stenen of andere verborgen hindernissen. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterhindernissen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.
Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u de machine op een helling gebruikt. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
Important: Ontlucht het brandstofsysteem in de volgende gevallen:
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van het brandstofsysteem.
Haal uw voet van het tractiepedaal en controleer of het pedaal in de NEUTRAALSTAND staat.
Note: Zorg dat de parkeerrem in werking is gesteld.
Zet de toerentalschakelaar op LAAG STATIONAIR.
Draai het contactsleuteltje naar de stand LOPEN.
Note: Het indicatielampje van de gloeibougie gaat branden.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op START.
Laat het sleuteltje direct los als de motor start en laat het weer terugkeren naar DRAAIEN.
Stel het toerental af.
Important: Laat de startmotor niet langer dan 15 seconden achter elkaar draaien omdat de startmotor hierdoor vroegtijdig defect kan raken. Als de motor na 15 seconden nog niet aangeslagen is, moet u het sleuteltje op UIT draaien, de bedieningsorganen en de startprocedure opnieuw controleren, nog eens 15 seconden wachten en de startprocedure herhalen.
Als de temperatuur beneden -7 °C is, kunt u de startmotor 30 seconden laten draaien. Daarna moet u de startmotor 60 seconden afzetten voordat u een tweede startpoging onderneemt.
Aanraking van bewegende delen kan leiden tot letsels.
Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen en andere defecten.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Note: Laat de maaidekken op de grond neer als u de machine parkeert. Dit vermindert de hydraulische belasting van het systeem, beperkt slijtage van onderdelen van het systeem en voorkomt dat de maaidekken per ongeluk worden neergelaten.
Laat de motor opnieuw op een laag stationair toerental lopen.
Zet de aftakasschakelaar in de stand UIT.
Stel de parkeerrem in werking.
Draai het contactsleuteltje op UIT.
Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Met de toerentalschakelaar kunt u het toerental op 2 manieren veranderen. Door eventjes op de schakelaar te tikken, kan het toerental in stappen van 100 tpm verhoogd of verlaagd worden. Door de schakelaar ingedrukt te houden, gaan het toerental meteen naar hoog of laag stationair, afhankelijk van welke kant van de schakelaar u indrukt.
Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.
Breng de machine naar het werkterrein en stel deze buiten het maaigebied op om de eerste baan te maaien.
Verzeker dat de aftakasschakelaar op DISABLE/UITGESCHAKELD staat.
Duw de hendel van de maaisnelheidbegrenzer naar voren.
Druk op de gashendel-snelheidsschakelaar om het motortoerental op STATIONAIR – HOOG in te stellen.
Laat de maai-eenheden neer op de grond met de joystick.
Druk de aftakasschakelaar in om de maai-eenheden klaar te maken voor gebruik.
Til de maai-eenheden van de grond met de joystick.
Rij de machine naar het maaigebied en laat de maai-eenheden zakken.
Note: Het maaien van gras op een snelheid waarop de motor wordt belast draagt bij aan de regeneratie van het DPF.
Na met maaien van een baan heft u de maai-eenheden met de joystick.
Maak een druppelvormige bocht om de machine snel voor de volgende baan uit te lijnen.
Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen. Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden de kanalen van het filter schoongemaakt zodat de gefilterde uitlaatgassen door het DPF kunnen stromen.
De computer van de motor bepaalt de mate van roetopbouw door de tegendruk van het DPF te meten. Een te hoge tegendruk betekent dat het roet in het filter niet verbrand wordt tijdens het normale bedrijf van de motor. Hou rekening met het volgende om roetopbouw in het DPF te voorkomen:
Passieve regeneratie wordt continu uitgevoerd zolang de motor loopt. Laat de motor indien mogelijk met vol toerental lopen tijdens de regeneratie van het DPF.
Als de tegendruk in het dieselpartikelfilter te hoog is of reeds 100 uur geen herstel regeneratie uitgevoerd is, brengt de computer van de motor u via het InfoCenter op de hoogte wanneer herstel generatie bezig is.
Wacht tot de herstel regeneratie afgelopen is voordat u de motor uitschakelt.
Hou bij het gebruik en onderhoud van uw machine rekening met de werking van het DPF. Een belaste motor bij een hoog stationair toerental (volgas) produceert meestal uitlaatgassen die heet genoeg zijn voor de regeneratie van het DPF.
Important: Minimaliseer de tijd dat de motor stationair loopt, of dat u de machine op een laag toerental laat lopen, om de opbouw van roet in het filter te beperken.
Na verloop van tijd wordt roet opgestapeld in het roetfilter van het dieselpartikelfilter. De computer van de motor bewaakt de roetopbouw in het DPF.
Wanneer voldoende roet zich heeft opgestapeld, meldt de computer dat het tijd is om het dieselpartikelfilter te regenereren.
Hierbij wordt het roet in het DPF verbrand tot as.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van roetopbouw.
Niveau | Foutcode | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Voer zo snel mogelijk een geparkeerde regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Voer zo snel mogelijk een herstel regeneratie uit, zie Geparkeerde of herstel regeneratie |
De lichtere as wordt via het uitlaatsysteem naar buiten geblazen, de zwaardere as bouwt zich op in het in roetfilter.
Deze as is een overblijfsel van het regeneratieproces. Na verloop van tijd bouwt de as die niet met de uitlaatgassen naar buiten wordt geblazen zich op in het DPF.
De computer van de motor berekent de hoeveelheid as in het DPF.
Wanneer voldoende as zich heeft opgehoopt, stuurt de computer van de motor een motorfout naar het InfoCenter ten teken dat as zich heeft opgehoopt in het dieselpartikelfilter.
De foutberichten geven aan dat het tijd is voor onderhoud van het dieselpartikelfilter.
De computer geeft niet alleen een waarschuwing maar verlaagt het motorvermogen ook, afhankelijk van de mate van asopbouw.
Niveau | Foutcode | Vermindering van het toerental | Motorvermogen | Aanbevolen actie |
---|---|---|---|---|
Niveau 1: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 85%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 2: Motorwaarschuwing |
| Geen | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Niveau 3: Motorwaarschuwing |
| Motortoerental bij maximale torsie +200 tpm | De computer vermindert het motorvermogen tot 50%. | Geef het DPF een onderhoudsbeurt, zie Onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Passief | Gedurende normaal bedrijf van de machine, bij een hoog toerental of hoge motorbelasting | • Het InfoCenter toont geen pictogram tijdens passieve regeneratie. |
• Tijdens passieve regeneratie verwerkt het dieselpartikelfilter hete uitlaatgassen, waarbij schadelijke emissies worden geoxideerd en roet wordt verbrand tot as. | ||
Zie Passieve regeneratie van het DPF. | ||
Ondersteund | Doet zich voor door laag motortoerental, lage motorbelasting of nadat de computer heeft gedetecteerd dat het dieselpartikelfilter verstopt raakt met roet | • Het InfoCenter geeft geen pictogram weer dat ondersteunde regeneratie aanduidt. |
• Tijdens ondersteunde regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Ondersteunde regeneratie van het DPF. | ||
Reset | Eens om de 100 bedrijfsuren | • Wanneer het pictogram hoge uitlaattemperatuur wordt weergegeven op het InfoCenter wordt een regeneratie uitgevoerd. |
Doet zich ook voor indien de computer detecteert dat een ondersteunde regeneratie onvoldoende roet heeft verwijderd | ||
• Tijdens reset regeneratie past de computer van de motor de instellingen van de motor zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt. | ||
Zie Reset regeneratie. |
Soort regeneratie | Omstandigheden die leiden tot regeneratie van het dieselpartikelfilter | Proces |
---|---|---|
Geparkeerd | Doet zich voor omdat de computer tegendruk ten gevolge van roetophoping waarneemt in het dieselpartikelfilter | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 188 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt regeneratie gevraagd. |
Doet zich ook voor wanneer de bestuurder een geparkeerde regeneratie start | ||
Kan zich voordoen wanneer u reset regeneratie hebt verhinderd in het InfoCenter en de machine bent blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld terwijl het dieselpartikelfilter al reset regeneratie vereiste. | • Voer de geparkeerde regeneratie zo snel mogelijk uit om een herstel regeneratie te voorkomen. | |
Kan veroorzaakt worden door de verkeerde brandstof of motorolie te gebruiken | • Geparkeerde regeneratie duurt 30 tot 60 minuten. | |
• De brandstoftank moet minstens ¼ gevuld zijn. | ||
• U moet de machine parkeren om een geparkeerde regeneratie uit te voeren. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. | ||
Herstel | Doet zich voor omdat de gebruiker aanvragen voor een geparkeerde regeneratie heeft genegeerd en de machine is blijven gebruiken, waarbij meer roet zich heeft opgestapeld in het dieselpartikelfilter. | • Wanneer het pictogram reset-standby/geparkeerde of herstel regeneratie of MELDING NR. 190 wordt weergegeven op het InfoCenter, wordt herstel regeneratie gevraagd. |
• Herstel regeneratie kan tot 3 uur duren. | ||
• De brandstoftank van de machine moet minstens ½ vol zijn. | ||
• U moet de machine parkeren voor een herstel regeneratie. | ||
Zie Geparkeerde of herstel regeneratie. |
Druk in het menu DPF Regeneration op de middelste knop om naar beneden te scrollen naar het veld LAST REGEN (Figuur 42).
