Inleiding

Deze machine is een zitmaaier met messenkooien bedoeld voor gebruik door professionele bestuurders in commerciële toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u of voor omstanders.

Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.

Ga naar www.toro.com voor meer informatie, inclusief veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om uw product te registreren.

Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Toro dealer. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder.

Important: U kunt met uw mobiel apparaat de QR-code op het plaatje met het serienummer (indien aanwezig) scannen om toegang te krijgen tot de garantie, onderdelen en andere productinformatie.

g279286

Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke conformiteitsverklaring.

Waarschuwing

CALIFORNIË

Proposition 65 Waarschuwing

Het netsnoer van dit product bevat lood, een stof waarvan bekend is dat deze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kan veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest.

Gebruik van dit product kan leiden tot blootstelling aan chemische stoffen waarvan de Staat Californië weet dat ze kanker, geboorteafwijkingen en andere schade aan het voortplantingssysteem veroorzaken.

Veiligheid

Waarschuwingen i.v.m. algemene veiligheid

Graphic WAARSCHUWING – Lees alle veiligheidswaarschuwingen, instructies, afbeeldingen en specificaties die werden meegeleverd met deze machine.

Als u nalaat om de waarschuwingen en instructies op te volgen, kan dit leiden tot elektrische schokken, brand en/of ernstig letsel.

De term 'machine' in de waarschuwingen hieronder verwijst naar uw machine met elektriciteitskabel of met accu (draadloos).

  1. Veiligheid van het werkgebied

    1. Zorg ervoor dat het werkgebied schoon en goed verlicht is. Rommelige of donkere omgevingen lokken ongevallen uit.

    2. Gebruik de machine niet in omgevingen waar ontploffingsgevaar heerst, bijvoorbeeld in de buurt van ontvlambare vloeistoffen, gassen of stof.De machine produceert vonken die het stof of de dampen kunnen doen ontvlammen.

    3. Houd kinderen en omstanders uit de buurt wanneer u met de machine aan het werk bent.Afleiding kan ervoor zorgen dat u de controle verliest.

  2. Elektrische veiligheid

    1. Stekkers van de machine moeten passen in het stopcontact. Pas de stekker nooit aan. Gebruik geen verloopstekkers in combinatie met een geaarde machine.Onbewerkte stekkers en passende stopcontacten verkleinen het risico op elektrische schokken.

    2. Vermijd contact tussen uw lichaam en geaarde oppervlakken zoals buizen, radiatoren, fornuizen en koelkasten.Er is meer kans op elektrische schokken als uw lichaam geaard is.

    3. Stel de machine niet bloot aan regen of natte omgevingen.Water dat een machine binnendringt, verhoogt het risico op elektrische schokken.

    4. Wees voorzichtig met het snoer. Gebruik het snoer nooit om de machine te dragen, trekken of uit het stopcontact te halen. Hou het snoer uit de buurt van hitte, olie, scherpe randen en bewegende onderdelen.Beschadigde of verwarde snoeren verhogen het risico op elektrische schokken.

    5. Als u de machine buiten gebruikt, gebruik dan een verlengsnoer dat geschikt is voor buitengebruik.Een snoer gebruiken dat geschikt is voor buitengebruik verkleint de kans op elektrische schokken.

    6. Als gebruik van de machine in een vochtige omgeving noodzakelijk is, gebruik dan een stroomvoorziening die beveiligd is met een aardlekschakelaar.Gebruik van een aardlekschakelaar verkleint het risico op elektrische schokken.

  3. Persoonlijke veiligheid

    1. Blijf alert, let op wat u doet en gebruik uw gezond verstand wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de machine niet als u moe bent of onder de invloed van drugs, alcohol, of medicijnen verkeert.Een moment van onoplettendheid tijdens het gebruik van de machine kan ernstig lichamelijk letsel tot gevolg hebben.

    2. Gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen. Draag altijd oogbescherming.Beschermingsmiddelen zoals een stofmasker, veiligheidsschoenen met antislipzool, of gehoorbescherming zullen bij juist gebruik het risico op lichamelijk letsel verkleinen.

    3. Voorkom dat u het gereedschap ongewild inschakelt. Zorg ervoor dat de schakelaar in de uit-stand staat voordat u de machine aansluit op het elektriciteitsnet en/of het accupack.Het inschakelen van een machine met de schakelaar aan nodigt uit tot ongelukken.

    4. Verwijder stelsleutels en moersleutels voordat u de machine inschakelt.Een moer- of stelsleutel laten zitten op een draaiend deel van de machine kan tot lichamelijk letsel leiden.

    5. Reik niet te ver. Zorg dat u te allen tijde stevig en evenwichtig staat.Zo hebt u meer controle over de machine als zich onverwachte situaties voordoen.

    6. Draag geschikte kleding. Draag geen losse kleding of juwelen. Hou uw haar en kleren uit de buurt van bewegende onderdelen.Losse kleding, juwelen en lang haar kunnen gegrepen worden door bewegende onderdelen.

    7. Als er toestellen voorzien worden voor de aansluiting van stofafzuiging- en stofopvangvoorzieningen, zorg dan dat deze aangesloten zijn en correct worden gebruikt.Gebruik van stofopvang kan risico's veroorzaakt door stof verkleinen.

    8. Als u vaak met dezelfde machine werkt en ermee vertrouwd raakt, bestaat het gevaar dat u er minder oplettend mee omgaat en de veiligheidsrichtlijnen niet meer naleeft. Let hiervoor op!Een nonchalante actie kan binnen een fractie van een seconde ernstig letsel veroorzaken.

  4. Gebruik en onderhoud van de machine

    1. Forceer de machine niet. Gebruik de juiste machine voor het werk dat u wilt verrichten.De juiste machine doet het werk beter, veiliger en in het tempo waarvoor het bedoeld is.

    2. Gebruik de machine niet als u ze niet aan en uit kunt schakelen met de schakelaar.Een machine die niet kan worden bediend met de schakelaar is gevaarlijk en moet worden hersteld.

    3. Koppel de stekker los van de stroomvoorziening en/of verwijder het accupack van de machine, indien dit verwijderbaar is, voordat u aanpassingen maakt, accessoires verandert of de machine stalt.Zulke preventieve veiligheidsmaatregelen verkleinen de kans dat u de machine per ongeluk inschakelt.

    4. Bewaar een machine die niet wordt gebruikt buiten het bereik van kinderen, en voorkom dat personen die de machine of deze voorschriften niet kennen de machine gebruiken.Een machine is gevaarlijk in de handen van gebruikers die niet de nodige training hebben genoten.

    5. Onderhoud de machine en de accessoires. Controleer op slechte uitlijning of vastlopen van bewegende onderdelen, defecte onderdelen en andere factoren die de werking van de machine nadelig kunnen beïnvloeden. In geval van schade dient u de machine te laten herstellen voordat u ze weer in gebruik neemt.Tal van ongevallen worden veroorzaakt door een slecht onderhouden machine.

    6. Hou maaimachines scherp en schoon.Goed onderhouden maaimachines met scherpe snijranden lopen minder gemakkelijk vast en zijn eenvoudiger te bedienen.

    7. Gebruik de machine, accessoires, opzetwerktuigen enz. in overeenstemming met deze instructies, rekening houdend met de werkomstandigheden en het uit te voeren werk.Gebruik van de machine voor andere doeleinden dan die waarvoor ze bedoeld is, kan aanleiding geven tot een gevaarlijke situatie.

    8. Hou de handgrepen en aanraakoppervlakken droog, schoon en vrij van olie en vet.Als de handgrepen en aanraakoppervlakken glibberig zijn, kunt u niet veilig omgaan met de machine en kunt u ze niet beheersen in onverwachte omstandigheden.

  5. Gebruik van en onderhoud van machine met accu

    1. Alleen herladen met de door de fabrikant aanbevolen lader.Een lader die geschikt is voor het ene type accupack kan in combinatie met een ander accupack voor brandgevaar zorgen.

    2. Gebruik de machine alleen met specifiek daartoe bestemde accu's.Gebruik van andere accu's kan lichamelijk letsel en brand veroorzaken.

    3. Als het accupack niet wordt gebruikt, hou het dan uit de buurt van metalen voorwerpen zoals paperclips, muntjes, sleutels, nagels, schroeven en andere kleine metalen objecten die een brug kunnen vormen tussen de polen.Kortsluiting tussen de accupolen kan brandwonden en brand veroorzaken.

    4. Bij verkeerd gebruik kan vloeistof uit de accu lekken; vermijd contact hiermee. Als u er per ongeluk toch in aanraking mee komt, spoel dan met water. Als de vloeistof in uw ogen terechtkomt, vraag dan bijkomend om medische bijstand.Vloeistof die uit de accu wordt geworpen, kan irritatie van de huid of brandwonden veroorzaken.

    5. Gebruik geen accupack of machine dat/die beschadigd of aangepast is.Beschadigde of aangepaste accu's kunnen onverwacht gedrag vertonen, wat kan leiden tot brand, explosie of lichamelijk letsel.

    6. Stel een accupack of machine niet bloot aan brand of een buitensporige temperatuur.Blootstelling aan brand of een temperatuur boven 130 °C kan een explosie veroorzaken.

    7. Volg alle instructies aangaande het laden en laad het accupack of de machine niet op buiten het temperatuurbereik dat wordt gespecificeerd in de instructies.Als u de accu of het gereedschap niet juist oplaadt of met temperaturen buiten het gespecificeerde bereik, dan kan dit de accu beschadigen en het risico op brand verhogen.

  6. Onderhoud

    1. Laat uw machine nazien door een erkende hersteller die alleen identieke vervangonderdelen gebruikt.Dit waarborgt veilig gebruik van de machine.

    2. Voer nooit onderhoudswerkzaamheden uit aan beschadigde accupacks.Onderhoud van de accupacks mag enkel worden uitgevoerd door de fabrikant of erkende dienstverleners.

Veiligheidswaarschuwingen voor de maaier

  1. Gebruik de maaier niet in slechte weersomstandigheden, vooral wanneer er een kans is op bliksem.Dit verlaagt de kans dat u getroffen wordt door bliksem.

  2. Ga zorgvuldig na of er dieren aanwezig zijn op de plek waar u de machine gaat inzetten.Dieren kunnen gewond raken door gebruikt van de maaier.

  3. Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat gebruiken grondig en verwijder alle stenen, takken, draden, botten of andere vreemde voorwerpen.Uitgeworpen voorwerpen kunnen lichamelijk letsel veroorzaken.

  4. Voordat u de maaier gebruikt, moet u altijd de messen en de meseenheid controleren op slijtage en beschadiging.Versleten of beschadigde onderdelen vergroten het risico op letsel.

  5. Zorg ervoor dat alle afschermingen op hun plaats zitten. De afschermingen moeten in goede staat verkeren en goed gemonteerd zijn.Een afscherming die los zit, beschadigd is of niet juist werkt, kan lichamelijk letsel tot gevolg hebben.

  6. Houd de inlaat voor de koellucht vrij van vuil.Geblokkeerde luchtinlaten en vuil kunnen leiden tot brand of oververhitting.

  7. Draag tijdens het gebruik van de maaier altijd beschermende schoenen die uitglijden voorkomen. Gebruik de maaier niet met blote voeten of als u open sandalen draagt.Dit vermindert de kans op letsel aan de voeten door aanraking met het bewegende maaimes.

  8. Draag altijd een lange broek wanneer u de maaier gebruikt.Onbedekte huid vergroot de kans op letsel door uitgeworpen voorwerpen.

  9. Gebruik de maaier niet op te steile hellingen/taluds.Dit verkleint het risico op verlies van controle, uitglijden en vallen, wat kan leiden tot lichamelijk letsel.

  10. Zorg bij het werken op hellingen dat u altijd stabiel staat, werk altijd in de breedte van de helling, werk nooit naar boven of beneden, en wees bijzonder voorzichtig bij het veranderen van richting.Dit verkleint het risico op verlies van controle, uitglijden en vallen, wat kan leiden tot lichamelijk letsel.

  11. Ga bijzonder voorzichtig te werk als u de machine omkeert of naar u toe trekt.Let altijd op uw omgeving. Let altijd op uw omgeving.

  12. Raak messen en andere gevaarlijke bewegende onderdelen niet aan terwijl deze nog bewegen.Dit verkleint het risico op letsel door bewegende onderdelen.

  13. Bij het reinigen van de maaier of het verwijderen van verstoppingen moet u verzekeren dat alle voedingsschakelaars uitgeschakeld staan, en de relevante beveiliging/blokkering actief is.Als de maaier onverwacht in werking treedt kan dit leiden tot ernstig lichamelijk letsel.

Bewaar alle waarschuwingen en voorschriften zodat u deze later nog kunt raadplegen.

Aanvullende veiligheidsinformatie

Waarschuwingssymbool

Het waarschuwingssymbool (Figuur 2) in deze handleiding en op de machine geeft belangrijke veiligheidsinformatie aan die u moet opvolgen om ongelukken te voorkomen.

g000502

Het waarschuwingssymbool staat boven informatie die u waarschuwt voor onveilige acties of situaties en wordt gevolgd door het woord GEVAAR, WAARSCHUWING, of VOORZICHTIG.

GEVAAR: een direct gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, altijd zal leiden tot de dood of ernstig letsel.