In het veld LAST REGEN ziet u hoeveel uur de motor heeft gelopen sinds de vorige reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Important: Als dit u beter uitkomt, kunt u een geparkeerde regeneratie uitvoeren voordat de roetbelasting 100% bereikt, op voorwaarde dat de motor meer dan 50 uur heeft gedraaid sinds de vorige geslaagde reset, geparkeerde of herstel regeneratie.
Gebruik het menu Technician om de huidige regeneratie-instelling van de motor en het opgegeven roetniveau te zien.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie TECHNICIAN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Technicus te selecteren (Figuur 43).
Gebruik de werkingstabel van het dieselpartikelfilter voor meer informatie over de huidige werkingsstatus van het dieselpartikelfilter (Figuur 44).
Status | Beschrijving | |
---|---|---|
Normal | Het dieselpartikelfilter is in normale bedrijfsmodus – passieve regeneratie. | |
Assist Regen | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. | |
Reset Stby | De computer van de motor probeert een reset regeneratie uit te voeren maar een van de volgende factoren verhindert de regeneratie: | De instelling Inhibit Regen staat AAN. |
De uitlaattemperatuur is te laag voor regeneratie. | ||
Reset Regen | De computer van de motor voert een reset regeneratie uit. | |
Parked Stby | De computer van de motor vraagt om een geparkeerde regeneratie. | |
Parked Regen | U hebt een geparkeerde regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. | |
Recov. Stby | De computer van de motor vraagt om een herstel regeneratie. | |
Recov. Regen | U hebt een herstel regeneratie gevraagd en de computer van de motor is bezig met de regeneratie. |
Raadpleeg de roetbelasting uitgedrukt als het percentage roet in het dieselpartikelfilter (Figuur 45); kijk in de tabel roetbelasting.
Note: De waarde van de roetbelasting varieert naargelang het gebruik van de machine en DPF-regeneratie.
Belangrijke roetbelastingswaarden | Status regeneratie |
---|---|
0% tot 5% | Minimale roetbelasting |
78% | De computer van de motor voert een ondersteunde regeneratie uit. |
100% | De computer van de motor vraagt automatisch een geparkeerde regeneratie. |
122% | De computer van de motor vraagt automatisch een herstel regeneratie. |
Passieve regeneratie wordt uitgevoerd tijdens de normale werking van de motor.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600°C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Het pictogram hoge uitlaattemperatuur verschijnt op het InfoCenter (Figuur 46).
De computer van de motor past de motorinstellingen zo aan dat de uitlaattemperatuur stijgt.
Important: Het pictogram hoge uitlaattemperatuur geeft aan dat de uitlaattemperatuur van uw machine hoger kan zijn dan bij normaal bedrijf.
Laat de motor tijdens het gebruik van de machine zo veel mogelijk op het maximale toerental en met hoge belasting lopen om de regeneratie van het DPF te bevorderen.
Het pictogram verschijnt op het InfoCenter tijdens de reset regeneratie.
Indien mogelijk: schakel de motor niet uit en verlaag het toerental niet tijdens de reset regeneratie.
Important: Laat de machine indien mogelijk de volledige herstel regeneratie uitvoeren voordat u de motor afzet.
Als de motor tijdens de voorbije 100 bedrijfsuren geen succesvolle reset, geparkeerde of herstel regeneratie heeft uitgevoerd, zal de computer van de motor proberen om een reset regeneratie uit te voeren.
Note: Als u het InfoCenter vraagt om regeneratie te verhinderen, zal het InfoCenter zolang de motor een reset regeneratie vraagt om de 15 minuten MELDING NR. 185 (Figuur 47) weergeven.
Een reset regeneratie leidt tot hogere temperatuur van de uitlaatgassen. Als u de machine gebruikt nabij bomen, struiken, hoog gras of andere temperatuurgevoelige planten of materialen, kunt u de instelling Inhibit Regen gebruiken om te verhinderen dat de computer van de motor een reset regeneratie uitvoert.
Important: Wanneer u de motor uitschakelt en weer start, schakelt de instelling Inhibit Regen naar UIT.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie INHIBIT REGEN te gaan en druk op de rechterknop om de optie Inhibit Regen te selecteren (Figuur 48).
Druk op de rechterknop om de instelling Inhibit Regen van Aan naar Uit (Figuur 48) of van Uit naar Aan (Figuur 49) te schakelen.
Het InfoCenter geeft het pictogram hoge uitlaattemperatuur weer wanneer een reset regeneratie wordt uitgevoerd.
Note: Als INHIBIT REGENAAN staat, geeft het InfoCenter MELDING NR. 185 weer (Figuur 50). Druk op knop 3 om de instelling Inhibit Regen UIT te schakelen en ga door met de reset regeneratie.
Note: Als de uitlaattemperatuur te laag is, geeft het InfoCenter MELDING NR. 186 (Figuur 51) weer om te melden dat u de motor moet instellen op vol gas (hoog stationair).
Note: Wanneer reset regeneratie voltooid is, verdwijnt het pictogram hoge uitlaattemperatuur van het scherm van het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie of herstel regeneratie vraagt, wordt het pictogram regeneratie vereist (Figuur 52) weergegeven op het InfoCenter.
De machine voert niet automatisch een geparkeerde regeneratie of een herstel regeneratie uit; u moet de regeneratie uitvoeren via het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3720, FMI 16 (Figuur 53)
Geparkeerde regeneratie vereist MELDING NR. 188 (Figuur 54)
Note: Melding nr. 188 verschijnt om de 15 minuten.
Als u de geparkeerde regeneratie niet binnen 2 uur uitvoert, verschijnt MELDING NR. 189 op het InfoCenter (geparkeerde regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld) (Figuur 55).
Important: U dient een geparkeerde regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld (Figuur 56) verschijnt op het hoofdscherm.
Wanneer de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt, worden de volgende berichten weergegeven in het InfoCenter:
Motorwaarschuwing SPN 3719, FMI 0 (Figuur 57)
Herstel regeneratie vereist – aftakas uitgeschakeld MELDING NR. 190 (Figuur 58)
Important: U dient een herstel regeneratie uit te voeren voordat u de aftakas opnieuw kunt inschakelen; zie Voorbereiden van een geparkeerde of herstel regeneratie en Een geparkeerde of herstel regeneratie uitvoeren.
Note: Het pictogram aftakas uitgeschakeld verschijnt op het hoofdscherm; zie Figuur 56 in Berichten geparkeerde regeneratie.
Als de computer van de motor een herstel regeneratie vraagt of bezig is met herstel regeneratie en u naar de optie PARKED REGEN gaat, wordt geparkeerde regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 59) onderaan rechts in het InfoCenter.
Als de computer van de motor gaan herstel regeneratie heeft gevraagd en u naar de optie RECOVERY REGEN gaat, wordt herstel regeneratie vergrendeld en verschijnt het pictogram met het slotje (Figuur 60) onderaan rechts in het InfoCenter.
Verzeker dat de machine voldoende brandstof in de tank heeft voor de betreffende regeneratie:
Geparkeerde regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ¼ vol is voor geparkeerde regeneratie
Herstel regeneratie: Verzeker dat brandstoftank minstens ½ vol is voor herstel regeneratie
Parkeer de machine buiten, en op geruime afstand van brandbare materialen.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Verzeker dat tractiebediening of rijhendels op NEUTRAAL staan.
Schakel indien nodig de aftakas uit en laat de maai-eenheden of werktuigen zakken.
Stel de parkeerrem in werking.
Zet de gashendel op LAAG STATIONAIR.
Gedurende de DPF-regeneratie is de uitlaattemperatuur hoog (ongeveer 600 °C). De hete uitlaatgassen kunnen gevaar opleveren voor u of anderen.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg dat er geen brandbaar materiaal is in de buurt van het uitlaatsysteem.
Raak nooit enig onderdeel van een heet uitlaatsysteem aan.
Blijf nooit in de buurt van de uitlaat van de machine staan.
Important: De computer van de machine annuleert de DPF-regeneratie als u het laag stationaire toerental verhoogt of de parkeerrem vrijzet.
Ga naar het menu DPF Regeneration, druk op de middelste knop om naar de optie PARKED REGEN START of RECOVERY REGEN START te gaan (Figuur 61) en druk op de rechterknop om de regeneratie te beginnen (Figuur 61).
Controleer in het scherm VERIFY FUEL LEVEL (controle brandstofpeil) of de brandstoftank minstens ¼ vol is indien u een geparkeerde regeneratie gaat uitvoeren of halfvol in het geval van een herstel regeneratie, en druk op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 62).
Controleer in het scherm DPF-controlelijst of de parkeerrem ingeschakeld is en het motortoerental op laag stationair staat (Figuur 63).
Druk in het scherm INITIATE DPF REGEN op de rechterknop om verder te gaan (Figuur 64).
Het InfoCenter toont de boodschap INITIATING DPF REGEN (Figuur 65).
Het InfoCenter toont hoe lang de regeneratie zal duren (Figuur 66).
De computer van de motor controleert de motorstatus en foutinformatie. Het InfoCenter kan de boodschappen in de volgende tabel tonen:
Vereiste actie: Verlaat het menu regeneratie en laat de machine lopen tot er meer dan 50 uur verstreken is sinds de vorige regeneratie; zie Tijd sinds vorige regeneratie. | |
Vereiste actie: Los de motorfout op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. | |
Vereiste actie: Start de motor en laat deze lopen. | |
Vereiste actie: Laat de motor lopen tot de koelvloeistoftemperatuur 60 °C bedraagt. | |
Vereiste actie: Stel het motortoerental in op laag stationair. | |
Vereiste actie: Los het probleem met de computer van de motor op en probeer nogmaals DPF-regeneratie uit te voeren. |
Het hoofdscherm van het InfoCenter verschijnt en het pictogram regeneratie aanvaard (Figuur 67) verschijnt rechts onderaan het scherm terwijl de regeneratie bezig is.
Note: Terwijl de DPF-regeneratie bezig is, wordt het pictogram hoge uitlaattemperatuur weergegeven in het InfoCenter.
Wanneer de computer van de motor een geparkeerde of herstel regeneratie voltooid heeft, verschijnt MELDING NR. 183 op het InfoCenter (Figuur 68). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Note: Als de regeneratie niet voltooid kan worden, geeft het InfoCenter Melding nr. 184 weer (Figuur 68). Druk op de linkerknop om het Home-scherm te verlaten.
Met de instellingen Parked Regen Cancel en Recovery Regen Cancel kunt u een huidige geparkeerde of herstel regeneratie afbreken.
U kunt de tegendruk op de hefarmen van het achtermaaidek afstellen om de machine aan te passen voor verschillende gazonomstandigheden en ervoor te zorgen dat de maaihoogte constant blijft in zware omstandigheden of op terrein waar een viltlaag is ontstaan.
U kunt elke tegendrukveer instellen op 4 verschillende standen. Elke stand verhoogt of verlaagt de tegendruk op het maaidek met 2,3 kg ten opzichte van de vorige stand. De veren kunnen op de achterkant van de eerste actuator van de veer worden geplaatst om alle tegendruk op te heffen (vierde stand).
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Steek een buis of gelijksoortig voorwerp op het uiteinde van de lange veer om de spanning op de veer tijdens de afstelling weg te nemen (Figuur 72).
De veren staan onder spanning en kunnen persoonlijk letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig bij het instellen van de veren.
Als de veer is ontspannen, verwijdert u de bout en de borgmoer waarmee de actuator van de veer is bevestigd aan de beugel (Figuur 72).
Plaats de actuator van de veer in het gewenste gat en zet deze vast met de borgmoer.
Herhaal deze procedure bij de andere veer.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
De schakelaar van de hefarm bevindt zich achter de hefarm rechts voor (Figuur 73).
Maak de schroeven van de schakelaar (Figuur 73) los en beweeg de schakelaar naar boven om de draaistand van de hefarm te vergroten, of naar beneden om de draaistand van de hefarm te verkleinen.
Draai de bevestigingsschroeven vast.
U kunt de rolbeugel naar beneden vouwen om onder lage obstakels door te rijden.
De machine heeft geen kantelbeveiliging wanneer de rolbeugel ingeklapt is en mag in dat geval dus niet beschouwd worden als beveiligd tegen kantelen.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder de sleutel.
Ondersteun het gewicht van het bovengeraamte van de rolbeugel terwijl u de borgpennen en de gaffelpennen uit de scharnierhouders verwijdert (Figuur 74).
Laat het frame voorzichtig zakken tot het op de steunen rust.
Plaats de gaffelpennen in de onderste gaten en bevestig ze met de borgpennen om het bovengeraamte te ondersteunen terwijl het ingevouwen is.
Om het geraamte omhoog te brengen, volgt u deze instructies in omgekeerde volgorde.
De beveiliging van de rolbeugel is mogelijk niet werkzaam als de bevestigingsbouten van de rolbeugel los staan; als de machine in dat geval kantelt, kan dat ernstig, mogelijk dodelijk letsel veroorzaken.
Als het frame niet is ingevouwen, moeten de beide bevestigingsbouten gemonteerd zijn en volledig vastgedraaid voor een goede kantelbeveiliging.
Zorg er bij het in- en uitvouwen van de rolbeugel voor dat uw vingers niet gekneld raken tussen de machine en de rolbeugel.
Wees voorzichtig bij het in- en uitvouwen van de rolbeugel om te voorkomen dat uw vingers gekneld raken tussen het vaste en het scharnierende gedeelte van de constructie.
Zorg ervoor dat alle moeren, bouten en schroeven juist aangedraaid zijn, zodat de machine steeds veilig kan worden gebruikt.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel en zitsteun veilig kunnen worden gebruikt.
Gebruik de veiligheidsgordel als de rolbeugel omhoog geklapt is; geen veiligheidsgordel dragen als de rolbeugel naar beneden is geklapt.
Important: De rolbeugel is een volledige veiligheidsinrichting. Houd de rolbeugel in de omhooggeklapte stand als u de maaier gebruikt. Klap de rolbeugel uitsluitend tijdelijk omlaag als dit absoluut noodzakelijk is.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
De machine heeft interlockschakelaars in het elektrische systeem. De interlockschakelaars zijn bedoeld om de motor af te zetten als de bestuurder de stoel verlaat terwijl het tractiepedaal is ingetrapt. De bestuurder kan echter de stoel verlaten terwijl de motor loopt en het tractiepedaal in de neutraalstand staat. Hoewel de motor blijft lopen als de aftakas is uitgeschakeld en het tractiepedaal niet is ingetrapt, raden wij u met klem aan de motor af te zetten voordat u de bestuurdersstoel verlaat.
Om de controleren of de interlockschakelaars functioneren, moet u de volgende procedure uitvoeren:
Rij de machine langzaam naar een ruim, tamelijk open terrein.
Laat de maai-eenheden zakken, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en trap het tractiepedaal in.
Probeer de motor te starten.
Note: De motor mag niet starten. Als de motor gaat draaien, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u de machine gaat gebruiken.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.
Kom overeind uit de bestuurdersstoel en schakel de aftakasschakelaar op Aan.
Note: De aftakas mag niet in werking komen. Als dit wel gebeurt, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u de machine gaat gebruiken.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en start de motor.
Zet het tractiepedaal uit de NEUTRAALSTAND.
Note: De motor moet afslaan. Als de motor niet afslaat, is er een defect in het interlocksysteem dat moet worden verholpen voordat u de machine gaat gebruiken.
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden, de geluiddempers en het motorcompartiment om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en brandstof op.
Als de maai-eenheden in de transportstand staan, breng dan een positieve mechanische vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte stalt.
Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine stalt of transporteert.
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam zoals die van een boiler of een ander apparaat.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en alle bevestigingselementen stevig vastzitten, in het bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
Vervang versleten of beschadigde stickers.