WAARSCHUWING: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot de dood of ernstig letsel.

VOORZICHTIG: een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot licht of middelmatig letsel.

Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.

Algemene veiligheid

Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.

  • Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de machine start.

  • Zorg dat de machine alleen wordt bediend door mensen die verantwoordelijk zijn, en daar fysiek toe in staat zijn.

  • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunt u verwondingen oplopen of kan eigendom worden beschadigd.

  • Houd handen en voeten uit de buurt van de bewegende onderdelen van de machine.

  • Gebruik de machine niet als er schermen of andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als deze niet naar behoren werken.

  • Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied.

  • Zet de machine af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

Veiligheids- en instructiestickers

Graphic

Informatieve en veiligheidsstickers zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.

decal115-8226
decal119-9346
decal133-8061
decal137-8037
decal137-8058
decal137-8127
decal139-8320
decal139-8321
decal144-0275
decal144-0277
decal147-0287
decal147-3125
decal147-3126
decal137-8052
decal145-5301
decal145-5338

Montage

De rolbeugel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Rolbeugelconstructie1
Zeskantbout (⅜" x 1½")8
Moer (⅜")8
  1. Verwijder de bovenste steun uit de transportverpakking.

  2. Verwijder de rolbeugel uit de transportverpakking.

  3. Gebruik 8 zeskantbouten (⅜" x 1½") en 8 moeren (⅜") om de rolbeugel te bevestigen aan de beugels van de rolbeugel aan elke kant van de machine (Figuur 3).

    Note: Laat iemand u helpen om de rolbeugel te plaatsen en te bevestigen aan de machine.

    g277676
  4. Draai het bevestigingsmateriaal vast met een torsie van 51 tot 65 N·m.

De stoel monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Set met stoel (afzonderlijk bestellen; neem contact op met uw erkende Toro-distributeur)1

Koop de set met stoel aan (neem contact op met uw erkende Toro-distributeur) en raadpleeg de Montage-instructies van de set om de stoel te monteren.

De onderhoudssticker aanbrengen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Onderhoudssticker (onderdeelnr. 137-8052)1

Breng de onderhoudssticker (onderdeelnr. 137-8052) aan op de stoel; raadpleeg Figuur 4 voor de premium stoel (model 04729) of Figuur 5 voor de standaard stoel (model 04508).

g277096
g277097

Het stuur monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Stuur1
Dop1
Sluitring1
Borgmoer1
  1. Breng anti-seize smeermiddel aan op de stuuras (getoond in Figuur 6).

    g010834
  2. Zet het stuur met een ring en een borgmoer vast aan de stuuras (Figuur 6).

  3. Draai de borgmoer vast met een torsie van 27 tot 35 N·m.

  4. Monteer de dop op het stuur (Figuur 6).

De haken van de grasvanger monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Haken van grasvanger6
Flensbouten12

Gebruik 12 flensbouten om 6 haken van de grasvanger te monteren op de uiteinden van de stangen van de ophangarm (Figuur 7).

g015492

De maai-eenheden monteren

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Maai-eenheid (afzonderlijk bestellen; neem contact op met uw erkende Toro-distributeur)3
Grasvanger3
Elektrisch contragewicht3
Inbusbout6
O-ring3
  1. Bereid de maai-eenheden voor op installatie; zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheden.

  2. Breng smeer aan op de binnensleuf van de aandrijfkoppeling.

  3. Monteer een O-ring op elke messenkooimotor zoals getoond in Figuur 8.

    g256064
  4. Bevestig het elektrische contragewicht aan het bestaande contragewicht; gebruik hierbij 2 inbusbouten zoals getoond in Figuur 9.

    g036342
  5. Monteer de maai-eenheden; zie De maai-eenheden monteren.

  6. Monteer elke grasmand op de haken van de grasvanger.

De hoofdstroomaansluitingen aansluiten

Breng de kap van de connector omhoog en sluit de hoofdstroomaansluitingen aan die zich nabij de onderkant van de rolbeugel aan de linkerkant van de machine bevinden (Figuur 10).

g389174

De machine-instellingen aanpassen

Gebruik InfoCenter om de machine-instellingen aan te passen; zie InfoCenter.

Het achtergewicht plaatsen

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Set met achtergewicht (afzonderlijk bestellen; neem contact op met uw erkende Toro-distributeur)1

Deze machine voldoet aan de van toepassing zijnde normen wanneer de set met achtergewicht gemonteerd is. Neem contact op met uw erkende Toro-distributeur voor de set met achtergewicht.

Als de machine is uitgerust met driewielaandrijving, hoeft u de set met achtergewicht niet te monteren.

De CE/UKCA-stickers aanbrengen

Indien vereist (alleen landen die CE/UKCA--normen naleven)

Benodigde onderdelen voor deze stap:

Sticker productiejaar1
CE-waarschuwingsssticker (onderdeelnummer 139-8321)1
CE/UKCA-sticker (onderdeelnummer 138-9470)1

Als u deze machine gebruikt in een land dat de CE/UKCA-normen naleeft, moet u de volgende stickers aanbrengen en de motorkapvergrendeling monteren:

  • Sticker productiejaar en sticker CE/UKCA-markering: breng de stickers aan op de framebuis onder de stoel en het plaatje met het serienummer; zie Figuur 11.

    g280284
  • CE-waarschuwingssticker: Breng de CE-waarschuwingssticker (onderdeelnummer 139-8321) aan over de aanwezige waarschuwingssticker (onderdeelnummer 139-8320) op de kap van het stuur; zie Figuur 12.

    g235881

De bandenspanning verlagen

De banden worden in de fabriek t.b.v. de verzending opzettelijk te hard opgepompt. Verklein de druk in de banden volgens de aanbevelingen alvorens de machine te starten; zie De bandenspanning controleren.

De acculader op een muur monteren

Optioneel

U kunt de lader aan een muur hangen met de gaten voor muurbevestiging achteraan de eenheid. Gebruik schroeven met een schachtdiameter van 6 mm en een kopdiameter van 11 mm.

Important: Zoek in uw werkgebied de beste locatie voor een veilig en doeltreffend gebruik van de lader.

De accu's opladen

Laad de accu's op; zie De lithiumionaccu's opladen.

Algemeen overzicht van de machine

g389163
g267033

Contactschakelaar

De contactschakelaar heeft 2 standen: AAN en UIT (Figuur 15).

Schakel de machine in en uit met de contactschakelaar; zie De machine inschakelen en De machine afzetten.

g292048

Functiebedieningsschakelaar

De functiebedieningsschakelaar (Figuur 14) heeft 2 tractiestanden plus een NEUTRAALSTAND.

  • NEUTRAALSTAND – neutraal en wetten

  • MAAISTAND – maaien

  • TRANSPORTSTAND – transport

U kunt van MAAIEN naar TRANSPORT en van TRANSPORT naar MAAIEN schakelen (niet naar de NEUTRAALSTAND) als de machine in beweging is; hierdoor wordt de machine niet beschadigd.

U kunt schakelen van TRANSPORT of MAAIEN naar de NEUTRAALSTAND en de machine zal tot stilstand komen. Als u probeert te schakelen van de NEUTRAALSTAND naar MAAIEN of TRANSPORT terwijl het pedaal niet in de NEUTRAALSTAND staat, verschijnt er een melding.

Joystick voor omhoog-/omlaagbrengen

Met de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen(Figuur 14) kunt u de maai-eenheden omhoog- en omlaagbrengen. De joystick kan de messenkooien van de maai-eenheid in- of uitschakelen afhankelijk van de positie van de functiebedieningsschakelaar:

  • Functiebedieningsschakelaar in de NEUTRAALSTAND: de maai-eenheden zullen omhoog of omlaag worden gebracht zo lang u de joystick naar voren of naar achteren beweegt, maar de messenkooien zullen niet worden ingeschakeld tenzij de machine in wetmodus staat.

  • Functiebedieningsschakelaar in de stand MAAIEN: beweeg de joystick naar voren tijdens het maaien om de maai-eenheden te laten zakken en de messenkooien te starten. Om de messenkooien tot stilstand te brengen en de maai-eenheden omhoog te brengen, moet u de joystick naar achteren trekken.

    Om de messenkooien tot stilstand te brengen zonder de maai-eenheden omhoog te brengen, moet u de joystick eventjes naar achteren trekken en dan loslaten. Als u de joystick opnieuw naar voren beweegt, starten de messenkooien. Als u hem opnieuw naar achteren trekt, worden de maai-eenheden omhooggebracht. U moet deze functie inschakelen in InfoCenter; zie De tap-offvertraging instellen.

  • Functiebedieningsschakelaar in de stand TRANSPORT: de maai-eenheden kunnen omhoog worden gebracht, maar de messenkooien zullen niet worden ingeschakeld. Er verschijnt een melding in InfoCenter als u de maai-eenheden probeert omlaag te brengen.

Tractiepedaal

Het tractiepedaal (Figuur 16) heeft 3 functies: de machine vooruit en achteruit laten rijden en tot stilstand brengen. U moet de bovenkant van het pedaal intrappen om vooruit te rijden en de onderkant van het pedaal om achteruit te rijden of bij het stoppen als u vooruitrijdt.

Stoppen van de machine: laat het pedaal naar de NEUTRAALSTAND bewegen. Laat uw hiel niet op het tractiepedaal in de ACHTERUITSTAND rusten als u vooruitrijdt (Figuur 17).

g014603
g005105

U kunt de maximale rijsnelheid als volgt instellen:

  • Maaisnelheid vooruit: 3,2 tot 8 km/u

  • Transportsnelheid: 8 tot 16 km/u

  • Snelheid achteruit: 3,2 tot 4,8 km/u

Vergrendelingspedaal van stuurarm

Druk het pedaal in (Figuur 16) en breng de stuurarm omhoog of omlaag tot een comfortabele positie en laat het pedaal los om de arm te vergrendelen.

Rempedaal

Trap het rempedaal in (Figuur 18) om de machine te stoppen.

g236365

Parkeerrem

Gebruik de parkeerrem (Figuur 18) om te voorkomen dat de machine beweegt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u het rempedaal intrappen en de bovenkant naar voren drukken om dit vast te zetten. Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u het rempedaal in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken.

InfoCenter

Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken

Het InfoCenter lcd-scherm toont informatie zoals de bedrijfsmodus en diverse diagnostieken en andere informatie over de machine (Figuur 22). Er is een welkomscherm, een hoofdscherm, een informatiescherm over de motor van de maai-eenheid en een tractie-informatiescherm.

  • Welkomscherm: toont de huidige informatie over de machine gedurende een aantal seconden nadat u het sleuteltje op AAN hebt gezet.

  • Hoofdscherm (Figuur 19): toont huidige informatie over de machine terwijl het sleuteltje op AAN staat. Op dit scherm ziet u het laadniveau van het accusysteem en de ampère.

    g292768
  • Informatiescherm over de motor van de maai-eenheidGraphic (Figuur 20): toont de snelheid en stroom van elke motor van de maai-eenheid.

    g292767
  • Tractie-informatiescherm Graphic (Figuur 21): toont de huidige stuurhoek en de stroomsterkte toegewezen aan elke tractiemotor.

    g292769
  • Hoofdmenu: zie De menu-opties van het InfoCenter.

Note: Graphic Beveiligd menu – enkel toegankelijk met de pincode; zie Toegang tot de beveiligde menu's.

U kunt navigeren tussen het hoofdscherm, het informatiescherm over de motor van de maai-eenheid en het tractie-informatiescherm door op de rechterknop te drukken en dan de gepaste richtingspijl te kiezen.

g020650
  • Linkerknop, knop toegang tot menu/terug – druk op deze knop om naar de menu's van het InfoCenter te gaan. De knop dient om het huidige menu te verlaten.

  • Middelste knop – gebruik deze knop om naar beneden door menu's te bewegen.

  • Rechterknop – gebruik deze knop als een pijl naar rechts aangeeft dat er nog andere opties in het menu zijn of om een optie te selecteren.

Note: De knoppen kunnen verschillende functies vervullen afhankelijk van wat op dat moment nodig is. Voor elke knop is er een icoon dat de huidige functie weergeeft.

Verklaring van pictogrammen in het InfoCenter

SERVICE DUEGeeft aan wanneer gepland onderhoud moet worden uitgevoerd
GraphicUrenteller
GraphicInformatiepictogram
GraphicFunctiebedieningsschakelaar is in de stand TRANSPORT.
GraphicFunctiebedieningsschakelaar is in de stand MAAIEN.
GraphicDe maai-eenheden worden omhoog gebracht.
GraphicDe maai-eenheden worden omlaag gebracht.
GraphicDe bestuurder moet op de stoel zitten
GraphicIndicator parkeerrem – geeft aan of de parkeerrem is ingeschakeld
GraphicFunctiebedieningsschakelaar is in de NEUTRAALSTAND.
GraphicAftakas is ingeschakeld
GraphicGestopt of uitgeschakeld
GraphicContactschakelaar
GraphicPincode
GraphicCAN-bus
GraphicInfoCenter
GraphicSchakelaar
GraphicDe bestuurder moet de schakelaar vrijgeven
GraphicDe bestuurder moet de status wijzigen in wat aangegeven wordt
GraphicTractiemotor
GraphicTerug naar het vorige scherm
GraphicItem niet geselecteerd/actief
GraphicItem geselecteerd/actief
GraphicMessenkooi
GraphicIndicator elektrische parkeerrem – geeft aan of de elektrische parkeerrem is ingeschakeld
Symbolen worden vaak gecombineerd in zinnen. Hier volgen enkele voorbeelden:
GraphicDe bestuurder moet de machine in neutraal zetten
GraphicGa zitten of schakel de parkeerrem in werking

De menu-opties van het InfoCenter

Om naar het hoofdmenu te gaan, drukt u op om het even welke knop terwijl u op het hoofdscherm, het informatiescherm over de motor van de maai-eenheid of het tractie-informatiescherm bent. Druk dan op de knop die overeenkomt met het Graphic-symbool. U gaat naar het HOOFDMENU.