In een noodgeval kunt u de machine verplaatsen door de omloopklep van de hydraulische pomp in werking te stellen, en dan een hydraulische slang te monteren als omloop rond de terugslagklep, en de machine dan te duwen of slepen.
Important: Duw of sleep de machine niet sneller dan 3 tot 4,8 km/h of over een afstand groter dan 0,4 km – dat zou kunnen leiden tot beschadiging van de interne transmissie. De omloopklep moet open zijn als u de machine duwt of sleept. Bovendien moet u een hydraulische omloopslang monteren over de terugslagklep indien u de machine achteruit duwt of sleept.
Als u de machine moet duwen of slepen zal dit vaak zowel vooruit als achteruit gedaan moeten worden. Om schade aan de aandrijving door duwen of slepen te voorkomen is het aan te raden de machine voor te bereiden op duwen of slepen vooruit én achteruit.
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen dan moet u eerst een omloop aanbrengen rond de terugslagklep op het verdeelstuk voor vierwielaandrijving.
Voor het omlopen van de terugslagklep heeft u de volgende Toro onderdelen nodig:
Toro onderdeelnr. 59-7410, diagnosefitting
Toro onderdeelnr. 354-79, dop van diagnosefitting
Toro onderdeelnr. 95-8843, hydraulische slang
Toro onderdeelnr. 95-0985, koppelingfitting (2)
Toro onderdeelnr. 340-77, hydraulische fitting (2)
Monteer een diagnosefitting op de ongemerkte poort tussen poorten M8 en P2 op het achterste tractieverdeelstuk (Figuur 75).
Sluit een hydraulische slang aan tussen de diagnosefitting in het achterste tractieverdeelstuk en de druktestpoort voor tractie-achteruit (Figuur 76).
Note: Gebruik de geschikte hydraulische fittingen en koppelingen om de slang aan te sluiten.
Draai de omloopklep 90° (een kwartslag), naar links of naar rechts, om deze te openen en de vloeistof intern te laten stromen (Figuur 77).
Note: Omdat de vloeistof nu om de transmissie heen loopt, kunt u de machine langzaam verplaatsen zonder schade aan de transmissie.Let op de stand van de klep als u deze opent en sluit.
Na het duwen of slepen van de machine verwijdert u de hydraulische slang die u heeft aangebracht.
Plaats de bestaande eindkap op de druktestpoort voor tractie-achteruit.
Plaats de kap voor de diagnose-fitting op de fitting die u heeft geplaatst in het verdeelstuk.
Draai de omloopklep 90° (¼ slag) terug voordat u de motor te start.
Note: Sluit de klep met een torsie van maximaal 7 tot 11 N∙m.
Als u de machine uitsluitend vooruit wilt duwen of slepen kunt u gewoon de omloopklep omzetten.
Important: Als u de machine achteruit moet duwen of slepen, zie dan De machine voorbereiden op duwen of slepen achteruit.
Open de motorkap en verwijder het middelste scherm.
Draai de omloopklep 90° (een kwartslag), naar links of naar rechts, om deze te openen en de vloeistof intern te laten stromen (Figuur 77).
Note: Omdat de vloeistof nu om de transmissie heen loopt, kunt u de machine langzaam verplaatsen zonder schade aan de transmissie.Let op de stand van de klep als u deze opent en sluit.
Draai de omloopklep 90° (¼ slag) terug voordat u de motor te start.
Note: Sluit de klep met een torsie van maximaal 7 tot 11 N∙m.
Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.
Maak de machine stevig vast.
De krikpunten bevinden zich op de volgende plaatsen:
Op de voorkant van het frame van de machine aan de binnenzijde van elk wiel
Op de achterkant van het frame op het midden van as
De bevestigingspunten bevinden zich op de volgende plaatsen:
Aan beide kanten van het frame onder de voorste opstap.
De achterbumper
Oefen u in het rijden met de machine, omdat deze machine een hydrostatische transmissie heeft en de eigenschappen ervan anders zijn dan die van veel gazonmachines. Een aantal punten waarop u moet letten bij het gebruik van de tractie-eenheid en de maaidekken, zijn de transmissie, het motortoerental, de belasting van de maaimessen en het belang van de remmen.
Om voldoende vermogen te hebben tijdens het gebruik moet u het tractiepedaal gebruiken om de motorsnelheid hoog en vrij constant te houden. Een uitstekende regel daarvoor is de rijsnelheid verminderen als de maaimessen zwaarder worden belast, en verhogen als de maaimessen minder worden belast.
Laat het tractiepedaal dan ook terugkomen als de motorsnelheid afneemt, en druk het pedaal langzaam als de snelheid toeneemt. Als u echter zonder belasting en met opgeheven maaidek van het ene naar het andere maaigebied rijdt, moet u de gashendel op SNEL zetten en het tractiepedaal langzaam maar volledig intrappen om de maximum rijsnelheid te bereiken.
Een andere eigenschap waarop u moet letten, is het gebruik van de pedalen die zijn verbonden met de remmen. U kunt de remmen gebruiken ter ondersteuning bij het draaien van de machine. Ga echter voorzichtig te werk indien u ze gebruikt, in het bijzonder op zacht of nat gras, omdat het gazon per ongeluk kan scheuren. De remmen kunnen ook worden gebruikt om de machine grip te laten houden. In sommige heuvelachtige omstandigheden kan het hoogste wiel slippen en grip verliezen. Als deze situatie zich voordoet, trapt u het stuurpedaal voor het hoogste wiel geleidelijk en met tussenpozen in totdat dit wiel niet meer slipt, waarmee de tractie op het laagste wiel wordt vergroot.
Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Zorg ervoor dat de stoelvergrendeling goed vastzit, de rolbeugel uitgeklapt en vastgezet is, en dat u de veiligheidsgordel hebt omgedaan. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen.
Important: Laat de motor 5 minuten stationair lopen voordat u deze afzet of nadat de machine volledig belast is gebruikt. Hierdoor kan de turbocompressor afkoelen voordat u de motor afzet. Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met de turbocompressor ontstaan.
Voordat u de motor afzet, moet u alle bedieningsorganen uitschakelen en de gashendel op LANGZAAM zetten. De gashendel op LANGZAAM zetten leidt tot een lager toerental en minder lawaai en trillingen. Draai het sleuteltje op UIT om de motor af te zetten.
Voordat u gaat maaien, moet u zich op een open terrein oefenen in het gebruik van de machine. De motor starten en uitschakelen. Rij de machine vooruit en achteruit. Laat de maai-eenheden neer en hef ze op en schakel de messenkooien in en uit. Als u zich vertrouwd voelt met de machine, moet u zich oefenen in het helling opwaarts en afwaarts rijden bij verschillende snelheden.
Als een waarschuwingslampje tijdens het gebruik gaat branden, moet u de machine onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan ernstige schade oplopen als deze wordt gebruikt.
Start de motor en zet de motorsnelheidsschakelaar op SNEL. Zet de maaisnelheidbegrenzer op MAAIEN. Zet de aftakasschakelaar op AAN en gebruik de hefschakelaar om de maai-eenheden te bedienen (de voorste maai-eenheden zijn zo ingesteld dat ze vóór de achterste naar beneden gaan). Om vooruit te rijden en het gras te maaien, moet u de tractiepedaal naar voren intrappen.
Zet de schakelaar van de vermogenaftakas op UIT en breng de maai-eenheden omhoog in de transportstand. Zet de maaisnelheidbegrenzer in de transportstand. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rij langzaam en maak geen scherpe bochten om omkantelen te voorkomen.
Note: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker– en rechterzijde van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.
Gecontroleerd item | Voor week van: | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Ma. | Di. | Wo. | Do. | Vr. | Za. | Zo. | |
Werking van veiligheidssysteem controleren. | |||||||
Werking van de remmen controleren. | |||||||
Peil van de motorolie en brandstof controleren. | |||||||
Peil van de koelvloeistof controleren. | |||||||
Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. | |||||||
Onderhoudsindicator van het luchtfilter controleren. | |||||||
Radiateur, oliekoeler en scherm controleren op vuil. | |||||||
Controleren of motor ongewone geluiden maakt.1 | |||||||
Controleren op ongewone geluiden tijdens het gebruik. | |||||||
Peil van het hydraulische systeem controleren. | |||||||
Hydraulische slangen en leidingen op schade controleren. | |||||||
Controleren op lekkages. | |||||||
Controleer de bandenspanning. | |||||||
Werking van instrumenten controleren. | |||||||
Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren. | |||||||
Maaihoogte-instelling controleren. | |||||||
Vet in alle smeernippels spuiten.2 | |||||||
Beschadigde lak bijwerken. |
1. Controleer de gloeibougie en de spuitstukken van de injector, als de motor moeilijk start, buitensporig veel rook afgeeft of ongelijkmatig loopt.
2. Onmiddellijk na elke wasbeurt, ongeacht de voorgeschreven interval
Controle uitgevoerd door: | ||
Item | Datum | Informatie |
1 | ||
2 | ||
3 | ||
4 | ||
5 | ||
6 | ||
7 | ||
8 |
Important: Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor en de Gebruikershandleiding van het maaidek voor verdere onderhoudsprocedures.
Note: Om een elektrisch of hydraulisch schema van uw machine te verkrijgen, kunt u terecht op www.Toro.com.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Doe het volgende voordat u de machine gaat afstellen, schoonmaken of repareren:
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Zet de gashendel op stationair – laag.
Schakel de maai-eenheden uit.
Breng de maai-eenheden omlaag.
Zorg dat de tractie in neutraal staat.
Haal de parkeerrem aan.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de motor draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Plaats de machine of onderdelen ervan op assteunen indien dit nodig is.
Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.
Maak de motorkapvergrendelingen (Figuur 80) los en open de motorkap.
Verwijder de borgpennen waarmee de achterste beugels van de motorkapvergrendeling aan de pennen van het frame zijn bevestigd en verwijder de motorkap.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
De machine is voorzien van smeerpunten die regelmatig moeten worden gesmeerd met nr. 2 smeervet op lithiumbasis. Als de machine in normale omstandigheden wordt gebruikt, moet u alle lagers en lagerbussen om de 50 bedrijfsuren of direct na een wasbeurt smeren.
De smeerpunten en de hoeveelheden zijn:
Lagers van draaipunt van remas (5) (Figuur 81)
Lagerbussen van draaipunt van achteras (2) (Figuur 82)
Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) (Figuur 83)
Kogelverbindingen van spoorstang (2) (Figuur 83)
Lagerbussen van koppelpen (2) (Figuur 83). De bovenste nippel op de koppelpen hoeft slechts één keer per jaar te worden gesmeerd (twee keer pompen).
Lagerbussen van hefarm (1 per maaidek) (Figuur 84)
Lagerbussen van hefcilinder (2 per maaidek) (Figuur 84)
Draaikogellagers van hefarm (1 per maaidek) (Figuur 85)
Draagframe van maaidek (2 per maaidek) (Figuur 85)
As van hefarm van maaidek (1 per maaidek) (Figuur 85)
U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil controleert of het carter bijvult met olie.
Verander de snelheid van de toerenregelaar niet en laat de motor het maximale toerental niet overschrijden.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Controleer de luchtfilterbehuizing op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang deze in geval van beschadiging. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen.
Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 86) dit aangeeft. Als u het luchtfilter vervangt voordat dit nodig is, wordt alleen maar de kans vergroot dat er vuil in de motor komt als het filter wordt verwijderd.
Important: Zorg ervoor dat het deksel goed vastzit en de luchtfilterbehuizing helemaal afsluit.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Trek de vergrendeling naar buiten en draai het luchtfilterdeksel linksom (Figuur 87).
Verwijder het deksel van de luchtfilterbehuizing.
Voordat u het filter weghaalt, moet u met schone en droge perslucht onder lage druk (2,76 bar) grote hoeveelheden aangekoekt vuil verwijderen dat tussen de buitenkant van het voorfilter en de filterbus zit. Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen.
Deze reiniging voorkomt dat er rommel in de inlaat terechtkomt als het voorfilter wordt verwijderd.
Verwijder en vervang het voorfilter (Figuur 88).
Het wordt afgeraden het gebruikte element te reinigen omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter, dat goed moet aansluiten, en de filterbehuizing. Een beschadigd element mag niet worden gebruikt.
Plaats het nieuwe filter door de buitenring van het element aan te drukken om dit vast te zetten in de filterbus. Druk niet op het flexibele midden van het filter.
Important: Probeer nooit een veiligheidsfilter te reinigen (Figuur 89). Plaats steeds een nieuw veiligheidsfilter als het voorfilter 3 onderhoudsbeurten heeft gehad.
Reinig de opening van de vuiluitlaat in het afneembare deksel.
Verwijder de rubberen uitlaatklep van het deksel, maak de holte schoon en plaats de uitlaatklep.
Monteer het deksel met de rubberen uitlaatklep naar beneden gericht, in een stand tussen ongeveer 5 tot 7 uur gezien vanaf het uiteinde.
Stel de indicator (Figuur 86) opnieuw in als deze rood is.
Gebruik hoogwaardige motorolie met een laag asgehalte, die aan de volgende specificaties voldoet:
API service categorie CJ-4 of hoger
ACEA service categorie E6
JASO service categorie DH-2
Important: Het gebruik van motorolie die niet voldoet aan API CJ-4 of hoger, ACEA E6, of JASO DH-2 kan leiden tot verstopping van het DPF of motorschade.
Gebruik motorolie met de volgende viscositeit:
Voorkeursolie: SAE 15W-40 (hoger dan -18 °C)
Alternatieve olie: SAE 10W-30 of 5W-30 (voor alle temperaturen)
Toro Premium motorolie is verkrijgbaar bij uw erkende Toro distributeur, met een viscositeit van 15W-40 of 10W-30. Zie de onderdelencatalogus voor de onderdeelnummers.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het oliepeil moet echter worden gecontroleerd voor- en nadat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Important: Controleer het motoroliepeil dagelijks. Als de niveau van de motorolie hoger is dan de Vol-markering op de peilstok kan de olie verdund zijn met brandstof,in dat geval moet de olie vervangen worden.
De beste tijd om de motorolie te controleren is wanneer de motor koud is voordat deze is gestart voor de dag. Als hij al heeft gedraaid, moet u de olie eerst terug laten lopen gedurende tenminste 10 minuten voordat u controleert. Als het olieniveau op of onder de Bijvul-markering 'Add' op de peilstok staat, vul dan olie bij om het olieniveau bij de Vol-markering 'Full' te brengen. Giet niet te veel olie in de motor.
Important: Zorg ervoor dat het oliepeil tussen de merktekens voor het minimum en het maximum op de peilstok staat, de motor kan beschadigd worden indien deze te veel of te weinig olie bevat.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Maak de sluitingen van de motorkap los en open de kap.
Verwijder de peilstok uit de buis, veeg deze schoon en plaats de peilstok weer in de buis. Haal de peilstok er weer uit.
Het oliepeil moet zich in de veilige zone bevinden (Figuur 90).
Als het oliepeil zich onder de veilige zone bevindt, verwijdert u de vuldop (Figuur 90) en vult u bij met olie totdat het oliepeil de vol-markering bereikt.
Important: Giet niet te veel olie in de motor.
Note: Als u andere olie gaat gebruiken, moet u eerst alle oude olie aftappen uit het carter voordat u dit vult met nieuwe olie.
Plaats de vuldop en de peilstok terug.
Sluit de motorkap en zet deze vast met de vergrendelingen.
5,7 l met het filter.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 250 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de aftapplug (Figuur 91) en laat de olie in een opvangbak lopen.
Plaats de aftapplug wanneer de olie stopt.
Verwijder het oliefilter (Figuur 92).
Smeer een dun laagje schone olie op de nieuwe filterpakking voordat u deze plaatst.
Note: Draai het filter niet te vast.
Vul het carter met olie; zie Het motoroliepeil controleren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 6000 bedrijfsuren |
|
Als motorfout , of op het InfoCenter verschijnt (Figuur 93), maak het roetfilter dan schoon zoals hieronder beschreven:
Zie het hoofdstuk over de motor in de Onderhoudshandleiding voor informatie over de demontage en montage van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en roetfilter van het DPF.
Neem contact op met uw erkende Toro- distributeur voor vervangingsonderdelen of onderhoud van de dieseloxidatiekatalysator (DOC) en het roetfilter.
Neem contact op met uw erkende Toro distributeur voor een reset van de ECU van de motor na montage van een schoon DPF.