Raadpleeg de volgende tabellen voor een omschrijving van de opties die u hebt in de menu's:

Hoofdmenu

Menu-optieBeschrijving
STORINGENHet menu STORINGEN bevat een lijst met de recente machinestoringen. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding of een erkende Toro-distributeur voor meer informatie over het menu STORINGEN.
ONDERHOUDHet menu ONDERHOUD bevat informatie over de machine, zoals bedrijfsuren, tellers en kalibratie. U kunt ook de wetprocedure van de maai-eenheid inschakelen. Raadpleeg de tabel Onderhoud.
DIAGNOSTIEKHet menu DIAGNOSTIEK geeft de verschillende huidige statussen en gegevens van de machine weer. U kunt deze informatie gebruiken om bepaalde problemen op te lossen, omdat het menu snel laat zien welke bedieningsorganen van de machine aan/uit zijn en controleniveaus weergeeft (bv. sensorwaarden).
INSTELLINGENIn het menu INSTELLINGEN kunt u het InfoCenter-scherm configureren en aan uw voorkeuren aanpassen. Raadpleeg de tabel Instellingen.
MACHINEIn het menu MACHINE ziet u het modelnummer, het serienummer en de versie van de software op uw machine. Raadpleeg de tabel Machine.

Fouten

Menu-optieBeschrijving
HUIDIGEGeeft het totaal aantal uren weer dat het sleuteltje op AAN heeft gestaan.
MEEST RECENTEGeeft het meest recente uur weer waarin de fout zich heeft voorgedaan en waarin het sleuteltje op aan stond.
EERSTEGeeft het eerste uur weer waarin de fout zich heeft voorgedaan en waarin het sleuteltje op aan stond.
VOORVALLENGeeft het aantal keren weer dat er een fout is gebeurd.

Onderhoud

Menu-optieBeschrijving
URENGeeft het totaal aantal uren weer dat het sleuteltje, de messenkooien en de wetfunctie ingeschakeld zijn geweest.
TELLINGENGeeft het aantal maaibeurten, tap-offs en wetbeurten weer.
WETTENSchakelt de wetprocedure van de maai-eenheid in of uit (als u deze procedure inschakelt, kunt u de modus uitschakelen met deze instelling of door het sleuteltje op UIT te draaien).
KALIBRATIE GraphicHiermee kunt u het besturingssysteem, het tractiesysteem en de hefactuatoren kalibreren. Raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie over kalibratie.

Instellingen

Menu-optieBeschrijving
EENHEDENBepaalt de eenheden die gebruikt worden in het InfoCenter. De opties zijn Engels of metrisch.
TAALBepaalt de taal die gebruikt wordt in het InfoCenter.
ACHTERGRONDVERLICHTINGDe helderheid van het lcd-scherm.
CONTRASTHet contrast van het lcd-scherm.
BEVEILIGDE MENU'SGeeft u via een code toegang tot beveiligde menu's.
BEVEILIGDE INSTELLINGEN GraphicConfigureert de beveiligde menu's.
STANDAARDWAARDEN HERSTELLEN GraphicHerstelt de standaardwaarden van het InfoCenter.
TAP-OFFTIJD GraphicBepaalt de tap-offvertraging.
TOERENTAL MESSENKOOI GraphicRegelt het toerental van de messenkooi.
ZAKSNELHEIDGraphicStelt de snelheid in waarmee de maai-eenheden worden omlaaggebracht naar de grond om te maaien.
TOERENTAL VOOR WETTEN GraphicHet toerental voor het wetten.
CLIP-CONTROL GraphicSchakelt de automatische Clip-Control functie AAN/UIT.
AANTAL MESSEN GraphicInstellen van het aantal messen van elke kooi. Deze instelling is alleen nodig indien CLIP-CONTROL is ingesteld op AAN.
MAAIHOOGTEGraphicStelt de gewenste maaihoogte in. Deze instelling is alleen nodig indien CLIP-CONTROL is ingesteld op AAN.
MAX. MAAIEN GraphicStelt de maximumsnelheid van de machine in tijdens het maaien.
MAX. TRANSPORT GraphicStelt de maximumsnelheid van de machine in tijdens het transport.
MAX. ACHTERUIT GraphicStelt de maximumsnelheid in waarmee de machine achteruitrijdt.
VERTRAGEN & BOCHTEN NEMEN GraphicSchakelt de functie vertragen en bochten nemen in of uit.
DRIEWIELAANDRIJVING GraphicSchakelt de driewielaandrijving in of uit.
BATT. RESERVEStel hier de afstand in die nodig is om de machine terug naar de werkplaats te brengen wanneer de accu leegraakt.

Machine

Menu-optieBeschrijving
MODELHet modelnummer van de machine.
SerienummerHet serienummer van de machine.
Software revisieDe softwareversie van de hoofdbedieningseenheid.
INFOCENTER GraphicDe softwareversie van het InfoCenter.
CU1 GraphicDe softwareversie van de motor van de middelste maai-eenheid.
CU2 GraphicDe softwareversie van de motor van de voorste maai-eenheid links.
CU3 GraphicDe softwareversie van de motor van de voorste maai-eenheid rechts.
LL1 GraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie voor de middelste maai-eenheid.
LL2 GraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie voor de voorste maai-eenheid links.
LL3 GraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie voor de voorste maai-eenheid rechts.
TRACTION1GraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie voor de tractiemotor vooraan rechts.
TRACTION2GraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie voor de tractiemotor vooraan links.
STUURSYSTEEMGraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie voor de achterste stuurmotor.
VOORLADENGraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie van de bedieningseenheid voor het voorladen.
ACCUGraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie van de accu.
CAN-BUSGraphicDe status van de communicatiebus van de machine.
TRACTION3GraphicHet onderdeelnummer van de software en de revisieversie voor de driewielaandrijving (indien aanwezig).

Note: Graphic Beveiligd menu – enkel toegankelijk met de pincode; zie Toegang tot de beveiligde menu's.

Toegang tot de beveiligde menu's

Note: De standaard pincode van de machine is 0000 of 1234.Als u de pincode heeft gewijzigd en vergeten bent, neem dan contact op met uw erkende Toro-distributeur voor hulp.

  1. Scroll in het HOOFDMENU met de middelste knop naar beneden tot het INSTELLINGENMENU en druk op de rechterknop.

  2. Scroll in het INSTELLINGENMENU met de middelste knop naar beneden tot het BEVEILIGDE MENU en druk op de rechterknop.

  3. Om de pincode in te voeren drukt u op de middelste knop tot het eerste gewenste cijfer verschijnt. Druk dan op de rechterknop om naar het volgende cijfer te gaan. Herhaal dit tot het laatste cijfer is ingevoerd en druk dan nogmaals op de rechterknop.

  4. Druk op de middelste knop om de pincode in te voeren.

    Wacht tot het rode controlelampje van het InfoCenter oplicht.

    Note: Als het InfoCenter de pincode accepteert en het beveiligde menu opent dan verschijnt "PIN" in de rechter bovenhoek van het scherm.

In het beveiligde menu kunt u instellingen bekijken en wijzigen. Scroll in het beveiligde menu omlaag tot de optie Instellingen beveiligen. Wijzig de instelling met de rechterknop.

  • Als u de optie Instellingen beveiligen UIT zet, kunt u de instellingen in het beveiligde menu bekijken en wijzigen en het informatiescherm over de motor van de maai-eenheid en het tractie-informatiescherm bekijken zonder de pincode te moeten invoeren.

  • Als u Instellingen beveiligen op AAN zet worden de beveiligde opties verborgen en moet u de pincode invoeren om de instellingen in het beveiligde menu te wijzigen.

Na het instellen van de pincode moet u de contactschakelaar op UIT zetten en dan terug op AAN om deze functie te activeren en op te slaan.

Note: Zet de contactschakelaar op UIT en dan op AAN om het beveiligde menu te vergrendelen.

De code voor machineconfiguratie instellen

U kunt een code instellen op het InfoCenter zodat een bestuurder geen toegang heeft tot bepaalde schermen van het InfoCenter zonder de code. Zie De menu-opties van het InfoCenter voor de InfoCenter schermen die beveiligd zijn met een code.

  1. In het menu INSTELLINGEN, kies BEVEILIG INSTELLINGEN.

  2. Zet BEVEILIG INSTELLINGEN op AAN.

  3. Voer een code van 4 cijfers in.

  4. Zet het contactsleuteltje op UIT om de code op te slaan.

Note: Als u de code die u heeft ingevoerd vergeet kunt u een tijdelijke code aanvragen bij uw erkende Toro-distributeur.

Het storingslogboek

Als er zich een fout voordoet, verschijnt er een foutcode op het InfoCenter scherm en knippert er een rood licht boven het scherm.

De fout wordt opgeslagen in een logboek dat zich in het menu STORINGEN bevindt, dat u of uw distributeur kunt gebruiken om het probleem te identificeren dat de fout heeft veroorzaakt.

Raadpleeg de Onderhoudshandleiding of neem contact op met uw erkende Toro-distributeur voor een lijst van fouten.

Hoofdstroomaansluitingen

Voordat u de accu van de machine oplaadt, werkt aan de machine of de maai-eenheden plaatst, verwijdert of eraan werkt, moet u altijd de machine loskoppelen van de voedingsbron door de kap van de connector omhoog te brengen en de hoofdstroomaansluitingen los te maken (Figuur 23). Deze vindt u onderaan de rolbeugel aan de linkerkant van de tractie-eenheid. Sluit de snelkoppelingen weer aan voordat u de machine gaat bedienen.

g389175

Voorzichtig

Als u de voeding naar de machine niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de machine per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig lichamelijk letsel worden veroorzaakt.

Koppel altijd de aansluitingen los voordat u werkzaamheden aan de machine gaat verrichten.

Zie Figuur 24 en Specificatietabel tractie-eenheid voor de afmetingen en het gewicht van de tractie-eenheid.

Note: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

g391867

Specificatietabel tractie-eenheid

Maaibreedte151 cm
Spoorbreedte126 cm
Wielbasis127 cm
Totale lengte (met grasvangers)249 cm
Totale breedte180 cm
Totale hoogte205 cm
Gewicht*705 kg
*Tractie-eenheid uitgerust met maai-eenheden met 11 messen, smalle Wiehle-rollen, zonder bestuurder en met de standaard stoel.

Tabel elektrische kenmerken

Aantal accu's55
Nominale spanning60 VDC maximum, 55,2 VDC nominaal
Ampère-uren199,85

Werktuigen/accessoires

Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren en uit te breiden. Neem contact op met een erkende servicedealer of Toro-distributeur of ga naar www.Toro.com voor een lijst van alle goedgekeurde werktuigen en accessoires.

Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro-onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt te vervallen.

Gebruiksaanwijzing

Voor gebruik

Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het werk

Algemene veiligheid

  • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

  • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.

  • Schakel de parkeerrem in, schakel de machine uit, verwijder het contactsleuteltje, en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

  • Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine snel kunt stoppen.

  • Controleer de aanwezigheid en goede werking van de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars en beveiligingsmiddelen. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.

  • Controleer voordat u begint te maaien altijd de machine om zeker te zijn dat de maai-eenheden in goede staat zijn.

  • Inspecteer het terrein waarop u de machine gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de machine kan uitwerpen.

De maai-eenheden identificeren

Het InfoCenter gebruikt de getallen 1,2 en 3 om elke maai-eenheid te identificeren (bv. CU1, CU2, en CU3 in het menu MACHINE).

  • 1 verwijst naar de middelste maai-eenheid(Figuur 25)

  • 2 verwijst naar de voorste maai-eenheid links (Figuur 25)

  • 3 verwijst naar de voorste maai-eenheid rechts (Figuur 25)

g289940

Het InfoCenter gebruiken om de machine-instellingen aan te passen

U kunt het InfoCenter gebruiken om de volgende machine-instellingen aan te passen:

Note: Elke instelling is beveiligd met een code. U moet misschien een code invoeren om de instellingen te bewerken.

De tap-offvertraging instellen

Ga naar de optie TAP-OFFTIJD om de tap-offvertraging aan te passen. Met de functie tap-offvertraging kunt u de maai-eenheden uitschakelen zonder ze omhoog te brengen. De vertragingsinstelling is de maximale tijd gedurende dewelke de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen in de achterste stand mag blijven om deze functie te activeren.