In bepaalde omstandigheden zijn brandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is en uit staat. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank tot 25 mm vanaf de bovenkant van de tank, niet de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Bewaar de brandstof in schone, veilige en goedgekeurde containers en zorg dat de dop op zijn plaats blijft.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vóór de stalling |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
De tank moet worden afgetapt en gereinigd als het brandstofsysteem vervuild raakt of wanneer de machine voor langere tijd wordt gestald. Gebruik schone brandstof om de tank uit te spoelen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Inspecteer de brandstofleidingen op slijtage, beschadigingen of loszittende verbindingen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter.
Draai de aftapplug onder de filterbus los.
Reinig de omgeving van de plaats waar de filterbus wordt gemonteerd.
Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar deze wordt gemonteerd.
Smeer schone olie op de pakking van de filterbus.
Monteer de filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Draai de aftapplug onder de filterbus vast.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Het motorbrandstoffilter moet om de 400 bedrijfsuren worden vervangen.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Maak de omgeving van de kop van het brandstoffilter schoon (Figuur 95).
Verwijder het filter en reinig het filterkopplaatsingsoppervlak (Figuur 95).
Smeer de filterpakking met schone motorsmeerolie. Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de motor, die bij de machine geleverd werd, voor bijkomende informatie.
Monteer de droge filterbus met de hand totdat de pakking contact maakt en draai deze vervolgens nog een halve slag verder.
Start de motor en controleer op brandstoflekkage rond de filterkop.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
De brandstofinlaatbuis bevindt zich in de brandstoftank en is voorzien van een rooster dat voorkomt dat er vuil in het brandstofsysteem komt. Verwijder de brandstofinlaatbuis en reinig het rooster als dit nodig is.
Koppel de accu af voordat u reparaties aan de machine verricht. Maak eerst de minpool van de accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de pluspool van de accu en daarna de minpool.
Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Ontgrendel het bedieningspaneel en breng dit omhoog (Figuur 96).
Accuzuur bevat zwavelzuur; deze stof is dodelijk bij inname en veroorzaakt ernstige brandwonden.
U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Sluit een acculader van 3 tot 4 A aan op de accupolen.
Laad de accu op gedurende 4 tot 8 uur bij 3-4 A.
Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u deze los van de accupolen.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Bevestig de pluskabel (rood) aan de klem van pluspool (+) van de accu en de minkabel (zwart) aan de klem van minpool (-) van de accu (Figuur 97).
Bevestig de kabels met inbusbouten en moeren aan de accupolen.
Zorg ervoor dat de accuklem helemaal op de pluspool zit en de kabel goed op de accu is geplaatst. De kabel mag geen contact maken met het accudeksel.
Schuif het rubberen stofkapje over de pluspool om eventuele kortsluiting te voorkomen.
Om corrosie van de accuklemmen te voorkomen, moet hierop u een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro onderdeelnr. 505-47), vaseline of dunvloeibare smeerolie aanbrengen.
Schuif het rubberen kapje over de pluspool van de accu heen.
Sluit het bedieningspaneel en sluit de vergrendeling.
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Als de accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 50 bedrijfsuren |
|
Important: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u de minkabel loskoppelen van de accu om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen.
Note: Controleer de conditie van de accu elke week of om de 50 bedrijfsuren. Zorg ervoor dat de accuklemmen en de gehele accubehuizing schoon zijn omdat een vuile accu langzaam stroom afgeeft.
Reinig de accu als volgt:
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de accu uit de machine.
Maak de gehele accubehuizing schoon met een oplossing van natriumbicarbonaat en water.
Spoel de accubehuizing met schoon water.
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro-onderdeelnr. 505-47) of vaseline op de accupolen en de kabelklemmen om corrosie te voorkomen.
De zekeringen bevinden zich onder het bedieningspaneel.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Maak de vergrendeling los en breng het bedieningspaneel omhoog (Figuur 99) om toegang te krijgen tot de zekeringen (Figuur 100).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 8 bedrijfsuren |
|
Om de 200 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met de correcte torsie, kan dit leiden tot defecten of verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.
De torsie van de moeren van de voorwielen en achterwielen moet 115 tot 136 N·m bedragen. Haal de moeren aan na 1 tot 4 bedrijfsuren en nog eens na 8 bedrijfsuren. Draai de wielmoeren vervolgens om de 200 uur aan.
Note: De moeren van de voorwielen zijn 1/2-20 UNF. De moeren van de achterwielen zijn M12 x 1,6-6H (metrisch).
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De planeetaandrijvingen/aandrijfwielen mogen geen eindspeling hebben (d.w.z. de wielen mogen niet bewegen wanneer u ze in een richting parallel met de as duwt of trekt).
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat de maai-eenheden zakken, schakel de motor uit en verwijder het sleuteltje.
Blokkeer de achterwielen en hef de voorzijde van de machine op; laat de vooras/het frame op assteunen rusten.
Een opgekrikte machine kan wankel staan en van de krik glijden waardoor iemand die zich onder de machine bevindt letsel kan oplopen.
Start de motor niet als de machine is opgekrikt.
Haal altijd het sleuteltje uit het contact voordat u van de machine stapt.
Blokkeer de wielen wanneer u de machine opkrikt.
Ondersteun de machine met assteunen.
Neem een van de voorste aandrijfwielen en duw/trek het naar de machine toe en van de machine weg; controleer of het beweegt.
Herhaal stap 3 voor het andere aandrijfwiel.
Als een wiel beweegt, moet u contact opnemen met uw erkende Toro distributeur om de planeetaandrijving te laten reviseren.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen smeermiddel: hoogwaardige SAE 85W-140 transmissieolie
Plaats de machine op een egale ondergrond en zet het wiel zodanig dat de vulplug zich bovenaan bevindt, de controleplug rechts en de aftapplug onderaan (Figuur 103).
Verwijder de controleplug rechts (Figuur 103).
De olie zou tot de onderkant van de opening van de controleplug moeten reiken.
Als het peil te laag is, verwijder dan de vulplug bovenaan en voeg olie toe tot deze uit de opening aan de rechterkant begint te vloeien.
Controleer de O-ring voor de plug(gen) op slijtage of schade.
Note: Vervang de O-ring(en) indien nodig.
Plaats de plug(en).
Herhaal stappen 1 tot en met 5 voor het planeetwiel aan de andere kant van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Aanbevolen smeermiddel: hoogwaardige SAE 85W-140 transmissieolie
Smeermiddelcapaciteit planeetwiel- en remkast: 0,65 liter
Plaats de machine op een egale ondergrond en zet het wiel zodanig dat de vulplug zich bovenaan bevindt, de controleplug rechts en de aftapplug onderaan; zie Figuur 103 in Het smeermiddel van de planeetwielaandrijving controleren.
Verwijder de vulplug bovenaan en de controleplug rechts (Figuur 105).
Plaats een opvangbak onder de naaf van het planeetwiel, verwijder de aftapplug onderaan en laat al de olie weglopen (Figuur 105).
Controleer de O-ringen van de vul-, controle- en aftappluggen op slijtage of schade.
Note: Vervang de O-ring(en) indien nodig.
Monteer de aftapplug in de aftapopening van de planeetwielkast (Figuur 105).
Plaats een opvangbak onder de remkast, verwijder de aftapplug en laat al de olie in de bak lopen (Figuur 106).
Controleer de O-ring van de plug op slijtage of schade en monteer de aftapplug in de remkast.
Note: Vervang de O-ring indien nodig.
Giet langzaam 0,65 liter hoogwaardige SAE 85W-140 tandwielolie door de opening van de vulplug.
Important: Als het planeetwiel vol is voordat u 0,65 liter olie hebt toegevoegd, moet u 1 uur wachten of de plug monteren en de machine ongeveer drie meter verplaatsen om de olie over het remsysteem te verdelen. Verwijder daarna de plug en voeg de resterende olie toe.
Plaats de vulplug en de controleplug.
Veeg de planeetwiel- en remkast schoon (Figuur 108).
Herhaal stappen 1 tot en met 7 in De olie uit de planeetwielaandrijving verwijderen en stappen 1 tot en met 3 in deze procedure voor de planeetwiel- en remeenheid aan de andere kant van de machine.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De achteras is in de fabriek gevuld met SAE 85-140 tandwielolie. U moet echter het oliepeil controleren voordat u de machine voor de eerste keer in gebruik neemt, en daarna om de 400 bedrijfsuren. De capaciteit bedraagt 2,4 liter. Controleer elke dag op lekkage.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de controleplug van één uiteinde van de as (Figuur 109) en controleer of de olie tot aan de onderkant van de opening komt. Indien het peil te laag staat, verwijdert u de vulplug (Figuur 109) en vult u voldoende olie bij totdat het peil de onderkant van de openingen van de controleplug bereikt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de omgeving van de drie aftappluggen, 1 aan elke kant en 1 in het midden (Figuur 110).
Verwijder de controlepluggen voor het oliepeil en de ontluchtingsdop op de hoofdas zodat de olie gemakkelijk kan weglopen.
Verwijder de aftappluggen zodat de olie in de opvangbakken kan lopen.
Plaats de pluggen.
Verwijder en controleplug en vuil de as met ongeveer 2,37 liter 85W-140 tandwielkastolie, of totdat de olie de onderkant van het gat bereikt.
Plaats de controleplug terug.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 400 bedrijfsuren |
|
De achteras is gevuld met SAE 85W-140 smeerolie. U moet echter het oliepeil controleren voordat u de machine voor de eerste keer in gebruik neemt, en daarna om de 400 bedrijfsuren. De capaciteit bedraagt 0,5 liter. Controleer elke dag op lekkage.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Verwijder de controle/vulplug aan de linkerzijde van de tandwielkast (Figuur 111) en controleer of de tandwielolie tot aan de onderkant van de opening komt. Als het peil te laag is, vult u voldoende tandwielolie bij totdat het peil de onderkant van de opening bereikt.
De machine mag niet kruipen als het tractiepedaal niet is ingetrapt. Als de machine kruipt, is afstelling vereist
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de motor uit, zet de snelheidsregeling op Laag, en laat de maai-eenheden neer.
Trap alleen het rechterrempedaal en stel de parkeerrem in werking.
Krik de linkerkant van de machine omhoog totdat het linkervoorwiel vrij komt van de vloer van de werkplaats. Zorg ervoor dat de machine steunt op de rustpunten van de krik om te voorkomen dat de machine per ongeluk valt.
Start de motor en laat deze laagstationair lopen.
Draai aan de contramoeren op het uiteinde van de pompstang en beweeg de bedieningshendel van de pomp naar voren als de machine voorwaarts kruipt, of naar achteren als de machine achterwaarts kruipt, totdat de machine niet meer kruipt (Figuur 112).
Als de wielen niet meer draaien, draait u de contramoeren vast om de afstelling te borgen.
Zet de motor af en zet de rechterrem vrij.
Haal de assteunen weg en laat de machine neer op de grond.
Maak een proefrit met de machine om er zeker van te zijn dat deze niet kruipt.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Meet de afstand hart-op-hart van het toespoor (ter hoogte van de assen) aan de voorzijde en de achterzijde van de stuurwielen.
Note: De afstand aan de voorzijde moet 3 mm korter zijn dan de gemeten afstand aan de achterzijde (Figuur 113).
Om het toespoor bij te stellen verwijdert u de borgpen en de moer van één van de kogelverbindingen van de trekstang (Figuur 114).
Verwijder de kogelverbinding van de trekstang uit de steun van het differentieelhuis.
Draai de klemmen aan beide uiteinden van de spoorstangen los (Figuur 114).
Draai de losgezette kogelverbinding 1 hele slag naar binnen of naar buiten.
Zet de klem vast op het losse uiteinde van de trekstang.
Draai de complete trekstang 1 hele slag in dezelfde richting (naar binnen of naar buiten).
Zet de klem vast op het aangesloten uiteinde van de trekstang.
Plaats de kogelverbinding in de steun van het differentieelhuis en draai de moer met de hand vast.
Meet het toespoor.
Herhaal deze procedure indien nodig.
Draai de moer vast en monteer een nieuwe pen als de afstelling correct is.
Motorkoelvloeistof inslikken kan lichamelijk letsel of dodelijk letsel veroorzaken; buiten bereik van kinderen en huisdieren houden.
Als u hete, onder druk staande koelvloeistof over u heen krijgt of in aanraking komt met een hete radiateur of omliggende delen, kunt u ernstige brandwonden oplopen.
Laat de motor altijd minstens 15 minuten afkoelen voordat u de radiateurdop losdraait.
Gebruik een doek als u de radiateurdop verwijdert en draai de dop langzaam open om de stoom te laten ontsnappen.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Verwijder dagelijks het vuil uit de omgeving van de motor, de oliekoeler en de radiateur. Reinig ze vaker als in vuile omstandigheden wordt gemaaid.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Ontgrendel en draai het achterscherm open (Figuur 115).
Verwijder grondig al het vuil dat zich op het scherm bevindt.
Note: Om het scherm te verwijderen, moet u de scharnierpennen verwijderen.
Reinig beide zijden van de oliekoeler en de omgeving van de radiateur (Figuur 116) grondig met perslucht. Begin aan de voorkant en blaas het vuil eruit naar de achterkant. Reinig vervolgens vanaf de achterkant en blaas het vuil naar de voorkant. Herhaal deze procedure verschillende keren totdat het maaisel en het vuil geheel zijn verwijderd.
Important: Als u de radiateur of de oliekoeler met water reinigt, kan hierdoor voortijdig corrosie optreden en kunnen onderdelen schade oplopen en kan vuil gaan aankoeken.
Sluit het achterscherm en zet het vast met de vergrendeling.
Stel de serviceremmen af als de rempedalen meer dan 13 mm 'speling' hebben of als de remmen niet naar behoren functioneren. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal aflegt als het wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Haal de borgpen van de rempedalen los zodat beide pedalen onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren.
Om de speling op de rempedalen te verkleinen, moet u de remmen als volgt vaster zetten:
Draai de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 117).
Draai vervolgens de achterste moer vast om de kabel naar achteren te halen totdat de rempedalen 0 tot 13 mm speling hebben.
Note: Zorg ervoor dat er geen remspanning is als het pedaal wordt losgelaten.
Draai de voorste moeren aan nadat de remmen correct zijn afgesteld.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 100 bedrijfsuren |
|
Controleer de conditie en de spanning van de riemen (Figuur 118) om de 100 bedrijfsuren.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Bij een correcte spanning wordt de riem 10 mm ingedrukt als u halverwege tussen de poelies op de riem drukt met een kracht van 45 N.
Als de indrukking niet correct is (geen 10 mm), moet u de montagebouten van de wisselstroomdynamo losdraaien (Figuur 118).
Verhoog of verminder de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo en draai de bouten vast.
Controleer nogmaals de indrukking van de riem om zeker van te zijn dat de spanning correct is.
Verzeker dat alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd uw lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten (pinholes) of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Raadpleeg onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid. Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Het reservoir is in de fabriek gevuld met ongeveer 28,4 liter hoogwaardige hydraulische vloeistof. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof voordat de motor voor het eerst wordt gestart, en vervolgens dagelijks.
Aanbevolen wordt het reservoir bij te vullen met de volgende hydraulische vloeistof: Toro Premium All Season hydraulische vloeistof (verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter. Zie de onderdelencatalogus van de Toro-dealer voor de onderdeelnummers.
Alternatieve vloeistoffen: Als de aanbevolen vloeistof van Toro niet beschikbaar is, kunt u andere gewone, op petroleum gebaseerde vloeistoffen gebruiken als deze voldoen aan alle onderstaande materiaaleigenschappen en industriespecificaties. Vraag uw olieleverancier of de vloeistof voldoet aan deze specificaties.
Note: Toro aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door gebruik van verkeerde vervangende vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de door hen aanbevolen vloeistoffen.
ISO VG 46 multigrade slijtagewerende hydraulische vloeistof met hoge viscositeitsindex/laag stolpunt | |||
Materiaaleigenschappen: | |||
Viscositeit, ASTM D445 | cSt bij 40 °C 44 tot 50cSt bij 100 °C 7,9 tot 9,1 | ||
Viscositeitsindex ASTM D2270 | 140 of hoger (een hoge viscositeitsindex wijst op een type olie met viscositeitsmodifier) | ||
Stolpunt, ASTM D97 | -37 °C tot -45 °C | ||
FZG, Fail stage | 11 of beter | ||
Watergehalte (nieuwe vloeistof) | 500 ppm (maximum) | ||
Industriespecificaties: | |||
Vickers I-286-S, Vickers M-2950-S, Denison HF-0, Vickers 35 VQ 25 (Eaton ATS373-C) |
De juiste hydraulische vloeistoffen moeten geschikt zijn voor mobiele machines (in tegenstelling tot gebruik in een fabriek), een type olie met een viscositeitmodifier, met ZnDTP of ZDDP slijtagewerend additievenpakket (geen asloze vloeistof).