Raadpleeg de volgende tabel voor de vertragingsopties en hun overeenkomstige stappen:

Opties tap-offvertraging

StapVertragingstijd (seconden)
1Uit
20,050
30,100
40,150
50,200
60,250
70,300
80,350
90,400
100,450

Note: De standaardwaarde is 1 (de functie is niet geactiveerd).

Het messenkooitoerental voor het maaien instellen

Ga naar de optie MESSENKOOITOERENTAL om het messenkooitoerental tijdens het maaien in te stellen. Deze instelling kan worden aangepast als de Clip-Control instelling UIT staat; zie De Clip-Control functie instellen.

Raadpleeg de volgende tabel voor de opties van het messenkooitoerental en hun overeenkomstige stappen:

Opties messenkooitoerental tijdens maaien

StapMessenkooitoerental (tpm)
1800
2950
31100
41250
51400
61550
71700
81850
92000

Note: De standaardwaarde is 2000 tpm (stap nummer 9).

De zaksnelheid van de maai-eenheid instellen

Ga naar de optie ZAKSNELHEID om de snelheid in te stellen waarmee de maai-eenheden worden omlaaggebracht naar de grond om te maaien. U kunt schakelen tussen 1 (laagste snelheid)en 9 (hoogste snelheid).

Test de zaksnelheid voordat u gaat maaien. Stel de snelheid af naar wens.

Note: De standaardinstelling is 5.

Het messenkooitoerental voor het wetten instellen

Ga naar de optie TOERENTAL VOOR WETTEN om het messenkooitoerental tijdens het wetten af te stellen.

Raadpleeg de volgende tabel voor de opties van het messenkooitoerental en hun overeenkomstige stappen:

Opties messenkooitoerental tijdens wetten

StapMessenkooitoerental (tpm)
1200
2240
3280
4320
5360
6400
7440
8480
9520

Note: De standaardwaarde is 200 tpm (stap nummer 1).

De Clip-Control functie instellen

Het Radius-Dependent-Speed (RDS) systeem

Om een consistente, hoge maaikwaliteit en een uniform maairesultaat te verkrijgen, is de machine uitgerust met het Radius Dependent Speed™ (RDS) systeem, waarvoor een patent in aanvraag is. Het RDS-systeem is een Clip-Control functie die onafhankelijk is van de wielsnelheid en die de snelheid van elke messenkooimotor en tractiemotor aanpast om een constante maaibewerking te verkrijgen en om afschaven van het gazon tijdens het maaien in bochten tegen te gaan.

Wanneer de machine een bocht maakt tijdens het maaien (bv. tijdens de schoonmaakwerkgang), zal de messenkooi aan de binnenkant van de bocht met een trager toerental draaien dan de messenkooi aan de buitenkant van de bocht. De middelste messenkooi draait met het gemiddelde toerental van de buitenste en binnenste messenkooi zodat de drie maai-eenheden dezelfde maaifrequentie hebben. Hoe scherper de bocht, hoe groter het verschil tussen het toerental van de messenkooien. Bovendien zal het RDS-systeem het messenkooitoerental afstellen voor een constante maaifrequentie als de snelheid van de machine verandert terwijl u aan het maaien bent. Deze functie beperkt verdunning van de grasmat aan de binnenste messenkooi (in vergelijking met andere zitmaaiers), wat de vorming van 'triplex ring' kan verminderen.

Het RDS-systeem past ook het toerental van de wielmotoren aan tijdens een bocht, gelijkaardig met het toerental van de messenkooimotoren die veranderen tijdens een bocht. De binnenste wielmotor zal met een lager toerental draaien dan de buitenste wielmotor. Dit beperkt het afschaven van het wiel in de bocht tot een minimum en kan 'triplex ring' tegengaan.

De Clip-Control functie instellen

Ga naar de optie CLIP-CONTROL om de functie RDS-systeem in te stellen.

  • Clip-Control ingesteld op AAN: De machine gebruikt uw instellingen van de opties MAAIHOOGTE en AANTAL MESSEN en de snelheden van het linker- en rechterwiel om de snelheid van elke messenkooi te bepalen.

  • Clip-Control ingesteld op UIT: De machine gebruikt uw instelling van de optie MESSENKOOITOERENTAL. De messenkooien draaien met constante snelheid.

Note: De standaardinstelling is AAN.

De maaihoogte instellen

Ga naar de optie MAAIHOOGTE om de maaihoogte in te stellen. De functie Clip-Control moet ingesteld zijn op AAN om deze functie te gebruiken; zie De Clip-Control functie instellen.

Note: De standaardinstelling is 3,2 mm.

Het aantal messen van de maai-eenheid instellen

Ga naar de optie AANTAL MESSEN om het aantal messen van de maai-eenheid in te stellen. Bepaal het aantal messen in uw uitgeruste maai-eenheden en selecteer de gepaste waarde (5, 8, 11, of 14).

Note: De standaardinstelling is 11.

De maximale maaisnelheid instellen

Ga naar de optie MAX. MAAIEN om de maximale maaisnelheid in te stellen. U kunt de snelheid instellen van 4,5 km/u tot 8 km/u in stappen van 0,3 km/u.

Note: De standaardinstelling is 6,1 km/u.

De maximale transportsnelheid instellen

Ga naar de optie MAX. TRANSPORT om de maximale transportsnelheid in te stellen. U kunt de snelheid instellen van 8 km/u tot 16 km/u in stappen van 0,8 km/u.

Note: De standaardinstelling is 16 km/u.

De maximale snelheid achteruit instellen

Ga naar de optie MAX. ACHTERUIT om de maximale snelheid achteruit in te stellen. U kunt de snelheid instellen van 3,2 km/u tot 8,0 km/u in stappen van 0,8 km/u.

Note: De standaardinstelling is 4 km/u.

Note: Voor machinesoftwareversies A tot en met D is de maximale snelheid 4,8 km/u. Werk de machinesoftware bij voor de mogelijkheid om de maximale snelheid in te stellen tot 8,0 km/u.

De functie Vertragen en bochten nemen instellen

Ga naar de optie VERTRAGEN & BOCHTEN NEMEN om de functie Vertragen en bochten nemen in te stellen. De functie Vertragen voor bochten remt de machine af terwijl u een bocht neemt voor een nieuwe werkgang op de green.

Note: De standaardinstelling is UIT.

Een uitgeruste set met driewielaandrijving uitschakelen

Ga naar de optie DRIEWIELAANDRIJVING om een uitgeruste set met driewielaandrijving uit te schakelen.

Kiest u om deze optie uit te schakelen, dan wordt de set opnieuw ingeschakeld zodra u het contactsleuteltje één keer op aan en uit gezet hebt (d.w.z. de machine uit- en vervolgens inschakelen). Hiervoor moet de Set voor driewielaandrijving gemonteerd zijn.

Note: Wanneer u de set met driewielaandrijving monteert, is de set automatisch geactiveerd.

De accureservecapaciteit instellen

Navigeer naar de optie BATT. RESERVE en stel de afstand in die nodig is om de machine naar de werkplaats te brengen. Zo is de accu nog voldoende geladen om de machine naar de werkplaats te rijden en deze op te laden; zie Het laadniveau van het accusysteem nakijken.

Note: U kunt de afstand instellen van 0,8 tot 8 km in stappen van 0,8 km.

De dialoogberichten van InfoCenter

Wanneer de machine wordt gekalibreerd, verschijnen dialoogberichten in het InfoCenter. Deze berichten zijn bedoeld om u instructies te geven tijdens het kalibratieproces.

Raadpleeg de volgende tabel voor een lijst met alle dialoogberichten:

Dialoogberichten

BerichtnummerTekst van het bericht in InfoCenter
1Beweeg pedaal terug naar neutraal
4Houd pedaal maximaal voorwaarts
5Kalibratie maximaal voorwaarts voltooid
9Kalibratie maximaal voorwaarts mislukt. Spanning buiten aanbevolen bereik
13Houd pedaal maximaal achteruit
14Kalibratie maximaal achteruit voltooid
16Kalibratie maximaal achteruit mislukt. Spanning buiten aanbevolen bereik
17Kalibratie mislukt. Pedaalstand onbekend
18Beweeg pedaal terug naar neutraal. Verdergaan?
100Kalibratie geactiveerd
101Kalibratie voltooid
102Draai het contactsleuteltje één keer op aan en uit
110Kalibratie voorkomen. Component reageert niet
111Kalibratie voorkomen. Component niet klaar
112Kalibratie voorkomen. Fout actief
113Kalibratie voorkomen. Niet op stoel
114Kalibratie voorkomen. Niet in neutraal
115Kalibratie voorkomen. In neutraal
116Kalibratie voorkomen. Parkeerrem ingeschakeld
300Beweeg pedaal terug naar neutraal
301Stuurwiel centreren. Verdergaan?
302Stuurwiel handmatig centreren. Verdergaan?
303Stuur achterwiel uiterst links. Verdergaan?
304Stuur achterwiel uiterst rechts. Verdergaan?
305Midden achterwiel buiten bereik
306Hoek achterwiel buiten bereik
400Opgelet: machine moet op kriksteunen staan. Verdergaan?
401Kalibratie voorkomen. Schakelaar open
402Kalibratie voorkomen. Pedaal in neutraal
403Beweeg pedaal terug naar neutraal
404Wacht tot wielen tot stilstand zijn gekomen
405Houd pedaal maximaal voorwaarts
406Kalibratie actief. Pedaal inhouden
500Omhoog/omlaag uitgaande slag actief
501Omhoog/omlaag ingaande slag actief
502Beweeg joystick naar stand omlaag
503Beweeg joystick naar stand omhoog
504Is de maai-eenheid gemonteerd? Verdergaan?
1100Diagnostische berichten over de tractie actief
1101Diagnostische berichten over de besturing actief

Het stuurwiel kantelen

U kunt het stuur kantelen naar een comfortabele positie.

  1. Maak de bouten (Figuur 26) los waarmee het stuur is bevestigd aan de stuurarm.

    g280422
  2. Kantel het stuur naar een comfortabele positie.

  3. Draai de bouten (Figuur 26) vast om het stuur te bevestigen in uw aangepaste positie.

Dagelijks onderhoud uitvoeren

OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Ga elke dag als volgt te werk voordat u de machine inschakelt:

    Tijdens gebruik

    Veiligheid tijdens het werk

    Algemene veiligheid

    • De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor ongelukken die persoonlijk letsel of materiële schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke ongelukken te voorkomen.

    • Draag geschikte kleding en uitrusting, zoals oogbescherming, een lange broek, stevige schoenen met een gripvaste zool en gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en draag geen losse kleding of juwelen.

    • Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder de invloed van alcohol of drugs bent.

    • Geef uw volledige aandacht als u de machine gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom worden beschadigd.

    • Voordat u de machine start: zorg dat alle aandrijvingen in de neutraalstand staan, de parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de bestuurderspositie bevindt.

    • Vervoer geen passagiers op de machine.

    • Hou omstanders en kinderen uit de buurt van het werkgebied. Als er collega's aanwezig moeten zijn, moet u voorzichtig zijn en controleren of de grasmanden op de machine gemonteerd zijn.

    • Gebruik de machine uitsluitend bij een goede zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren kunt vermijden.

    • Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.

    • Houd uw handen en voeten uit de buurt van de maai-eenheden.

    • Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.

    • Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die uw zicht kunnen belemmeren.

    • Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet maait.

    • Verminder uw snelheid en wees voorzichtig als u een bocht maakt of wegen en voetpaden oversteekt met de machine. Verleen altijd voorrang.

    • Laat een ingeschakelde machine niet onbeheerd achter.

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Laat de maai-eenheden neer op de grond en zorg ervoor dat ze uitgeschakeld zijn.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Schakel de machine uit en verwijder het contactsleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik de machine niet als er kans op bliksem is.

    Bescherming van de rolbeugel

    • Verwijder geen onderdelen van de rolbeugel van de machine.

    • Zorg dat u de veiligheidsgordel draagt en deze in een noodgeval snel kunt losmaken.

    • Doe altijd de veiligheidsgordel om.

    • Controleer aandachtig of er obstakels zijn waar u onderdoor moet rijden, en zorg dat u ze niet raakt.

    • Houd de rolbeugel in deugdelijke staat door deze regelmatig grondig te controleren op beschadiging, en zorg dat alle bevestigingsmateriaal stevig is vastgedraaid.

    • Vervang alle beschadigde onderdelen van de rolbeugel. U mag deze niet repareren of aanpassen.

    De machine veilig gebruiken op hellingen

    • Het maaien op hellingen is een belangrijke factor bij ongelukken waarbij de controle over de machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de machine op hellingen. Gebruik van de machine op hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid.

    • Onderzoek de toestand van het werkgebied om te bepalen of de machine veilig kan worden gebruikt op de helling. Gebruik altijd uw gezond verstand en uw beoordelingsvermogen wanneer u dit onderzoek uitvoert.

    • Neem de onderstaande instructies door voor gebruik van de machine op hellingen. Beoordeel de omstandigheden van het terrein alvorens de machine te gebruiken om na te gaan of u de machine op een bepaalde dag op dit terrein kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de machine anders reageert op hellingen.

    • Vermijd starten, stoppen of bochten maken op hellingen. Vermijd plotse veranderingen van snelheid of richting. Draai langzaam en geleidelijk.

    • Gebruik een machine nooit in omstandigheden waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.

    • Verwijder of markeer obstakels zoals greppels, putten, geulen, hobbels, stenen en andere verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op oneffenheden in het terrein.

    • Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.

    • Rij zeer voorzichtig als u de machine gebruikt in de buurt van steile hellingen, greppels, dijken, waterpartijen en andere gevaarlijke punten. De machine kan plotseling omslaan als een wiel over de rand komt, of als de rand instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de machine en een gevarenzone.

    • Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien er gevaren zijn, maait u de helling met een loopmaaimachine.

    • Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer op de grond wanneer u werkt op hellingen. Als u de maai-eenheden omhoog brengt op hellingen, kan de machine onstabiel worden.

    • Wees uiterst voorzichtig met grasopvangsystemen of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.

    De machine inrijden

    De inrijperiode bedraagt 8 uur.

    Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in de toekomst, moet u de werking en de prestaties van de machine scherp in het oog houden zodat kleine gebreken die later grote problemen kunnen veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen. Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig op losse bevestigingen of andere gebreken.

    De machine inschakelen

    Note: Kijk onder de maai-eenheden om te controleren of deze schoon zijn.

    1. Ga op de bestuurdersstoel zitten en bevestig uw veiligheidsgordel.

    2. Plaats het sleuteltje in het contact en zet het in de AAN-stand.

    De machine controleren nadat u de machine hebt gestart

    1. Zet de functiebedieningsschakelaar naar de stand MAAIEN.

    2. Zet de parkeerrem vrij.

    3. Beweeg de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen kort naar voren.

      De maai-eenheden moeten zakken en alle messenkooien moeten draaien.

    4. Beweeg de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar achteren.

      De messenkooien moeten stoppen met draaien en de maai-eenheden moeten omhoogkomen in de volledige transportstand.

    Werking van het veiligheidssysteem

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Gevaar

    Als de veiligheid-interlockschakelaars zijn afgekoppeld of beschadigd zou de machine onverwacht in werking kunnen komen, wat tot de dood of ernstig letsel kan leiden.

    • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.

    • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.

    De interlockschakelaars dienen voor de beveiliging en zorgen dat de machine niet in werking kan treden als dit u zou kunnen verwonden of de machine beschadigen.

    Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor uitsluitend in beweging komt wanneer:

    • de parkeerrem is uitgeschakeld;

    • u op de bestuurdersstoel zit;

    • De functiebedieningsschakelaar in de stand MAAIEN ofTRANSPORT staat.

    Bovendien verhindert het veiligheidssysteem dat de messenkooien worden gebruikt tenzij de functiebedieningsschakelaar in de stand MAAIEN staat (behalve wanneer de machine zich in Wetmodus bevindt).

    Veiligheidssysteem controleren

    Voer volgende stappen uit om het veiligheidssysteem te controleren:

    • Ga van de stoel af, schakel de machine in, schakel de parkeerrem uit, zet de functiebedieningsschakelaar in de stand MAAIEN of TRANSPORT, en stel het tractiepedaal in werking.

      De machine mag niet bewegen aangezien u niet in de stoel zit. Dit geeft aan dat het veiligheidssysteem naar behoren functioneert. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    • Ga zitten in de stoel, schakel de machine in, schakel de parkeerrem in, zet de functiebedieningsschakelaar in de stand MAAIEN of TRANSPORT, en stel het tractiepedaal in werking.

      De machine mag niet bewegen, aangezien de parkeerrem ingeschakeld is. Dit geeft aan dat het veiligheidssysteem naar behoren functioneert. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    • Ga zitten in de stoel, schakel de machine in, schakel de parkeerrem uit, zet de functiebedieningsschakelaar in de NEUTRAALSTAND, en stel het tractiepedaal in werking.

      De machine mag niet bewegen, aangezien de functiebedieningsschakelaar in de NEUTRAALSTAND staat. Dit geeft aan dat het veiligheidssysteem naar behoren functioneert. Verhelp het probleem als het systeem niet naar behoren werkt.

    • Ga zitten op de stoel, zet het tractiepedaal in de NEUTRAALSTAND, beweeg de functiebedieningsschakelaar naar de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking, schakel de machine in en beweeg de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar voren om de maai-eenheden omlaag te brengen.

      De maai-eenheden moeten omlaag bewegen, maar mogen niet gaan draaien. Als ze beginnen te draaien werkt het veiligheidssysteem niet naar behoren; verhelp het probleem voordat u de machine gebruikt.

    Met de machine rijden zonder te maaien

    • Verzeker dat de maai-eenheden volledig omhooggebracht zijn.

    • Ga zitten in de stoel, doe de veiligheidsgordel om, schakel de parkeerrem uit en zet de functiebedieningsschakelaar in de stand TRANSPORT om met de machine te rijden zonder te maaien.

    • Verminder altijd uw snelheid als u oneffen terrein nadert en rij voorzichtig in sterk glooiend gebied.

    • Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de breedte van het voertuig. Probeer niet tussen objecten te rijden die dicht bij elkaar staan, teneinde dure schade en uitvaltijd te voorkomen.

    De green maaien

    Voordat u greens gaat maaien, moet u een open ruimte zoeken om de basisbediening van de machine onder de knie te krijgen (bv. de machine inschakelen en stoppen, de maai-eenheden omhoog en omlaag brengen en bochten nemen).

    Controleer of er vuil op de green ligt, verwijder alles dat de maai-eenheden tijdens het maaien kan beschadigen, verwijder de vlag van de cup en bepaal in welke richting u het beste kunt maaien. Ga hierbij uit van de voorgaande maairichting. Maai altijd in een ander maaipatroon dan de vorige maaibeurt zodat de grassprieten minder snel plat gaan liggen en dus meer kans maken om te worden gemaaid.

    De green maaien

    1. Begin aan 1 rand van de green zodat u kunt maaien in banen.

      Note: Dit beperkt de verdichting tot een minimum en zorgt voor een verzorgd en aantrekkelijk maaipatroon op de greens.

    2. Zet de functiebedieningsschakelaar in de stand MAAIEN.

    3. Druk de bedieningshendel van de hefinrichting naar voren op het moment dat de voorste randen van de grasmanden over de buitenrand van de green komen.

      Note: Hiermee laat u de maai-eenheden neer op de grasmat en start u de messenkooien.

      Important: De middelste maai-eenheid komt iets later omhoog en omlaag dan de voorste maai-eenheden; daarom moet u zich de timing eigen maken die nodig is om het maaien van overgebleven gras tot een minimum te beperken en om het scalperen van de boord tegen te gaan.Het omhoog- en omlaagbrengen van de middelste maai-eenheid is gebaseerd op de rijsnelheid. Een lagere rijsnelheid vergroot de vertraging van het omhoog- of omlaagbrengen, terwijl een hogere rijsnelheid de vertraging vermindert. De machine controleert de rijsnelheid en werkt deze vertraging bij zodat de 3 maai-eenheden in één lijn worden omlaaggebracht.

    4. Zorg ervoor dat een nieuwe maaibaan de vorige maaibaan zo weinig mogelijk overlapt.

      Note: Om ervoor te zorgen dat u de green in een rechte lijn maait en de machine op een gelijke afstand van de rand van de vorige maaibaan blijft, moet u uitgaan van een denkbeeldige zichtlijn, ongeveer 1,8 tot 3 m vóór de machine tot de rand van het ongemaaide deel van de green (Figuur 28). Laat de buitenrand van het stuurwiel deel uitmaken van de zichtlijn; d.w.z. houd de rand van het stuurwiel in een rechte lijn ten opzichte van een punt dat altijd op dezelfde afstand van de voorkant van de machine blijft.

    5. Als de voorste randen van de grasmanden over de rand van de green komen, moet u de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar achteren houden tot alle maai-eenheden opgetild zijn. Hiermee brengt u de messenkooien tot stilstand en brengt u de maai-eenheden omhoog.

      Important: Doe deze stap op het juiste moment zodat u de boord niet maait maar wel zo veel mogelijk gazon maait. Zo moet u later minder gras rond de buitenste rand maaien.

    6. U kunt de werktijd bekorten en de machine eenvoudiger voor de volgende maaibaan opstellen door de machine een ogenblik in de tegenovergestelde richting te draaien en daarna in de richting van het ongemaaide deel. Met zo'n druppelvormige bocht (Figuur 27) kunt u de machine snel in positie brengen voor uw volgende maaibaan.

      Note: Als de functie Vertragen en bochten nemen ingeschakeld is, vertraagt de machine tijdens de bocht zonder dat u minder druk moet uitoefenen op het tractiepedaal.

      g229671

      Note: Probeer zo kort mogelijk te draaien, behalve bij warmer weer. Dan minimaliseert een bredere bocht de beschadiging van het gazon.

      g005116

      Important: U mag de machine nooit tot stilstand brengen op een green, vooral niet terwijl de maai-eenheden ingeschakeld zijn omdat hierdoor het gras kan worden beschadigd. Laat de machine ook niet stoppen op een green omdat de wielen van de machine dan sporen of afdrukken kunnen achterlaten.

    De buitenste rand maaien en het werk voltooien

    1. Maak het werk af door de buitenste rand van de green te maaien. Maai in een andere richting dan de voorgaande keer.

      Zie Het Radius-Dependent-Speed (RDS) systeem om het maairesultaat te verbeteren en ‘triplex ring’ tegen te gaan.

      Note: Let altijd op het weer en de gazonomstandigheden en zorg ervoor dat u in een andere richting maait dan de voorgaande keer.

    2. Als u klaar bent met het maaien van de buitenste rand, moet u de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar achteren zetten om de messenkooien te stoppen (als de functie tap-offvertraging is ingeschakeld) en dan van de green rijden. Wanneer alle maai-eenheden van de green zijn, zet u de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar achteren om de maai-eenheden omhoog te brengen.

      Note: Zo worden graskluiten op de green tot een minimum beperkt.

    3. Plaats de vlag terug.

    4. Verwijder al het maaisel uit de grasmanden voordat u de machine naar een volgende green rijdt.

      Note: Zwaar, nat maaisel belast de manden, ophangingen en actuatoren. Dit voegt onnodig gewicht toe aan de machine, wat de energie-efficiëntie vermindert.

    Het laadniveau van het accusysteem nakijken

    Raadpleeg het hoofdscherm van het InfoCenter om het laadniveau van het accusysteem na te kijken; zie Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken.

    De betekenis van de meldingen bij lage accuspanning

    • Wanneer het niveau van de accu onder een bepaald percentage zakt, toont het InfoCenter een melding lage accuspanning. Bent u aan het werk wanneer de accu dit percentage bereikt, werk de huidige green dan verder af, breng de machine naar een daartoe voorzien oplaadpunt en laad de accu's op; zie De lithiumionaccu's opladen.

    • Als de accu leegraakt (d.w.z. onder de 10%) tijdens het werken met de machine, toont het InfoCenter een melding. Bent u aan het werk wanneer de accu dit percentage bereikt, dan kunt u de machine enkel nog aan lage snelheid gebruiken; u kunt de maai-eenheden niet meer inschakelen. Breng de machine naar een daartoe voorzien oplaadpunt en laad de accu's op; zie De lithiumionaccu's opladen.

    De machine afzetten

    1. Rijd de machine naar een horizontaal oppervlak.

    2. Zet de functiebedieningsschakelaar naar de NEUTRAALSTAND.

    3. Stel de parkeerrem in werking.

    4. Draai het sleuteltje op UIT om de machine af te zetten.

    5. Verwijder het sleuteltje.

    Na gebruik

    Veiligheid na het werk

    Algemene veiligheid

    • Schakel de parkeerrem in, schakel de machine uit, verwijder het contactsleuteltje, en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Verwijder gras en vuil van de machine, in het bijzonder van de maai-eenheden en de aandrijvingen, om brand te voorkomen.

    • Koppel de hoofdstroomaansluitingen los wanneer u de machine opslaat of transporteert.

    • Schakel de aandrijving van het werktuig uit als u de machine sleept of niet gebruikt.

    • Laat de machine afkoelen voordat u de machine binnen stalt.

    • Onderhoud en reinig de veiligheidsgordel(s) indien nodig.

    • Sla de machine niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

    Veiligheid van accu en lader

    Algemeen

    WAARSCHUWING: Risico op brand en elektrische schokken — De accu's hebben geen onderdelen die door de gebruiker onderhouden hoeven te worden.

    • Controleer de gangbare netspanning in uw land alvorens de lader te gebruiken.

    • Laad de machine niet op in een natte omgeving; bescherm ze tegen regen en sneeuw.

    • Het gebruik van een accessoire dat niet aanbevolen of verkocht wordt door Toro kan leiden tot brandgevaar, elektrische schok of letsel.

    • Om het risico op een ontploffing van de accu te verminderen, moet u deze instructies en de instructies van elke apparatuur die u in de buurt van de lader wilt gebruiken opvolgen. Om het gevaar op ontploffing van de accu te verminderen, moet u deze instructies in acht nemen, alsook de instructies van apparatuur die u in de buurt van de lader gaat gebruiken.

    • Accu's kunnen explosieve gassen uitstoten als ze danig overladen worden.

    • Neem contact op met een erkende Toro-distributeur wanneer een accu onderhoud behoeft of aan vervanging toe is.

    Instructie

    • Laat kinderen of personen die geen instructie hebben ontvangen de acculader nooit gebruiken of er onderhoudswerkzaamheden aan verrichten. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen stellen aan de leeftijd van degene die met de machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk voor de instructie van alle bestuurders en technici.

    • U moet alle instructies op de lader en in de handleiding lezen en begrijpen vóór u de lader in gebruik neemt, en deze instructies uitvoeren. Zorg ervoor dat u weet hoe u de lader dient te gebruiken.

    Voorbereiding

    • Hou omstanders en kinderen uit de buurt tijdens het laden.

    • Schakel de machine uit en wacht tot de machine volledig zonder stroom is gevallen alvorens te laden. Als u dit niet doet, kan een vlamboog ontstaan.

    • Zorg voor een goede ventilatie tijdens het opladen.

    • Gebruik de lader alleen binnen het spanningsbereik dat in deze Gebruikershandleiding wordt aangegeven en gebruik alleen een door Toro goedgekeurd stroomsnoer.

    • Neem contact op met uw erkende Toro-distributeur voor de juiste oplader en het juiste stroomsnoer.

    Bediening

    • Geen bevroren accu opladen.

    • Wees voorzichtig met het snoer. Draag de lader nooit bij het snoer en trek nooit aan het stroomsnoer om de lader uit het stopcontact te trekken. Bewaar het snoer uit de buurt van hitte, olie en scherpe randen.

    • Koppel de lader rechtstreeks aan op een geaard stopcontact. Gebruik de lader niet met een ongeaard stopcontact.

    • Maak geen aanpassingen aan het meegeleverde stroomsnoer of de stekker.

    • Neem metalen voorwerpen zoals ringen, armbanden, kettingen en horloges af voordat u met een lithiumionaccu gaat werken. Een lithiumionaccu kan voldoende stroom produceren om ernstige brandwonden te veroorzaken.

    • Gebruik een verlengsnoer dat de laadstroomsterkte aankan die in deze Gebruikershandleiding wordt aangegeven. Als u buiten oplaadt, gebruik dan een verlengsnoer dat geschikt is voor gebruik buitenshuis.

    • Als het stroomsnoer beschadigd raakt bij het aansluiten, haal het snoer dan uit het stopcontact en neem contact op met een erkende Toro-distributeur voor een vervangsnoer.

    • Haal de lader uit het stopcontact als u hem niet gebruikt, voordat u hem verplaatst, of voordat u onderhoud uitvoert.

    Onderhoud en opslag

    • Bewaar de lader binnen op een droge, veilige plaats buiten het bereik van onbevoegde personen.

    • De lader niet demonteren.

    • Laat een erkende Toro-distributeur de lader nakijken als onderhoud of herstelling vereist is.

    • Koppel het stroomsnoer af van het stopcontact voordat u onderhoud uitvoert of de lader gaat schoonmaken; zo verkleint u het risico op elektrische schokken.

    • Zorg ervoor dat de veiligheids- en instructiestickers in goede staat zijn en vervang ze indien nodig.

    • Gebruik de lader niet als het snoer of de stekker beschadigd is. Voor een vervangsnoer neemt u contact op met een erkende Toro-distributeur.

    • Als de lader beschadigd is, gebruik hem dan niet; breng hem naar een erkende Toro-distributeur.

    Veiligheid tijdens het slepen

    • Sleep uitsluitend met een machine die is voorzien van een trekhaak. Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.

    • Volg de aanwijzing van de fabrikant op met betrekking tot de gewichtslimiet voor sleepwerktuigen en slepen op hellingen. Op een helling kan het gewicht van een gesleept werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip verliezen en de bestuurder de controle over de machine verliest.

    • Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.

    • Rij langzaam en zorg voor voldoende afstand om te stoppen wanneer u de machine sleept.

    Inspecteren en reinigen na het maaien

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Inspectie en reiniging na het maaien
  • Reinig de machine na het maaien grondig met een tuinslang zonder spuitmond zodat bij een te hoge waterdruk de afdichtingen, lagers en elektronica niet worden beschadigd of verontreinigd raken. Was de elektrische aansluitingen niet met water.

    Important: Gebruik geen brak of teruggewonnen water om de machine schoon te maken.

    Important: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om de machine schoon te maken. Hogedrukreinigers kunnen het elektrische systeem beschadigen, belangrijke stickers losweken en noodzakelijk vet op wrijvingspunten wegspoelen. Er kan water terechtkomen onder afdichtingen, waardoor behuizingen die olie of smeer bevatten verontreinigd kunnen raken. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel en de accu's.

    Controleer of de maai-eenheden scherp genoeg zijn nadat u de machine hebt gereinigd.

    De machine transporteren

    • Wees voorzichtig als u de machine inlaadt op een aanhanger of een vrachtwagen of uitlaadt.

    • Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij het laden van de machine op een aanhanger of vrachtwagen.

    • Zet de machine goed vast met spanbanden, kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als de achterste spanband moet naar beneden en naar de buitenkant van de machine lopen (Figuur 29).

      g389181

    De machine slepen

    Note: Raadpleeg Figuur 30 voor deze procedure.

    g389185

    Om de machine te slepen, moet u de volgende procedure uitvoeren om de remactuator vrij te zetten:

    1. Stel de parkeerrem in werking.

    2. Verwijder het sleuteltje en koppel de hoofdstroomaansluitingen los.

      Important: Als de hoofdstroomaansluitingen aangesloten zijn terwijl de machine wordt gesleept, kan dit elektrische schade veroorzaken.

    3. Als de set met driewielaandrijving is gemonteerd, moet u de aansluitingen van de kabelboom van de set loskoppelen van de hoofdkabelboom.

      Important: Als de kabelboom van de set en de machinekabelboom aangesloten zijn terwijl de machine wordt gesleept, kan dit elektrische schade tot gevolg hebben.

    4. Blokkeer beide zijden van de voorwielen.

    5. Verwijder spanning op de veer door de moer los te draaien waarmee de oogbout is bevestigd aan de veerbeugel (Figuur 30).

    6. Verwijder de veer.

    7. Steek een momentsleutel (⅜") door de opening van de armbeugel en duw de actuatoras naar binnen.

      Gevaar

      Wanneer de actuator van de rem wordt gehaald, kan de machine in vrijloop staan. Een machine in vrijloop kan ernstig letsel veroorzaken aan omstanders.

      Als de machine niet wordt gesleept, moet u de parkeerrem in werking stellen.

    8. Laat iemand anders in de stoel zitten, de veiligheidsgordel bevestigen en de rem gebruiken terwijl u de machine sleept.

      Note: Dit zorgt ervoor dat de machine onder controle is wanneer u de machine sleept.

    9. Verwijder de blokken onder de wielen.

    10. Wanneer de machine klaar is om te worden gesleept, schakelt u de parkeerrem uit.

    11. Gebruik de achterste zwenkwielvork om de machine te slepen (Figuur 31).

      Important: Ga niet sneller dan 5 km/u terwijl u de machine sleept. Elektrische onderdelen kunnen worden beschadigd.

      g389187

    Voer de volgende stappen uit nadat u de machine hebt gesleept naar uw bestemming:

    1. Stel de parkeerrem in werking.

    2. Verwijder de sleepband van de zwenkwielvork.

    3. Bevestig de veer zoals wordt getoond in Figuur 30.

    4. Draai de moer van de oogbout vast zodat de veerlengte 11,4 cm is wanneer deze gemonteerd is (Figuur 30).

    Onderhoud van de lithiumionaccu's

    Waarschuwing

    De accu's staan onder een hoge spanning, die u kan verbranden of schokken kan geven.

    • U mag niet proberen de accu's te openen.

    • Wees uiterst voorzichtig bij het omgaan met een accu met een gebarsten behuizing.

    • Gebruik alleen de lader die ontworpen is voor de accu's.

    De lithiumionaccu's hebben voldoende spanning om de arbeid waarvoor zij bedoeld zijn gedurende hun levensduur uit te voeren. In de eerste 4 jaar van gebruik kunt u met een volle accu 13.006 m2 maaien. Deze prestaties gaan uit van de volgende omstandigheden:

    • De messen van uw messenkooi en de ondermessen zijn scherp.

    • Het contact tussen ondermes en messenkooi is afgesteld volgens de Gebruikershandleiding.

    • De groomer is ingesteld op minimaal de helft van de maaihoogte.

    • De achterrolborstels zijn ingesteld op het lichtste contact.

    • De transportafstand bedraagt 12,9 km.

    • Het golfterrein waar u werkt is licht glooiend.

    Na verloop van tijd wordt de totale hoeveelheid arbeid die de accu's kunnen verrichten in één laadbeurt geleidelijk kleiner.

    Note: Deze oppervlakte kan variëren naargelang de afstand die u moet afleggen om te beginnen werken, de glooiingen die u tegenkomt, de contactinstelling en scherpte van het ondermes en de messenkooi, en andere factoren die in dit hoofdstuk aan bod komen.

    Om uw accu's een maximale levensduur te geven en deze zo lang mogelijk te gebruiken, dient u deze richtlijnen op te volgen:

    • Open de accu nooit.

    • Stal/parkeer de machine in een schone, droge garage of stalruimte, vermijd direct zonlicht, hittebronnen, regen en vochtige omgevingen.Raadpleeg Voorschriften voor het bewaren van de accu voor de temperatuurvoorschriften.

    • Als u in warme omstandigheden of in direct zonlicht maait, kan de accu oververhit raken. In dat geval verschijnt een temperatuurwaarschuwing op het InfoCenter. In dit geval worden de maai-eenheden uitgeschakeld en zal de machine vertragen.

      Rijd de machine onmiddellijk naar een koele plaats buiten rechtstreeks zonlicht, schakel de machine uit en laat de accu's volledig afkoelen voordat u terug aan het werk gaat.

    • Stel het ondermes zodanig af dat er slechts zeer licht contact is met de messenkooi. Zo hebben de maai-eenheden minder vermogen nodig en kan de machine langer werken voordat u de accu moet herladen. Zie Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.

    • Zorg ervoor dat de ondermessen en messenkooien steeds scherp zijn. Botte messen vergen meer vermogen en ze verkorten de tijd tussen twee oplaadbeurten.

    • Gebruikt u groomers, dan mag u deze niet hoger instellen dan de helft van de maaihoogte. Als de maaihoogte groter is dan 1,27 cm, mag u de groomer niet hoger instellen dan 0,64 cm.

    • Stel de achterrolborstel zodanig af dat deze slechts zeer licht contact maakt. Zo hebben de maai-eenheden minder vermogen nodig en kan de machine langer werken voordat u de accu moet herladen.

    • Gebruik enkel verlichting wanneer dit nodig is (indien uw machine uitgerust is met de verlichtingsset).

    Transport van de lithiumionaccu's

    Volgens het Amerikaanse Department of Transportation en internationale transportorganisaties moeten lithiumionaccu's worden getransporteerd in een speciale verpakking en alleen door transporteurs die daarvoor een certificaat hebben. In de VS is het u toegestaan om een accu te transporteren die gemonteerd is op een met een accu aangedreven machine, en dat onder bepaalde wettelijke vereisten. Neem contact op met het Department of Transportation in de VS of de bevoegde overheidsinstelling in uw land voor gedetailleerde voorschriften in verband met het transport van uw accu's of van de machine die met accu's is uitgerust.

    Neem voor gedetailleerde informatie over het verzenden van een accu contact op met uw erkende Toro-distributeur.

    Belangrijke informatie over de lader van de lithiumionaccu

    Raadpleeg Figuur 32 voor een overzicht van de displays en snoeren van de acculader.

    g355440

    Aansluiten op een vermogensbron

    Om het gevaar op een elektrische schok te verkleinen, is deze lader uitgerust met een geaarde stekker met 3 contacten (type B). Als de stekker niet past in het stopcontact, zijn er andere geaarde stekkers beschikbaar; neem contact op met een erkende Toro-distributeur.

    Pas de lader of het stroomsnoer op geen enkele manier aan.

    Gevaar

    Contact met water tijdens het opladen van de machine kan elektrische schokken veroorzaken en letsel of de dood tot gevolg hebben.

    • Raak de stekker of de acculader niet aan als u natte handen hebt of in water staat.

    • Laad de accu's niet op in regen of in natte omgevingen.

    Important: Controleer het stroomsnoer regelmatig op gaten of scheuren in de isolatie. Een beschadigd snoer mag niet worden gebruikt. Laat het snoer niet door staand water of vochtig gras lopen.

    1. Sluit de stekker van het stroomsnoer aan op het overeenkomende voedingsstopcontact van de lader.

      Waarschuwing

      Als het snoer van de lader beschadigd is, kan dat elektrische schokken of vuur veroorzaken.

      Controleer het stroomsnoer grondig voordat u de lader gaat gebruiken. Als het snoer beschadigd is, mag u de lader niet gebruiken tot het snoer vervangen is.

    2. Sluit het uiteinde van het stroomsnoer met de muurstekker aan op een geaard stopcontact.

    De lithiumionaccu's opladen

    Voorzichtig

    De accu's herladen met een lader van die niet door Toro werd geleverd, kan leiden tot oververhitting of soortgelijke storingen, en uiteindelijk tot materiële schade en/of persoonlijk letsel.

    Gebruik de door Toro geleverde lader om de accu's op te laden.

    Aanbevolen temperatuurbereik bij het laden: 0 °C tot 45 °C

    Important: Laad de accu's alleen op binnen het aangegeven temperatuurbereik.

    Note: De lader werkt bij een temperatuur lager of hoger dan dit bereik.

    1. Parkeer de machine op het daartoe bestemde laadpunt.

    2. Schakel de parkeerrem in en zet de functiebedieningsschakelaar naar de NEUTRAALSTAND.

    3. Zorg dat de maai-eenheden uitgeschakeld zijn en laat ze op de grond zakken.

    4. Schakel de machine uit en verwijder het contactsleuteltje.

    5. Onderbreek de stroomtoevoer naar de machine door de hoofdstroomaansluitingen los te koppelen; raadpleeg Hoofdstroomaansluitingen.

    6. Controleer of de aansluitingen vrij zijn van vuil en stof.

    7. Breng de kap van de connector omhoog en schuif de outputaansluiting van de lader in de laderaansluiting op de machine (Figuur 33).

      Note: De aansluiting van de machine bevindt zich onder de hoofdstroomaansluiting die aan de machine bevestigd is.

      g389188
    8. Sluit het netsnoer van de oplader aan op een vermogensbron; zie Aansluiten op een vermogensbron.

    9. Observeer de lader om er zeker van te zijn dat de accu's aan het opladen zijn.

      Note: U kunt de hoofdstroomaansluitingen aansluiten om het huidige acculaadpercentage en de stroomsterkte in het InfoCenter te zien; zie Het opladen controleren en problemen oplossen.Er zal ook een groen lampje branden op de lader terwijl de machine wordt opgeladen.

    10. Koppel de lader af wanneer de machine voldoende opgeladen is; raadpleeg Het opladen voltooien.

    Het opladen controleren en problemen oplossen

    • Het InfoCenter toont het laadpercentage van de accu en de stroomsterkte.

      Accu's met een lagere spanning lading worden eerst opgeladen. Als ze de spanning van de andere accu's bereikt hebben dan worden alle accu's gelijk opgeladen..

      Wanneer het opladen voltooid is, worden er op het InfoCenter van de machine 10 volledige staven weergegeven.

      g356360
    • Als er een fout is opgetreden, zal er een foutboodschap verschijnen in het InfoCenter.

      Raadpleeg de Onderhoudshandleiding om een fout te corrigeren. Als geen van de oplossingen het probleem verhelpen, moet u contact opnemen met een erkende Toro-distributeur.

    Het opladen voltooien

    Is het opladen voltooid, dan brandt het indicatielampje accu opladen ononderbroken groen en gaat het indicatielampje laadoutput uit.

    1. Maak de aansluiting van de oplader los van de aansluiting van de machine.

    2. Bewaar de aansluiting van de lader en het snoer zodanig dat ze niet beschadigd kunnen worden.

    3. Zorg ervoor dat de hoofdstroomaansluitingen schoon zijn.

    4. Sluit de hoofdstroomaansluitingen aan; zie Hoofdstroomaansluitingen.

    5. Schakel de machine in; raadpleeg De machine inschakelen.

    6. Controleer het laadniveau; zie Het InfoCenter lcd-scherm gebruiken.

    Onderhoud

    Waarschuwing

    Het wijzigen van originele machine, onderdelen en/of accessoires kan van invloed zijn op de garantie, en de beheersbaarheid en veiligheid van de machine. Ongeoorloofde wijzigingen van de originele machine en/of het gebruiken van andere dan de originele Toro-onderdelen kunnen leiden tot ernstig letsel of de dood.

    • Maak geen ongeoorloofde wijzigingen van de machine, onderdelen en/of accessoires.

    • Gebruik alleen originele Toro-onderdelen.

    Veiligheid bij onderhoud

    • Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel verlaat:

      • Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.

      • Zet de functiebedieningsschakelaar naar de NEUTRAALSTAND.

      • Zorg dat de maai-eenheden uitgeschakeld zijn en laat ze op de grond zakken.

      • Stel de parkeerrem in werking.

      • Schakel de machine uit en verwijder het contactsleuteltje.

      • Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.

    • Laat de onderdelen van de machine afkoelen voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Laat alleen bekwame technici onderhoud uitvoeren aan de machine.

    • Koppel de hoofdstroomaansluitingen los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.

    • Voer indien mogelijk geen onderhoudswerkzaamheden uit als de machine draait. Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.

    • Ondersteun de machine met assteunen als u onder de machine werkt.

    • Haal voorzichtig de druk van onderdelen met opgeslagen energie.

    • Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in goede staat verkeren en al het bevestigingsmateriaal stevig vastzit.

    • Vervang versleten of beschadigde stickers.

    • Om veilige en optimale prestaties van de machine te verkrijgen, moet u ter vervanging alleen originele Toro onderdelen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit onderdelen van andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn en de productgarantie hierdoor kan vervallen.

    Aanbevolen onderhoudsschema

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • De vloeistof van de tandwielkast van de tractiemotor verversen.
  • Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de veiligheidsgordel(s) op slijtage, insnijdingen en andere beschadigingen. Vervang de veiligheidsgordel(s) als een onderdeel ervan niet naar behoren functioneert.
  • Het veiligheidssysteem controleren.
  • Inspectie en reiniging na het maaien
  • Controleer de bandenspanning.
  • Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.
  • Maak de machine schoon (gebruik geen hogedrukreiniger).
  • Om de 50 bedrijfsuren
  • De aansluitingen van de accukabels controleren.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • De vloeistof van de tandwielkast van de tractiemotor verversen.
  • Controlelijst voor dagelijks onderhoud

    Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles.

    Gecontroleerd itemVoor week van:
    Ma.Di.Wo.Do.Vr.Za.Zo.
    Werking van interlockschakelaars controleren.       
    Werking van instrumenten controleren.       
    Werking van de remmen controleren.       
    De bandenspanning controleren.       
    Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.       
    Maaihoogte-instelling controleren.       
    Beschadigde lak bijwerken.       
    Was de machine.       
    Aantekening voor speciale aandachtsgebieden
    Controle uitgevoerd door:
    ItemDatumInformatie
       
       
       
       
       

    Procedures voorafgaande aan onderhoud

    De machine opkrikken

    Gevaar

    Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

    • Ondersteun de opgekrikte machine met assteunen.

    • Gebruik enkel mechanische of hydraulische assteunen om de machine op te krikken.

    1. Plaats een assteun onder het gewenste opkrikpunt (Figuur 35):

      • Voettrede aan de linkerkant van de machine

      • Assteunbeugel aan de rechterkant van de machine

      • Zwenkwielvork aan de achterkant van de machine

      g286954
    2. Wanneer u de machine opgekrikt hebt, plaatst u een geschikte assteun onder de volgende zones om de machine te ondersteunen (Figuur 36):

      • Assteunbeugel aan de achterkant van de machine

      • Draaibeugels van de maai-eenheid aan de voorkant van de machine

    g409946

    De motorkap omhoogtillen

    1. Ontgrendel de motorkap (Figuur 37).

      g418440
    2. Maak de banden los aan weerszijden van de motorkap (Figuur 37).

    3. Til de motorkap op.

    Onderhoud elektrisch systeem

    Veiligheid van het elektrisch systeem

    • Koppel de hoofdstroomaansluitingen los voordat u de machine repareert.

    • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u de accu aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.

    De machine van stroom voorzien of de stroomtoevoer naar de machine onderbreken

    De hoofdstroomaansluitingen leveren stroom van de accu's naar de machine. Onderbreek de stroomtoevoer door de aansluitingen los te koppelen; voorzie de machine van stroom door de aansluitingen aaneen te koppelen. Zie Hoofdstroomaansluitingen.

    De zekeringen vinden

    De zekeringen vinden voor het 60V systeem

    De zekeringen van het 60V elektrische systeem bevinden zich onder de bestuurdersstoel (Figuur 38).

    g288685

    De zekeringen vinden voor het 12 V systeem

    De zekeringen van het 12 V elektrische systeem bevinden zich onder de kap (Figuur 39) aan de rechterzijde van de machine.

    g279712

    Zie Figuur 40 voor een beschrijving van de zekeringen in de zekeringhouders:

    g279711

    De zekeringen van het circuit voor de messenkooiaandrijving vinden

    De zekeringen van het circuit voor de messenkooiaandrijving bevinden zich onder de kap aan de linkerzijde van de machine. Verkrijg toegang tot de zekeringhouder door de linkerkap en het deksel van de zekeringhouder te verwijderen (Figuur 41).

    g278267

    Zie Figuur 42 voor een beschrijving van de zekeringen op de sticker van de zekeringhouder:

    g278268

    Locatie van de zekering van de bedieningseenheid voor het voorladen

    De zekering die de bedieningseenheid voor het voorladen beschermt, bevindt zich in een afzonderlijke houder aan de machinekabelboom links van de middelste accuset (achteraan) (Figuur 43).

    g292133

    Locatie van de zekeringen voor de wielmotor en het elektrische systeem

    • De zekeringen voor de rechter wielmotor (60 A) bevinden zich onder de stoel (Figuur 44).

      g288688
    • De zekering voor de linker wielmotor (60 A) bevindt zich onder de kap aan de linkerkant van de machine, dicht bij de zekeringen van het circuit voor de messenkooiaandrijving (Figuur 45).

      g282896
    • De zekering voor het elektrische systeem bevindt zich onder de hoofdstroomaansluitingen (Figuur 46).

      g296483

    Onderhoud van de accu's

    Note: De machine is uitgerust met 5 lithiumionaccu's.

    Een lithiumionaccu moet worden afgevoerd of gerecycled in overeenstemming met de plaatselijke en nationale regelgeving. Vraag een erkende Toro-distributeur om hulp als een accu onderhoud nodig heeft.

    De etiketten zijn de enige onderdelen van de accu die onderhoud van de gebruiker vereisen. Als u het hoofdcompartiment van een accu tracht te openen, vervalt uw garantie. Neem contact op met een erkende Toro-distributeur als u problemen ondervindt met een accu.

    Onderhoud van de acculader

    Important: Elektrische reparaties mogen alleen worden uitgevoerd door een erkende Toro-dealer.

    De lader vereist weinig onderhoud maar moet tegen beschadiging en weersinvloeden worden beschermd.

    • Reinig de laadkabels en de behuizing na gebruik met een licht vochtige doek.

      Note: Verwijder het di-elektrische vet niet van de aansluitingen.

    • Rol de snoeren op als u ze niet gebruikt.

    • Controleer de snoeren regelmatig op schade en vervang indien nodig met erkende Toro-onderdelen.

    Onderhoud aandrijfsysteem

    De bandenspanning controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Controleer de bandenspanning.
  • Afhankelijk van de gazonomstandigheden moeten alle drie de wielen een spanning van minimaal 0,83 tot maximaal 1,10 bar hebben.

    Important: Zorg ervoor dat de bandenspanning van alle banden gelijk is. Als de bandenspanning niet overal identiek is, heeft dat een nadelige invloed op de prestaties van de machine.

    Torsie van wielmoeren controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • Om de 200 bedrijfsuren
  • De wielmoeren aandraaien.
  • Waarschuwing

    Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.

    Haal de wielmoeren volgens de aanbevolen onderhoudsintervallen aan met de aanbevolen torsie.

    Aantrekkoppel van de wielmoeren: 108 tot 122 N·m

    Om een gelijke verdeling te verkrijgen, dient u de wielmoeren aan te halen in het patroon getoond in Figuur 47.

    g274650

    De vloeistof van de tandwielkast van de tractiemotor verversen

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Na de eerste 8 bedrijfsuren
  • De vloeistof van de tandwielkast van de tractiemotor verversen.
  • Om de 800 bedrijfsuren
  • De vloeistof van de tandwielkast van de tractiemotor verversen.
  • Vloeistofspecificatie: SAE 80W90

    Hoeveelheid olie tandwielkast: ongeveer 384 ml

    1. Krik de machine op; zie De machine opkrikken.

      Important: De machine moet horizontaal staan zodat de juiste hoeveelheid vloeistof kan worden toegevoegd aan de tandwielkast.Zorg ervoor dat de machine horizontaal staat op de assteunen.

    2. Voer de volgende stappen uit om de linker- en rechterbanden te verwijderen:

      1. Maak de wielmoeren los en verwijder ze (Figuur 48).

        g280226
      2. Verwijder de linker- en rechterbanden.

    3. Plaats een opvangbak onder de wielmotor (Figuur 49).

      g322517
    4. Haal de plug uit de aftapopening (Figuur 49).

      Note: De aftapopening bevindt zich aan de onderkant van de tandwielkast.

      Note: Laat al de olie uit de tandwielkast lopen.

    5. Maak de plug schoon.

    6. Monteer de aftapplug in de aftapopening (Figuur 49).

    7. Verwijder de ontluchtingsslang en fitting van de bovenkant van de tandwielkast (Figuur 50).

      g322518
    8. Vul de tandwielkast langs de vulopening met 384 ml van de aanbevolen vloeistof.

    9. Monteer de ontluchtingsslang en fitting in de vulopening (Figuur 50).

    10. Voer de volgende stappen uit om de banden te plaatsen:

      1. Schuif de linker- en rechterbanden op de wielnaven.

      2. Monteer de wielmoeren (Figuur 48).

      3. Draai de wielmoeren vast met de in Torsie van wielmoeren controlerengespecificeerde torsie.

    Onderhouden remmen

    Remmen afstellen

    Als de rem de machine niet kan houden als deze geparkeerd staat, kunt u de remmen afstellen; neem contact op met een erkende Toro distributeur of raadpleeg de Onderhoudshandleiding voor meer informatie.

    Onderhoud van de maai-eenheid

    Veiligheid van de messen

    Versleten of beschadigde messen of ondermessen kunnen breken en een stuk ervan kan naar u of naar omstanders worden uitgeworpen en zo ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.

    • Controleer op gezette tijden de maaimessen en ondermessen op overmatige slijtage en beschadigingen.

    • Wees voorzichtig als u de messen controleert. Draag handschoenen en wees voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de messenkooien. De maaimessen en ondermessen mogen alleen worden vervangen of gewet; probeer ze nooit te rechten of eraan te lassen.

    • Let op bij machines met meerdere maai-eenheden: als u één maai-eenheid draait, kunnen de messenkooien in de andere maai-eenheden ook in beweging komen.

    De maai-eenheden monteren en verwijderen

    Note: Wanneer de maai-eenheden niet aan de machine zijn bevestigd, moet u de motoren van de messenkooien van de maai-eenheid in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.

    Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of slangen tot gevolg hebben.

    Important: Als u de maai-eenheid moet kantelen, ondersteun de achterkant van de maai-eenheid dan om te verzekeren dat de moeren van de instelschroeven van de snijbalk niet op het werkvlak rusten (Figuur 51).

    g014596

    De maai-eenheden monteren

    De ophanging moet omlaag worden gebracht om de maai-eenheden te kunnen monteren. Voer de volgende stappen uit om de ophanging omlaag te brengen:

    1. Parkeer de machine op een schoon, horizontaal oppervlak.

    2. Zet de functiebedieningsschakelaar naar de NEUTRAALSTAND.

    3. Plaats het sleuteltje in het contact en zet het in de AAN-stand.

    4. Breng de ophanging omlaag met de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen.

    5. Stel de parkeerrem in werking, zet de machine uit en verwijder het sleuteltje.

    Voer de volgende stappen uit om de maai-eenheden te monteren:

    1. Koppel de hoofdstroomaansluitingen los; zie Hoofdstroomaansluitingen.

      Waarschuwing

      Als u de voeding naar de machine niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maai-eenheden per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.

      Koppel altijd de hoofdstroomaansluitingen los voordat u werkzaamheden aan de maai-eenheden gaat uitvoeren.

    2. Klap de voetsteun omhoog zodat u bij het middelste maai-eenheid kunt (Figuur 52).

      Voorzichtig

      Uw vingers kunnen bekneld raken als de voetsteun dichtklapt.

      Houd uw vingers uit de buurt van het gebied waar de voetsteun terug kan klappen terwijl deze open staat.

      g014602
    3. Plaats de maai-eenheid onder de middelste ophangarm.

    4. Open de vergrendelingen op de stang van de ophangarm (Figuur 53) en duw de ophangarm naar beneden zodat de stang over beide bevestigingsarmen op de maai-eenheid past en zorg ervoor dat de vergrendelingen onder de dwarsstang van de maai-eenheid gaan (Figuur 54).

      g014609
      g014611
    5. Sluit de vergrendelingen rond de stang van de maai-eenheid en vergrendel ze (Figuur 53).

      Note: U zult een klik horen en voelen wanneer de vergrendelingen goed gesloten zijn.

    6. Smeer schoon vet op de sleufas van de motor van de maai-eenheid (Figuur 55).

    7. Steek de motor in de linkerkant van de maai-eenheid (gezien vanuit de bestuurdersstoel) en trek de motorbevestigingsstang op de maai-eenheid in de richting van de motor totdat u aan beide kanten een klik hoort (Figuur 55).

      g036122
    8. Monteer een grasvanger op de haken aan de ophangarm.

    9. Herhaal deze procedure bij de andere maai-eenheden.

    10. Sluit de hoofdstroomaansluitingen aan; zie Hoofdstroomaansluitingen.

    De maai-eenheden verwijderen

    1. Parkeer de machine op een schoon, horizontaal oppervlak, zet de functiebedieningsschakelaar naar de NEUTRAALSTAND en gebruik de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen om de maai-eenheden omlaag te brengen.

    2. Stel de parkeerrem in werking, zet de machine uit en verwijder het sleuteltje.

    3. Koppel de hoofdstroomaansluitingen los; zie Hoofdstroomaansluitingen.

      Waarschuwing

      Als u de voeding naar de machine niet onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de maai-eenheden per ongeluk start. Hierdoor kan ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.

      Koppel altijd de hoofdstroomaansluitingen los voordat u werkzaamheden aan de maai-eenheden gaat uitvoeren.

    4. Duw de motorbevestigingsstang uit de sleuven op de motor in de richting van de maai-eenheid en verwijder de motor uit de maai-eenheid.

      g036123
    5. Zet de motor in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarm (Figuur 57).

      g036124

      Note: Als u de maaimessen slijpt, de maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaamheden aan een maai-eenheid verricht, moet u de motoren van de messenkooien van de maai-eenheid in de opbergruimte op de voorkant van de ophangarmen plaatsen om beschadiging te voorkomen.

      Important: Breng de ophanging niet omhoog in de transportstand als de messenkooimotoren zich in de houders in het frame van de machine bevinden. Dit kan schade aan de motoren of kabels tot gevolg hebben. Als u de tractie-eenheid moet verplaatsen terwijl de maai-eenheden niet gemonteerd zijn, bevestig deze dan met kabelklembanden aan de ophangarmen.

    6. Open de vergrendelingen op de stang van de ophangarm van de maai-eenheid dat u wilt verwijderen (Figuur 53).

    7. Maak de vergrendelingen van de stang van de maai-eenheid los.

    8. Rol de maai-eenheid onder de ophangarm vandaan.

    9. Herhaal indien nodig stap 4 tot en met 8 voor de andere maai-eenheden.

    10. Sluit de hoofdstroomaansluitingen aan; zie Hoofdstroomaansluitingen.

    Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren

    OnderhoudsintervalOnderhoudsprocedure
    Bij elk gebruik of dagelijks
  • Afstelling van contact tussen ondermes en messenkooi controleren.
  • Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen het ondermes en de messenkooi controleren, ongeacht of de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar was. Er moet een licht contact zijn over de volledige lengte van de messenkooi en het ondermes; zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.

    Koppel de hoofdstroomaansluitingen los voordat u de messenkooien controleert; zie Hoofdstroomaansluitingen. Sluit deze weer aan nadat u klaar bent met de werkzaamheden.

    Maai-eenheden wetten

    Waarschuwing

    Contact met de ondermessen, de messen van de messenkooi of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken.

    • Houd vingers, handen en kleding uit de buurt van de ondermessen, messen van de messenkooi of andere bewegende onderdelen.

    • Probeer de messenkooien nooit met uw handen of voeten te draaien terwijl de machine draait.

    1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de functiebedieningsschakelaar naar de NEUTRAALSTAND, stel de parkeerrem in werking, zet de machine af en verwijder het sleuteltje.

    2. Doe de aanvankelijke instelling van het ondermes en messenkooi voor het wetten op alle maai-eenheden die moeten worden gewet. Zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid.

    3. Plaats het sleuteltje in het contact en zet de machine aan.

    4. Met het InfoCenter, in het menu ONDERHOUD, kiest u WETTEN.

    5. Zet WETTEN op AAN.

    6. Ga naar het Hoofdmenu en dan naar beneden tot Instellingen.

    7. IN HET MENU INSTELLINGEN gaat u naar beneden tot WETTEN-TOERENTAL en kiest u het toerental voor het wetten met de ± knop.

    8. Zet de functiebedieningsschakelaar in de NEUTRAALSTAND en zet dan de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar voren om het wetten van de gekozen messenkooien te beginnen.

    9. Breng de wetpasta aan met een borstel met een lange steel. Gebruik nooit een borstel met een korte steel.

    10. Als de messenkooien vast komen te zitten of onregelmatig worden tijdens het wetten, verhoogt u het toerental tot dit gestabiliseerd wordt.

    11. Als u de maai-eenheden tijdens het wetten wilt afstellen, schakelt u de messenkooien uit door de joystick voor omhoog-/omlaagbrengen naar achteren te bewegen en vervolgens de machine af te zetten. Na de afstelling herhaalt u stappen3 tot en met 9.

    12. Herhaal de procedure bij alle maai-eenheden die u wilt wetten.

    13. Na voltooiing van het wetten: ga naar het InfoCenter, WETTEN, stel dit in op UIT, of draai het contactsleuteltje op UIT om de machine terug te schakelen naar maaien in de vooruitstand.

    14. Spoel alle wetpasta van de maai-eenheden. Stel indien nodig het contact tussen de messenkooi en het ondermes af. Zet de instelling van de messenkooisnelheid op de gewenste maaistand.

      Important: Gebruik geen hogedrukreiniger om de maai-eenheden schoon te maken. De lagers en afdichtingen kunnen beschadigd worden.

    Stalling

    Als u de machine voor een lange tijd wilt stallen, moet u de stappen in Voorbereidingen voor stalling uitvoeren.

    Veiligheid tijdens opslag

    • Laat de maai-eenheden neer, schakel de parkeerrem in, schakel de machine uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Laat de machine afkoelen voordat u deze afstelt, reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.

    • Sla de machine niet op op plaatsen waar open vlammen, vonken of waakvlammen (bv. van een boiler of andere toestellen) aanwezig kunnen zijn.

    • Stal de machine op een droge binnenlocatie waar er geen direct zonlicht op kan vallen, buiten het bereik van kinderen.

    Voorbereidingen voor stalling

    1. Zet altijd de machine af, verwijder het sleuteltje, wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en laat de machine afkoelen voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt of repareert.

    2. Aangekoekt vuil en achtergebleven maaisel verwijderen. Indien nodig: slijp de kooien en snijplaten, zie de Gebruikershandleiding van de maai-eenheid. Breng een roestwerend middel aan op de ondermessen en messenkooien.

    3. Til de machine op en ondersteun ze zodat de wielen onbelast zijn.

    4. Gaat u de machine voor langere tijd stallen, volg dan de instructies voor opslag van de accu op; zie Voorschriften voor het bewaren van de accu.

    Voorschriften voor het bewaren van de accu

    Note: U hoeft de accu's niet van de machine te nemen als u deze gaat stallen.

    Controleer in de volgende tabel de temperatuurlimieten voor opslag:

    Temperatuurlimieten voor opslag

    OpslagtemperatuurPassende opslagtijd
    45 ° tot 55 °C1 week
    25 ° tot 45 °C 3 weken
    -20 °C tot 25 °C52 weken

    Important: Temperaturen buiten deze limieten brengen schade toe aan uw accu's.De temperatuur waarin de accu's worden bewaard heeft invloed op de levensduur ervan. Langdurige opslag bij extreme temperaturen verkort de levensduur van de accu. Bij temperaturen boven 25 °C mag de machine slechts gedurende de in de tabel aangegeven tijd worden opgeslagen.

    • Voordat u de machine stalt, moet u de accu's laden of ontladen tot 40%–60% (54,3 tot 57,3 V).

      Note: Een 50% geladen accu verzekert een maximale levensduur. Laadt u de accu's voor 100% op voordat u deze stalt, dan verkort dat de levensduur.Verwacht u de machine voor langere tijd te stallen, laad de accu's dan voor ongeveer 60%.

    • Na elke stallingsperiode van 6 maanden moet u het laadniveau van de accu controleren en zorgen dat dit 40 tot 60% bedraagt. Is het laadniveau onder de 40% gezakt, laad de accu dan op tot 40 à 60%.

    • U kunt een multimeter gebruiken om het laadniveau van een uitgeschakelde machine te controleren. In de volgende tabel ziet u welke spanning overeenkomt met welk laadniveau.

      SpanningLaadniveau
      57,3 V60%
      55,4V50%
      54,3V40%
    • Bent u klaar met het opladen van de accu's, haal de oplader dan uit het stopcontact. Tijdens de opslagperiode moet u de voeding afkoppelen. Anders gaan de accu's sneller leeglopen.

    • Laat u de oplader op de machine zitten, dan wordt deze uitgeschakeld zodra de accu's volledig opgeladen zijn. Om de oplader opnieuw in te schakelen, moet u deze afkoppelen en opnieuw aansluiten.

    De lader opslaan

    1. Koppel de voeding van de machine af; zie De machine van stroom voorzien of de stroomtoevoer naar de machine onderbreken.

    2. Koppel het stroomsnoer af van de lader en rol het nauwkeurig op.

    3. Controleer het stroomsnoer nauwkeurig op tekenen van slijtage of beschadiging. Vervang het snoer als het versleten of beschadigd is.

    4. Controleer de lader nauwkeurig op versleten, losse of beschadigde onderdelen. Neem contact op met een erkende Toro-distributeur voor hulp bij het herstellen of vervangen van onderdelen.

    5. Bewaar de lader en het stroomsnoer op een schone, droge plaats waar ze geen klappen of schade kunnen oplopen en niet worden blootgesteld aan bijtende dampen.