Important: De ISO VG 46 multigrade vloeistof blijkt optimaal te presteren in een brede reeks van temperatuuromstandigheden. Voor gebruik bij constant hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C, kan ISO VG 68 hydraulische vloeistof zorgen voor betere prestaties.
Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H
Important: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd. Deze vloeistof is compatibel met de elastomeren die worden gebruikt in hydraulische systemen van Toro, en is geschikt voor een groot aantal temperatuursomstandigheden. Deze vloeistof is compatibel met gangbare vloeistoffen, maar met het oog op maximale biologische afbreekbaarheid en goede prestaties moet gewone vloeistof grondig uit het hydraulische systeem worden gespoeld. De vloeistof is verkrijgbaar in emmers van 19 liter of vaten van 208 liter bij een Mobil-verdeler.
Important: Veel hydraulische vloeistoffen zijn bijna kleurloos, zodat het moeilijk is lekkages op te sporen. Er is een rode kleurstof voor de hydraulische vloeistof verkrijgbaar in flesjes van 20 ml. Een flesje is voldoende voor 15 tot 22 liter hydraulische vloeistof. U kunt deze kleurstof (onderdeelnr. 44-2500) bestellen bij een erkende Toro-dealer.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de hydraulische tank (Figuur 119).
Verwijder de dop van de vulbuis.
Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met een schone doek.
Steek de peilstok in de vulbuis, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil.
Het vloeistofpeil moet tussen de 2 markeringen op de peilstok staan.
Als het peil te laag is, vult u genoeg vloeistof bij totdat het peil de bovenste markering bereikt.
Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Ververs de hydraulische vloeistof in normale omstandigheden om de 800 bedrijfsuren. Als de vloeistof verontreinigd raakt, moet u contact opnemen met uw plaatselijke Toro-dealer omdat het systeem dient te worden schoongespoeld. Verontreinigde vloeistof ziet er in vergelijking met schone vloeistof melkachtig of zwart uit.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Til de motorkap op.
Maak de terugvoerleiding van de bak los van de bodem van het hydraulische reservoir en laat de hydraulische vloeistof in een opvangbak lopen.
Plaats de leiding weer terug als er geen hydraulische vloeistof meer naar buiten komt.
Vul het reservoir met ongeveer 28,4 liter hydraulische vloeistof; zie Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
Important: Gebruik uitsluitend de gespecificeerde hydraulische vloeistoffen. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
Plaats de dop weer op het reservoir.
Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden.
Controleer op lekkages en zet de motor af.
Controleer het vloeistofpeil en vul vloeistof bij totdat het peil de Full-markering (Vol) op de peilstok bereikt.
Note: Vul het hydraulische systeem niet te vol.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Na de eerste 200 bedrijfsuren |
|
Om de 800 bedrijfsuren |
|
Vervang de hydraulische filters (2) na de eerste 200 bedrijfsuren. Vervang de hydraulische filters daarna in normale omstandigheden om de 800 bedrijfsuren.
Gebruik ter vervanging Toro-filters (onderdeelnr. 94-2621 op de achterkant (maai-eenheid) van de machine en onderdeelnr. 75-1310 op de voorkant (lading) van de machine.
Important: Als een ander filter wordt gebruikt, kan de garantie van bepaalde onderdelen komen te vervallen.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de omgeving van de plaats waar het filter wordt gemonteerd.
Plaats een opvangbak onder het filter en verwijder het filter (Figuur 120 en Figuur 121).
Smeer de nieuwe filterpakking en vul het filter met hydraulische vloeistof.
Zorg ervoor dat de plaats waar het filter wordt bevestigd, schoon is.
Schroef het filter erop totdat de pakking contact maakt met de bevestigingsplaat: draai het filter vervolgens nog eens een ½ slag.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.
Zet de motor af en controleer op lekkages.
Onderhoudsinterval | Onderhoudsprocedure |
---|---|
Bij elk gebruik of dagelijks |
|
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Controleer dagelijks de hydraulische leidingen en slangen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en fittings stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Waarschuw onmiddellijk een arts als er hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Een versleten of beschadigde maai-eenheid kan breken en een stuk van de messenkooi of het ondermes kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden de maai-eenheden op slijtage of beschadigingen.
Wees voorzichtig als u de maaidekken controleert. Omwikkel de maaimessen of draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden aan de messenkooien en ondermessen verricht. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of geslepen; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.
Let op dat bij machines met meerdere maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u 1 messenkooi draait.
Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd vingers, handen of kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen.
Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien of aan te raken terwijl de motor draait.
Note: Tijdens het wetten zijn de voormaaidekken en de achterste maaidekken tegelijk in werking.
Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en zet de afstakasschakelaar in de stand UIT.
Ontgrendel de motorkap en til deze omhoog zodat u bij de bedieningsorganen kunt komen.
Stel het contact tussen de messenkooi en het ondermes af en zorg ervoor dat dit geschikt is voor het wetten bij alle maaidekken; zie de Gebruikershandleiding van het maaidek.
Kies met de voorste, achterste of beide wethendels de messenkooien die moeten worden gewet (Figuur 122).
Start de motor en laat deze op een laag stationair toerental lopen.
Wanneer u het toerental van de motor tijdens het wetten verandert, kunnen de messenkooien tot stilstand komen.
Verander nooit het motortoerental tijdens het wetten.
Wet de messenkooien uitsluitend als de motor laag stationair loopt.
Aanraking met de maaidekken kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Blijf buiten het bereik van de maaidekken alvorens verdere werkzaamheden uit te voeren.
Zet, terwijl de maaisnelheidbegrenzer op MAAIEN staat, de aftakasschakelaar op AAN.
Druk op de hefschakelaar om de gewenste messenkooien te beginnen wetten.
Breng de wetpasta aan met een borstel met lange steel.
Note: Gebruik geen borstel met een korte steel.
Als de messenkooien vast komen te zitten of onregelmatig worden tijdens het wetten, verhoogt u gasinstelling tot de messenkooi gestabiliseerd wordt.
Afstellen van de maaidekken tijdens het wetten: schakel de messenkooien uit door op de achterkant van de hefschakelaar te drukken, zet de aftakasschakelaar op UIT, en schakel de motor uit. Na de afstelling herhaalt u alle stappen5 tot en met 9.
Herhaal de procedure bij alle maaidekken die u wilt wetten.
Als u klaar bent met wetten, moet u de wethendels in de MAAISTAND zetten, de motorkap laten zakken en alle wetpasta van de maai-eenheden wassen. Stel indien nodig het tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de toerentalregeling van de messenkooien in de gewenste maaistand.
Important: Als u de wetschakelaar na het wetten niet in de stand UIT zet, zullen de maai-eenheden niet omhoog komen of naar behoren werken.
Note: Voor nadere informatie over het wetten, zie de Toro handleiding Slijpen van maaimachines met messenkooien en roterende messen, documentnr. 80-300SL.
Note: Voor een betere snijrand moet u de voorkant van het ondermes bijvijlen als u klaar bent met wetten. Hiermee verwijdert u bramen of ruwe randen die kunnen zijn ontstaan op de snijrand.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig.
Controleer de bandenspanning; zie De bandenspanning controleren.
Controleer of alle bevestigingsmiddelen vastzitten; zet ze vast indien nodig.
Smeer alle smeer- en draaipunten met vet of olie. Neem overtollig vet op.
Plaatsen waar de lak is bekrast, beschadigd of geroest, moeten licht geschuurd en bijgewerkt worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken.
Verricht de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de accu en de kabels:
Haal de accuklemmen los van de accupolen.
Reinig de accu, de klemmen en de polen met behulp van een staalborstel en een oplossing van zuiveringszout (natriumbicarbonaat).
Smeer een dun laagje Grafo 112X-vet (Toro- onderdeelnr. 505-47) of vaseline (petrolatum) op de kabelklemmen en de accupolen om corrosie te voorkomen.
Laad de accu om de 60 dagen 24 uur lang op om loodsulfatie van de accu te voorkomen.
Tap de motorolie af uit het carter en plaats de aftapplug.
Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Plaats een nieuw oliefilter.
Vul de motor met de opgegeven motorolie.
Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten stationair lopen.
Zet de motor af.
Spoel de brandstoftank met verse, schone brandstof.
Zet alle onderdelen van het brandstofsysteem weer goed vast.
Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig wordt gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt.
Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape.
Controleer de antivriesbescherming en vul het systeem bij met een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol bestaat. Vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur.